Toelichting bij COM(1998)611 - Toestand van de landbouw in de EU - Verslag 1997

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(1998)611 - Toestand van de landbouw in de EU - Verslag 1997.
bron COM(1998)611 NLEN
datum 08-12-1998
COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN

Brussel, 08.12.1998 COM(1998) 611 def.

De toestand van de landbouw in de Europese Unie

Verslag 1997

(gepubliceerd in samenhang

met het Algemeen Verslag over

de werkzaamheden van de Europese Unie 1997)

(door de Commissie ingediend)

Woord vooraf

Dit jaarverslag over de toestand van de landbouw, hct drieentwintigste, wordt gepubiceerd in samenhang met het Algemeen Verslag over de wcrkzaamheden van de Enropese Unie in 1997. Het is opgesteld volgens de procedure die is vastgesteld in de in de toetredingsdocumenten van 22 januari 1972 opgenomen verklaring inzake het stelsel van vaststelling van de landbouwprijzen in de Gemeenschap. Het verslag is afgesloten in december 1997. In het deel „Nieuwe hervormingen’* (Hoofdstuk I, punten 30 tot en met 59) gaat het om de voorstellen die op 18 maart in verband met Agenda 2000 door de Commissie zijn goedgekeurd, en niet om de voorstellen die in diezelfde context in juli 1997 waren aangekondigd maar inmiddels in die mate zijn gewijzigd dat zij niet meer actueel zijn.

Evenals de vorige edities bestaat dit verslag uit twee delen. Het eerste deel bevat een samenvatting van de ontwikkelingen in de landbouw en de huidige toestand. Daarna worden de economische situatie, de tendensen op de belangrijkste marktcn, de problemcn inzake plattelandsontwikkeling, de financiering van het gemecnschappclijk landbouwbclcid en de cxterne handclsbclrekkingen besproken.

In het tweede deel van het verslag zijn de belangrijkste statistische gegevens betreffende de landbouw in de Europese Unie opgenomen, en worden op de gebruikelijke wijze dezelfde tabellen als in de vorige verslagen gepresenteerd, met bijgewerkte cijfers.

De statistiekcn zijn grotcndeels gebasecrd op gegevens van hct Bureau voor de statistick van de Europese Gemeenschappen (Eurostat). Hct Directoraat-gencraal landbouw hecft dezc gegevens in een aantal gevallen bijgewcrkt, en hceft ook soms gcraamde cijfers vermeld wanneer bij hct afsluiten van het verslag nog gecn definitieve cijfers beschikbaar waren.

Zoals ieder jaar kom.en ook in dit verslag weer sommige onderwerpen aan de orde die door de diensten van de Commissie reeds in andere documenten zijn behandeld. De lezer zal in dit verslag de references aantreffen van verschillende documenten die beschikbaar zijn bij de diensten van de Commissie of die te verkrijgen zijn bij het Bureau voor offficielc publicaties van de Europese Gemeenschappen of bij Eurostat.

S’

Inhoud

Biz.

I — Het landbouwjaar................................................................ 7

Evaluatie van de hervorming........................................................ 8

Vooruitzichten op lange termijn...................................................... 9

Potitieke doelstellingen voor het GLB................................................. 12

Nieuwe hervormingen............................................................. 13

Agromonetaire maatregelen ........................................................ 27

Verkoopbevorderingsmaatregelen.................................................... 28

Belangen van de consument en kwaliteit van de producten ............................... 29

Bijstand aan behoeftigen........................................................... 30

Harmonisatie van de wetgeving ..................................................... 31

Steunmaatregelen van de staten .................................................... 37

II — Conjunctuur an landbouwinkomens................................................ 45

Algemeen overzicht............................................................... 45

Productie en prijsontwikkeling....................................................... 47

Ontwikkeling van de landbouwinkomens .............................................. 52

III — De landbouwmarkten ............................................................ 61

Granen......................................................................... 61

Oliehoudende zaden.............................................................. 65

Erwten, tuin- en veldbonen en niet-bittere lupinen....................................... 67

Olievlas ........................................................................ 67

Rijst........................................................................... 68

Suiker.......................................................................... 69

Olijfolie......................................................................... 72

Gedroogde voedergewassen ....................................................... 74

Zaaddragende leguminosen ........................................................ 76

Groenten en fruit................................................................. 76

Wijn ........................................................................... 86

Katoen......................................................................... 89

Zijderupsen ..................................................................... 90

VezeMas en hennep.......................................... 91

Tabak........................................ . . 9?

Hop............................................. !':'

Zaaizaad............................................................. *)!>

Levende planten en producten van de bloementeett ..................................... 96

Diervoeders..................................................................... 97

Melk en zuivelproducten........................................................... 101

Rundvtees ...................................................................... 106

Schapen- en geitenvlees........................................................... 109

Varkensvlees.................................................................... ill

Vlees van pluimvee............................................................... 113

Eieren ............ 114

Aardappelen .................................................................... 116

Honing......................................................................... 116

.Non-footf-braaklegging........................................................... 117

RegeUng inzake de zetmeelproductie................................................. 118

6 INHOUD

IV — Plattelartdsontwikkeling .......................................................... 119

Wat er op het platteland op het spel staat ............................................. 119

Horizontale maatregelen ........................................................... 122

Regionale maatregelen ............................................................ 124

Begeleidende maatregelen ........................................................ 156

Landbouwonderzoek.............................................................. 159

V — Financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid in 1997 ....................... 163

Afdeling Garantie van het EOGFL ................................................... 163

Afdeling Orfentatie van het EOGFL .................................................. 173

Uit het landbouwbeleid voortvloeiende eigen middelen................................... 176

VI — Bultenlandae betrekkingen........................................................ 179

Betrekkingen met de Verenigde Staten ............................................... 179

Betrekkingen met Canada................................ 179

Betrekkingen met Mexico .......................................................... 180

Betrekkingen met Mercosur en Chili.................................................. 180

Betrekkingen met Japan en de Republiek Korea........................................ 181

Betrekkingen met Nieuw-Zeeland.................................................... 181

Betrekkingen met de Republiek Zuid-Afrika ............................................ 182

Betrekkingen met landen van Midden- en Oost-Europa (LMOE's) .......................... 182

Betrekkingen met de Middellanse-Zeeianden.......................................... 183

Betrekkingen met de EVA-landen.................................................... 184

Multilaterale samenwerking en intemationale organisaties ................................ 185

Voedselhulp..................................................................... 188

BELANGRIJKSTE AFKORTINGEN

ACS = de landen van Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan AELE = Association europ6enne de libre-6change

EOGFL = Europees Orientatie- en Garantiefonds voor de landbouw GATT = General Agreement on Tariffs and Trade

(Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel)

MCB = monetair compenserend bedrag

GMO = gemeenschappelijke marktordening

GLB = gemeenschappelijk landbouwbeleid

LMOE's = landen van Midden- en Oost-Europa

GMH = gegarandeerde maximumhoeveelheid

ILB = informatienet inzake landbouwbedrijfsboekhoudingen

OCG = oppervlakte cuituurgrond

EMS = Europees Monetair Stelsel

USDA = United States Department of Agriculture

(Ministerie van Landbouw van de Verenigde Staten)

AJE s arbeidsjaareenheid

NTW = netto toegevoegde waarde

WTO = wereldhandelsorganisatie

I - Het landbouwjaar

1. In december 1995 heeft de Commissie aan de Europese Raad van Madrid haar Landbouwstrategiestudie voorgelegd. Daarin werd er met nadruk op gewezcn hoe belangrijk het is om, in samenhang met de liberalisering van de handel en de verwachle toeneming van de vraag naar voedselproducten in de wereld, het concurrentievermogen van de Europese landbouw en levensmiddelensector te verbeteren, zowel op de eigen markt als op de wereldmarkt. Het GLB dient, zo werd gezegd, nog meer te worden aangepast door verdere ontwikkeling van de aanpak die met succes is begonnen met dc hcrvorming van 1992. In de studie werd er ook op gewezen dat als complement van het hervormingsproccs cen gcintcgreerd plattelandsbeleid nodig is. Ten slotte werd gepleit voor eon radicale vereenvoudiging van de welgeving op het niveau van dc Unie en voor ecn aanzienlijkc mate van dcccntralisatic bij dc uitvoering van het beleid.

2. In november 1996 is in het Eerste Cohesieverslag met name gepleit voor een meer rationele ontwikkeling van de landbouw via een slerkere marktorientatie van de prijzen en verdere structurele aanpassingen. De Unie dient daarnaast een inspanning te leveren om het economische potentieel en de ecologische waarde van de plattclandsgebieden te verhogen en hun mogelijkheden te verbeteren om duurzame werkgelegenheid te verschaffen.

3. Op 16 juli 1997 heeft de Commissie haar mededeling „Agenda 2000” gepresenteerd. In een en hetzelfde document heeft de Commissie zo ecn overzichl gegeven van de algemene perspectievcn voor de ontwikkeling van de Europese Unie en haar takken van beleid na de ceuwwisseling, van de effecten die dc uitbreiding op de Unie als geheel zal hebben, en van het financiclc kader voor de periode vanaf 2000, waarin rekening is gehouden met het vooruitzicht van een grotere Unie. In het navolgende zijn de analyse en de belcidsvoornemens voor de landbouw weergegeven (').

(') In 1997 heeft het Directnraat-gcncraal Landbouw under het motto ..CAP 2000" cen aantal wcrkdocuincntcn gepubliceerd die bedoeld zijn als achtergrondinformatie bij de in Agenda 2000 opgenomen voorstellen:

- vooruitzichten op lange termijn voor granen, melk en vlees;

- situatie en perspectieven in de rundvleessector,

- situatie en perspectieven in de zuivelsector;

- situatie en perspectieven in de sectoren granen, oliehoudende zaden en eiwithoudende gewassen;

- studie over de ontwikkelingen op het platteland.

Evaluatie van de hervorming

Landbouwmarktbeleid

4. Sinds de hervorming van 1992 is het marktevenwicht aanzienlijk verbeterd en zijn de interventievoorraden in de meeste hervormde sectoren afgenomen. In de graansector heeft de braaklegging ertoe bijgedragen de productie onder controle te houden, terwijl tegelijk als gevolg van de beter concurrerende prijs aanzienlijk meer graan op de eigen markt werd verbruikt, hoofdzakelijk als veevoeder. In de sector rundvlees ontwikkelde de situatie zich gunstig en namen de interventievoorraden snel af, totdat in maart 1996 de BSE-crisis uitbrak.

5. Het landboitwinkomen per capita heeft zich sinds met de hervorming begonnen is, positief ontwikkeld en is van 1992 tot 1996 gemiddeld met 4,5 % per jaar gestegen, met overigens naar lidstaaten productierichting verschillcnde situaties. Met name de verbetering van de marktsituatie, het grote aanpassingsvermogen van de landbouwers en de agromonetaire context hebben tot dit resultaat bijgedragen. Voor granen hebben de marktprijzen zich veel beter ontwikkeld dan was verwacht. Dit heeft de laatste paar jaren tot overcompensatie voor de producenten geleid. Ook voor oliehoudende zaden zijn de marktprijzen de meeste tijd aanzienlijk hoger geweest dan de referentieprijs, zodat de producenten vier van de vijf jaar de franchise hebben gehad.

6. De effecten van de hervorming op het milieu zijn twceerlei. Positieve effecten zijn: een rationeler gebruik van kunstmest en gewasbeschermingsmiddelen als gevolg van de prijsverlagingen, mogelijke gunstige effecten van braaklegging (bij goede toepassing), stimulering van een verbetering op lange termijn wat betreft de ruimtelijke sprciding van de veehouderij. Er zijn echter ook negatieve effecten: vooral de stimulering van de geirrigeerde teelt via de regionalisatie van de compensatiebedragen voor granen, oliehoudende zaden en eiwithoudende gewassen, en verder het relatieve voordeel voor de intensieve veehouderij via lagere voederprijzen en de subsidising van kuilvoer.

7. De verlaging van de prijsondcrsteuning en do invoering van do dirccte bclalingen (compensatiebedragen) zijn in het voordeel van de amsument geweest. aangezien een gedeelte van de onderstcuning van de landbouw iiu met Linger door hen wordl gedragen. De begrotingsuitgaven zijn daarom in de betrokken sectoren hoger. Ze /i|n ook beter onder controle, aangezien onzekere factoren (wereldmarktprijzen, wisselkoers van de dollar, niveau van de interventievoorraden) die in het verleden van grote invloed waren, nu minder bepalend zijn geworden voor de ontwikkeling van de uitgaven. Tegelijk is met de verschuiving naar directe betalingen meer duidelijkheid gekomen in de steun voor de landbouw.

Beleid voor plattelandsontwikkeling

8. A1 bijna twee decennia lang wordt geprobeerd om het landbouwstructuurbeleid tc integreren in de ruimere economische en sociale context van het platteland. De ervaring heeft geleerd hoe de diversificatie van het platteland flexibel kan worden gebruikt als noodzakelijk complement van de landbouwactiviteit. Activiteiten die marginaal waren - ontwikkeling en verkoop van kwaliteitsproducten, plattelandstoerisme, investeringsprojecten voor milieubescherming of in samenhang met het culturele erfgoed van de regio, kleine en middelgrote bedrijven - zijn verder uitgebouwd en hebben nieuwe perspectieven geopend.

1.

9. Bij de hervorming van het GLB van 1992 is nadrukkelijk gewezen op de milieudimensie die


de landbouw heeft als grootste grondgebruiker. De milieumaatregelen in de landbouwsector, die een onderdeel zijn van de begeleidende maatregelen bij de hervorming, zijn dan ook'Van grote betekenis en zijn over het algemeen op prijs gesteld door het publiek en goed ontvangen bij de landbouw. De hoogte van de steun die nog altijd wordt gegeven via de prijzen en specifieke bedragen per gewas (bijv. kuilmai's en vlas), weerfioudt de landbouwers er wellicht van om extensiever te werken of land voor ecologisch gebruik te bestemmen. ,

10. Als resultaat van deze ontwikkeling wordt in de Unie nog altijd een plattelandsbeleid gevoerd waarin landbouwmarktbeleid, structuurbeleid en milieubeleid naast elkaar staan. Er wordt gewerkt met een vrij ingewikkeld instrumentarium en de nodige samenhang ontbreekt.

Vooruitzichten op lange termijn

11. Volgens de belangrijkste prognosebureaus die op mondiaal niveau werken, zijn de vooruitzichten op lange termijn voor de markten van de belangrijkste landbouwproducten gunstig voor exporterende landen. Toeneming van het voedselverbruik, hoofdzakelijk in de ontwikkelingslanden, in combinatie met beperkte mogelijkheden voor' een daarmee corresponderende vergroting vanjde binnenlandse productie, zal naar verwachting in het komende decennium de wereldhandel doen toenemen en een steun zijn voor de wereldmarktprijzen.

12. De vraag naar voedsel wordt beinvloed door twee factoren: bevolkingstoeneming en inkomensstijging. Verwacht wordt dat de wereldbevolking tussen 1995 en 2005 met meer dan 85 miljoen mensen per jaar zal groeien. Daarnaast zal het consumptiepatroon de invloed ondergaan van de toenemende verstedelijking. De tweede factor die bepalend is voor de toenemende vraag naar voedsel is de ontwikkeling van de inkomens en van de economische groei in de wereld, met name in de ontwikkelingslanden; de vooruitzichten zijn wat dat betreft gunstig.

13. Verwacht wordt dat de agrarische productie in de wereld in het komende decennium nog zal toenemen, maar minder snel. Vooral in veel ontwikkelingslanden zal de stijging van de productie achterblijven bij de groei van de vraag. Dat heeft ten eerste te maken met de beperkte beschikbaarheid van grond, vanwege stadsuitbreiding en milieumaatregelen, en ten tweede met een minder snelle stijging van de fysieke opbrengst per hectare. Via een goed onder controle gehouden ontwikkeling van genetische modificatie zou de productie kunnen worden verhoogd, maar zo'n ontwikkeling kan problemen geven op het vlak van de aanvaardbaarheid voor de consumenten.

14. Vrijwel alle analysten verwachten over het algemeen vasteprijzen voor landbouwproducten tot 2006 en zelfs daarna. Aangenomen wordt dat de prijzen zullen aantrekken of vast zullen blijven voor granen, oliehoudende zaden, rundvlees, pluimveevlees, kaas en melkpoeder, maar dat ze voor varkensvlees wellicht zullen verzwakken. De prijzen zouden in de toekomst echter sterker kunnen schommelen, aangezien de wereldvoorraden verhoudingsgewijs lager zullen zijn.

15. Ondanks deze op mondiaal niveau gunstige context zijn op Europees niveau de vooruitzichten voor veel landbouwproducten niet zo veelbelovend. In de veronderstelling dat het huidige beleid wordt voortgezet, zal er in de komende jaren voor veel sectoren een verschil blijven tussen de prijzen in de Unie en de wereldmarktprijzen. Gezien de verbintenissen die tijdens de Uruguay-ronde zijn aangegaan, met name inzake uitvoersubsidies, zullen er in de huidige Unie na 2000 waarschijnlijk onexporteerbare ovcrschoticn onlstaan. Voor rundvlees werd al ecu structured overschot verwacht, voordat de situatie werd verergerd door de BSE-crisis. Er kunnen ook toenemende problemen ontstaan voor granen, suiker, wijn, olijfolie, magere-melkpoeder en een aantal andere zuivelproducten, en het gevaar bestaat dat de Unie meer en meer terrein verliest op de expanderende wereldmarkten.

16. In 1999 zullen, als vervolg op de Uruguay-ronde, nieuwe multilaterale handelsbesprekingen beginnen. Zal de Europese Unie zich daar offensief kunnen opstellen en zal zij erin slagen het specifieke Europese model van een gediversifieerde en multifunctionele landbouw die in het landschap is gei'ntegreerd, te verdedigen? Andere, steeds gevoeliger liggende punten betreffen de invoering op intemationaal niveau van ecologische en sociale normen en het nemen van maatregelen om rekening te houden met consumentenongerustheid.

17. Door de uitbreiding tutor Oost-Europa zal de Unie meer dan 100 miljoen consumenten nicer krijgen, maar hun koopkracht bedraagt gemiddeld ongeveer een ilerde van die van de consumenten in de huidige Unie. Het landbouwarcaal zal de helft groter wortlen en het aantal arbeidskrachten in de landbouw zal ten minslc verdubbelcn. De structuur van de landbouwseetor in de landen van Midden- en Oost-Europa moet serieus worden verbeterd. Dat gcldl eveneens voor de toeleverende sector, en voor de sectoren afzet en verwerking. Verwacht mag worden dat bij herstructurering de werkgelegenhcid in de landbouw zal afnemcn, wat dus impliceert dat diversificatie van de plattelandseconomic nodig is. Als de instrumenten van het GLB, hoofdzakelijk ondersteuningsprijzen en directe betalingen, door de landen van Midden- en Oost-Europa op het huidige niveau zouden worden toegepast, zouden bijzondere problemen ontstaan. Buitensporige geldstromen in de vorm van de directe betalingen zouden inkomensongelijkheid in de plattelandsgebieden van deze landen kunnen doen ontstaan en er tot maatschappelijke spanning kunnen leiden. Bovendien zouden de overschotten toenemen, met name voor suiker, melk en vlees, zodat de voor de periode na 2000 voorspelde onevenwichtigheden op de markt nog zouden worden verergerd.

18. De consumenteneisen ten opzichte van de landbouw en de levensmiddelenindustrie veranderen ook. Bescherming van de gezondheid, met name voedselveiligheid, is de belangrijkste. Gemaksvoedsel (fast-food, kant-en-klaar maaltijden en snacks) wordt door de veranderende manier van leven steeds belangrijker. Maar tegelijk is er ook steeds meer vraag naar typische producten die een band hebben met bepaalde gebieden of bepaalde cultuurwaarden (traditionele productiemethoden, welzijn van dieren, enz.).

19. De tendensen op het plane land in de Unic geven cen scherpe dating te zien van het aantal landbouwbedrijven en het aantal arbeidskrachten in de landbouw. Wat betreft inkomen en werkgelegenheid zijn land- en bosbouw niet langer de belangrijkste grondslag van de plattelandseconomie. Hun aandeel in de totale werkgelegenheid is gemiddeld slechts 5,5 % en in maar weinig gebieden is dat aandeel groter dan 20 %. De tendens voor de lange termijn laat een verdere daling van het aantal landbouwers zien met ongeveer 2 tot 3 % per jaar.

20. Op, rond en buiten de landbouwbedrijven worden nieuwe activiteiten ontwikkeld en ontstaan nieuwe bronnen van inkomsten. De productie van hernieuwbare grondstoffen voor non-food-producten voor niches op de markt of voor de energiesector kan een nieuwe kans zijn voor land-en bosbouw en een bijdrage zijn aan nieuwe werkgelegenheid in plattelandsgebieden.

21. De samcnlcving wordt /.ich steeds meer hcwust van het bclang van het natuurlijke milieu en van de milieueffecten - zowel positicf als negatiel van de activiteit van de mens. Het platteland verkeert in ccn unieke positie om hierop in te spelen door het bchoud cn het creeren van woon-, werk- en recreatieruimte die in milieuopzicht aantrekkclijk is. De idee dat de overheid betaalt voor de bescherming van natuurlijke hulpbronnen en de verfraaiing van het landschap wordt steeds meer geaccepteerd. Voor land- en bosbouw, als belangrijkste grondgebruiker, betekent dat nieuwe uitdagingen en nieuwe kansen.

22. Terwijl enerzijds door de opeenvolgende hcrvormingen de duidelijkheid en de efficiency zijn verbeterd, zijn er anderzijds toch een aantal ongerijmdhcden cn overlappingcn lussen de verschillende vormen van beleid ontstaan. Er kunnen in cen zclfde gebied te veel programmes en te veel maatregelen tegelijk worden uitgevoerd in het kader van allerlei verschillende belcidsmaatregelen; dat is schadelijk voor een consistente aanpak. Radicalc vereenvoudiging van de regels en meer decentralisatie bij de uitvoering van het beleid, met meer manocuvreerruimte voor de lidstaten en de regio's, zijn dringend nodig. Meer decentralisatie mag cchter niet lciden tot nieuwe nationalisering van het beleid.

23. Het GLB kost ongeveer 0,6 % van het BBP van de Gemcenschap. Aangczien enerzijds het aandeel van de landbouw in de economic afneemt en anderzijds veel lidstaten meer en meer met budgettaire limieten worden geconfronteerd, dient de/.e overheidssteun volledig verantwoord te zijn. Dit betekent dat de cruciate rol die de landbouw in de productie van voedsel van hoge kwaliteit, het voortbestaan van een levend platteland, de beicherming van het landschap en het behoud van cultuurwaarden speelt, duidelijk moct worden aangetoond. De veralgemening van de directe betalingen aan landbouwers na de hervorming van het GLB in 1992 heeft meer duidelijkheid gebracht over de financiele ondersteuning van de landbouw, maar heeft er ook in versterkte mate toe geleid dat die steun economisch verantwoord en maatschappelijk aanvaardbaar moet zijn.

Politieke doelstellingen voor het GLB

24. Verdere hervorming van het GLB moet, wil de Europese landbouw beter kunnen profiteren van de verwachte positieve ontwikkelingen op de wereldmarkt, leidcn tot verbetering van hoar concurrentievermogen zowel op de eigen markt als daarbuitcn. Lagcrc garantieprijz.cn zijn in het voordeel van de consumcntcn en laten meer ruimte voor prijsdilTcrentiatic voor spccialileiten van hoge kwalileit. Stcrkcrc marktgerichtheid zal de gelcidclijkc integratic van nicuwc lidstaten vergemakkelijken en goed zijn voor de voorbereiding van de Unic op de volgende ronde van de WTO. Grotere marktgerichtheid zal ook bijdragen aan de versterking van de positie van de Unie in de wereld als belangrijke exporteur.

25. Prijzen zijn echter slechts een aspect van het concurrentievermogen. Voedselveiligheid en voedselkwaliteit zijn minstens even belangrijk. Het is een fundamentele verplichting om de consumenten zowel binnen als buiten de Unie voedselveiligheid te garanderen en dit dient daarom een topprioriteit van het GLB te zijn. Voor zover mogelijk zal verder worden gegaan met een beleid ter ondersteuning van kwaliteitsproducten; dat zijn vaak voor de consument herkenbare producten afkomstig uit een bepaald geografisch gebied of vervaardigd volgens een bepaalde productiemethode. Volstrekte bctrouwbaarheid op het punt van voedselveiligheid en permanente inspanningen voor kwaliteitsverbetering zullen ook bepalend zijn voor het imago van Europese producten op de binnenlandse en de internationale markten. Ook de milieuvriendelijkheid van de productiemethoden en ovcrwegingen van dierenwclzijn worden steeds belangrijker voor het imago. Op al doze punten zijn de Europese landbouwers in staat kwaliteitsproducten aan te bieden die wcrcldwijdc bekendheid verdienen.

26. Het GLB blijfl beslissende betekenis toekennen aan zijn doelstelling de landbouwbevolking een redelijke levcnsstandaard te verzekeren en bij te dragen tot de stabilitcit van de landbouwinkomens. In deze context worden differentiatie en herverdeling van de inkomenssteun binnen de landbouw, alsmede het behoud van een levensvatbare landbouw steeds belangrijker, vooral ook vanuit het oogpunt van sociale cohesie.

27. De inpassing van milieudoelstellingen in het GLB en de ontwikkeling van de rol die de landbouwers kunnen en moeten spelen op het vlak van het beheer van de natuurlijke hulpbronnen en het behoud van het landschap, zijn andere steeds belangrijker doelstellingen voor het GLB.

28. Het scheppen van aanvullende of alternatieve inkomens- en arbeidsmogelijkheden voor landbouwers en hun gezinsleden, op of buiten het bedrijf, blijft ook voor de toekomst een van de hoofddoelstellingen, aangezicn in de landbouw zelf werkgelegenheid wegvalt. De plattelandsgebieden zijn multifunctioneel en de landbouwers moeten worden aangemoedigd om alle mogelijkheden voor ondernemers op het platteland te benutten.

29. Ten slotte zij erop gewezen dat enerzijds in alle plattelandsgebieden verbetering van het concurrentievermogen en vergroting van de economische diversificatie nodig zijn, maar dat anderzijds ook landbouwbeleid en plattelandsbeleid hun bijdrage moeten leveren aan de economische cohesie in de Unie.

Nieuwe hervormingen

30. De Commissie blijft bij het beleid waarvoor zij gckozen hecft in de „Landbouwstrategiestudie” van december 1995. Zij stelt voor de hervorming van 1992 grondiger en meer algemeen toe te passen door nog meer over te gaan van prijsondersteuning naar directe betalingen, en door een coherent plattelandsbeleid te ontwikkelen om dit proces te begeleiden. De directe betalingen zullen op een adequaat niveau worden vastgesteld, met vermijding van overcompensatie.

31. Bovendien is het van essentieel belang een aantal ongewenste effecten die het imago van

het GLB schaden, te corrigeren. Daarom wordt het volgcnde voorgesteld:

- om een degressief karakter te geven aan de totale rechtstreekse steun die een bedrijf in het kader van de marktordeningen kan ontvangen, wordt dcze steun boven bepaalde plafonds afgetopt. De Commissie wil zo voorkomen dat de hervorming van het GLB leidt tot een excessieve subsidising van bepaalde landbouwbcdrijven;

- de lidstaten krijgen juridische mogelijkheden om de rechtstreekse steun uitsluitend te betalen aan degenen die kunnen aantonen dat zij de activitciten waarvoor dc steun bcdoeld is, ook daadwerkelijk ontplooien;

- op basis van door dc lidstaat te bepalen criteria met betrekking tot dc arbeidsbezetting van de landbouwbcdrijven zal dc lidstaat de rechtstreekse steun aan die bedrijven kunnen differentieren, dat wil zeggen bij een te kleine arbeidsbezetting kunnen verlagen. Het hiermee bespaarde geld mag dc lidstaat houden. Hij dient bet te besteinmen voor tnilieuiuaatregelen in de landbouw;

- ten slotte zullen de lidstaten passende maatregelen moeten nemen om de aan de landbouwproductie verbonden milieuproblemen aan te pakken.

Akkerbouwsector: granen, oliehoudende zaden en eiwithoudende gewassen

32. In de komende jaren zal het totalc arcaal voor dczc akkcrbouwgewassen, inclusief braaklegging, zich waarschijnlijk stabiliseren rond 53,5 miljoen hectare. Bij het huidige beleid, dat wil zeggen zonder een passende hervorming van het GLB, cn aannemende dat de braaklegging opnieuw op het referentieniveau van 17,5 % kotni, zal naar vcrwachting ook het areaal voor elk van de drie groepen teelten door de jaren hcen vrij stahiel zijn.

33. Verwacht wordt dat de graanopbrengsten per hectare verder zullen gaan stijgen en daarom wordt aangenomen dat de productie zal oplopen van 201 miljoen ton in 1996 tot 214 miljoen ton in 2005. Het verbruik zal naar verwachting ook verder toenemen, doch in een langzamer tempo, als gevolg van de toeneming van de productie van wit vlees. Tot 2000 zal er waarschijnlijk min of meer een evenwichtssituatie blijven bestaan, met name voor tarwe. Vanaf 2001 zullen voor de gesubsidieerde uitvoer de beperkende effecten van de huidige WTO-vcrbintenissen waarschijnlijk meer merkbaar worden, zowel voor tarwe als voor voedergranen, met als te verwachtcn gevolg een snelle toeneming van de intervcntiev(X)rraden (die zouden kunnen oplopen tot ongeveer 58 miljoen ton in 2005).

34. Voor oliehoudende zaden wordt slechts een zeer bescheiden toeneming van de hectare-opbrengsten verwacht, en de omvang van het areaal is onder de huidige omstandigheden strikt begrensd als uitvloeisel van de Uruguay-ronde. Verwacht wordt dat de productie iets zal toenemen van 12,2 miljoen ton in 1996 tot 12,8 miljoen ton in 2005. Het handelsdeficit voor oliehoudende zaden en schroot daarvan zal waarschijnlijk zeer aanzienlijk blijven.

35. In theorie zou het mogelijk zijn om op nieuwe graanoverschotten te reageren door verhoging van het verplichte braakleggingspercentagc. Het gevaar bestaat dan echter dat dit percentage geleidelijk oploopt tot boven 20 %. Bovendien zou de Unie wellicht niet kunnen profileren van de verwachte positieve ontwikkelingen op de wcreldmarkt, aangczien de interne prijzcn, naar wordt aangenomen, boven de wercldmarklprijzen zouden blijven. Met een meer offensieve strategie zou tegelijk een systematisch gebruik van uilvoersubsidies kunnen worden voorkomen, de concurrenticpositic van granen op de interne mark! kunnen worden versterkl, een einde kunnen worden gemaakt aan de problemen door de limieten voor oliehoudende zaden als uitvloeisel van de Uruguay-ronde en, last but not least, een aanmerkelijkc vereenvoudiging kunnen worden bereikt.

36. De Commissie stelt daarom de volgende maatrcgelcn voor:

- met ingang van het verkoopseizoen 2000/2001 wordt de tussenkomst van de prijsvcrlaging ineens met 20 % toegepast;

- de verlaging van de interventieprijs met 20 % wordt gedeeltelijk gecompenseerd door een verhoging van de rechtstreekse betaling voor granen (van 54,34 ecu/ton tot 66 ecu/ton);

- de rechtstreekse betalingen voor granen, olievlas en oliehoudende zaden worden geharmoniseerd (zelfde bedrag), waarbij voor eiwithoudende gewassen een afwijkend bcdrag wordt gehandhaafd. Op deze manier geldt er voor oliehoudende zaden niet langer een specifiek bedrag voor de rechtstreekse betalingen, zodat alle desbetreffende bepalingen kunnen worden ingetrokken, met inbegrip van die welke voortvloeien uit het Blair House-akkoord;

- het beginsel van verplichte braaklegging als instrument ter beheersing van de productie wordt gehandhaafd, maar het braakleggingspercentage wordt vastgesteld op 0 in plaats van 17,5 %;

- vrijwillige braaklegging blijft mogelijk en de vergoeding hiervoor is gelijk aan de rechtstreekse betaling voor granen (66 ecu/ton);

- de specifieke regeling voor durumtarwe (toeslag in traditionele productiegebieden) wordt gehandhaafd, met inbegrip van de in 1997 aangcbrachte wijzigingen (invoering van gegarandeerde maximumarealen en uitbreiding van de niet-traditionele productiegebieden waar lagere specifieke steun kan worden toegekend);

- de lijst van de voor akkerbouwsteun in aanmerking komende gewassen blijft ongewijzigd en anders dan in Agenda 2000 was voorgesteld, blijven voor inkuiling bestemde granen er dus voor in aanmerking komen;

- er kan alleen nog voor bevloeide gewassen een specifieke opbrengst worden vastgesteld. Die specifieke steun wordt tot de historische oppervlakte beperkt door de bepaling van bevloeide basisarcalen. De regeling inzake maxima voor de bevloeide arealcn wordt zinloos en wordt dus geschrapt;

- opbrengsten van oliehoudende zaden hoevcn niet langer tc worden vastgesteld omdat de steun voor deze zaden uitsluitcnd op basis van gegevcns over granen wordt berekend;

- doordat het percentage verplichte braaklegging op nul wordt vastgesteld, kunnen alle met de braakleggingsverplichting verband houdende bepalingen die bij de hervorming van 1992 zijn vastgesteld, worden geschrapt. Het betreft bijvoorbceld bepalingen inzake overdrachten en bepalingen over de manier waarop in het kadcr van de braakleggingsverplichting rekening wordt gchouden met milieubraaklcgging (Verordening (EG) nr. 2078/92) of met bebossing (Verordening (EG) nr. 2080/92);

- mocht voor een bepaald verkoopseizoen het percentage verplichte braaklegging hoger zijn dan nul, dan blijven akkerbouwers die minder dan 92 ton graanequivalcnt produceren, vrijgesteld van de braakleggingsverplichting (dit is de enige bepaling die betrekking heeft op kleine producenten).

37. In het licht van de opgedane ervaring worden cnkelc aanvullcndc maatregclen genomen:

- de uiterste inzaaidatum wordt vcrschoven van 15 mei naar 31 mei, waarbij het beginsel van afwijkingcn om klimatologische redenen wordt gehandhaafd;

- de bedragen per hectare zullen worden betaald tussen I januari en 31 maart in plaats van tussen 16 oktober en 31 december. Er moet namelijk rekening worden gehouden met de problemen die de lidstaten op controlegebied ondervinden, terwijl voorts een vlotter marktverloop zal worden bevorderd doordat de producenten minder geneigd zullen zijn hun productcn vast te houden;

- er zal nog maar €6n enkel comite van beheer bevoegd zijn voor akkerbouwgewassen (Comite van beheer voor granen);

- ook in de toekomst zullen de betalingen per hectare en de braakleggingspercentages kunnen worden gewijzigd op grond van de ontwikkeling van de productie en van de markten (zelfde regeling als nu).

Vereenvoudiging van de regeling en van liet beheer

38. De bovengenoemde wijzigingen maken het mogelijk de bestaande steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen te vereenvoudigen. De basiselementen, waaronder met name de basisarealen, de regioplannen, de koppeling aan historische opbrengsten en de braakleggingsregeling, worden echter gehandhaald! ^

- de mogelijkheid om met individuele basisarealen te wcrken wordt geschrapt (geen enkele lidstaat heeft er sinds de invoering ervan gebruik van gemaakt);

- bij overschrijding van het basisareaal worden nog uitsluitend financiele sancties toegepast (dus geen buitengewone braaklegging meer);

- de mogelijkheid om de sancties wegens overschrijding van het basisareaal te concentreren op de subbasisarealen die voor de overschrijding verantwoordelijk zijn, wordt geschrapt omdat dit te ingewikkeld is;

- voor mat's kan niet langer een specifieke opbrengst worden vastgesteld die verschilt van die van de andere akkerbouwgewassen, zodat ook geen specifiek basisareaal voor mai's meer hoeft te worden bepaald.

Rundvlees

39. In de komende jaren zal de productie van rundvlees enerzijds worden beinvloed door de kortetermijnmaatregelen die in 1996 zijn genomen (de regelingen inzake de verwerking van kalveren en de vroegtijdige afzet van kalveren), en anderzijds door het verwijderen van runderen van meer dan 30 maanden oud uit de voedselketen in het Verenigd Koninkrijk. Het effect van de eerstgenoemde maatregelen zal hoofdzakelijk merkbaar zijn in 1998 en 1999, terwijl de laatstgenoemde maatregel zal doorwerken tot 2001. Verwacht wordt dat het verbruik van rundvlees zich geleidelijk aan zal herstellen van de crisis in 1996 en weer aansluiting zal vinden bij de (dalende) langetermijntendens.

40. Deze factoren komen bij een cyclische daling van de productie die normaliter duurt tot 2000 en daarom zouden in de komende paar jaar de voorraden aanzienlijk moeten dalen ten opzichte van de niveaus die in 1996 en 1997 zijn bereikt. Als het marktbeleid niet wordt gewijzigd, zal na 2001 echter weer het niveau van de potentielc maximumproductie worden bereikt, terwijl het verbruik zich zal blijven ontwikkelen volgens de dalende langetermijntendcns. De interventievoorraden zullen dan opnieuw gaan oplopen (gezien de beperkte uitvoermogelijkheden door WTO-verbintenissen) en zouden tegen 2005 ongeveer 1,5 miljoen ton kunnen bedragen.

41. Het is op de lange termijn niet aanvaardbaar om het probleem van de overproductie in deze sector op te lossen door jonge kalveren een paar dagen na de geboorte te slachten. Anderzijds is het evenmin mogelijk om het overschotprobleem zuiver en alleen via het beheer van het aanbod (quota voor het aantal dieren of voor de productie) efficient op te lossen, aangezien dit grote administratieve complicaties zal geven.

42. Via een meer offensieve strategie zouden echter tegelijk de uitvoerrestituties naar traditionele bestemmingen aanzienlijk kunnen worden verlaagd, nieuwe uitvoermogelijkheden zondersubsidie kunnen worden ontwikkeld en een verschuiving in het vleesverbruik binnen de Unic ten gunste van rundvlees kunnen worden bewerkstelligd. Bovendien zou de stimulans voor een hoger karkasgewicht kleiner worden.

43. Daarom stelt de Commissie het volgende voor:

- de verlaging van de institutionele prijzen met 30 % vindt plaats in drie gelijke jaarlijkse gedeelten (3 x 10 % vanaf 1.7.2000). Daarmee wordt beoogd zonder restituties te kunnen uitvoeren naar onze traditionele markten of, in het geval van vlees van zeer hoge kwaliteit, naar nieuwe markten zoals Zuidoost-Azie. Ook mag worden verwacht dat deze prijsverlaging op de interne markt een verschuiving in het consumptiepatroon ten gunste van rundvlees tot gevolg zal hebben;

- de markten moeten weer hun belangrijkste taak gaan vervullen, die erin bestaat voor evenwicht tussen productie en verbruik te zorgen. Daarom wordt voorgesteld de openbare interventie af te schaffen en te vervangen door maatregelen voor particuliere opslag. Daar komt bij dat openbare interventie erg kostbaar is;

- de rechtstreekse steun aan de rundvleesproducenten wordt verhoogd om het effect van de in het eerstc streepje genoemdc prijsverlaging te verzachten. Onulat in het kader van de akkerbouwregeling nu loch verder steun wordt verleend voor kuilmais en dit kostenverlagend zal zijn in de rundvlees- en zuivelsectorcn, zal voor de financiering van die voortgezette steun een beroep worden gedaan op middelen die ooispronkelijk voor deze laatste sccloren waren bcdoeld. Zo worden in verband met het feit dat in het verleden ongeveer 35 % van de kuilmais in de sticrenmesterij is gebruikt, de premies voor stieren aangepast. Om de premieregelingen flexibeler te maken wordt voorgesteld de held van de in het kader van Agenda 2000 door te voeren premieverhogingen te reserveren en ter bcschikking van de lidstaten te stellen in de vorm van nationale totaalbedragen. De aldus gcvormde reserve zal over de lidstaten worden

2.

verdeeld op basis van hun rcspectievc productic. De in totaal beschikbare middclen bestaan dus uit: '


• de bedragen die nodig zijn voor de bij dc hcrvorming van 1992 ingevoerde premies, vermeerderd met de helft van dc verhoging in hct kadcr van Agenda 2000, en

• de tweede helft van dc verhoging in het kadcr van Agenda 2000, die aan dc lidstaten wordt toegewezen op basis van hun productie. Elke lidstaat kan het aldus aan hem toegewezen totaalbedrag gebruiken voor de toekenning van aanvullende premies voor volwassen runderen (mannelijke runderen en vrouwelijke runderen, inclusief vaarzen) of van areaalsteun (voor blijvend grasland). De communautaire regeling zal aan deze extra betalingen grenzen stellen wat bedrag en aantal gesteunde eenheden betreft;

- de premie voor de verwerking, wordt afgeschaft.

Vereenvoudiging van de regeling en van het heheer

44. Dc beslaande regeling met dubbele interventie (gewone intervenlic en vangnet) wordt

afgeschaft. Bovendien worden de volgende besluiten genomen:

- in €6n enkele vereenvoudigde basisverordening worden twee bestaande verordeningen van de Raad samengevoegd en gecodificeerd. Die nieuwe verordeningstekst is veel beknopter dan vroeger en alle oude overgangsmaatregelen zijn systematisch geschrapt;

- de steunprijzen worden vooraf geprogrammeerd voor driejaar, zodat eenjaarlijkse vaststelling van de prijzen in deze sector niet meer hoeft;

- de Commissie krijgt de nodige bevoegdheden voor het beheer van tariefcontingenten die niet onder de WTO vallen.

Flexibiliteit en decentralisatie

45. Bij deze hervorming worden nog andcrc wijzigingen aangebracht in dc regeling:

- de seizoencorreetiepremic blijft beperkt tot de lidstaten die deze werkelijk nodig hebben (om hun rundvleesmarkl stabiel te houden). In de praktijk worden Denemarken, Duilsland en Zweden (waar belrckkclijk weinig ossen worden gehouden) uilgcslotcn en zal de premie alleen nog worden loegekend in lerland en Noord-lerland, waar het traditionele produetiesysteem tot gevolg heeft dat zeer veel ossen in het najaar worden geslacht;

- de extensiveringspremie, die nu wordt berekend op een theoretische grondslag (in hoofdzaak het aantal dieren waarvoor een premie is aangevraagd), wordt hervormd om een werkelijke extcnsivcring van do productie tc bcreiken. Voorgosteld word! voor de/e premie rekening te houden met de dieren die tijdens de beweidmgsperiode sverkelijk op bet bcdrijl aanwe/.ig zijn. De premie wordt verhoogd tot 100 ecu;

- binnen de individuele maxima wordt het recht op de zoogkoeienpremie uitgebreid tot vaarzen (voor ten hoogste 20 % van het totale aantal betrokken dieren op het bedrijf)- Voorts wordt het totaal aan premierechten in elke lidstaat (in de Unie is tot nu toe ongeveer 10 % van de premierechten ongebruikt gebleven) verlaagd tot het gebruiksniveau in 1995 of dat in 1996 (het hoogste van die twee niveaus), verhoogd met 3 % (die de nationale reserve vormt). Dit komt neer op een daling van de premierechten voor zoogkoeien met ongeveer 10 %. Naar verwachting zullen beide maatregelen samen (nationaal maximum dat lager is dan de theoretische rechten, en toekenning voor vaarzen tot 20 % van het totale aantal dieren) de ontwikkeling van het productiepotentieel in de EU afremmen of zelfs tot een daling van dat potentieel leiden. Momenteel kan een aanvullcnde nationale zoogkoeienpremie worden toegekend, die in de rcgio's van doelstelling 1 en in Belgic door het EOGFL wordt medegeftnancierd. Deze mogelijkheid wordt geschrapt omdat de lidstaten extra betalingen zullen kunnen doen uit het totaalbedrag dat tot hun beschikking wordt gesteld;

- de regionale maxima voor de premie voor mannelijke runderen blijven op het niveau dat in november 1996 is vastgesteld, met dien verstande dat zij voor Spanje en Portugal de geringe wijzigingen ondergaan die in het prijzenpakkct voor 1998/1999 zijn voorgcsteld. Het betreft een verlaging met ongeveer 20 % ten opzichte van 1996.

Zuivelproducten

46. Als de melkquota in de komende jaren niet veranderen, zal de totale melkproductie naar verwachting iets dalen, namelijk van 121,6 miljoen ton in 1996 tot 118,1 miljoen ton in 2005. Dat zal het gevolg zijn van een kleine stijging van het melkvetgehalte enerzijds en een aanpassing van de productie aan het niveau van de quota andcrzijds. De vraag naar melk (vollemelkequivalent) zal vermoedelijk afnemen van 112,2 miljoen ton in 1995 tot 108,7 miljoen ton in 2005. Dat is de uitkomst van een dalend verbruik van een aantal zuivelproducten, met name boter, enerzijds en een toenemende vraag naar andere productcn, zoals kaas en verse productcn, andcrzijds. Het verbruik op de boerderij (vervoedering) zal waarschijnlijk dalen in verhouding tot de verwachte teruggang in het aantal dieren. In de periode 1996-2005 zal het jaarlijkse netto-overschot waarschijnlijk schommelen tussen 9,0 en 9,5 miljoen ton melkequivalent, met een stijgende tendens aan het einde van de periode.

47. Met betrekking tot de verschillende zuivelproducten, voor elk waarvan WTO-verbintenissen gelden, mag bij ongewijzigd beleid het volgende worden verwacht:

- verdere vergroting van de uitvoer van kaas zal hinder ondervinden van de WTO-limieten voor gesubsidieerde uitvoer;

- de interventievoorradcn van mageremelkpoeder zullcn tocnemcn vanaf 1998 cn oplopen tot ongeveer 200 000 ton in de eerste helft van hct volgendc decennium, omdat dc vcrbintcnissen in het kadcr van de WTO met bctrekking tot de uitvoer dan daadwerkclijk een belcmmering zullen betekenen;

- voor boter laten de verbintenissen in het kader van de WTO met betrekking tot de uitvoer voldoende marge voor gesubsidieerde uitvoer, zodat niet noodzakelijk een accumulatie van interventievoorraden behoeft te worden verwacht; het is echter de vraag of er op de wereldmarkt echt afzetmogelijkheden bestaan voor het verwachte overschot van ongeveer 300 000 ton.

48. Na grondige bestudering van de verschillende opties verwerpt de Commissie radicale oplossingen, zoals drastische prijsverlagingen en snelle afschaffing van het quotastelsel. De verwachte marktontwikkelingen zijn niet van dien aard dat dergelijke extreme maatregelen gewettigd lijken. De Commissie ziet evenmin ernstige aanleiding om de quota opnieuw te verlagen, aangezien geen belangrijke verslechtering van het marktevenwicht wordt verwacht. Ten slotte verwerpt de Commissie ook een stelsel van dubbele prijzen en dubbele quota. Een dergelijk stelsel zou ernstige problemen opleveren bij de nakoming van de WTO-verplichtingen, zou de markt sterk kunnen verstoren afhankelijk van de opzet en de wijze van uitvoering en zou de complexiteit van het beheer en de controleproblemen nog verergcren.

49. De melkveehouder mag echter niet de indruk worden gegeven dat de huidige regeling, met het daaraan inherente gebrek aan flexibiliteit, eeuwig zal kunnen blijven bestaan. Bij de recente besprekingen over de vooruitzichten op lange termijn zijn factoren van onzekerheid gebleken; de zuivelsector zou met name consequenties kunnen ondervinden van de volgende onderhandelingsronde in de WTO.

50. Daarom bepleit de Commissie in dit stadium een voorzichtige aanpak. Zij stelt de volgende maatregelen voor:

- de geldigheidsduur van het stelsel van mclkquota wordt vcrlengd met zcs tijdvakken van twaalf maanden die ingaan op 1 april 2000, waarbij de gegarandeerde maximumhoeveelheid met 2 9c wordt verhoogd (1 9c voor alle lidstaten, die bij voorrang moet worden toegewezen aan jonge landbouwers, en 1 9c voor de producenten in berggebieden);

- tussen 1 juli 2000 en 1 juli 2003 worden de interventieprijzcn voor boter en mageremelkpoeder in vier stappen verlaagd met 15 % (wat neerkomt op een verlaging van de richtprijs met ongeveer 17%). Tot deze wijziging in vergelijking met het in Agenda 2000 opgenomen voorstel is besloten op grond van analyses die zeer positieve effecten op de zuivelmarkt voorspellen. Dc communautaire zuivelsector zal bij uitvoer veel beter kunnen concurreren, het interne verbruik zal toenemen en er ontstaat enige ruimte voor aanpassing van de mclkquota. De betrokken wijziging maakt het bovendien gemakkelijker om de extra kosten te financieren die door handhaving van de steun voor kuilmais ontstaan;

- in vier fasen wordt een jaarlijks steunbedrag (premie-ecnhcid die wordt berekend op basis van de melkquota voor de hervorming) ingevoerd. In de laatstc fase zal het communaulaire gemiddelde van het stcunbedrag per standaardkoe 145 ecu bedragen. Het zal dan bestaan uit een vast element (100 ecu) en een extra betaling per koe of per hectare (naar keuze van de lidstaat);

- daarnaast wordt, eveneens in fasen, een jaarlijkse compensatie per standaardkoe ingevoerd in verband met de lagere slachtwaarde die het gevolg zal zijn van de verlaging van de rundvleesprijs. In de laatste fase zal het communautaire gemiddelde van deze jaarlijkse compensatie 50 tot 70 ecu per standaardkoe bedragen.

Vereenvoudiging van de regeling en van het beheer

51. In de nieuwe verordening houdende een gemeenschappelijke marktordening in de zuivelsector worden zes bestaande verordeningen van de Raad samengevoegd. De voorgestelde verordeningstekst is daarmee heel wat beknopter dan de bestaande regeling en alle verouderde overgangsmaatregelen worden systematisch geschrapt. '

- de prijzen worden vooraf voor vier jaar geprogrammeerd, zodat een jaarlijkse vaststelling van de prijzen niet langer nodig is;

- de Commissie krijgt de nodige bevoegdheden voor het beheer van de tariefcontingentcn die niet onder de WTO vallen;

- zij krijgt ook de nodige bevoegdheden om sancties te kunnen instellen tegen het gebruik van hormonen (en vooral van BST);

- de nodige maatregelen worden genomen om te garanderen dat alleen boter van oorsprong uit de Gemeenschap voor interventie wordt gekocht.

Flexibiliteit en decentralisatie

52. De lidstaten kunnen extra betalingen invoeren in overeenstemming met gezamenlijk vastgestelde voorschriften (geen discriminatie, nationaal totaalbedrag, bovengrens voor gecumuleerde premies). Voorts komen er extra melkquota voor jonge landbouwcrs (1 %) en voor de producenten in bergstreken en in de noordelijke gebieden van de Unie (eveneens 1 %, toe te wijzen volgens het aandeel in de productie).

Mediterrane producten

53. Als vcrvolg op de hervorming van 1992 hceft de Commissie in december 1996 aan de Raad en aan het Parlcmcnt een rapport uitgcbracht over de regeling voor tabak. In dit rapport wordt cen positief oordeel gcgcven over de hervorming voor tabak van 1992 cn wordt voorgestcld om, meterkenning van de belangrijkeeconomische rol van deze sector in bepaalde plattelandsgebieden, de marktgerichtheid verder te versterken. In februari 1997 heelt de Commissie een rapport uitgebracht over de sector olijfolie. Een optie die wordt aangcgcvcn, is verdere overschakeling van prijsondersteuning op directe betalingen, gecombineerd met een radicale vereenvoudiging van die betalingen. De Commissie stelt nu voor om tot en met het verkoopseizoen 2000/2001 productiesteun te handhaven, de regeling sterk te vereenvoudigen, de gegarandeerde maximumhoeveelheid te verhogen en deze maximumhoeveelheid over de betrokken lidstaten te verdelen.

54. Voorgroe/jre/ie/i/rm'rheeftdeRaadinjuli 1996een fundamentelehervormingaangenomen: de budgcttairc uitgaven zijn verlegd van prijsondersteuning naar vcrsterking van de telersvcrenigingcn en van hun concurrentievermogen. De nadruk is gelegd op structured aanpassing van de sector cn op de milieuaspecten. De Commissie zal de tenuitvoerlegging van deze hervorming van nabij volgen.

55. Voor de sector wijn is sinds 1994 een voorstel voor hervormingen in behandeling bij de Raad. Gezien de meest recente ontwikkelingen, en met name de nieuwe context als uitvloeisel van de Uruguay-ronde, is de Commissie voornemens eerdergenoemd voorstel te herzien en een nieuw voorstel in te dienen zodra de situatie van 1997 volledig is geanalyseerd. In het nieuwe voorstel zal rekening worden gehouden met de oricntaties die intussen zijn vastgelegd in de „Landbouwstrategiestudie” uit 1995.

Plattelandsbeleid

56. In het komende decennium zal de landbouw zich moeten aanpassen aan de veranderingen in de markt, het marktbeleid cn de bepalingen voor de handel. Deze veranderingen zullcn niel alleen consequentics hebben voor de landbouwmarktcn, maar ook voor de plaatselijke economic van de plattelandsgebieden in het algemeen. Veel van die gebieden worden reeds geconfronteerd met acute problemen op het vlak van economischc ontwikkeling. Bovendien worden de funclies van de plattelandsgebieden op het vlak van milieu en recrealie steeds belangrijkcr. De eisen die als gevolg van deze funclies gcsteld worden, kunnen mogelijk nog nicer aanpassingen vragen van de landbouw, die de bclangrijkstc grondgebruiker is. Omgekccrd zullcn de toenemende vraag naar milieukwalilcit en de toenemende behoelte aan recreatie ook nieuwe ontwikkelingsmogelijkhedcn bieden voor landbouwers en hun gezin.

57. De Commissie vindt dat ontwikkelingen in die zin moeten worden gestimuleerd cn ondersteund door reorganisatie van de huidige instrumenten voor het plattelandsbeleid (zie ook de punten 483 tot en met 488).

Vereenvoudiging van de regeling ' .

58. Volgens het verordeningsvoorstel worden alle huidige instrumenten voor plattelandsbeleid

gereorganiseerd:

- in €en enkele nieuwe verordening van de Raad werden met name samengebracht de huidige uitvoeringsregeling voor het EOGFL-Orientatie, de drie verordeningen inzake de begeleidende maatregelen bij het GLB en de verschillende bosbouwmaatregelen. Deze reorganisatie gaat gepaard met een ingrijpende vereenvoudiging van de subsidiabiliteitsvoorwaarden;

- voorts komen de maatregelen inzake producentenorganisaties duidelijkheidshalve onder het marktbeleid te vallen;

- in overeenstemming met de in Agenda 2000 aangegeven beleidslijnen worden voor plattelandsontwikkeling de volgende administratieve en financielc maatregelen genomcn:

• de communautaire steun voor plattelandsontwikkeling maakt deel uit van de programmering van de bijstandsverlening uit de structuurfondsen in de gebieden van de doelstellingen 1 en 2,

• afhankelijk van de maatregel en de regio wordt de communautaire steun gefinancierd door het EOGFL-Orientatie dan wel het EOGFL-Garantie;

- er kunnen twee groepen van maatregelen voor plattelandsontwikkeling worden onderscheiden:

• de begeleidende maatregelen uit 1992 (milieumaatregelen in de landbouw, bebossing en vervroegde uittreding) en de compenserende vergoedingen in de probleemgebieden,

• de op modernisering en diversificatie gerichte maatregelen (investeringssteun aan landbouwbedrijven, investeringssteun aan de verwerkende industrie, programma's voor jonge landbouwcrs, enz.).

Hoofdlijnen van de hervorming

59. Voor dc plattelandsgebieden in de regio's van doelstelling 1 van de structuurfondsen wordt de huidige aanpak met gei'ntegreerde ontwikkelingsprogramma's gehandhaafd. De maatregelen voor plattelandsontwikkeling worden in de regio's van doelstelling 1 verder door de afdeling Orientatie van het EOGFL gefinancierd. Een uit/.ondering vormt dc regeling voor dc probleemgebieden, die wordt overgehcveld naar de afdeling Garantic en dezelfde status krijgt als de huidige begeleidende maatregelen (milieumaatregelen in de landbouw, bebossing en vervroegde uittreding).

60. In de plattelandsgebieden die onder de nieuwe doelstelling 2 zullen vallen, zullen de maatregelen waarvoor nu uit het EOGFL-Orientatie steun wordt verleend in het kader van de doelstellingen 5a en 5b, worden gefinancierd door de afdeling Garantie van het EOGFL bij wijze van maatregelen ter begeleiding van het marktbeleid. Op het niveau van de regio van doclstclling 2 zullen deze maatregelen en die welke door het EFRO en het ESF worden gefinancierd, samen in 66n enkel programma worden opgenomen.

61. In alle plattelandsgebieden die niet onder doelstelling 1 of doelstelling 2 valien, zullen maatregelen voor plattelandsontwikkeling die het marktbeleid moeten begeleiden en aanvullen, worden medegefinancierd door de afdeling Garantie van het EOGFL. Deze maatregelen zullen samen met de huidige begeleidende maatregelen in een enkel juridisch kader worden geintegreerd en op horizontale wijze worden toegepast, waarbij een gedecentraliseerde aanpak op het passende niveau zal worden gehanteerd, een en ander op initiatief van de lidstaten.

62. Om het beleid inzakc plattelandsontwikkeling milicuvriendclijkcr te makcn is de omstandigheid dat de mogelijkheden voor de bedrijfsvoering door milieueisen worden beperkt, toegevoegd aan de criteria om als probleemgebied te kunnen worden erkend. De milieumaatregelen in de landbouw zijn gericht op landschaps- en natuurbehoud; elke lidstaat moet op zijn hele grondgebied dergelijke maatregelen toepassen.

63. In het verordeningsvoorstel wordt meer aandacht aan bosbouwmaatregelen besteed dan in Agenda 2000 in het vooruitzicht was gesteld. Hiermee wordt al voor een deel gevolg gegeven aan het verzoek van het Europees Parlement een Europese bosbouwstrategie uit te stippelen (resolutie A4-0414/96 van 30.1.1997).

64. Wat de medefinancieringspercentages betreft, wordt in de verordening inzake plattelandsontwikkeling verwezen naar de algemene verordening betreffendc de structuurfondsen.

65. Wegcns het belang van inilieubcschcrming wordt de lidstaten gevraagd om, in het kader van bepaalde steunregelingen die voorzicn in rechtstreekse belalingen, die milieumaatregelen te nemen die zij passend achten gezien hun specilieke situatie wal grondgcbruik en produclic in de landbouwsector betreft.

66. Worden deze milieumaatregelen niet in acht genomen, dan dienen de lidstaten sancties op te leggen die in verhouding staan tot de aangerichte ecologische schade. Het kan daarbij gaan om verlaging of zelfs intrekking van de steun die in het kader van de betrokken regelingen wordt verleend.

67. Voorgesteld wordt de steun die in het kader van diezelfde regelingen in totaal per landbouwer kan worden verleend, als volgt af te toppen:

- de eerste 100 000 ecu wordt volledig uitbetaald,

- het gedeelte tussen 100 000 en 200 000 ecu wordt met 20 % verlaagd,

- het gedeelte boven 200 000 ecu wordt met 25 % verlaagd.

Belangrijke institutionelc prijzen en steunhcdragcn voor de verkoopscizoenen 1996/1997 en 1997/1998

(ecu/!)
1996/19971997/1998
A kke rbo uwge wttssen - Compensatiebedrag - Granen(')54.3454,34
- Koolzaad, zonnebloeinzaad en sojabonen (referentiebedragen in ecu/ha (3)
433,50433,50
- Erwten-, tuin- en veldbonen en niet-bittere lupinen (')
78.4978,49
- Olievlas (‘)
105,10105,10
- Braaktegging (')
68,8368,83
- Toeslag op het compensatiebedrag voor durumtarwe (in ecu/ha)

- Traditioneel teeltgebied
358,60358,60
- Niet-traditioneel teeltgebied
138,90138,90
Granen
- Interventieprijs
119,19119,19
Rijst
- Interventieprijs
351,00333,45
- Compensatiebedrag
-(')
Aardappelzetmeel
- Minimumprijs
209,78209,78
- Compensatiebedrag
86,9486,94
- Premie voor de industrie
22,2522,25
Suiker
- Basisprijs voor suikcrbieten
47,6747.67
- Interventieprijs voor witte suiker (ecu/q)
63,1963,19
Ohjfolie
- Productierichtprijs
3 837,703 837,70
- Interventieprijs {*)
1 805,801 751,60
- Representatieve marktprijs
2 295.002 295,00
- Productiesteun
1 422.001 422,00
- Consumptiesteun
120,70120,70
Gedroogde voedergewassen
- Vast steunbedrag (')
68,8368,83
Linzen, kekers en wikken
- Vast steunbedrag (ecu/ha) (ft)
131,69 .146,51
Vezelvlas
- Vast steunbedrag (ecu/ha)
865,48815,86
1996/19971997/1998
Hennep
- Vast steunbedrag (ecu/ha)
774.74716.63
Zijderupsen
- Steun per doos eieren
133,26133,26
Katoen
- Streefprijs
1 063.001 063.00
- Minimumprijs
1 009.901 009,90 .
Zuivelproducten
a) Richtprijs voor melk
309.80309.80
b) Interventieprijs - Boter
3 282.00. 3 282.00
- Mageremelkpoeder
2 055.202 055.20
Rundvleex

- Interventieprijs volwassen runderen (karkasgewicht - categoric R3)
3 475.003 475.00
Schapenvlees
- Basisprijs (geslacht gewicht)
5 040.705 040,70
Varkensvlees
- Basisprijs (geslacht gewicht)
1 509.391 509,39
Tafelwijn
- Orientatieprijs soort Rl (ecu/^/hl)
3.8283.828
RH (ecu/ %/hl)3,8283,828
Rill (ecu/hl)62,1562,15
AI (ecu/7c/hl)3.8283.828
All (ecu/hl)82.8182.81
AIII (ecu/hl)94,5794,57
Tabak (premies) (7)
- I Flue cured
2 709.652 709,65
- II Light air cured
2 167,482 167,48
- Ill Dark air cured
2 167.482 167.48
- IV Fire cured
2 383.622 383,62
- V Sun cured
2 167.482 167,48
- VI B as mas
3 754.153 754.15
- VII Katerini
3 185,413 185,41
- VIII Kaba koulak
2 276.152 276.15
Groenlen en fruit
- Basisprijs en aankoopprijs
(*)(*)
(') Dit bcdrag per (on moet met tie ophrengst van hot hetrnkkcn prnducticgcbicd wnrdcn vcrmcnigvuldigd.

t1) Dil hedrag moet. voor dc herekening van dc region ale refcrcnucbcdragen. worden vcrmcnigvuldigd met dc region ale npbrengsl vonr granen/oliehoudcnde

zaden.

(') Bedrag per hectare, per lidstaat vastgesteld hi) Vcrordcmng (EG) nr. 1072/95 (PB L 329 van 30.12.1995. M/.. IX). (4) Na correctic voor overschrijding van dc gegarandeerdc maximumhoevcclheid. -

(’) De steun voor in dc zon gedroogde voedergewassen hedraagt 3X.64 ecu per ton .

(‘) Na correctic voor overschrijding van hcl gegarandeerdc maximumarcaal.

(’) Voor bepaalde soorten zijn aanvullende bedragen vastgesteld; PB L 14X/40 van 30.06.1995.

(*) Jaarlijks wordt een reeks prijzcn voor vcrschiUende perioden en producten vastgesteld.

68. Alvorens zo nodig tot dc bovcnhcdoelde aftopping over te gaan, kunnen de lidstalen do betrokken steunbedragen ook nog differentieren op basis van dc arbeidsbezetting in arbeidsjaareenheden (AJE) van het landbouwbedrijf gedurende het betrokken kalenderjaar.

Agromonetaire maatregelen

69. 1997 was voor de meeste valuta's cen jaar van relatieve stabiliteit. Het herstcl van dc dollar na de forse devaluatie in het eerste halfjaar van 1995 heeft zich doorgezet; medio 1997 was dc waarde van de dollar met 15 % gestegen ten opzichte van juni 1995. Algemeen gesproken is de stijging van de dollar gepaard gegaan met een vergelijkbare ontwikkeling voor het pond sterling en het Ierse pond. De meeste „sterke” valuta's daarentegen zijn licht gedevalueerd, zodat hun marktkoers nu dicht bij het niveau van januari 1993 ligt.

70. De landbouwomrekeningskoersen zijn voor dc Franse frank, de escudo, dc Deense kroon en de Finse mark niet veranderd. De landbouwomrekcningskoers van het pond sterling en het Ierse pond zijn respectievelijk vier- en driemaal aanzienlijk verhoogd. Na verschillendc dalingen van de landbouwomrekeningskoers van de Italiaanse lire was de Raad van oordeel dat op 1 maart 1997 aan de voorwaarden voor een aanzienlijke revaluatie van 3,08 % was voldaan.

71. De Raad heeft besloten de regeling die in verband met de aanzienlijke revaluaties van 1995 was vastgesteld, opnieuw te verlengen. Op grond van deze regeling (') blijft voor de forfaitaire steunbedragen per hectare of per dier en voor de steunbedragen op structuur- of milieugebied de landbouwomrekeningskoers ongewijzigd tot 1 januari 1999, de geplande datum voor de invoering van de gemeenschappelijke munt. Verder heeft de Raad besloten het verschil tussen de „bevroren” landbouwomrekeningskoers en de landbouwomrekeningskoers die anders van toepassing zou zijn geweest, te beperken tot 11,5 %. Hierdoor moesten de „bevroren” omrekeningskoersen van de Zweedse kroon (0,11 %) en het pond sterling (3,61 %) worden verlaagd. '

72. Voorts kunnen de betrokken lidstaten steun toekennen ter compcnsatie van de inkomensverliezen die het gevolg zijn van de daling van de regelingsprijzen in nationale valuta. Het totaalbedrag van deze steun, die gedurende drie jaar volgens een degressief schema mag worden verleend, mag niet groter zijn dan een door de Raad vastgesteld maximum. Het EOGFL financiert tot 50 % van het door de Raad vastgestelde maximumbedrag, ongeacht of en in hoeverre ook de lidstaat een bijdrage levert.

73. In 1997 hebben Belgie, Denemarken, Duitsland, Luxemburg, Nederland en Oostenrijk dc tweede tranche toegekend van de compensercnde steun in verband met de „aanzienlijke” revaluaties

(l) Verordening (EG) nr. 724/97 (PB L 108 van 25.4.1997, biz.

8).


in juni en juli 1995. Gezien de monetaire ontwikkelingen in 1997 is de geplande derde tranche voor deze lidstaten afgeschaft. Zweden heeft de eerste twee tranches van de compensatie voor de aanzienlijke revaluatie van 11 januari 1996 toegekend. Ierland heeft het door de Gemeenschap gefinancierde gedeelte van de eerste tranche van de compensatie voor de drie aanzienlijke revaluaties toegekend. Italie en het Verenigd Koninkrijk hebben over de toekenning van de compensatie nog geen besluit genomen.

Verkoopbevorderingsmaatregelen

74. In 1997 is, wat de rechtstreeks door de Commissie beheerde programma's betreft, de tweejarige campagne voor vezelvlas in juli afgesloten en, is in afwachting van de start van een nieuwe campagne van twee jaar, een tussentijds programma van zes maanden ten uitvoer gelegd. Voor olijfolie is de vijfde campagne gaande; deze campagne zal in juli 1998 worden afgesloten. De resultaten van de evaluatic van de eerste fase van deze campagne waren zeer bemoedigend: zij lieten een consumptiestijging in alle lidstaten zien. Wat de indirect beheerde programma's betreft, zijn de campagnes voor de bevordering van de verkoop van melk en zuivelproducten, kwaliteitsrundvlees, appelen, citrusvruchten en druivensap voortgezet. Ook voor deze sectoren waren de resultaten van de evaluatieverslagen bemoedigend.

75. Voor de rundvleessector zijn ruimere middelen beschikbaar gesteld, waardoor in 1997 verschillende verkoopbevorderingsacties konden worden georganiseerd. De verkoopbevorderingsprogramma's zijn uitgebreid tot de sector kwaliteitskalfsvlees. Dc Commissie heeft bij de Raad een voorstel voor een verordening ingediend betreffende de uitbreiding van de verkoopbevorderingsacties voor rundvlees tot derde landen, en betreffende de voorlichting over de nieuwe etiketteringsregeling voor rundvlees.

76. Voor blocmen en Icvcnde planten is in 14 lidstaten een eerste reeks verkoopbevorderingsprogramma's gestart.

77. Voor lalelolijven ten slolte is in 1997 een door het Italiaanse bedrijfsleven ingediend programma van start gegaan.

78. De verdeling van de middelen over de verschillende sectoren is als volgt.

(in nuljoen ecu)
In 1997 vustgesteld bedrag
Olijfolie17,6
Vezelvlas1.0
Druivensap5,8
Dopvruchten0,9
Appelen/citnisvruchten7,8
Tafelolijven1.0
Kwaliteitsrund v lees31.3
Melk en zuivelproducten8.8
Kwaliteitsproducten van de landbouw uit ultraperifere gebieden4,9
Bloemen en levende planten14.7

Belangen van de consument en kwaliteit van de producten

79. In het kader van de tenuitvoerlegging van Vcrordening (liHG) nr. 2081/92 van dc Raad inzake de bescherming van geografische aanduidingen cn oorsprongsbenamingen van landbouwproductcn en levensmiddelen ('), heeft de Commissie de lijst van geregistreerde benamingen aangevuld: de lijst bevat momenteel meer dan 440 benamingen. Verder is de verordening van de Raad gewijzigd, zodat een soepeler overgangsperiode mogelijk is wanneer de producten op communautair niveau worden geregistreerd (2).

80. De voorlichtingscampagne, die ten doel heeft het grote publiek vertrouwd te maken met de betekenis van de vermeldingen (BOB = beschermde oorsprongsbenaming, BGA = beschermde geografische aanduiding, GTS = gegarandeerde traditionele specialiteiten) en het logo, wordt voortgezet. De campagne was aanvankelijk gcricht op dc producenten en vervolgens op de distributiesector; nu is de fase bereikt van de consumenlenvoorlichting, met als thema ..Producten met een voorgeschiedenis".

81. Hoc moot hcl kwalilcitshcleid nu verder worden onlwikkeld? Hr verschijncn steeds nicer kwalitcitslabels die ten doel hehben tie bij/ondere eigenschappon van landbouwprodueten en levensmiddelen te valoriseren. Daardoordreigt vei warring te ontslaan over ile aard van ile/e labels cn over de voorwaarden die worden gesteld om ze te mogen gebruiken. Mel het oog op het in de loekomst te voeren beleid laat de Commissie duaromccn inventarisatie van de/.e labels uitvoeren. Het gaat er haar daarbij om een grondig inzicht te krijgen niet alleen in de verschillende regelingen en de recente ontwikkeling ervan, maar ook in de verwachtingen die de bij de landbouw en de levensmiddelenindustrie betrokken sociaal-economische partijen ten aanzien van deze regelingen hebben.

(') PB L 208 van 24.7.92.

(2) PB L 156 van 13.6.97.

82. Met het oog op een duurzame ontwikkeling van de landbouw en het platteland zijn de aspecten waarmee in dit verband rekening wordt gehouden de bclangrijke economische en maatschappelijke functies die de landbouwers vervullen, en het streven om de keuze van de consument te vergemakkelijken. Bijzondere aandacht wordt besteed aan de productiemethoden.

Bijstand aan behoeftigen

83. De Europese Unie heeft haar hulpprogramma voor behoeftigen voortgezet (‘). In het kader daarvan worden landbouwproducten of verwerkte producten op basis van landbouwproducten ter beschikking gesteld van verenigingen die in de verschillende lidstaten op het terrein aanwezig zijn.

84. In de onderstaande label is de verdeling over de lidstaten aangcgcven van het bovcnbedoelde bedrag en van de hoeveelheid die uit de interventievoorraden mag worden geleverd.

Kosteloze distribute van landbouwproducten (1997)
Tocgekend bedrag (ecu)Hoeveelheid (in ton) (')
LidstaatGrancnOhjfolicMagcre-

mclkpocdcr
BoterRundvlccs
Belgie2 986 0003 500300420
Denemarken1 518 000420
Griekenland15 784 0005 0001 679
Spanje40 394 00034 7406 1354 171
Frankrijk34 452 00012 6118 1314 275
lerland2 031 000' 60500
Italic49 646 00040 0002 0002 0009 388
Luxemburg44 000135
Portugal15 216 0005 2002 0602 971
Finland2 039 00010 700200
Verenigd Koninkrijk29 190 0008 000
Totaal (')193 .300 000106 7517 (KM)10 20411 46629 058
(') Nu verdiicontcring van dc aanpasstng van hci plan ujdcns het hnckjaar. in verband met dc untocrcikcndc olijlolievonii.idcn ( ) Bij dit bedrag (193.3 miljncn ecu) moot ec‘n mil|<>cn ecu worden gevuegd vooi dc financiering van dc koslen van vervner hinnen dc CICIIICCIIM.-hap

(') Vcrordening (EEG) nr. 3730/87 van lOdccember 1987 (PB L 352 van 15.12.1987, blz.l), en Beschikking 96/687/EG van de Commissie van 22 november 1996 (PB L 317 van 6.12.1996, biz.22).

Harmonisatie van de wetgeving

Veterinaire en zootechnische wetgeving

85. Dit jaar zijn belangrijke besluiten op veterinair en zootechnisch gebied genomen.

86. De Raad heeft namelijk met betrekking tot de veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied . van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens, de wijziging en aanpassing

van Richtlijn 64/432/EEG (') goedgekeurd. .

% .

87. Wat het dierenwelzijn tijdens transporten betreft, heeft de Raad bij Verordening (EG), nr. 1255/97 (2) de communautaire criteria voor de halteplaatsen vastgesteld om het vervoer in optimale omstandigheden te laten verlopen.

88. Voorts heeft de Raad, ter verbetering van de productie en de afzet van rundvlees en vleesproducten, Verordening (EG) nr. 820/97 (3) (zie punt 95).

89. De Commissie heeft in het kader van haar gewone bevoegdheden ook talrijke uitvoeringsbepalingen vastgesteld voor de voltooiing van de interne markt.

90. In de sector diergezondheid zijn bovendien vrijwaringsmaatregelen vastgesteld om de uitbreiding van dierziekten in de Gemeenschap te voorkomen, met name naar aanleiding van de epizootieen van klassieke varkenspest in Nederland, Spanje, Belgie en Italie. ,

91. Op het gebied van de bescherming van de volksgezondheid zijn talrijke besluiten genomen om de invoer van visserijproducten uit derde landen die een ernstig gevaar voor de gezondheid van de consument kunnen vormen, te verbieden.

92. De Commissie heeft ook tal van beschikkingen vastgesteld betreffende de communautaire financiering van de bestrijding en de uitroeiing van dierziekten in de Gemeenschap.

Boviene spongiforme encefalopathie

93. In de strijd tegen boviene spongiforme encefalopathie (BSE) en de andere overdraagbare encefalopathieen hebben de communautaire instellingen ook in 1997 een intense activiteitontplooid. De in 1996 door het Europees Parlement ingestelde tijdelijke enquetecommissie heeft in februari

Richtlijn 97/12/EG: PB L 109 van 25.4.97, biz. 1.

PB L 174 van 2.7.97, biz. 1.

PB L 117 van 7.5.1997, biz. 1.

bij het Parlement een verslag ingediend waarin een aantal aanbevelingen voor de bestrijding van BSE worden gedaan. Op basis van dit verslag heeft het Europees Parlement op 19 februari een resolutie aangenomen waarin de Commissie met name wordt verzocht deze aanbevelingen op te volgen ('), en heeft het op 23 april een nieuwe tijdelijke enquetecommissie ingesteld die toezicht moet houden op de uitvoering van deze aanbevelingen (2). De Commissie heeft in dat verband op 14 mei een actieplan vastgesteld dat een aantal aanbevelingen bevat om, gelet op de meest recente wetenschappelijke bevindingen, zoveel mogelijk elk gezondheidsrisico in verband met BSE te voorkomen en heeft op 20 oktober bij de nieuwe enquetecommissie een geconsolideerd eindverslag (3) ingediend, waarin wordt gewezen op de maatregelen die zijn genomen om BSE uit te roeien, de volksgezondheid te beschermen en het vertrouwen van de verbruiker te herstellen. Op basis van het verslag van zijn enquetecommissie heeft het Europees Parlement zich in een op 19 november (4) aangenomen resolutie verheugd getoond over de door de Commissie genomen maatregelen.

94. In het kader van haar actieplan heeft de Commissie de in 1996 getroffen beschermende maatregelen aangevuld met een volledig verbod op het gebruik van materiaal dat uit het oogpunt van BSE gevaar oplevert (hersenen, ogen, tonsillen en ruggenmerg van runderen, schapen en geiten; milt van schapen en geiten) (5), en met een strikte regeling voor het vervoer van dierlijke afvallen (6). Op 28 juli had zij tevens de lijst van ingredienten vastgesteld waarvan het gebruik in samengestelde diervoeders is verboden (7), en een specifieke etikettering ingesteld voor diervoeders waarin eiwithoudende producten zijn verwerkt die afkomstig zijn van weefsels van zoogdieren (K).

95. De Raad heeft zijnerzijds, om de consument beter te beschermen door de informatie over de oorsprong van het vlees te verbeteren, op 21 april Verordening (EG) nr. 820/97 (y) aangenomen, waarbij enerzijds een identificatie- en registratieregeling voor runderen is ingesteld, die met name voorziet in de invoering van een paspoort voor elk dier en in de oprichting van een databank in elke lidstaat, en waarin anderzijds is bepaald dat een samenhangend en betrouwbaar systeem voor de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten moet worden opgezet. In tegenstelling tot het voorstel van de Commissie om deze verordering op artikel 100 A van het EG-Verdrag te baseren, heeft de Raad besloten artikel 43 als rcchtsgrond te nemen. Op 22 juli 1997 heeft de Commissie bij het Hof een verzoek tot nietigverklaring van deze verordering wegens de keuze van artikel 43 als rcchtsgrond, ingediend (zaak C-269/97). Het Europees Parlement heelt hierbij de kant van de Commissie gekozen.

(') PB C 85 van 17.3.1997.

(2) PB C 150 van 19.5.1997.

(’) COM(97) 509. ’

(4) PB C 371 van 8.12.1997.

C) Beschikking 97/534/EG (PB L 216 van 8.8.1997). Dit verbod treedt in werking op 1 januari 1999.

(6) Beschikking 97/734/EG (PB L 294 van 28.10.1997).

(7) Beschikking 97/582/EG (PB L 237 van 28.8.1997).

(*) Richtlijn 97/47/EG (PB L 211 van 5.8.1997).

C) PB L 117 van 7.5.1997. .

Diervoeding

96. In de sector diervoeding heeft de Commissie Richtlijn 97/6/EG (’) tot wijziging van Richtlijn 70/524/EEG van de Raad betreffende toevoegingsmiddelen in de diervoeding (2) vastgesteld met de bedoeling het gebruik van avoparcine voorlopig tc verbieden, in afwachting van de resultaten van het lopende onderzoek naar het gevaar dat door het gebruik van antibiotica in de diervoeding resistentie tegen in de humane geneeskunde gebruikte antibiotica kan worden overgedragen.

97. Aangezien de bijlagen bij Richtlijn 74/63/EEG van de Raad inzake ongewenste stoffen en producten in diervoeding vele malen zijn gewijzigd en de in die richtlijn gebruikte terminologie sterk is veranderd, heeft de Commissie het nuttig geacht om, duidelijkheidshalve en om logische redenen, de verschillende besluiten tot wijziging van de bijlagen bij de betrokken richtlijn te codificeren door middel van Richtlijn 97/8/EEG C).

98. Naar aanleiding van de beschermcndc veterinairc maatregelcn in verband met boviene spongiforme encefalopathie (BSE) en het verbod op het gebruik van van wecfsel van zoogdieren afkomstig eiwit voor vervoedering aan herkauwers, heeft de Commissie het nodig geacht om, om praktische redenen en tcrwille van de juridische coherentic, Beschikking 97/582/EG (4) goed te keuren bij wijze van aanvulling op Beschikking 91/516/EEG (*’) tot vaststelling van een lijst van voor gebruik in mengvoeders verboden ingredienten.

99. Om te voorkomen dat gebruikers van diervoeders die van bepaalde soorten weefsel van zoogdieren afkomstig eiwit bevatten, dergelijke diervoeders toch aan herkauwers vervoederen doordat zij niet op de hoogte zijn van de geldende regelgeving inzake diervoeders, heeft de Commissie haar goedkeuring gehecht aan Richtlijn 97/47/EG (6), op grond waarvan in de Richtlijnen 77/101/EEG (7) en 79/373/EEG (K) van de Raad betreffende de handel in respectievelijk enkelvoudige diervoeders en mengvoeders, de nodige etiketteringsvoorschriften worden opgenomen zodat de veehouders op de hoogte worden gebracht van het geldende voederverbod. Aangezien de veehouders nauwkeurig moeten worden geinformeerd over de ingredienten die voor mengvoeders worden gebruikt, heeft dc Commissie verder in het kader van Richtlijn 97/47/EG(6) bcsloten om de fabrikanten van mengvoeders de mogelijkheid waarover /.i j op grond van Richtlijn 91/357/HEG beschiktcn om alle van weefsel van zoogdieren afkomstig eiwit te vcrmcldcn als een categoric, namelijk ..productcn van landdieren”, te ontncmcn.

(') PB L 35 van 5.2.1997, biz. 11.

(2) PB L 270 van 14.12.1970, biz. 1.

(3) PB L 48 van 19.2.1997, biz. 22.

(4) PB L 237 van 28.8.1997, biz. 39.

(5) PB L 281 van 9.10.1991, biz. 23.

(6) PB L 211 van 5.8.1997, biz. 45.

(7) PB L 32 van 3.2.1977, biz. 1.

(8) PB L 86 van 6.4.1979, biz. 30.

WO. De Raad heeft op 25 juni 1997 Richtlijn 97/40/EG (') vastgesteld: bij deze richtlijn wordt de uiterste datum waarop de Commissie een besluit moest nemen (1.1.1996) over de dossiers die op grond van Richtlijn 93/113/EEG betreffende het gebruik van enzymen, micro-organismen en hun preparaten in diervoeders bij haar waren ingediend, met 18 maanden verschoven.

Wl. De Commissie heeft, op respectievelijk 25 en 28 juli 1997, twee voorstellen (2) voor een richtlijn ingediend tot wijziging van, enerzijds, Richtlijn 93/74/EEG van de Raad betreffende diervoeders met bijzonder voedingsdoel, en, anderzijds, Richtlijn 95/96/EG van de Raad houdende vaststelling van de voorwaarden en bepalingen voor de erkenning en de registratie van bedrijven en tussenpersonen in de sector diervoeding en tot wijziging van de Richtlijnen 70/524/EEG, 74/63/EEG, 79/373/EEG et 82/471/EEG. Deze voorstellen zijn gericht op reglementering van de productie, het verkeer en het gebruik van een nicuwe categoric producten: voedingssupplementen voor dieren.

Fytosanitaire voorschriften

W2. Op 20 januari 1997 is Richtlijn 97/3/EG van de Raad (3) goedgekeurd, waarbij in de communautaire fytosanitaire regeling het beginsel van financiele solidariteit van de Gemeenschap en aansprakelijkheid van de lidstaten is ingevoerd.

W3. De Commissie heeft in het kader van haar werkprogramma het Gemeenschapsrecht aangepast om, in verband met de nieuwe risico's van specifieke schadelijke organismen, een adequate bescherming van de plantaardige productie in de Gemeenschap te blijven garanderen, en heeft met name nieuwe beschermingsmaatregelen voor de producticgebiedcn voor citrusvruchten in de Gemeenschap vastgesteld (4). Verder is bij Richtlijn 97/14/EG van de Commissie het verbod op de invoer van aardappclen uit Algerije opgeheven (s), en is Hongarijc bij Bcschikking 97/5/97 van de Commissie C) erkend als vrij van bacteriele ringrot bij aardappclen, zodat het land aardappelen naar de EU mag uitvoeren. Bij Richtlijn 97/46/EG van de Commissie (7) tot wijziging van Richtlijn 95/44/EG (x) zijn de voorwaarden voor het binnenbrengen of het vervoeren van aardappelen voor procfnemingen of wctenschappelijke doeleinden vastgesteld.

(') PB L 180 van 9.7.1997, biz. 21.

(2) COM(97) 408 en 409 def. van 25.7.97 (nict gepubliceerd). (’) PB L27 van 30.1.1997.

(4) Richtlijn 98/83/EG (PB L 15 van 21.1.1998)

(5) PB L 87 van 2.4.1997.

(6) PB L2 van 4.1.1997.

(7) PB L204 van 31.7.1997.

(') PB L 184 van 3.8.1995.

104. Over de situatic op het gebied van aardappelringrot in de Gemeenschap en over de maatregelen om deze ziekte uit te roeien, is, overeenkomstig de Gemeenschapswetgeving, regelmatig verslag uitgebracht en zijn voortdurend besprekingen gevoerd (’).

105. Verder zijn diverse afwijkingen van de communautaire fytosanitaire voorschriften toegestaan, zodat een aantal planten en plantaardige producten - aardappelen, wijnstokken, aardbeienplanten - van specifieke oorsprong in de Gemeenschap kunnen worden binnengebracht, op voorwaarde dat strenge aanvullende fytosanitaire maatregelen worden getroffen.

Zaai- en pootgoed

106. In juli 1997 gaf het Europese Parlement zijn advies over het ..zaaigoedpakketvoorstel" (COM(93) 598 def). De belangrijkste wijzigingen hadden betrekking op de milieu-effectbeoordeling voor zaaigoed van genetisch gemodificeerde plantensoorten en op de etikettering van verpakkingen met dergelijk zaaigoed. In het herziene voorstel van de Commissic aan de Raad zullen deze wijzigingen woiden verwerkt.

107. In het kader van de vereenvoudiging van de regelgeving voor de interne markt (SLIM) heeft de Commissie bij de Raad een voorstel ingediend ter vereenvoudiging van Richtlijn 91/682/EEG betreffende het in de handel brengen van teeltmateriaal van siergewassen, alsmede van siergewassen (2).

108. Afgezien van de gebruikelijke routinewerkzaamheden heeft dc Commissie machtiging verleend om de voorgeschreven productgegevens onuitwisbaar aan te brengen op de verpakkingen van zaaizaad van olie- en vezelgewassen zelf zonder dat een modeletiket behoeft te worden gebruikt, en heeft zij een vergelijkbare bepaling van toepassing verklaard voor allc soorten van voedergewassen (•').

Gewasbeschermingstniddelen

109. In het kader van het herevaluatieprogramma voor de eerste reeks van 90 reeds bestaande werkzame stoffen die onder Verordening (EEG) Nr. 3600/92 vallen (4), worden de ingediende dossiers momenteel in de als rapporteur fungerende lidstaten bestudeerd.

(’) Richtlijn 93/85/EEG van dc Raad betreffende de bcstrijding van aardappelringmt ( PIH. 259 van 18.10.1993) (:) PB L 376 van 31.12.1991, biz. 21.

(’) PB L 48 van 19.2.1997, biz. 35.

(4) PB L 366 van 15.12.1992. biz. 10.

110. Er zijn 43 evaluatievcrslagcn aan de Commissie voorgclcgd, voor nader onder/oek mot alle lidstaten in het kader van het Permanent Plantenzicktekundig Comitc. In 1997 zijn 35 evaluatieverslagen, waaronder <x>k 5 vcrslagen over nieuwe werkzamc stoffen, in het kader van een „peer review” bekeken. De Commissie heeft een riehtlijn goedgekeurd met helrckking tot het opnemen van een eerste werkzamc stof in de positieve lijst van Riehtlijn 91/414/EEG.

111. Nadat in 1996 bijlage VI bij Riehtlijn 91/414/EEG, waarin uniforme beginselen voor het evalueren van gewasbestrijdingsmiddelen waren opgenomen, door het Hof van Justitie was geannuleerd, heeft de Raad op 25 juni 1997 (') zijn goedkeuring gegeven aan een nieuw voorstel van de Commissie waarbij deze bijlage, die van essentieel belang is voor het goed functioneren van de communautaire regelgeving, opnieuw is ingevoerd rekening houdende met het arrest van het Hof.

Residuen van bestrijdingsmiddelen

112. Op 25 juni keurde de Raad een riehtlijn goed (Riehtlijn 97/41/EG van de Raad (')) tot wijziging van de vier basisrichtlijnen betreffende residuen van bestrijdingsmiddelen in landbouwproducten (Richtlijnen 76/895/EEG, 86/362/EEG, 86/363/EEG en 90/642/EEG). Deze maatregel is bcdoeld om de procedures van de Gemcenschap voor het vast.stelIon van maxima en het oplossen van handelsproblemcn tc stroomlijnen; tevens is do regelgeving tot verwerkle producten uitgebreid.

Biologische landbouw

113. In de loop van het jaar heeft de Commissie verordeningen goedgekeurd om de bij Verordening (EEG) nr. 2092/91 ingestelde regeling te verbeteren en verder te ontwikkelen, met name door een herziening van de lijst van gewasbeschermingsmiddelen die in de biologische landbouw mogen worden gebruikt, om rekening te houden met de ontwikkelingen op dit gebied (Verordening (EG) nr. 314/97 (2) inzake de invoer uit derde landen; Verordening (EG) nr. 345/97 (3) houdende wijziging van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 207/93 betreffende de voorlopige machtiging om niet-biologische ingredienten te gebruiken in biologische voedingsmiddelen tot een maximum van 5 % van de totale hoevcelheid ingredienten van agrarischc oorsprong, en Verordening (EG) nr. 1488/97 (4) lot wijziging van de hijlagen II en VI betreffende de lijst van gewasbeschermingsmiddelen die in de biologische landbouw mogen worden gebruikt).

(') PB L 184 van 12.7.1997. biz. 33. (2) PB L 51 van 21.2.1997. biz. 34. (J) PB L 58 van 27.2.1997, biz. 38. (4) PB L 202 van 30.7.1997, biz. 12.

Steunmaatregelen van de staten ,

114. De Commissie heeft een nieuwe versie van de communautaire kaderregeling voor reddings-en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden, goedgekeurd. De nieuwe voorschriften zijn op 1 januari 1998 voor nieuwe steunmaatregelen in werking getreden.

115. Bij deze wijziging gaat het om een wezenlijke beleidsvcrandering. Tot nu toe beschouwde de Commissie reddings- en herstructureringssteun als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt wanneer aan de volgende specifieke criteria was voldaan: financiele problemen moeten het gevolg zijn van vroegere investeringen; de problemen moeten zijn veroorzaakt door cxterne factoren, en de totale investeringssteun moet onder bcpaalde maxima blijven. De lidstaten konden, als alternatief, de voor alle sectoren geldende communautaire kaderregeling (‘) toepassen.

116. Specifieke criteria voor de landbouwsector zijn nu vervangen door soortgelijke criteria als die in de laatstgenoemde kaderregeling, dat wil zeggen dat in sectoren met een overschot een tegenprestatie voor de steun is vereist, namelijk een onomkeerbare vermindering of stopzetting van de productie (5 % tot 16 %). De lidstaten bchouden de mogclijkheid om de algemene communautaire kaderregeling te blijven gebruiken.

117. Teneinde rekening te houden met de specifieke kenmerken van de landbouwsector, kan bij kleine landbouwbedrijven (bedrijven met maximaal 10 arbeidsjaareenheden) de voorwaarde van onomkeerbare vermindering of stopzetting van de productie worden beschouwd als te zijn vervuld wanneer dat het geval is voor de betrokken markt in plaats van op het niveau van het betrokken bedrijf.

118. Aangezien de Commissie zich bewust is van de praktische problemen die met een capaciteitsvermindering gepaard gaan, zal zij afzicn van de eis van producticvermindering wanneer de steun slechts betrekking heeft op een minimum-output zodat de handclsdistorsic in iedcr geval uiterst gering is. Dcze afwijking kan worden toegestaan wanneer de productie waarvoor steun wordt verleend in een bepaald jaar niet hoger ligt dan 3 % (als de maatregelen op bepaalde producten of producenten zijn gericht) of dan 1,5 % (bij algemene maatregelen) van de totale jaarlijkse waarde van de betrokken producten in een bcpaalde lidstaat.

119. Nadat zij begin 1996 een nieuwe kaderregeling voor onderzoek en ontwikkeling voor alle sectoren, inclusief de landbouw (2) had vastgesteld, hechtte de Commissie haar goedkeuring aan een wijziging van dit document, waarbij haar beleid ten aanzien van dergelijke steun in de landbouwsector wordt verduidelijkt en opnieuw wordt vastgesteld. De wijziging vloeide voort uit het feit dat de kaderregeling geen bepalingen bevatte inzake O&O-activiteiten die voldoen

(') PB C 368 van 23.12.1994, biz. 12. (:) PB C45 van 17.2.1996, biz. 5.

aan de voorwaarden van artikel 92, lid 1, van het Verdrag voor steun van meer dan 75 9c. In verband met deze beperking van 75 % was sprake van een striktere aanpak dan vroeger in de landbouwsector het geval was. Na de inwerkingtreding van de wijziging op 1 februari 1998 zal de kaderregeling de mogelijkheid bieden om in de landbouwsector in bepaalde omstandigheden steun tot 100 % te verlenen. Hiervoor gelden vier voorwaarden: het onderzoek is van algemeen belang voor de betrokken sector, het onderzoek moot worden gepubliccerd, alle belangstellenden moeten op voet van gelijkheid gebruik kunnen maken van de onderzoekresultaten, en de voorwaarden van bijlage II van de GATT-overeenkomst over landbouw moeten in acht zijn genomen. Gevallen die niet aan deze voorwaarden voldoen, moeten met inachtneming van de andere bepalingen van de kaderregeling worden onderzocht.

120. De Commissie heeft in 1995 richtsnoeren goedgekeurd inzake steunmaatregelen van de staten in de vorm van kortlopend krediet met rentesubsidie in de landbouw („beheerskredieten”) ('). Deze richtsnoeren zijn voornamelijk bedoeld om het beleid van de Commissie met betrekking tot dit soort beheerskredieten te verscherpen. De Commissie erkent dat de landbouwsector in verband met de specifieke kenmerken van de landbouwactiviteiten, door hogere rentetarieven voor kortlopende leningen in een nadelige positie kan verkeren ten opzichte van andere bedrijfstakken. De lidstaten worden dan ook gemachtigd dat verschil ten opzichte van andere bedrijfstakken te compenseren, op voorwaarde dat zij gegevens verstrekken over de bcrekeningsmethode die zij wilien toepassen, zodat kan worden aangctoond dat er geen sprake is van overcompensatie.

121. In 1997 hebben verschillende lidstaten (Italie, Portugal, Spanje) hun voorstellen voor de berekening van dit nadeel overgelegd. Bij een grondig onderzoek daarvan is een recks praktische problemen bij de toepassing van de richtsnoeren aan het licht gekomen. Om deze problemen te kunnen oplosscn, zou, ten eerste, de toepassing van de richtsnoeren moeten worden opgeschort, om de Commissie de kans te gevcn alle implicaties van deze problemen grondig te onderzoeken, en zou, ten tweede, een nieuwe mededeling (2) ter verduidelijking van de interpretatie van punt C van de richtsnoeren moeten worden vastgesteld. De in de richtsnoeren vastgelegde criteria (die overeenkomstig de via de nieuwe mededeling bevestigde beginsclen moeten worden geinterpreteerd) treden in werking op 30 juni 1998.

122. In 1997 heeft de Commissie stappen ondernomen om de coordinate tussen de structuurfondsen en het concurrentiebeleid in de landbouwsector te verbeleren. Verwacht wordt dat voor de volgende structuurfondsenperiode na 1999, de voorschriften inzake de concurrentieaspecten van de programma's van de structuurfondsen zowcl voor de lidstaten als voor de Commissie duidelijk en transparant zullen zijn.

(') PB C 44 van 16.2.1996, biz. 2.

(2) Besluit van de Commissie van 3.12.1997.

123. Evenals in de vorige jaren heeft de Commissie een groot aantal kennisgevingen in de

landbouwsector ontvangen (in totaal 266, bij een gcmiddelde over de afgelopen vier jaar van 290). Zoals op grond van de grootte en de administratieve structuur van die landen was verwacht, kwam het belangrijkste deel van de kennisgevingen uit Italic (28 %) en Duitsland (20%) en Spanje (10%). De drie nieuwe lidstaten, waaruit in de vorige jaren een groot deel van de kennisgevingen afkomstig was, hebben in 1997 aanzienlijk minder kennisgevingen ingediend; hun aantal kennisgevingen is nu waarschijnlijk op een normaal niveau gekomen. ,

124. De Commissie heeft een afwijzend besluit genomen met betrekking tot een Portugese steunmaatregel ten behoeve van het openbare bedrijf voor graanafzet EPAC (steunmaatregel C 15/97). De steun had betrekking op een staatsgarantie en op bijzondere financiele voorwaarden in het kader van een schuldconsolidatielening. De verlecnde steun werd niet in overeenstemming bevonden met de voorschriftcn inzake reddings- en herstructurcringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden.

125. Aangezien de steunmaatregel niet van tevoren was aangemeld en hij de concurrentie bijzonder emstig verstoorde, heeft de Commissie in de landbouwsector voor de eerste maal gebruikgemaakt van haar mogelijkheden op grond van het Boussac-arrest. Aan dit besluit ging een interim-besluit vooraf, in het kader waarvan de Portugese regering is gevraagd de steunmaatregel op te schorten tot een definitief besluit zou zijn vastgesteld.

126. Aangezien de Portugese autoriteiten de steunmaatregel niet hebben opgeschort, was de Commissie genoodzaakt zich tot het Europese Hof van Justitie te wenden om het Gemeenschapsrecht te doen toepassen.

127. Wat haar beleid voor steun voor reclame in de landbouw betreft, heeft de Commissie in 1996 opgemerkt dat de toczeggingen van dc lidstaten niet altijd de garanlic bieden dat de voorschriftcn van dc Commissie worden gerespectcerd. Zo is het voorgekomen dat reclamemateriaal waarvoor overheidssteun was verlccnd, op een aantal punten onverenigbaar was met de bcpalingen van het EG-Verdrag, met name die van artikel 30.

128. In dit verband heeft de Commissie een negatief besluit genomen met betrekking tot een Franse steunmaatregel ter stimulering van de consumptie van schapenvlees (steunmaatregel C 18/95). Reclameformules als „Agneau des bergers de France” en „Agneau fran^ais, qualite bouchere” werden beschouwd als onverenigbaar met artikel 30 van het Verdrag.

129. In een vergelijkbare zaak heeft de Commissie een maatregel voor starterssteun voor het kwaliteitsmerk „Rioja calidad” (steunmaatregel N 541/96) onderzocht. De overheidssteun werd niet verleend voor een particuliere oorsprongsbenaming, maar voor een nationaal kwalitcitslabel. Aangezien dit kwaliteitslabel niet viel onder Verordening (EEG) nr. 2081/92 en in dc praktijk

uitsluitend betrekking had op landbouwproducten van de Rioja-regio, achtte de Commissie het in strijd met de communautaire bepalingen.

130. In het kader van de steun voor maatregelen voor reclame heeft de Commissie de in artikcl 93, lid 2, van het Verdrag bedoelde procedure ingeleid in verband met een Italiaanse steunmaatregel ' voor verkoopbevordering en reclame voor Siciliaanse citrusvruchten (steunmaatregel C 41/97), die geheel met overheidsmiddelen werd gefinancierd. Volgens de voor deze steunmaatregelen geldende kadervoorschriften van de Gemeenschap (‘) mag de steun voor deze maatregelen als algemene regel maximaal 50 % bedragen. Hoewel dit percentage op grond van deze kadervoorschriften in bepaalde omstandigheden kan worden verhoogd, heeft de Commissie daarvoor nooit een maximum vastgesteld. Wei heeft zij percentages tot 75 % (en bij wijze van uitzondering zelfs tot 80 %) geaccepteerd. De Commissie accepteert geen steunpercentages van 100 % voor deze maatregelen, aangezien zij van mening blijft dat dc bijdrage van de begunstigden zelf significant moet zijn.

131. Nadat zij eind 1996 een definitief negatief besluit had genomen met betrekking tot de Fransc biobrandstoffen (steunmaatregel C 51/94), heeft de Commissie in 1997 nog twee definitieve negatieve besluiten genomen met betrekking tot biobrandstoffen, namelijk in Italie (steunmaatregel C 43/94) en Belgie (steunmaatregel C 5/95). Beide gevallen werden beschouwd als onverenigbaar met de voorschriften van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. In tegenstelling tot de Franse maatregel werden deze maatregelen echtcr nict als onverenigbaar met artikel 95 van het Verdrag beschouwd.

132. In het geval van de Franse biobrandstof heeft de Commissie, ondanks haar strenge beleid . inzake de terugvordering van ten onrechte betaalde steun, niet aangedrongen op terugvordering, aangezien de overtreding van de communautaire bepalingen niet tot een verhoging van de gesubsidieerde productie heeft geleid, en het herstel van de status quo ante zou hebben geresulteerd in een voor de begunstigden veel ongunstiger situatie. Om diezelfde redenen heeft de Commissie niet aangedrongen op terugvordering van de steun voor de Italiaanse biobrandstoffen. De Belgische steun is nooit toegekend.

133. Wat de uitvocring van de definitieve negatieve besluiten bet re ft hebben /.owe I Frankrijk als Italie ver/.ocht om verlenging van de termijn voor de tenuitvoerlegging ervan. Ook deze verzoeken zijn allebei door de Commissie afgewezen, aangezien geen object ieve redenen konden worden gegeven waarom zij niet konden worden uitgevoerd.

134. Eind 1995 heeft de Commissie de procedure van artikel 93, lid 2, van het Verdrag ingeleid met betrekking tot een Italiaanse wet op grond waarvan de staat garanties zou kunnen overnemen die door leden van cooperaties waren gegeven ten behoeve van insolvabel verklaarde

(') PB L 302 van 12.11.1987, biz. 6.

landbouwcooperaties. De Commissie heeft de steun aangcmerkt als een retroactievc steun voor de bedrijfsvoering voor cooperaties, zondcr cnige mogelijkheid van herstructurering, aangezien alle betrokken cooperaties hun activiteiten al hadden stopgezet of dat op korte termijn zouden doen.

135. In 1997 heeft Italie bij de Raad een verzoek om goedkeuring voor deze steunmaatregel ingediend in het kader van artikel 93, lid 2, derde alinea, van het Verdrag, waarbij het „buitengewone omstandighedeb” als argument aanvoerde. Dit verzoek is door de Raad geaccepteerd, en de steun is als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt beschouwd.

136. De door de Commissie ingeleide procedure - die ten gevolge van het door Italie bij de Raad ingediende verzoek was geschorst - is dan ook zinloos geworden. Bovendien heeft de Commissie besloten af te zien van de mogelijkheid het Hof van Justitie te vragen het besluit van de Raad nietig te verklaren.

137. Hoewel zij haar gevestigde belcid van afwijzing van bcdrijfssteun in de landbouwsector verder heeft tocgepast, heeft de Commissie besloten geen bezwaar te maken tcgcn drie kennisgevingcn met betrckking tot de mecst afgelegen gcbicden van de Gemccnschap: voor de Franse overzeese dcpartcmenten en de Azoren gaal het om steun voor vervoer, die is bedoeld als financiering van een deel van de kosten van het vervoer van plaatselijke producten; voor de Canarische Eilanden gaat het om een bijzonderc economische en belastingregeling die ook de landbouw betreft en verschillende soorten steun voor de bedrijfsvoering omvat.

138. Volgens de Commissie zijn deze steunmaatrcgelen gerechtvaardigd, om de bijzonder negatieve effecten van de combinatie van het insulaire karakter en de afgelegen ligging van deze regio's op de economic te compenseren, zonder dat daarbij sprake is van een effect op de interne markt.

139. Wat de steun in verband met de BSE-crisis betreft, heeft de Commissie de procedure van artikel 93, lid 2, van het Verdrag ingeleid ten aanzien van een Italiaanse steunmaatregel in de regio Friuli Venezia Giulia ten behoeve van ondernemers in de sector verwerking en afzet van rundvleesproducten, ter compensatie van waardeverlies en van vermindering van de productie in slachthuizen tussen 18 maart 1996 en 16 augustus 1996 (steunmaatregel C 51/97).

140. Beleidsmatig acceptecrde de Commissie to! mi toe alleen compensatie voor de indirecte effecten van de BSE-crisis in het Verenigd Koninkrijk, aange/ien dit de enige lidstaat is waarvoor een totaal uitvoerverbod was opgelegd. Voor de amlere lulstnten was alleen directe compensatie toegcslaan. In dit specifieke geval werd de procedure ingeleid onulat er onvoldoende bewijsmateriaal was om aan te tonen dat er geen sprake was van ovcrcompensatie. Bij het inleiden van de procedure is geen rekening gehouden met het feit dat de steun nu indirecte effecten in een andere lidstaat dan het Verenigd Koninkrijk compenseert.

141. Nadat in 1995 de procedure van artikel 93, lid 2, van het Verdrag was ingeleid met betrekking tot herstructureringssteun van de regionale autoritciten van Navarra aan het bedrijf „Cdrnicas del Sadar” (steunmaatregel C 33/95) en nadat de Spaanse autoriteiten aanvullende informatie hadden verstrekt, heeft de Commissie besloten de procedure af te sluiten.

142. „C£micas del Sadar” is een bedrijf dat is opgericht door de voormalige werknemers van een bedrijf dat failliet gegaan is (.JPamplonica, SA”). Na het faillissement van het laatstgenoemde bedrijf heeft „Cdrnicas del Sadar” toestemming gekregen de bedrijfsruimte, de uitrusting en het handelsmerk van het bedrijf over te nemen om dezelfde activiteit te kunnen voortzetten. Het kapitaal dat nodig was om de productie opnieuw op gang te brengen bestond uit werkloosheidsuitkeringen van de werknemers en steun van de regionale overheid. Aangezien de begunstigde van de steun formeel gezien een nieuw bedrijf is, was de Commissie van mening dat er sprake was van voortzetting van handelsactiviteiten, zodat de communautaire kaderregeling voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden kon worden toegepast.

143. Op he,t gebied van de agromonetaire steun zijn in 1997 vier gevallen gemeld. Drie van deze gevallen hadden betrekking op Ierland en waren gebaseerd op Vcrordening (EG) nr. 724/97 van de Raad, die voorzict in een mogelijkheid van compensate voor inkomensverliezen ten gcvolge van een verlaging van de landbouwomrekeningskoersen voor bepaalde valuta. Het anderc geval betrof Zweden en was gebaseerd op Verordening (EG) nr. 2990/95, die op hetzelfde probleem betrekking heeft voor Finland en Zweden.

144. In het eerste Ierse geval (steunmaatregel N 256/97) ging het om de revaluatie van het Ierse pond van november 1996 en januari 1997, terwijl het Zweedse geval betrekking had op de revaluatie van de Zweedse kroon van juli 1996. Het tweede Ierse geval (steunmaatregel N 408/97) hield verband met een latere revaluatie van het Ierse pond in maart 1997. In het kader van deze kennisgevingen waren beide lidstaten van plan de op grand van de verordeningen toegestane maximumsteun toe te kennen. Verder was in beide regelingen alleen sprake van financiele steun van de Gemeenschap. De in het kader van deze regelingen te bctalen bedragen werden dan ook beperkt tot de helft van de op grand van de verordeningen toegestane totaalbedragen.

145. Het derde Ierse geval (steunmaatregel N 397/97) betrof de besteding van nationale gelden die niet waren gebruikt in het kader van steunmaatregel N 256/97, voor de tenuitvoerlegging van een nieuwe agromonetaire maatregel. Hoewel deze nieuwe regeling sterk verschilt van de eerder goedgekeurde regelingen (concentratie van de steun aan de sector rundvlees op een beperkte groep dieren) was de Commissie van mening dat de steun geen concurrentievervalsend effect had, aangezien het bedrag van de steun geen compensatic vormde van de inkomensverliezen van deze producenten.

146. In het kader van een Nederlands geval met betrekking tot reclame voor siergewassen (steunmaatregel C 34/97), waarvoor de procedure van artikel 93, lid 2, werd ingeleid over het aspect van gedeeltelijke financiering van de steun uit parafiscale heffingen op invoer uit andere lidstaten, was de Commissie van mening dat deze heffingen verschillen van de parafiscale heffingen die doorgaans op de invoer worden toegepast, aangezien deze heffing alleen mogelijk zou zijn als de representatieve partnerorganisatie in de betrokken lidstaat ermee akkoord gaat. Bovendien wordt de opbrengst van de heffing op invoer aan de partnerorganisatie in de betrokken lidstaat teruggegeven. De gelden moeten worden besteed aan generieke verkoopbevordering voor siergewassen, waartoe door het Nederlandse productschap voor siergewassen en door de partnerorganisatie in onderling overleg wordt besloten, maar waarvoor de partnerorganisatie altijd eerst haar toestemming moet verlenen. Deze overdracht van de heffingsopbrengst naar de representatieve organen zou volgens de Commissie garanderen dat de producten uit de betrokken lidstaten in vergelijkbare mate zouden kunnen profiteren van maatregelen voor steun voor reclame als Nederlandse producten waarvoor in Nederland een heffing wordt opgelegd.

147. Toch heeft de Commissie in dit geval de procedure ingeleid, aangezien zij niet over voldoende informatie beschikte om te kunnen oordelen dat de partnerorganisatics waarmee de overeenkomsten zijn gesloten alle producenten en handclaren in de betrokken lidstaten (of ten minste een zeer grote meerderheid daarvan) vertegenwoordigden en de overgedragen gelden wel degelijk altijd zo worden besteed dat producenten en handelaren in andere lidstaten in vergelijkbare mate zouden kunnen profiteren van steunmaatregelen voor reclame.

148. Verder achtte de Commissie overleg met andere lidstaten en derde landen in het kader van deze procedure noodzakelijk, aangezien de toepassing van het systeem van heffing en overdracht rechtstreeks alle andere lidstaten alsmede de organisaties en bedrijven in de sector siergewassen in deze lidstaten aangaat, zodat moet worden nagegaan of zij met een dergelijk systeem akkoord gaan.

149. Wat de bijzondere voorschriften voor de nieuwe lidstaten (Oostenrijk, Zweden, Finland) op grond van de Akte van toetreding betreft, moest de Commissie bepalen wat de overeenkomstsluitende partijen bedoelden met het woord „flexibiliteit” dat in verklaring 31 is gebruikt. Er is namclijk bepaald dat de Commissie een zekere flexibiliteit zou toepassen ten aanzien van steunregelingen van de staten inzake overgangsmaatregelen om de herstructurering van de verwerkende industrie in Oostenrijk en Finland te vergemakkelijkcn. In het kader van de zakcn 445/B/95 en 14/96 had de Commissie al besloten dat dit kan betckenen dal geen rekening wordt gehouden met de normale beperkingen voor steun (zogenaamdc „selecticcriteria” overeenkomstig Beschikking 94/173/EG). Verder stemde de Commissie eind 1996 in het kader van zaak 517/B/96 in met een voorstel voor steun waarbij geen rekening werd gehouden met de selectiecriteria, zelfs zonder van de begunstigde als bijdrage te verlangen dat deze een deel van de producticcapaciteit zou opheffen.

150. De Commissie heeft medio 1997 de procedure van artikel 93, lid 2, ingeleid ten aanzien van een voorstel voor steunverlening voor een verhoging van de productiecapaciteit in een sector (zetmeel) waarvoor normaliter bovenbedoelde beperkingen ten aanzien van steunverlening gelden.

In haar besluit heeft de Commissie gespecificeerd dat, met het oog op het bclang van de Gemeenschap, een verhoging van de productiecapaciteit allecn in het kader van de „flexibiliteit’’ als bedoeld in verklaring 31 is toegestaan, en dat deze verhoging wellicht dat kader zou overschrijden.

151. Een tweede aspect van de overgangsbepalingen voor de nieuwe lidstaten is de tijdelijke en degressieve steun voor producten, die overeenkomstig de artikelen 138 en 140 van de Akte van toetreding geldt voor vrijwel alle landbouwproducten. Hoewel deze steun in 1997 natuurlijkerwijs al veel lager was geworden, is het afgelopen jaar binnen de bevoegde diensten voortdurend gewerkt aan bijstelling van de betrokken beschikking van de Commissie om rekening te houden met voortdurende correctie van de gegevens over het steunniveau voor en na de toetreding.

II - Conjunctuur en landbouwinkomens

Algemeen overzicht

152. Terwijl 1996 werd gekenmerkt door zcer uiteenlopendc economische resultaten, die in sommige sectoren, met name in de akkerbouw, opvallend goed en in andere sectoren, zoals de rundvleesproductie, uitermate slecht waren, ontstond in 1997 een veel evenwichtiger situatie. Enerzijds is de situatie op de graanmarkt in 1997 normaler dan in 1996, toen kon worden geprofiteerd van een samenloop van bijzonder gunstige omstandigheden op zowel de interne markt als de wereldmarkt. Anderzijds deed zich op de rundvleesmarkt, die als gevolg van de gekkekoeiencrisis in het voorjaar van 1996 was ingestort, vanaf het najaar van 1996 een geleidelijk herstel voor dankzij de ondersteuningsmaatregelen waartoe de Gemeenschap had besloten, en het stilaan weer toenemende vertrouwen van de consument. Voorts is de situatie op de varkensvleesmarkt in het voorjaar van 1997 wcliswaar danig verstoord door de uitbraak in Nederland van e£n van de ergsle varkenspestepidemies die zich ooit in de Europese Unie heeft voorgedaan, maar voor de meeste producenten in de rest van de Unie was het marktverloop over het algemeen tamelijk gunstig. Ook voor oliehoudende gewassen, suikerbieten en pluimvee gaf het landbouwjaar een over het algemeen vrij positieve balans te zien.

153. Klimatologisch gezien is 1997 zeker niet zo spectaeulair gewcest als 1996, toen de oogsten uitzonderlijk te noemen waren, maar ook minder teleurstellend dan op sommige cruciale momenten in het verkoopseizoen werd gevreesd. In het eerste deel van het najaar was het weer over het algemeen gunstig om de akkers zaaiklaar te maken en om dc gewassen in te zaaien, behalve in Zuid- en Midden-Europa waar de inzaai door dc hevige regenval moest worden uitgesteld. In het tweede deel van het najaar was het in het grootste deel van de Unie uitermate vochtig en koud, waarbij de bodem op sommige plaatsen zelfs verzadigd raakte zodat bepaalde wintergewassen pas laat of helemaal niet konden worden ingezaaid. Tussen januari en maart viel er in Europa minder neerslag dan normaal, behalve in Schotland en in een deel van Zuid-Spanje. In januari daarentegen viel er op heel het Iberische schiereiland, in het zuidoosten van Frankrijk, in verschillende regio’s in het noorden en in het zuiden van Italic en in Griekenland meer neerslag dan normaal.

154. In februari viel er bepaald veel regen in het noorden van Europa, terwijl in maart in heel Europa, bepaalde gebieden in het zuiden van Duitsland niet te na gesproken, te weinig neerslag viel en de temperatuur boven het gemiddelde lag, waardoor de wintergewassen sneller groeiden en het watertekort toenam.

155. De regen van eind april bracht in de situatie in heel Europa enige verbetering, behalve in het zuiden, waar voor de wintergewassen de regen te laat kwam. Ook de zomer van 1997 werd door een meer dan gemiddelde hoeveelheid neerslag gekenmerkt, wat niet alleen voor de omvang van de oogst maar ook voor de kwaliteit van de wintergewassen nadelig was. Graansoorten die in het voorjaar worden ingezaaid, zoals mat's, konden daarentegen profiteren van over het algemeen gunstiger omstandigheden, niet alleen in vergelijking met andcre granen, maar soms ook ten opzichte van het voorgaande jaar. Behalve voor zomergewassen is de oogst van 1997 door de weersomstandigheden in de landbouw over het algemeen geringcr dan in het voorgaande jaar, toen de opbrengst uitzonderlijk hoog was, maar hij valt niet buiten de langetermijntendens.

156. Op macro-economisch vlak geeft 1997 een iets duidelijker economische groei te zien dan het voorgaande jaar, maar de situatie op de arbeidsmarkt blijft onbevredigend ondanks het iets grotere aantal nieuwe banen en de stabiele of zelfs licht dalende werkloosheid in de Gemeenschap. Zoals in 1996 moet de economische groei in de eerste plaats worden toegeschreven aan de investeringen en vooral aan de uitvoer, aangezien het interne verbruik zich langzamer heeft ontwikkeld dan het BBP. De inflatie is verder achteruitgegaan en bereikte in 1997 2,1 %, het laagste peil sinds het begin van de jaren zestig. Voorts is in de hele Unie het begrotingstekort van de overheid in 1997 tot gemiddeld 2,7 % gedaald, tegenover nog 6,4 % in 1993.

157. Over het algemeen zijn de rcsultaten van 1997 op verschillende punten weliswaar nog onbevredigend, maar ze wijzen toch reeds op een herstel dat in 1998 en 1999 wellicht zal doorzetten, tenzij de situatie in de wereld sterk verslechlcrt.

158. De wijzigingen van de landbouwomrckeningskoersen in de loop van het jaar hebben over het algemeen weinig invlocd gchad op de landbouwinkomcns, behalve in het Verenigd Koninkrijk. Enerzijds zijn de meeste valuta’s in 1997 tamclijk stabiel gebleven, het pond sterling en het lerse pond uitgezonderd. Anderzijds is, hoewel de appreeiatie van de groene koersen voor de eerste tien maanden van 1997 rcspectievclijk 14 % voor het pond sterling en meer dan 6 l7< voor het lerse pond bedroeg, de mogelijkc negatieve invloed van deze rcvaluatics op de inkomens gedeeltelijk ongedaan gemaakt door het besluit van de Raad de landbouwomrekeningskoersen voor de hectaresteun of de steun per dier tot 1 januari 1999 te bevriezen, overeenkomstig de specifieke maatregelen die naar aanleiding van de aanzienlijke revaluaties van 1995 zijn vastgesteld.

159. Dankzij deze maatregelen konden ook andere lidstaten (met name Zweden) zich indekken tegen de negatieve invloed van de revaluaties in 1996 op de landbouwinkomens. Watltalie betreft, moet eraan worden herinnerd dat weliswaar de voor de steunregelingen geldende omrekeningskoersen in maart 1997 zijn bevroren, maar de steunbedragen voor het verkoopseizoen 1996/1997 ten opzichte van het voorgaande verkoopseizoen met ongeveer 12 % waren verlaagd na de revaluatie van de Italiaanse lire in de periode van april 1995 tot juli 1996, waaraan een devaluatie van 20 % was voorafgegaan.

160. De revaluatie van het Britse en het Ierse pond en van de Italiaanse lire in 1997 heeft in de betrokken lidstaten geleid tot een daling van de institutionele prijzen in nationale valuta en van de marktprijzen. Deze lidstaten mogen echter ter compensatic van de inkomensverliezen die uit de genoemde prijsdalingen voortvloeien, steun verlenen, die voor de helft door het EOGFL wordt gefinancierd. Icrland heeft van die mogelijkheid gcbruikgcmaakt, terwijl het Verenigd Koninkrijk en Italie einde november die compensercnde steun nog niet hadden tocgekend. Voorts zij erop gewezen dat de „grocne koersen" van enkele lidstaten in de eerste 10 maanden van 1997 licht zijn gestegen. De daaruit voortvloeiende prijsstijging in nationale valuta bedroeg voor Belgie en Luxemburg 2,2 %, voor Denemarken 0,7 %, voor Duitsland en Oostenrijk 2 %, voor Spanje, Portugal en Frankrijk 1,1 %, en voor Nederland 2,3 %.

Productie en prijsontwikkeling

161. De graanproductie in 1997 wordt geraamd op ongeveer 202 miljoen ton, wat dus iets minder is dan in het voorgaande jaar, dat voor de Europese Unie een recordjaar was. Er moet echter op worden gewezen dat de recordproductie van 1996 is gcrealiseerd met een braakleggingspercentage van 10%, terwijl in 1997 op een groter arcaal is geoogst omdat het braakleggingspercentage voor die oogst tot 5 % was verminderd. Het voordeel dat de areaaluitbreiding kon oplevcren, is namelijk gcneutraliseerd door een lagere opbrengst per hectare tegenovcr het voorgaande jaar.

162. Het graanareaal is ten opzichte van het voorgaande jaar met 1,1 miljoen ha, dat is met 2 %, toegenomcn, terwijl in totaal 1,9 miljoen ha meer beschikbaar was gekomen is als gevolg van de verlaging van de vcrplichte braaklegging van 10 % naar 5 %. Tcgclijk met het graanareaal werd het areaal van oliehoudende gewassen (+0,5 min ha) en eiwithoudende gewassen (+0,2 min ha) vergroot en nam ook de vrijwillige braaklegging (+0,1 min ha) enigermate toe. Er is vooral meer gerst, zachte tarwe, mats en triticale ingezaaid.

163. De gemiddelde hectareopbrengst ligt 3 tot 4 % lager dan de recordopbrengst van het voorgaande jaar. Zoals reeds is opgemerkt, liggen de cijfers van dit jaar wel in de lijn van de ontwikkelingen op langere termijn. Voorts dient erop te worden gewezen dat de mai'soogst in 1997 beter was dan in het voorgaande verkoopseizoen dankzij de voor dit gewas bepaald gunstige agronomische en weersomstandigheden in de zomer.

164. Volgens de eerste, nog voorlopige, ramingen ligt de productie van zachte tarwe ongeveer 3 % lager dan in het voorgaande jaar, terwijl die van durumtarwe met 12 % zou zijn gedaald doordat de opbrengst per hectare sterk achteruit is gegaan wegens het watertekort in de betrokken gehieden in de eerste maanden van het jaar. Voor mai's zou de productie in 1997 cen rccordpeil van 37 miljoen ton hebben bereikt, dat is bijna 7 % meer dan het voorgaande jaar. Ook de productie van rogge en triticale zou fors zijn toegenomen (respectievelijk met S % en met IS %). De gerstproductie daarentegen zou stabiel zijn gebleven doordat de lagere opbrengst per hectare gecompenseerd is door een toeneming van het ingezaaidc areaal.

165. De marktprijzen waren over het algemeen lager dan in het voorgaande jaar en lagen dichter bij het peil van de interventieprijzen, terwijl in het verkoopseizoen 1995/1996 voor de meeste graansoorten was geconstateerd dat markt- en interventieprijzen ver uit elkaar lagen. De terugkeer naar een minder gespannen marktsituatie was eigenlijk reeds begonnen in juli 1996, toen bekend werd hoe groot de oogst zou zijn en de eerste hoeveelheden op de markt werden gebracht. Deze situatie heeft bijna heel het verkoopseizoen 1996/1997 voortgeduurd, behaive in de periode maart-april 1997, toen onzekerheid was ontstaan over de Amerikaanse tarweoogst als gevolg van de braaklegging in bepaalde productiegebieden, en de tarweprijzen op de wereldmarkt daardoor de hoogte ingingen en de communautaire graanprijzen mccslcurdcn.

166. Na het zecr hogc prijspeil in april zijn dc prijz.en op de interne markt weer snel gezakt tot op het niveau van de interventieprijzen, met uilzondering van de prijz.en voor durumtarwc, die sinds oktober 1996 zijn blijven stijgen wegens het klcincrc aanbod op dc wereldmarkt en een naar verwachting veel kleinere oogst dan in het voorgaande jaar in dc Gemeenschap. Begin november 1997 lagen de marktprijzen voor zachte tarwe 10 tot 30 %, voor durumtarwe 60 tot 80 % en voor gerst en mai's 5 tot 20 % boven de interventieprijzen (terwijl in Duitsland de marktprijzen voor gerst en in Italie die voor mais onder de interventieprijzen lagen).

167. De productie van oliehoudende gewassen (koolzaad, zonneblocmzaad en sojabonen) heeft in 1997 een nieuw recordpeil bereikt, namelijk 14,7 miljoen ton, waarvan 13,5 miljoen ton voor voeding is bestemd. De resterende 1,2 miljoen ton op „braakgelegde" grond gcteelde gewassen moet voor andere doeleinden worden gebruikt. De totale productie is dus ten opzichte van het voorgaande verkoopseizoen met 21 % gestegen; dc productie van voor voeding bestemde oliegewassen met 26 %. De productie van eiwithoudendc gewassen (erwten, tuin- en veldbonen), die gedurende cnkele jaren had gestagneerd of zclfs licht was gedaald, is thans met een sprong van bijna 20 % gestegen doordat zowel het areaal als de opbrengst per hectare is toegenomen.

168. Dc suikerproductie heeft in 1997 een record hoe veel he id van meer dan 17 miljoen ton bereikt, dat is een stijging met 3,4 % ten opzichte van het voorgaande jaar. Verschillende fact ore n zijn aan dit resultaat debet: een kleine toeneming van het areaal, cen duidelijke verhoging van de opbrengst per hectare en een hoger suikergehalte. De hogere opbrengst houdt verband met de vooral aan het begin en het einde van het verkoopseizoen gunstige weersomstandigheden.

169. Volgens de, nog voorlopige, ramingen die half november beschikbaar waren, zou dc wijnproductie ten opzichte van het voorgaande jaar met 5,5 % gcdaald zijn, maar nog altijd in de buurt liggen van de gemiddeldc productie over de laatste drie verkoopscizocnen. Vooral in Frankrijk en in Italie is de productie afgenomen, terwijl ze in Spanje constant zou zijn gebleven. De kwaliteit van de productie van 1997 zou in vcrschillende producerende lidstaten uitzonderlijk goed zijn dankzij het goede weer in het najaar. Dat is bepalend geweest voor het snelle herstel van de marktprijzen voor rode wijn, dat eind September was ingezet. De prijs voor witte wijn daarentegen is heel het jaar zeer laag gebleven, vooral in Spanje en in Italie.

170. De uitzonderlijke vrieskou in het zuiden van Europa (vooral in Zuid-Frankrijk en in Italie) en in Zuid-Duitsland aan het begin en het einde van het voorjaar heeft de productie van bepaalde soorten fruit in de Unie sterk doen dalen. Dat geldt onder andere voor de productie van perziken en nectarines, die in Frankrijk en Italie met 60 tot 70 % is gedaald, en voor de communautaire productie van appelen die met 15 tot 20 % is gedaald. Voor citrusvruchten wordt daarentegen een zeer grote, zelfs uitzonderlijk grote productie verwacht van ongeveer 15 % meer dan het voorgaande jaar. Niet alleen voor fruitsoorten waarvan de productie gedaald is, zoals appelen, perziken en nectarines, maar ook voor bepaalde groenten, zoals tomaten cn bloemkool, zijn de prijzen over het algemeen tamelijk goed geweest.

171. De productie van melk wordt voor 1997 op 121 miljoen ton geschat, wat iets lager is dan in het voorgaande jaar, omdat de veestapel kleiner is geworden en dit slechts gedeeltelijk is gecompenseerd door een hogere melkgift per dier. Aan de melkfabrieken is naar verwachting ongeveer dezelfde hoeveelheid geleverd. De boterproductie is naar wordt verwacht met 1,5 % gedaald, terwijl het verbruik onveranderd zou zijn gebleven. Voor het eerst sinds jaren is de totale kaasproductie min of meer gelijk gebleven en zelfs iets gedaald wegens de aanzienlijke daling van dc productie van kaas op basis van „andere mclksoorten" en het status quo in dc productie van kaas op basis van koemclk. De stijging blijft dus afnemen, zoals in 1996, toon ze slechts 1,6% bedroeg, tegenover een gemiddeldc van meer dan 2% in de jaren daarvoor. Ook is het kaasverbruik, dat in 1995 nog met 3,9 % en in 1996 met 0,9 % was toegenomen, in 1997 slechts met 0,3 % gestegen, waardoor dc ontwikkeling van het verbruik ongeveer gelijk blijkt te lopen met die van de productie.

172. Naeen prijsval van ongeveer 10% in 1996, zijn de marktprijzen voor boter in 1997 langzaam maar zeker weer gestegen, waarbij in de eerste 10 maanden van dat jaar weerd werd ingehaald wat het jaar tevoren verloren was. Half november 1997 lagen de prijzen gemiddeld 8 % hoger dan de interventieprijzen. Dat is toe te schrijven aan een vermindering van de interventievoorraden, een dalende productie bij een vrijwel gelijk blijvend intern verbruik en een grotere vraag op de wereldmarkt, met name van Rusland. Zelfs de prijzen van de ..andere zuivelproductcn” zijn in 1997 vrij stabiel gebleven. Er dient cchter op te worden gewczen dat het aantrekken van de markt voor zuivelproductcn niet in de producentcnprij/.en heeft doorgewerkt.

173. Voor het tweede opeenvolgende jaar is in 1997 dc productie van rundvlees tamelijk stabiel gebleven (ongeveer 7,950 min ton), omdat in hct verkoopsci/.ocn 1996/1997 het hoogste punt van de productiecyclus was bereikt. Deze cyclische productiepiek ligt nu echter ongeveer 300000 ton lager dan had mogen worden verwacht als in hct Verenigd Koninkrijk geen kalveren en vooral geen runderen van meer dan 30 maanden als gevolg van de BSE-crisis (boviene spongiforme encephalopathie) waren geslacht. Na de scherpe daling van 7,4 % in 1996 is het verbruik van rundvlees in 1997 weer enigszins toegenomen (+ca. 3 %).

174. Voorts wordt nog altijd tamelijk vecl rundvlees naar derde landen uitgevoerd ondanks de moeilijkheden in verband met de BSE-crisis. Ecn en ander hceft in 1997 bijgedragen tot het geleidelijke herstel van de prijzen, die tussen april en September 1996 met 15 % waren gedaald. Wat levende runderen betreft, zijn de marktprijzen sinds mei beduidend hoger dan in dezelfde periode van het voorgaande jaar, en half augustus is zelfs opnieuw het prijspeil van v<56r de BSE-crisis bereikt.

175. Ondanks deze ontwikkelingen zijn de marktprijzen voor de referentiekwaliteit, vooral in het eerste halfjaar, niet boven de drempel van 80 % van de interventieprijs geraakl, waardoor marktondersteuningsmaatregelen van toepassing blijven. In 1997 was eind September 220 000 ton op de markt aangekocht, welke hoeveelheid moet worden toegevoegd aan de 430 000 ton die eind 1996 voor interventie is aangekocht. Sinds augustus nemen de interventieaankopen gcleidelijk af dankzij de duidelijke verbetering van de marktsituatie.

176. De productie van varkensvlees is in 1997 sterk beinvloed door de massale noodslachtingen die in Nederland zijn verricht om de in die lidstaal in het voorjaar van 1997 uitgebroken varkenspest uit te roeien. Over het geheel genomen is de productie iets gedaald in vergelijking met de recordproductie van het voorgaande jaar, tocn in de Europese Unie de verbruiker als gevolg van de gekkekoeienziekte van rundvlees was ovcrgeschakeld op wit vices. Eigenlijk is de productie van varkensvlees in alie lidstatcn toegenomen, maar de producticdaling in Nederland was zo groot dat de productie in EU-15 ten op/.ichtc van het voorgaande jaar netto met 0,7 CA is gedaald. Ook het verbruik is wellicht iets teruggelopen als gevolg van de buitensporigc pcijssiijging en dc weliswaar nog aarzelende terugkeer van dc consumcnt naar rundvlees. Zoals reeds is opgemerkt, liggen de prijzen voor varkensvlees sinds april 1996 tamelijk hoog, en medio mei 1997 zelfs uitzonderlijk hoog, wegens het tekort aan varkensvlees in Nederland en, zij het in mindere mate, ook in Duitsland. Sindsdien zijn de prijzen wel sterk gedaald maar over het algemeen is hct strakke prijspeil van het voorgaande jaar gehandhaafd.

177. De productie van pluimvee is in 1997 gestaag blijven toenemen (+ 3,1 %) als gevolg van het sterk toegenomen verbruik in de Gemeenschap en de nog grotere stijging van de uitvoer naar derde landen. Deze ontwikkelingen hebben als gevolg dat sinds 1996 in de Gemeenschap meer vlees van pluimvee dan rundvlees wordt geproduceerd en verbruikt, terwijl intusscn ook al bijna evenveel pluimvee wordt uitgevoerd als rundvlees. Na dc prijsstijging als gevolg van de gekkekoeiencrisis, hebben de marktprijzen voor kip zich in 1997 gehandhaafd op een niveau dat iels lager iigt dan dat van hei voorgaande jaar, maar hoe dan ook hoger is dan het prijspcil van v66r de crisis.

178. De productie van schapen- en geitenvlees is enigszins teruggelopen ten opzichte van het voorgaande jaar (-2,4 %), wat vooral is toe te schrijven aan de lagere productie in het Verenigd Koninkrijk en Ierland. Nadat ze in 1996 een bijzonder hoog peil hadden bereikt, zijn de marktprijzen in 1997 hoog gebleven en zelfs hoger dan in het voorgaande jaar, behalve in het voorjaar. '

Producentenprijzen

179. Op basis van de op 20 november 1997 beschikbare gegevens ziet het ernaar uit dat het indexcijfer van de nominate producentenprijzen voor alle landbouwproducten samen in 1997 met gemiddeld 2,4 % voor EU-15 gedaald is. Ten opzichte van 1996 zou het indexcijfer van de nominate producentenprijzen van plantaardige producten met gemiddeld 4,6 % gedaald zijn. Meer inzonderheid zouden de graanprijzen op jaarbasis gemiddeld met 9 % gedaald zijn, de prijzen voor aardappelen met 6,7 %, die voor wijn met 5,2 %, die voor groenten met bijna 3 % en die voor olijfolie met meer dan 23 %. De prijzen voor suikerbieten zouden daarentegen gestegen zijn met gemiddeld 1,3 % en die voor fruit met 1,4 %.

180. Voor dierlijke producten zoude ontwikkeling van de producentenprijzen over het algemeen relatief gunstiger zijn geweest. Het indexcijfer van de nominate producentenprijzen zou namelijk gemiddeld tamelijk stabiel zijn gebleven (-0,3 %). Dat is de resultante van een prijsstijging voor varkensvlees (+3,5 %) en voor schapen- en lamsvlees (+1,3 %), van een licht herstel voor rundvlees (+0,5 9c, na een val van ongeveer 13 % in 1996), cn van een daling voor pluimvec (-2,2 %), voor melk (-2,3 9c) en voor eicrcn (-4,0 %).

181. Het voor inflatie gecorrigeerde indexcijfer van de prijzen zou voor de Europcsc Unie als geheel een reele daling van gemiddeld 4,8 % te zien geven. De daling zou groter dan het gemiddelde zijn geweest in Spanje (-7,6 %), Ierland (-8,8%), Italie (-5,8 9c). Portugal (-8,1 %) en het Verenigd Koninkrijk (-15,9%) iets minder groot in Belgie (-1,7 %), Denemarken (-1,5 %), Griekenland (-1,5 %), Frankrijk (- 1,8 %), Finland (-2,5 %) en Zweden (-4,0 %). In de andere lidstaten is het indexcijfer van de reele prijzen daarentegen tamelijk stabiel gebleven en zelfs licht gestegen.

Prijzen van dc producticmiddelcn

182. In 1997 is het indexcijfer van de aankoopprijzen van goederen cn diensten voor courant gebruik in de landbouw nominaal naar wordt aangenomen met gemiddeld 0,9 9c gestegen. Afgezien van de prijzen voor zaaigoed en meststoffen, die nominaal met ongeveer 3 % zouden zijn gedaald, zouden de prijzen van alle anderc goedcrcn en dicnsten voor courant gehruik in de landhouw nominaal gestegen zijn. Voor de aanschaf van dieren (+4,5 %), energie (+3,3 %), ondcrhoud en herstellingen van materiaal (+3,3 %) en voor vcterinaire diensten zouden de stijgingcn boven bet gemiddelde liggen.

183. Reeel zou in de Europese Unie het indexcijfer van de prijzen van goederen en diensten voor courant verbruik gemiddeld met 1,3 % gedaald zijn, maar in Denemarken met 1,6 %, in Griekcnland en in Nederland met 2,6 %, in Ierland met 2,9 %, in Italie met 3,6 %, in Portugal met 5,9 % en in het Verenigd Koninkrijk met 4,6 %.

Ontwikkeling van de landbouwinkomens

184. De definitieve gegevens over de ontwikkeling van de landbouwinkomens zullen pas in de loop van 1998 (') bekend worden. De enige factor in de ontwikkeling van de landbouwinkomens waarvoor reeds eerste ramingen voor 1997 beschikbaar zijn, is de ..prijsschaar” (vcrhouding tusscn het indexcijfer van de producentenprijzcn en het indcxcijfer van het intermediair verbruik). Deze indicator is in vrijwel alle lidstaten ongunstiger geworden, en vooral in het Verenigd Koninkrijk, Ierland, Zweden Finland, Frankrijk, Portugal en Italic. In Nederland en Griekenland en, in mindere mate, in Duitsland en in Denemarken zou er echter cen lichte verbetering zijn.

185. Opgemerkt dient echter te worden dat deze indicator sinds de hervorming van het GLB een deel van zijn economische betekenis heeft verloren door de invoering van steun ter compensatie van de verlagingen van de institutionele prijzen waartoe toen is besloten. Deze steun, die in de economische rekeningen van de landbouw wordt opgenomen in de post subsidies”, is nu een essentiele component van de inkomensvorming in de landbouw, althans voor granen en rundvlees. In 1996 bedroegen de exploitaticsubsidies voor de landbouw bijna 30% van de bruto toegevoegde waarde in EU-15, maar voor de sectoren granen en rundvlees ligt dat percentage waarschijnlijk veel hoger.

186. Wat de ontwikkeling van de landbouwinkomens in 1997 betreft, dient erop te worden gewezen dat de inkomens niet alleen afhankelijk zijn van de ontwikkeling van de producentenprijzen en de prijzen voor diensten en goederen, waarvan hiervoor een overzicht is gegeven, maar ook van andere bclangrijkc factoren, zoals met name de ontwikkeling van de productie, de toenemende betekenis van de directe steun voor de inkomensvorming en de ontwikkeling van de landbouwarbeid voor de inkomensindicatoren per arbeidseenheid. Gelct op het gcheel van deze factoren en op de op het tijdstip van de redaetie van dit hooldstuk beschikbarc

(') De aandacht van tie le/er wordt echter gevestigd op de lamiugen die Eurostat heeft gepuhliceerd in de ser'" ..Statistics in focus".

Ontwikkeling van de nominate producentenprijzcn voor landbouwproducten in 1996 en 1997
1997/IW 61996/1995
Plantaardige

pnxluclcn
Dierlijke

producten
TotaalPlantaardige

producten
Dierlijke

producten
Totaal
EU-15-4,6-0.3- 2.4
-0.51.00,2
Belgique/Belgie-2.41.80.2- 1,7
2.00.6
Danmark- 1.5
1.90.7- 1.4
4.32,2
Deutschland1.42.52.2-5.51.3- 1.1
EXkatia (Elldda)4.44.34.46.80.25.0
EspaAa- 10.1
2,75,4-3.14.6-0.4
France-3.63.4-0,30.4-0.9-0,3
Ireland- 11.6
-6.4-7.0- 11.9
-4.0-5.0
Italia -4.1
-2.1- 3.3
2.51.22,0
Luxembourg0.80.10.23.4- 5.1
- 3.7
Nederland1.33.42.40.43.21.9
Osteireich-0.32.11.62.10.50.9
Portugal- 8.9
- 2.1
- 5.8
-0.23.01.2
Suomi/Finland- 0.4
-2,2- 1,6
- 9.2
- 16.1
- 14.3
Sverige-7.4- 0.6
2.5- 7.8
- 2.6
- 4.1
United Kingdom- 17,4
- 11,9
13.97.42.3- 1.5

Gedefleerde indexcijfcrs van de producentenprijzcn voor landbouwproducten

(1VW = 100)
199019911992199319941995199619971997/1996
EU-15100,097.389.584.985.185.682.878,9-4.8
Belgique/Belgie100.098.192,483,884,879,978.877,5- 1.7
Danmark100.096.292.880,079.577,577.576.3- 1.5
Deutschland100.095.291,380,679,578,776.576,60.3
EA.A.d6a (Ellada)100.0101.993.385.287,387.786.585.2- 1,5
Espafia100.094.883,484.188.894,190.383.5-7.6
France100.097,889.683.582.681,978.377.0- 1.8
Ireland100.093.491.996.695.895.589.381,4- 8.8
Italia100,0102.889.887.987.590,989,284,0- 5.8
Luxembourg100.089,682.378,076.073.669,968.9- 1.4
Nederland100.0100.892.181.484.284,984,884.80.0
Osterreich100.097,192.487,385,563.262,762.10.5
Portugal100.086,573,270,672.772.671.265,5- 8.1
Suomi/Finland100.092.689,787.786.563,954,453.0- 2.5
Sverige100,091.586,479,381,679,876.173.1-4.0
United Kingdom100.093,791,994.593.198.794,979.9- 15.9

Ontwikkeling van de nominate prijzen van de productiemiddelcn in de landbouw in 1995, 1996 en 1997

(in
Inicrmediair verbruik (goederen en diensten)Invcstenngen (goederen en dicnsien)Tniaal
1997/19961996/19951995/19941997/19961996/19951995/19941997/19961996/19951995/1994
EU-150.94.12.72.53.13.41.33.92.9
Belgique/Belgie2.04.20.00.50.23.61.73.70.5
Danmark0.73.30.41,02.22.80.83.10.9
Deutschland2.02.90.20,81.11.21.72.50.5
EA.A.a6a (Elldda)3.38.75.63.16.411.33.28.26.8
Espana2.34.03.34,65.25.92,74.23.7
France2.04.11.71.42.42.01.93.81.7
Ireland-0.93.81.61.60.04.6-0,32.82.3
Italia-1,03.010.63.44,34.71.23.67.6
Luxembourg1.33.71.3- 1,1
0.91.50.22.41.4
Nederland-0,34.73.32.42.63.10.44.13.3
Osterreich3.75.0-2.10.92,12.02.53.7-0.3
Portugal-3.50.33.54.24.17.3-2.01.04.2
Suomi/Finland2.92,3-21.91.31.7- 14,4
2.42.1- 19.5
Sverige2.16.95,71,01.26.0 '1.85.45.8
United Kingdom-2.46.13.32.72.33.6- 1.7
5.53.3

Gedefleerde indexcijfers van de prijzen voor producticmiddelen, intcrmediair verbruik

<mo* toot
199019911992199319941995199619971996/1995
EU-15100,097.595,293,591.390.992.391.1- 1.3
Belgique/Belgie100,097.094,590.988.687.289.189.20.1
Danmark100,096.794,192,789.187.688.687.0- 1.6
Deutschland100.098.396,091.990.088,589,891.10.1
EAAdfia (Ellada)100.0104.7103.5101,598.495.195.391.8-2.6
Espafia100.096.092,091,089,588,388.788,7-0.1
France100.097.996.294,292.692,694,494.40.4
Ireland100,097.394,392,991,790.892.790.1-2.9
Italia100,096.092,895.793.197.997.193.5- 3.6
Luxembourg100.098.796.091,489,589,091.190,7-0.4
Nederland100.096.895,290,987.588.790,988.6-2.6
Osterreich100.098,896,293,788.985.287.788.91.6
Portugal100.094.589.179.976.287.773.469.3-5.9
Suomi/Finland100.0102.8102,4102,096,6 -74,775,977.42.0
Sverige100,095.392,988.388.190,896,697,20.5
United Kingdom100,097.997,2100.198.097,9101.396.8-4.6

gegevens, ziet het ernaar uil dat de economische resultaten van dc Europese landhouw in 1997 over het algemeen minder gunstig zullen zijn dan in de dric voorbije landbouwjaren, waarin de inkomens aanzienlijk zijn gestegen, maar over het geheel genomen wel evcnwichtiger dan in het voorgaande jaar. In bepaalde productiesectoren, zoals de graansector, zijn in 1997 de inkomens weliswaar gedaald als gevolg van een dating van de producentenprijzen, die volgens de eerste ramingen gemiddeld 9 % lager liggen dan in het voorgaande jaar, maar daarbij mag niet uit het oog worden verloren dat in die sectoren de laatste twee jaar zeer gunstige economische resultaten zijn geboekt. De sector rundvlees daarentegen zal zich in 1997 waarschijnlijk enigszins hebben hersteld van de rampzalige situatic die het gevolg was van de gekkekoeiencrisis. Zoals reeds is opgemerkt, was de conjunctuur in 1997 ook tamelijk gunstig voor de sector varkensvlees en de sector pluimvee, en voor de suikerbietenteelt.

3.

Informatienet inzake landbouwbedrijfsboekhoudingen (ILB)


Inkomens in de landbouw

187. De opbrengsten, de kosten en het inkomen van bcroepsbedrijven (') in de Europese Unie (2) worden berekend aan de hand van gegevens die worden geconstateerd en verzameld via een onderzoekop basis van geharmoniseerde landbouwbedrijfsboekhoudingen (') (zie hoofdstuk VII, tabel 3.2.1). Dat onderzoek levert waardevolle informatie op over dc inkomensontwikkcling op landbouwbedrijven, welkc bijzonderheden niet kunnen worden afgeleid uit gcmiddelden voor de landbouw als geheel. In deze paragraaf wordt ingegaan op de inkomensontwikkeling per productierichting (voor nadere informatie over de verschillende productierichtingen wordt verwezen naar tabel 3.2.2 in hoofdstuk VII).

188. Hier worden alleen resultaten gepresenteerd die op werkelijk geconstateerde gegevens zijn gebaseerd. Het gaat om dc reele inkomensontwikkcling (na correctie voor inflatie). Bij het afsluiten van het manuscript waren sommige resultaten nog niet bcschikbaar (4). De tabellen 3.2.3 en 3.2.4 in hoofdstuk VII bevatten gcdetaillcerdc resultaten (in lopendc ecu) voor de verschillende productierichtingen en volgens dc economische omvang van de bcdrijven (bcpaald aan de hand van een maatstaf voor hun economische bedrijvighcid).

(') Landbouwbedrijven die het grootste deel van hun productie op de markt afzelten cn waarvan dc economische activiteit ten minste een bepaald niveau bereikt.

(2) De resultaten hebben betrekking op de vijftien lidstaten van de Unie.

(’) Dit boekhoudnet wordt het informatienet inzake landbouwbedrijfsboekhoudingen (ILB) genoemd. Er worden in het Europa van dc Vijftien ongeveer 58 000 landbouwbedrijven gevolgd. die representatief zijn voor meer dan 90 % van de totale toegevoegde waarde van de primairc landbouwproductie.

(4) In de resultaten over 1995/1996 zijn Duitsland en een deel van het Verenigd Koninkrijk (Schotland) niet meegenomen, omdat voor de betrokken gebieden nog geen volledige gegevens beschikbaar waren. Daarom zijn voor 1995/1996 ook geen gemiddelde resultaten voor het Europa van de Twaalf en het Europa van de Vijftien opgenomen.

Inkomens volgens de productierichting

189. De grote verschillen in gemiddeld inkomen tussen dc onderscheiden lidstaten van de Europese Unie (zie grafiek 1) houden verband met de structuur van de landbouw in deze landen. Het gemiddelde inkomen is meestal het hoogst in lidstaten met veel grote bedrijven die sterk zijn gespecialiseerd in akkerbouw of in een van de sectoren die het meest in een sfeer van concurrentie werken (varkens en/of pluimvee, tuinbouw en melkvee). In de zuidelijke lidstaten, waar veel kleine bedrijven voorkomen die een gemengd karakter dragen (gewassen en dieren) of behoren tot de productierichting ..overige blijvende teelten” (diverse meerjarige gewassen), ligt het gemiddelde inkomen onder het gemiddelde voor de Europese Unie.

Reel inkomen per bedrijf

Gezinsinkomen uit het bedrijf


4.

i i i i i i i i


0 100 200 300

Indexcijfer (gemiddelde EU-12 1994/1995, alle bedrijven = 100)

5.

Belgique/Belgift


Danmark

Deutschland

EXAdfio (EllAda)

Espaita

France

Ireland

Italia

Luxembourg

Nederland

Osterreich

Portugal

Suoml/FInland

Sverige

United Kingdom

Bron: EU-ILB, DG VI/A3.

Reeel Inkomen per bedrijf Gezinsinkomen uit het bedrijf

5oo— Akkerbouw 2so- Tuinbouw


Gezinsinkomen (gemiddelde EU-12 1994/1995, zelfde bedrijfstype = 100)


Blijveride teelten


300- Wijn


3so- Gemengde bedrijven


500- Varkens en gevogelte


1995/1996

Bron: EU-ILB, DG VI/A3. , 1994/1995

Grafiek 2


190. In het boekjaar 1995/1996 (het derde waarvoor het in 1992 hervormde GLB gold) is in cen aantal lidstaten het gemiddelde landbouwinkomen reeel gestegcn ten opzichte van 1994/1995. Dit was het geval in Denemarken, Frankrijk, lerland, Italie, Luxemburg, Portugal en het Verenigd Koninkrijk. In de overige lidstaten was daarentegen sprake van een dating.

191. Grafiek 2 laat zien dat binnen de onderscheiden lidstaten sprake was van grote verschillen in inkomensontwikkeling volgens de productierichting. Uit deze grafiek blijkt ook dat in sommige lidstaten de ontwikkeling van het gemiddelde inkomen voor alle bedrijven sterk is beinvloed door de resultaten voor de productierichtingen waarvoor de veranderingen als gevolg van de hervorming van het GLB in 1992 het grootst zijn. Zo is het gemiddelde inkomen van de akkerbouwbedrijven in Denemarken, Frankrijk, Italie, Portugal en het Verenigd Koninkrijk gestegen, maar in Belgie, Griekenland, Spanje en Nederland gedaald. In Italie, Portugal en het Verenigd Koninkrijk is ook het gemiddelde inkomen van de gespecialiseerde rundvleesproducenten omhoog gegaan, terwijl in Belgie en Spanje die sector een achteruitgang tc zien heeft gegcven. In Frankrijk is mede als gevolg van een lager gemiddeld inkomen op de gespecialiseerde rundvleesbedrijven de stijging van het gemiddelde landbouwinkomen beperkt gebleven. In Nederland heeft de stijging van het gemiddelde inkomen van de gespecialiseerde rundvleesbedrijven cr daarentegen voor gezorgd dat het gemiddelde landbouwinkomen minder sterk is gedaald dan anders het geval zou zijn geweest.

192. In lerland is het gemiddelde inkomen van de akkerbouwbedrijven iets gedaald, terwijl dat van de gespecialiseerde rundvleesbedrijven gelijk is gebleven. In dit land, net als trouwens in Luxemburg, is de stijging van het gemiddelde landbouwinkomen hoofdzakelijk tc danken aan de positieve ontwikkeling van het gemiddelde inkomen van de melkveebedrijvcn en de gemengde bedrijven.

193. In sommige lidstaten is het gemiddelde resultaat voor alle bedrijven ook mede te verklaren uit de resultaten van bedrijven die tot andere productierichtingen behoren dan die welke het meest door de hervorming van het GLB in 1992 worden beinvloed. Zo is bijvoorbeeld de dating van het gemiddelde landbouwinkomen in Nederland toe tc schrijven aan de achteruitgang van het gemiddelde inkomen niet alleen van de akkerbouwbedrijven, maar ook van de gespecialiseerde tuinbouwbedrijven en de gespecialiseerde melkveebedrijven. De positieve ontwikkeling van het gemiddelde landbouwinkomen in Italie is eveneens mede te danken aan een hogcr gemiddeld inkomen op de wijnbouwbedrijven, de tot de productierichting „overige blijvcnde teelten” behorende bedrijven en de melkveebedrijven.

Derde uitvoeringsjaar van de henorming

194. Grafiek 3 laat zien dat de geldopbrengstcn van het gemiddelde bedrijf (cxclusief subsidies en na correctie voor inflatie) is gestegen in alle lidstaten van de Unie van de Twaalf met

uitzondering van Belgie, Griekenland en Spanje, waar een dating is geconstateerd, en van Icriand en Portugal, waar de geldopbrengsten van het gemiddeldc bedrijf nagenoeg gelijk zijn gebleven vergeleken met het voorgaande boekjaar. .

Geldopbrengsten voor subsidies per landbouwbedrijf


500

B*lgiqua®e)gi*

6.

Danmark


DauUcNand

EAX&fa (Elttda)

7.

EspaAa


Franca

Ireland

Italia

Luxembourg

Nederland

Ostarraich

Portugal

Suomffinland

Sverige

United Kingdom

Bron: EU-ILB, DG VI/A3.

Grafiek 3

195. Uit grafiek 4 blijkt dat in het derde uitvoeringsjaar van de hervorming de inkomsten uit directe steun verder zijn gestegen. Met name zijn de netto-ontvangsten uit overheidsbronnen per landbouwbedrijf (alle premies en subsidies, inclusief nationale steun en compensatiebedragen, minus belastingen op de productie) toegenomen in alle lidstaten van de Unie van de Twaalf met uitzondering van Griekenland en Spanje (maar voor deze laatste twee landen zijn de gegevens nog voorlopig).

196. Voorts is volgens de cijfers voor 1995/1996 in alle lidstaten behalve Griekenland het aandeel van de overheidssubsidies in de totale omzet van de landbouw (inclusief overheidssubsidies) en

in het landbouwinkomen verder gestegen. Het aandecl van de overheidssubsidies in de totale omzet van de landbouw liep in 1995/1996 uiteen van 2,4 % voor Nederland tot 16 % voor Ierland (vergeleken met respectievelijk 2,3 % en 14,4 % in 1994/1995). Als percentage van het landbouwinkomen varieerden de overheidssubsidies in 1995/1996 tussen 14,6 % in Nederland en 85,3 % in Denemarken (vergeleken met respectievelijk 12,7 % en 79 % in 1994/1995). Het gaat bij deze percentages om gemiddelden voor alle bedrijven, zodat ook de productierichtingen waarop de hervorming van 1992 niet rechtstreeks betrekking had, erin zijn meegenomen.

197. Volgens de cijfers voor 1995/1996 is in Oostenrijk, Finland en Zweden het aandeel van de overheidssubsidies in de totale omzet van de landbouw (inclusief overheidssubsidies) en in het landbouwinkomen nog groter.

Netto-ontvangsten uit overheidsbronnen, per landbouwbedrijf

8.

Betglqua/Belgie


Danmark

'///////>

1994/1995

1995/1996

9.

Deutschland


EM65a (Elltta)

EspaAa

France

Ireland

Italia

Luxembourg

Nederland

Osterreich

Portugal

Suomi/Finland

Sverige

United Kingdom

0 100 200 300 400

, Indexcijfer (gemiddelde EU-12 1994/1995, alle bedrijven = 100)

Bron: EU-ILB, DG VI/A.3.
61

III - De landbouwmarkten

198. Dit hoofdstuk betreft de situatie op zowel de wereldmarkt als de communautaire markt voor de belangrijkste landbouwproducten, de ontwikkeling van de prijzen voor die producten en de voornaamste maatregelen die op communautair niveau zijn voorgesteld of vastgesteld voor het marktbeheer.

Granen

Wereldmarkt

199. De totale graanoogst in de wereid was in het verkoopseizoen 1996/1997 beduidend groter dan in het voorgaande verkoopseizoen; de stijging was vooral toe te schrijven aan de productie van voedergranen. In de Verenigde Staten bedrocg de mai'sproductie 236 miljoen ton, tegen 209 miljoen ton in het voorgaande verkoopseizoen. De wereldtarweproductie is van 540 miljoen ton in 1995/1996 gestegen tot 581 miljoen ton in 1996/1997 als gevolg van de productiestijging in de meeste belangrijke producerende landen. In Australia is de oogst met een derde toegenomen tot 23,5 miljoen ton, tegen 17 miljoen ton in het verkoopseizoen 1995/1996. De landen van het GOS hebben tezamen iets meer geproduceerd dan in het voorgaande verkoopseizoen. Ook in China, Canada en de Verenigde Staten lag de productie iets hoger, terwijl Argentinie zijn productie bijna heeft verdubbeld (16 miljoen ton, tegen 9,5 miljoen ton in 1995/1996).

200. Omdat de prijzen in het verkoopseizoen 1995/1996 zeer hoog lagen, is in 1996 in alle grote producerende landen het graanareaal uitgebreid en daardoor is in de wereid in 1996/1997 1 482 miljoen ton graan geoogst, tegen 1 335 miljoen ton in het voorgaande verkoopseizoen. De productie van voedergraan is gestegen van 799 miljoen ton in 1995/1996 tot 901 miljoen ton in 1996/1997 (d.i. een stijging met 12,9 %).

201. Het wereldtarweverbruik in het verkoopseizoen 1996/1997 wordt geraamd op 578 miljoen ton, 3 miljoen ton minder dan de geoogste hoeveelheid, maar meer dan in het voorgaande verkoopseizoen (554 miljoen ton). Wat voedergraan betreft, wordt het verbruik op 871 miljoen ton geraamd, aanzienlijk meer dan in het voorgaande verkoopseizoen (828 miljoen ton), maar

beduidend minder dan de geproduceerde hoeveelheid. in het algemeen zijn de graan voorradcn in de wereld weer wat toegenomen tegenover het lage peil dat aan het einde van het verkoopseizoen 1995/1996(184 miljoen ton) wasbereikt; in totaal zijn ze, met 99 miljoen ton tarween 119miljoen ton voedergraan, 218 miljoen ton groot, net onder het niveau van het verkoopseizoen 1994/1995 (229 miljoen ton).

202. De wereldhandel in granen betrof in totaal 183 miljoen ton (waarvan 92 miljoen ton tarwe), tegen 182 miljoen ton (waarvan 90 miljoen ton tarwe) in het voorgaande verkoopseizoen. In het algemeen hebben de meeste importerende landen evenveel graan gekocht als in het voorgaande verkoopseizoen, uitgezonderd Iran waar aanzienlijk meer is ingevoerd, en China dat beduidend minder heeft ingevoerd.

203. De prognoses voor de oogst in het verkoopseizoen 1997/1998 wijzen op een daling van de wereldproductie (1 461 miljoen ton, tegen 1 482 miljoen ton), met name doordat de voedergraanoogst en vooral de ma'isoogst (daling met 23 miljoen ton) in China sterk zal dalen terwijl de productie in de meeste van de andere producerende landen min of meer stabiel blijft. Aangezien wordt vcrwaeht dat het verbruik zal tocnemen en de productie zal overschrijden (1 474 miljoen ton, tegen 1 449 miljoen ton in 1996/1997) zullen de wereldvoorraden wellicht met 10 miljoen ton dalen, tot 205 miljoen ton. Wat de wereldhandel in graan betrelt, mag een lichte stijging worden verwacht (186 miljoen ton, waarvan 94 miljoen ton tarwe).

Communautaire markt

204. De productie in de Gemeenschap wordt voor 1996/1997 geraamd op 206 miljoen ton voor de vijftien lidstaten, dat wil zeggen 29 miljoen ton meer dan in het verkoopseizoen 1995/1996, toen de oogst wegens de droogte in het zuiden van de Gemeenschap tegenviel.

205. De productiestijging houdt verband met het toegenomen graanareaal (36,9 miljoen hectare, tegen 35,6 miljoen hectare in 1995/1996, dat is een stijging met 3,7 %) en een recordopbrengst van 5,58 ton/ha in plaats van 4,99 ton/ha.

206. Alle graansoorten hebben een aandeel in deze stijging. Door de recordopbrengst is de productie van zachte tarwe gestegen tot 91,3 miljoen ton (+ 10,7 miljoen ton), die van gerst tot 52,5 miljoen ton (+9 miljoen ton) en die van mai's tot 35,3 miljoen ton (+5,5 miljoen ton).

207. De productie op het Iberisch schicrciland heef t na vier jaar droogte weer een normaal peil bereikt. In het noorden van de Gemeenschap is het weer zeer gunstig geweest.

208. Omdat voor de verplichte braak een enkel vcrlaagd percentage is vastgcsteld, namelijk 10 %, is in het kader van de steunregeling voor akkerbouwgewassen de uit productie genomen

Granen f1)


Interventievoorraden

aan het einde van het EU-verkoopseizoen


30

20


sr-s-s


10


10.

1989/1990 1990/1991 1991/1992 1992/1993 1993/1994 1994/1995 1995/1996 1996/1997


Bron: Europese Commissie, DG landbouw.


Grafiek 5


oppervlakte van 6,4 miljoen hectare tot 5,6 miljoen hectare gedaald. Bovendien is ongeveer 400 000 hectare braak blijven liggen uit hoofde van de vijfjarige braak. Vrijwiliige braaklegging van bijna 2 miljoen hectare heeft geleid tot een effectief braakleggingspercentage van 14,4 %. Vooral de Spaanse, de Duitse, de Zweedse en de Finse producenten hebben aan deze regeling deelgenomen.

209. De lagere graanprijs die in het kader van de hervorming is vastgesteld, en de zeer hoge prijzen voor oliehoudende zaden en eiwithoudende gewassen hebben het gebruik van graan in de diervoeding doen toenemen. In het verkoopseizoen 1996/1997 is in de Gemeenschap van Vijftien 106 miljoen ton graan verbruikt, 18 miljoen ton meer dan in de periode voor de hervorming.

2/0. Daamaast heeft de handcl met de Verenigdc Staten zich verder uitgebrcid.

211. In het verkoopseizoen 1996/1997 is naar schatting 29 miljoen ton graan uit de Gemeenschap uitgevoerd (verwerkte producten en voedselhulp daarin bcgrepen), tcgen 19,5 miljoen ton in het voorgaande verkoopseizoen. De commerciele uitvoer betrof 16,1 miljoen ton zachte tarwe (met inbegrip van meel), 8,9 miljoen ton gerst (inclusief mout) en 0,8 miljoen ton rogge en roggemeel. Er is minder durumtarwe uitgevoerd dan gebruikelijk is. De exporteurs van verwerkte producten hebben hun marktaandeel vergroot.

212. Doordat in het verkoopseizoen 1996/1997 grote hoeveelheden zijn uitgevoerd en het interne verbruik sterk is toegenomen, zijn, ondanks de recordoogst, de interventievoorraden verder verminderd, namelijk van 2,7 miljoen ton aan het begin van het verkoopseizoen tot slechts 2,3 miljoen ton aan het einde ervan, waarvan 0,5 miljoen ton zachte tarwe, 0,8 miljoen ton gerst en 1,0 miljoen ton rogge.

213. Deze stand van zaken heeft de Raad ertoe gebracht het percentage van de verplichte braaklegging voor de oogst van 1997 vast te stellcn op 5 %, in plaats van op 17,5 7c.

214. Voor het verkoopseizoen 1997/1998 heeft de Raad hesloten de maandelijksc verhogingen die op de interventieprijs worden toegcpasi, le verlagen van 1,1 ecu/ton/maand lot 1,0 ecu/ton/maand, parallel met de vermindering van tie linancieringskosten voor de opslag.

215. De oogst in de Gemeenschap van vijftien wordl voor het verkoopseizoen 1997/1998 op ongeveer 200 miljoen ton geraamd. De productiestijging als gevolg van de verlaging van het percentage voor de verplichte braak, is enigermate gecompenseerd door de daling van de graanproductie op het Iberisch schiereiland, waar de opbrengst niet meer de recordhoogte van het vorige verkoopseizoen heeft gehaald.

216. Voor de oogst van 1998 heeft de Raad besloten het tot 5 7c verlaagde percentage van de verplichte braak te handhaven en ook de aanvullende, financieel niet-gecompenseerde braak, die wordt opgelegd in geval van overschrijding van het basisareaal, nog een verkoopseizoen langer te schorsen.

Oliehoudende zaden

217. Uit oliehoudende zaden worden olien vervaardigd en de persafvallen worden verwerkt tot diervoeder. De ontwikkeling van de prijzen van zaden, olien en perskoeken is dus bepalend voor de economische situatie in deze sector. Zaadolien kunnen zonder vcrdere verwerking of in de vorm van bereide olien en vetten, zoals margarine, worden geconsumeerd.

218. De Europese Unie is een netto-invoerder van oliehoudende zaden, plantaardige olien en perskoeken. Het jaarlijkse volume van die invoer wordt in ruime mate bepaald door enerzijds de prijsverhouding tussen het zaad, de perskoeken, de olien en de daarmee concurrerende producten voor diervoeding (granen, mai'sglutenvoer, enz.) en anderzijds de mogelijkheid om olie en perskoeken buiten de Unie af te zetten. De totale invoer van oliehoudende zaden bedroeg in 1995/1996 18,5 miljoen ton en in 1996/1997 16 miljoen ton. Het grootste deel daarvan bestond uit sojabonen (80 %).

219. In 1995/1996 is in de Europese Unie (15 lidstaten) in totaal 30 miljoen ton oliehoudende zaden tot olie verwerkt, tegen 28,4 miljoen ton in 1996/1997. Het grootste deel daarvan bestond uit sojabonen (± 50 9c). gevolgd door koolzaad (± 25 %) en zonncbloemzaad (± 22 %).

220. Sinds het verkoopseizocn 1993/1994 maakt de steun voor de producenten van oliehoudende zaden (kool- en raapzaad, zonncbloemzaad en sojabonen) deel uit van de stcunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen (granen, oliehoudende zaden, ciwithoudende gewassen en niet-vezelvlas) die een braakleggingsverplichting oplegt aan de producenten die aan de algemene regeling deelnemen. In het kader van deze regeling wordt 433,50 ecu per hectare toegekend. Het aan de producenten uitbetaalde bedrag wordt regionaal gedifferentieerd aan de hand van de fysieke opbrengsten van granen of oliehoudende zaden in een bepaalde referentieperiode, eventueel aangepast aan schommclingen van de wereldmarktprijzen die een bepaalde marge overschrijden.

221. Voor het verkoopseizoen 1996/1997 is voor oliehoudende zaden het specifieke compensatiebedrag verleend voor 4 691 803 hectare, duidelijk minder dan het gegarandeerde maximumareaal, dat 4 933 800 hectare bedroeg. Er hebben dan ook geen aanpassingen van de compensatiebedragen bij overschrijding van het gegarandeerde maximumareaal plaatsgevonden. Daarentegen is de geconstateerde referentieprijs voor het verkoopseizoen 1996/1997 vastgesteld op 223,551 ecu/ton, dat wil zeggen 13,593 % boven de verwachte referentieprijs (196,8 ecu/ton); vanwege de franchise van 8 %, zijn de compensatiebedragen op grond van deze geconstateerde referentieprijs met 5 9c verlaagd.

222. De totale productie van oliehoudende zaden bedroeg in de periode 1996/1997 bijna 15 miljoen ton (waarvan 1,2 miljoen ton niet voor de voeding bestemd was), tegen 12 miljoen ton in 1995/1996 (waarvan 2,1 miljoen ton niet voor de voeding).

Oliehoudende zaden


EU-12 + ex-DDR


Bom: Europese Commissie, DG landbouw.

Grafiek 6


Erwten, tuln- en veldbonen en niet-bittere lupinen

223. Deze producten, waarvan de belangrijkste afzetmarkt de diervoederindustrie is, concurreren met een groot aantal andere grondstoffen.

224. Sinds het verkoopseizoen 1993/1994 zijn de steun aan de verwerkers en de minimumprijzen afgeschaft en vervangen door de steunregeling voor bepaalde akkerbouwgewasscn (granen, oliehoudende zaden, eiwithoudende gewassen en olievlas), die een braakleggingsverplichting oplegt aan de producenten die aan de algemene regeling deelnemen. Voor de berekening van de regionaal gedifferentieerde steun wordt een bedrag van 78,49 ecu vermenigvuldigd met de fysieke opbrengsten aan graan in een bepaalde referentieperiode.

225. Voor 1996/1997 bedroeg het areaal waarvoor communautaire steun werd verleend, 1,086 miljoen hectare. De totale productie bedroeg 4,4 miljoen ton.

Olievlas

226. De vlasproductie in de Unie omvat enerzijds vczelvlas, dat vooral wordt geteeld voor de vezel, maar ook een hoge opbrengst aan zaad geeft, en anderzijds olievlas. dat alleen voor het zaad wordt geteeld. Het zaad wordt hetzij onverwerkt gebruikt, hetzij verwcrkt tot olie (voor toepassing in de industrie) en schroot voor diervocding.

227. De Europese Unie voert grote hoeveelheden zaad in (ongeveer 500 000 ton per jaar), met name uit Canada.

228. Om de productie in de hand te houden, is gestreefd naar een beter evenwicht tussen de steun voor lijnzaad en voor andere courante teelten. Zo is met ingang van het verkoopseizoen 1993/1994 olievlas toegevoegd aan de lijst van akkerbouwgewassen waarvoor de bij de hervorming van het GLB van 1992 ingestelde compensatiebedragen per hectare worden toegekend. Het compensatiebedrag is gclijk aan 105,1 ecu/ton, vermenigvuldigdjnetde regionale opbrengst voor granen.

229. In 1996 omvatte hot olievlasarcaal 171 000 hectare en voor 1997 wordt ilit areaal geraamd op 200 000 hectare. De/.e areaaluitbreiding koint hoofdzakelijk voor rekening van Duitsland (+ 14 000 hectare) en het Vcrenigd Koninkrijk (78 000 hectare in 1997, tegen 48 000 hectare in 1996).

Rijst

230. De wereldproductie was in 1996 groter dan in 1995 (563,2 tegen 550 miljoen ton padie) als gevolg van een zeer goede oogst in de Aziatische landen (China, Indonesia, Bangladesh) en in Afrika.

231. In 1996 is de wereldhandel in vergelijking met 1995 met ongeveer 2,1 miljoen ton ingekrompen (van 21 tot 18,9 miljoen ton) vooral als gevolg van de goede oogst in de belangrijkste landen met een netto rijstinvoer.

232. De prijzen op de wereldmarkt zijn in 1996 gezakt doordat de vraag kleiner was dan het jaar voordien.

233. De op de markt gebrachte communautaire productie bedroeg in 1996 2,5 miljoen ton padie, tegen 2,1 miljoen ton in 1995, wat een gevolg was van het einde van de droogte in Spanje en de toegenomen productie van Indica-rijst. De productie van Indica-rijst is namelijk gestegen van 438 000 ton padie in 1995 tot 632 000 ton in 1996. Ook de productie van laponica-rijst is toegenomen, namelijk met 15 % ten opzichte van de oogst in het voorgaandc jaar (1995: 1,65 miljoen ton padie).

234. In het verkoopseizoen 1996/1997 zijn de prijzen voor communautaire rijst voor alle rijstsoorten altijd onder de interventieprijs gebleven. Vooral in Griekenland en Spanje was het prijspeil laag doordat de in die landen geproduceerde Indica-rijst concurrentie ondervond van uit derde landen ingevoerde rijst.

235. In het verkoopseizoen 1996/1997 is, voor het eerst sinds jaren, meer dan 162 (KM) ton padie, waarvan bijna 130 000 ton Indica, door de intervenlieburcaus overgenomen. Dezc situatie is het gevolg van de goede oogst en de omvangrijke invoer.

236. In 1996/1997 is evenveel ingevoerd (voornamelijk Indica-rijst) als in het voorgaande verkoopseizoen, namelijk bijna 522 000 ton equivalent volwitte rijst, terwijl de uitvoer met 86 % is toegenomen (van 146 000 ton in 1995/1996 tot 261 000 ton in 1996/1997, inclusief voedselhulp).

237. De invoer van halfwitte rijst uit de landen en gebieden overzee (LGO) tegen nulrecht bedroeg in 1996/1997 160 000 ton equivalent volwitte rijst, tegen 210 000 ton in 1995/1996 Dcze daling houdt verband met de twee vrijwaringsmaatregelen die de Commissie en de Raad in januari en in mei 1997 hebben toegepast als gevolg van de verstoring van de communautaire markt door dezc invoer.

238. De invoer uit de ACS-stalen is aanzicnlijk toegenomen - namclijk van 7 (XX) ton tot 27 000 ton equivalent gedopte rijst - als uitvloeisel van de vrijwaringsmaatregelen voor rijst uit dc LGO en van het vooruitzicht dat de invoerregeling voor rijst uit de ACS-staten zal worden gewijzigd.

239. Met het oog op de tenuitvoerlegging van cen met de Vercnigde Staten gesloten overeenkomst in de vorm van een briefwisscling in het kader van artikcl XX1V.6 van de GATT, heeft de Commissie Verordening (EG) nr. 703/97 vastgesteld, waarbij met ingang van 1 juli 1997 voor een proefperiode van een jaar voor gedopte rijst een cumulatief invorderingssysteem (Cl) wordt ingevoerd om te weinig geinde of te veel betaalde douanerechten te kunnen verevenen.

240. De hervorming van de gemeenschappelijke ordening van de rijstmarkt is in het verkoopseizoen 1996/1997 voor het eerst toegepast, met name op de volgende punten: inkorting van de interventieperiode tot vier maanden (april-juli), vaststelling van een basisareaal en nieuwe regels betreffende de kwaliteit van voor interventie aangeboden rijst. De lagere interventieprijs en de compensatiebedragen zullen vanaf het verkoopseizoen 1997/1998 worden toegepast.

241. Volgens de prognoses voor het verkoopseizoen 1997/1998 zou het areaal ongeveer 417 000 hectare bedragen, waarvan 95 000 hectare voor Indica-rijst. De vooruitzichten inzake de kwaliteit van de oogst zijn goed. Aangezien in het kader van de Uruguay-ronde aan de uitvoer beperkingen zijn opgelegd (151 200 ton equivalent volwittc rijst), wordt vcrwacht dat grote hoeveelhcden voor interventie zullen worden aangeboden.

Suiker

Weretdmarkt

242. In het verkoopseizoen 1996/1997 heeft dc productie voor de derde opeenvolgende keer op wereldvlak het verbruik overschreden. Momenteel wordt het productieoverschot geraamd op + 2,7 miljoen ton, ondanks het feit dat het verbruik in dezelfde periode sterk is toegenomen (+3,2 miljoen ton). Dit alles brengt de eindvoorraden op 48,4 miljoen ton, dat is 40,2 % van het verbruik, beduidend meer dan de 30 % aan het einde van de jaren tachtig.

243. Hoewel de wcreldvoorraden aan het einde van het verkoopseizoen met 1,7 miljoen ton waren aangegroeid, zijn de prijzen op de wercldmarkt minder sterk gedaald dan was voorspeld. Bij een soortgelijke verhouding voorraden/verbruik waren in het verleden namclijk de prijzen gedaald tot minder dan 20 ecu/q voor witte suiker en 12 ecu/q voor ruwe suiker. Eigenlijk is de ruwesuikerprijs het hele verkoopseizoen zo goed als stabiel (10 a 12 cenl/lb) gebleven. De prijs voor witte suiker is gedaald, zij het veel minder dan aan het begin van het verkoopseizoen voorspeld was.

Gemiddelde prijzen voor prompte levering:

Ontwikkding van de wcrcldmarkl

I in mtljixn iim ruwr suikrr)
VerkoopseizoenProductieVerbruikOverschot of tekortVoorraad in 'f van hci verbruik
(1)(2)(3) = (1) - (2)
(4)
1987/1988104,7107,2- 2,5
31,2
1988/1989104,6107,0-2,429,0
1989/1990109,1109,6-0.527,9
1990/1991115,7110,4+ 5,831,7
1991/1992116,9111,1+ 5,936,0
1992/1993112,7111,9+ 0.835,6
1993/1994111.4112,2- 1.2
33,6
1994/1995116,1114,0+ 2.134.1
1995/1996125,9117,3+ 8.639,8
raining: 1996/1997123,2120,5+ 2.740,2
Bron: F.O. Lichl.

244. Deze relatieve stabilisering van de prijzen op dc wercldmarkt is vooral het gcvolg van de structurcle verandcringen die de internationale suikermarkt de laatste jaren heeft doorgemaakt, dal wil zeggen ontwikkelingslanden die naar zcH'voorziening streven, vervanging van suikcrdoor andere zoelstoffen in de geindustrialiseerde landen, ineenstorting van de Sovjet-Unie cn ook van het opslagbeleid van bepaalde landen. Tcrwijl in het vorige verkoopseizoen India een groot deel van de overschotten in voorraad had, hebben dit jaar de geindustrialiseerde landen hun voorraden naar het einde toe vergroot (± 3,0 miljoen ton) wat gedurende het hele verkoopseizoen een matigend effect heeft gehad op de ontwikkeling van de prijzen.

Gemiddelde prijzen voor prompte levering

Beurs van Parijs (wine suiker) = 30.69 ecu/100 kg 1995/1996

26.99 ecu/100 kg 1996/1997 (- 12,1 %)

Beurs van New York (ruwe suiker) = 21.58 ecu/100 kg 1995/1996

21,18 ecu/100 kg 1996/1997 (- 1.9 %)

245. De invoervraag wordt momenteel op 36,0 miljoen ton geraamd, dus 1,8 miljoen ton lager dan in het voorgaandc verkoopseizoen. Met name de in de invoerende landen geconstateerde voorraadvermindering (± 2,4 miljoen ton) is hieraan debet. en dc toencming van het verbruik op wereldvlak in dezelfde periode heeft deze daling van de invoer niet tegcngehouden. De invoer van ruwe suikcr is ongcvcer gelijk gebleven (± 19,0 miljoen ton), maar die van wittc suiker is gedaald. De in het Midden-Oosten geinstallcerde raliinaderijen hebben nog niet hun voile capaciteit benut, en in bepaalde invoerende landen is suiker uit de voorraden gebruikt. wat tot de hcdoelde daling heeft geleid.

Suiker


Bron: Europese Commissie, DG landbouw.

Grafiek 7

246. Do ecrstc oogstramingcn voor 1997/1998 laten, voor hct eerst sinds dric vcrkoopsci/ocncn, ecn productietekort /icn ten op/.ichte van hot verbruik op wcreldviak. Bij ccn gelijkblijvende productie /ou dc verwachte slijging van hci verbruik ecu tekorl van ongeveer 2,0 miljoen ton kunnen veroorzaken. Aangezien hel verwachte tekorl kan worden opgevangen met de in de drie voorbijc verkoopseizoenen opgebouwde voorraden, zullen de suikerprijzen tijdens het verkoopseizoen normaliter stabiel blijven, maar begin 1998 wal huger wegens tijdelijke spanningen tussen vraag enaanbod. Op communautair vlak was het suikerbietenareaal (EG-15) in 1996 (2 020 000 hectare) iets kleiner dan in het voorgaande verkoopseizoen. De gemiddelde suikeropbrengst bedroeg 8,2 ton per hectare of 9,3 % meer dan in 1995 als gevolg van betere teeltomstandigheden. Deze opbrengsten hebben gercsulteerd in een productie - in witsuikerwaarde -van 16,837 miljoen ton, waarvan 16,515 uitsuikerbieten, 0,275 uit suikerriet en 0,047 uitmelasse.

247. Tegen de achtergrond van dit productiepeil is, zoals in het voorgaande verkoopseizoen, ongeveer 2,75 miljoen ton suiker met restilutic uitgevoerd, waarvan 1,6 miljoen ton prcferentiele suiker. Doordat de totale productie zich heeft hcrsteld, is dc uitvoer van C-suiker met 0,8 miljoen ton gestegen (2,4 miljoen ton). Ook de overdraehl van C-suiker is toegenomen, en bereikte 0,917 miljoen ton De eindvoorraden van dc Gemeenschap zijn daardoor met ongeveer 250 000 ton gestegen, wat een stabiliserende invloed heeft gehad op de wereldmarktprijzen.

248. Het totale verbruik van suiker in de EU lijkt zich, ondanks de stijgende productie van inulinestroop, in de buurt van 12 600 000 ton te stabiliseren, met toch een licht stijgende tendens. De productie van inulinestroop is in 1996/1997 verder toegenomen tot 0,177 miljoen ton (0,128 miljoen ton in 1995/1996). Dc productie van isoglucose is daarentegen stabiel gebleven op ongeveer 0,302 miljoen ton, wat overcenkomt met de voor dit product vastgestelde quota.

249. Voorts heeft de Raad de institulioncle prijzen in het verkoopseizoen 1996/1997 bevroren en de vergoeding van de opslagkosten met 6,7 % verlaagd om rekening te houden met de ontwikkeling van de rente.

250. De Commissie van haar kant heeft de opslagbijdragc verlaagd. Die bijdrage is in de periode 1995/1996-1997/1998 van 3,62 eeu/q teruggebracht tot 2,0 ccu/q, waarvoor de effccticve gegarandeerde prijzen met 2,4 % moesten worden verlaagd, ten gunste van hel verbruik.

251. Voor hetzelfde verkoopseizoen heeft de C ommissie de produclichelling voor B-suiker vastgesteld op 36,5 % van de interventieprijs.

Olijfolie

252. De wereldproductie van olijfolie bedraagt gemiddeld 2 000 000 ton, waarvan de Unie 78 % (ongeveer 1 550000 ton) voor haar rekening neemt. Andere belangrijke producenten zijn Tunesic (155 000 ton), Turkije (90 000 ton), Syrie (75 000 ton) en Marokko (45 000 ton). De productie verschilt sterk van jaar tot jaar, maar de wcrcldmarkt fluctueert parallel met de communautaire markt.

253. Voor 1996/1997 wordt de communautairc productie geraamd op ongeveer 1 859 400 ton, tegen 1 481 000 ton in 1995/1996. Volgens de gegevens die de lidstaten met het oog op de vaststelling van het rendement aan olie en olijven voor het verkoopseizoen 1996/1997 hebben verstrekt, zijn er ongeveer 500 miljoen productieve bomen. Bij de olijventeelt zijn ongeveer 2 miljoen bedrijven betrokken.

Olijfolie

Grafiek 8

254. In de Gemeenschap is in 1995/1996 ongeveer 1 390 000 ton olijfolie verbruikt (75 % van het totale verbruik in de wereld). Volgens de meest recente ramingen zou er in 1996/1997 meer zijn verbruikt dan voordien, vooral omdat de prijzen sterk zijn gedaald. Meer dan 90 % van het totale verbruik heeft betrckking op olie in verpakkingen van minder dan 5 kg, wat vooral het gevolg is van de invoering van de consumptiesteunregeling in 1979. Aan het begin van het verkoopseizoen 1996/1997 bedroegen de interventievoorraden 12 000 ton, aan het einde van het verkoopseizoen ongeveer 8 000 ton.

255. Griekenland en Spanje zijn doorgaans dc bclangrijkste leverancicrs en Italie is, hoewel het zelf olijfolie produceert en uitvoert, nog steeds de bclangrijkste afnemer. In het verkoopseizoen 1996/1997 bedroeg de invoer 46 (XX) ton. In dezclfdc periode is ongeveer 140 000 ton uitgevoerd, aanzienlijk meer dan de 135 (X)0 ton van het verkoopseizoen 1995/1996, en dus een hoeveelheid die het bij de GATT-overeenkomst vastgestelde maximum benadert.

256. Sinds het verkoopseizoen 1987/1988 omvat de communaulaire stcunregcling een budgettair stabilisatiemechanismc, met een gegarandeerde maximumhocvcclhcid (GMH) van 1,35 miljocn ton. Wanneer de productie grotcr is dan de GMH, eventucel verhoogd met dc van het vorige verkoopseizoen overgeboekte hoeveelheid, wordt de productiesteun (aan de olijventclers) verhoudingsgewijs verlaagd. In 1995/1996 is dc GMH overschreden, zodat de steun is veriaagd. Volgens de ramingen voor 1996/1997 zal de GMH ook dit verkoopseizoen worden overschreden.

257. De diensten van de Commissie bestuderen sedert enige tijd diverse ontwerpen tot hervorming van de steunregeling voor de olijventcelt.

Hoeveelheden waarvoor het recht op de productiesteun voor olijfolie is erkend in de llnie

(x I (XX) ton)
Land19X8/19X919X9/19901990/19911991/19921992/19931993/19941994/19951995/19961996/1997

(raming)
Griekenland319,2316,4170,9430,1314,4323,2389,9445,0409,0
Spanje408,0573,0700,0610,0636,0588,0583,0375,0964,0
Frankrijk1.22.82,33,41.82,42,42,52,4
ItaliiS390,0585,0148,0650,0410,0550,0458,7625,0445,0
Portugal24,635,120,035,017,127,529,234.039,0
Totaal1 143,01 512,31 041,21 728,51 379,31 491,11 463,21 481,51 859.4

Gedroogde voedergewassen

258. Gedroogde voedergewassen leveren eiwitrijke producten (ten minste 15 % eiwit) op, die worden verkregen door luzerne en andere peulgewassen en bepaalde gramineae op kunstmatige (dehydratie) of natuurlijke wijze (in de zon) te drogen.

259. De ontwikkeling van de productie, zoals die uit de steunaanvragen kon worden afgeleid, is aangegeven in de hiernavolgende tabel.

260. Aan het begin van de jaren negentig is de stijging van de productie van gedroogde voedergewassen gepaard gegaan met hogere kosten voor dc begroting, wat de Commissie ertoe heeft aangezet de Raad voor te stellen de sector met ingang van het verkoopseizoen 1995/1996 te hervormen.

Productie gedroogde voedergewassen (EU-15) (')

(x I (MX) ion)
1992/19931993/19941994/19951995/19961996/1997
Kunstmatig gedroogd4 2364 5764 4684 0703 818
In de zon gedroogd446420455402253
Totaal4 6824 9964 9234 4734 071
(') EU 12 tot 1994/1995.

261. De belangrijkste punten van de door de Raad gocdgekeurde hervorming (Verordening (EG) nr. 603/95 van 2 februari 1995) zijn:

1) vervanging van de variabele steun door een vast bedrag van 68,83 ecu per ton voor kunstmatig gedroogde voedergewassen en 38,64 ecu per ton voor in de zon gedroogde voedergewassen;

2) vaststelling van gegarandeerde maximumhoeveelheden (GMH):

a) 4,349 miljoen ton voor kunstmatig gedroogde voedergewassen (4,412 miljoen ton na de toetreding van Zweden, Finland en Oostenrijk);

b) 443 500 ton voor in de zon gedroogde voedergewassen.

Deze gegarandeerde maximumhoeveelheden worden verdeeld in nationale gegarandeerde hoevcclheden (NGH), die aan de lidstaten worden toegekend op basis van de gemiddeldc productie waarvoor zij in de referentiejaren 1992/1993 en 1993/1994 steun hebben ontvangen. Wanneer de productie de GMH overschrijdt, wordt de steun vcrlaagd om binnen de gren/.cn van de begroting te blijvcn. Wanneer de overschrijding van de GMH niet nicer dan 5 % bedraagt, wordt de steun in alle lidstaten verlaagd. Is ze groter, dan wordt de overschrijding per lidstaat in aanmerking genomen;

3) verscherping van de controle via het geintegreerd eontrolesysteem dal voor de akkerbouw en de veeteelt wordt gebruikt en waarmce alle pereclcn waarop te drogen voedergewassen worden verbouwd, kunnen worden geidcntificeerd, om te voorkomen dat steunbedragen worden gecumuleerd.

262. In het verkoopseizoen 1996/1997, het tweede waarvoor de nieuwe gemeenschappelijke marktordening geldt, is voor respectievelijk 3 817 894 ton kunstmatig gedroogde voedergewassen (87 % van de GMH) en 252 823 ton in de zon gedroogde voedergewassen (57 % van de GMH) steun toegekend.

Zaaddragende leguminosen (kekers, wikken en linzen)

263. In 1989 is bij Verordening (EEG) nr. 762/89 een bijzondere maatregel voor zaaddragende leguminosen ingesteld. Deze houdt in dat voor een gegarandeerd maximumareaal (GMA) een bepaald bedrag aan steun per hectare wordt verleend. Deze maatregel is meermaals verlengd, voor het laatst bij Verordening (EG) nr. 1577/96.

264. De steun per hectare is vastgesteld op 181 ecu, en het GMA bedraagt 400 000 ha. Een overschrijding van dit GMA geeft aanleiding tot een proportionele verlaging van de steun in het betrokken verkoopseizoen.

265. In 1996/1997 bedroeg de oppervlakte zaaddragende leguminosen 550 000 ha; de overschrijding van het GMA heeft geleid tot een aanpassing van het steunbedrag, dat is vastgesteld op 131,69 ecu/ha. Voor het verkoopseizoen 1997/1998 wordt deze oppervlakte geraamd op 500 000 ha.

Groenten en fruit

Verse groenten en fruit Situatie op wereldvlak

266. De wereldproductie van verse groenten en fruit neemt gestadig toe. In 1995 bedroeg ze bijna 890 miljoen ton, 1 % meer dan in 1994 en 8,9 % boven het gemiddelde over de periode 1989-1991 ('). Ongeveer 55 % van deze productie bestaat uit groenten (inclusief meloenen). In 1995 nam de Gcmeenschap met een productie van bijna 102 miljoen ton de derde plaats in op de wereldranglijst van groenten- en fruitproducentcn, na China (169 miljoen ton) en India (104 miljoen ton), maar v66r de Vcrenigde Staten (64 miljoen ton), Brazilic (39 miljoen ton) en Turkije (32 miljoen ton). Belangrijkc tcelten op wcrcldnivcau zijn vooral tomatcn (78 miljoen ton in 1995), sinaasappclcn (58 miljoen ton), appclen (50 miljoen ton) en uien (32 miljoen ton).

267. Voor citrusvruchten wordt op basis van de eerstc ramingen voor het verkoopseizoen 1996/1997 (2) een wereldproductie van bijna 85 miljoen ton verwacht, dit is 1,3 % meer dan in 1995/1996, 10% meer dan in 1993/1994, en 87 % meer dan de gemiddelde wereldproductie over de verkoopseizoenen 1971/1972 tot en met 1975/1976. Met een productie die voor het verkoopseizoen 1996/1997 op ongeveer 8 miljoen ton wordt geraamd, declt de Gemecnschap (') Bron: FAO Production Yearbook Vol. 49 - 1995.

(J) Bron: FAO 1997 Agrumes frais et transformes - statistiques annuelles - 1997.

de derde plaats op de wereldranglijst van citrusproducenten met China (7,9 miljoen ton), na Brazilie (17,7 miljoen ton) en de Verenigde Staten (17,5 miljoen ton), maar voor Mexico (4 miljoen ton) en Egypte (2,5 miljoen ton). Het procentuele aandeel in de wereldproductie evenwel is fors gestegen voor China (van 1,6 % gemiddeld in de verkoopseizoenen 1971/1972 — 1975/1976 tot 9,3 % nu) en Brazilie (van 13 % tot 21 %), en is gedaald voor de Gemeenschap (van 14 % naar 9,4 %), de Verenigde Staten (van 27 % naar 21 %) en Japan (van 8,5 % naar 1,9 %).

Wereldhandel

268. In de sector verse groenten en fruit varieert de om vang van het internationale handelsverkeer van product tot product. In de periode 1993-1995 hcdrocg de invoer ten opzichte van de wereldproductie gemiddeld 13% voorcitroenen, 11 % voorsinaasappelenen kleinecitrusvruchten, 11 % voor peren, 9,6 % voor uien, 9,4 % voor appclcn, 8,3 % voor perzikcn en 3,8 % voor tomaten. In 1995 bedroeg het procentuele aandeel van dccommunautaire uitvoer in de totale wereldhandel 15 % voor citroenen, 11 % voor sinaasappclen en kleinc eitrusvruchten, 8,8 7c voor appelen, 7,8 % voor tomaten en 6,3 % voor peren.

269. De Gemeenschap importeert meer verse groenten en fruit dan zc uitvoert. In 1996 bedroeg voor groenten de uitvoer 86 % van de invoer, voor eitrusvruchten 53 % en voor de overige fruitsoorten 44 %. Het uitvoertekort is nog toegenomcn (-2,5 miljoen ton in 1995 tegenover -2,6 miljoen ton in 1996) doordat de onlwikkeling van de uitvoer (+9,1 % voor groenten, -2,9% voor eitrusvruchten en +21 % voor de overige fruitsoorten) de toename van de invoer (+ 1,3 % voor groenten, + 11 % voor eitrusvruchten en + 7 7c voor de overige fruitsoorten) niet kon compenseren.

Marktsituatie in de Gemeenschap

270. In het verkoopseizocn 1996/1997 is in do (lemeenschap bijna 9 miljoen ton appelen geproduceerd, ccn stijging met 6,2 % ten opzichte van het verkoopseizocn 1995/1996. Het gaat hicr echter om een gemiddeldc, en de situatie verschilt sterk van lidstaat tot lidstaat: een forse stijging in Duitsland (+45 7c) en Luxemburg (+ 33 7 ), en een sterke daling in Belgie (-42 %) en Nederland (-22 %), met voor de andere lidstaten variatiepercentages lussen - 11 % en + 14 %. Deze onlwikkeling van de productic heeft, althans voor een deel, ook haar weerslag gchad op deontwikkeling van de producentenprijzcn voorde „hoofdproducten”, dat wil zeggen de producten waarvoor de Raad de basisprijzcn en de aankoopprijzen vaststell. Voor het verkoopseizocn 1996/1997 zijndeze prijzen ten opzichte van het verkoopseizocn 1995/1996 gestegen in Frankrijk (+ 16 7c, na een slechte oogst in het verkoopseizoen 1995/1996), Belgie (+3,7 %) en Nederland, en sterk gedaald in Griekenland (-22 %) en Duitsland (-16 %). Voor de Gemeenschap als geheel zijn ze met 12 % gedaald. Door deze ontwikkeling van productie en prijzen is een groter percentage van de productie uit de markt genomen (3,9 7o tegenover 2,4 % in 1995/1996).

271. In hel vcrkoopscizoen 1996/1997 is in de Gemeenschap mccr dan 2,9 miljoen ion peren gcproducccrd, dit is ecn stijging met 6,6% len opzichte van 1995/1996 on met 6,8 % ten op/.ichte van het gemiddeldc over dc verkoopseizocnen 1991/1992 tot en met 1995/1996. Deze stijging kwam er vooral door de grotere productie in Spanjc (+26 % ten opzichtc van het verkoopseizoen 1995/1996), Frankrijk (+ 10%) en Italic (+9,4 %). Voor het verkoopseizoen 1996/1997 is het communautaire gemiddelde van de producentenprijzen met 3,5 % gedaald ten opzichte van 1995/1996; in de afzonderlijke lidstaten zijn aanzienlijke variaties geconstateerd, gaande van + 26 % in Denemarken tot -34 % in Spanje. In 1996/1997 is 6,1 % van de productie uit de markt genomen, tegenover 1,8% in 1995/1996.

272. Voorperziken woidt het verkoopseizoen 1996 gekenmerkt door een productie van gemiddelde omvang (+ 19 % ten opzichte van 1995, maar slechts 1,8 % boven het gemiddelde over de verkoopseizoenen 1991 -1995), een stagnatie van de gemiddelde communautaire producentenprijs (-0,2 % ten opzichte van 1995, maar - 26 % in Italie en +29 % in Portugal) en een nog altijd aanzienlijk percentage uit de markt genomen productcn (16 % van de productie).

273. Volgens de beschikbare gegevens ligt dc productie van tafeldruiven in het verkoopseizoen 1996 ongeveer 14 % boven die van 1995; dit is vooral te danken aan de productiestijging in Italie, welk land alleen al 64 % van de communautaire productie voor zijn rekening neemt. De producentenprijzen zijn voor het zesde achtereenvolgende verkoopseizoen gestegen (+5,7 % voor de Gemeenschap ten opzichte van 1995, maar-14% in Italie). Er zijn ook nu weer slechts minieme hoeveelheden uit de markt genomen (0,5 % van dc productie).

274. Voor abrikozen heeft de productie zich in het verkoopseizoen 1996 herstcld (+ 36 % ten opzichte van de geringe productie in 1995). Dit gaat gepaard met een daling van de communautaire producentenprijs met 17 %, de resultante van een daling met 35 % in Frankrijk en een stijging met 116 % in Portugal. De hoeveelheid uit de markt genomen producten neemt toe, maar is niet hoger dan 3,6 % van de productie.

275. Voor citrusvruchten zijn nog helemaal geen totaalcijfers beschikbaar, noch voor het verkoopseizoen 1995/1996 noch voor 1996/1997. De communautaire productie van sinaasappelen blijkt zich evenwel te stabiliseren op 5,3 miljoen ton, tegenover 5,6 miljoen ton in het verkoopseizoen 1994/1995. Na twee verkoopseizoenen met een lage productie neemt de productie van citroenen opnieuw toe (1,3 miljoen ton in 1996/1997); ze haalt echter nog steeds niet hetzelfde peil als gemiddeld over de verkoopseizoenen 1991/1992 tot en met 1995/1996 (1,4 miljoen ton). De productie van mandarijnen en clementines daalt daarentegen met respectievelijk 6,1 % en 12 % ten opzichtc van het verkoopseizoen 1995/1996.Van 1995/1996 op 1996/1997 is dc gemiddelde producentenprijs in de Gemeenschap gedaald voor sinaasappelen (- 13 %) en mandarijnen (-6,6%), blijli hi j stahicl voor clementines (+ 0.1%) en is hij gestegen voorcitroenen (+3,1 %). In het verkoopseizoen 1996/1997 iser minder uit de markt genomen dan in 1995/1996: 2 % van de productie in de Gemeenschap voor sinaasappelen, 0,9 % voor mandarijnen, 0,6 % voor clementines en 0,3 % voor citroenen.

Fruit

Productie


Bron: Europese Commissie, DG landbouw.

Grafiek 9


276. Wat de productie van bloemkool betrelt, zijn cr al verschillcnde verkoopscizoenen gcen totaalcijfers voor de Gemeenschap beschikbaar. Ten opzichte van het vcrktxjpscizoen 1995/1996 bleef de situatie in Italie in 1996/1997 vrijwel slabiel (- I %); in Frankrijk wcrd echter een torse dating (- 12%) geconstateerd. Voor laatstgenocmd vcrkoopseizoen zijn de producentenprijzen in alle lidstaten behalve Denemarken (+ 1,4 %) sterk gcdaald (van - 14 % in Spanje tot -34 % in Portugal); de uit de markt genomen hoeveelheid is ook groter dan in het verkoopseizoen 1995/1996 (+47%).

277. Uit de beschikbare gedeeltelijke gegevens voor tomaten blijkt dat de productie in het verkoopseizoen 1996/1997 in Griekenland, Spanje en Italie met respectievelijk 11 %, 34 % en 26 % is toegenomen ten opzichte van 1995/96 en in Belgie met 17 % is gedaald, dat het communautaire gemiddelde van de producentenprijzen met 17 % is gestegen, en dat aanzienlijk meer tomaten uit de markt zijn genomen (+83 %), maar dat de uit de markt genomen hoeveelheden nog altijd te verwaarlozen zijn (minder dan 1 % van de productie).

Belangrijkste ontwikkelingen in beleid en wetgeving

278. Het verkoopseizoen 1997/1998 is het cerstc waarin de in 1996 d<x>r de Raad hervormdc gemeenschappclijkc marktordening (GMO) van kracht was. De nieuwe GMO is namclijk op 1 januari 1997 in working gctreden en in de l<x>p van 1997 zijn gclcidclijk de uitvocringsbepalingen vastgesteld.

279. De Commissie heeft allereerst de voorwaarden voor de erkenning en de voorlopige erkenning van de telersverenigingen vastgesteld, alsmede de voorwaarden voor de toekenning van aanloopsteun aan deze telersverenigingen. Vervolgens heeft zij uitvoeringsbepalingen vastgesteld met betrekking tot enerzijds de operationele programma’s en de actiefondsen, en anderzijds de interventieregeling. Ten slotte heeft zij de uitvoeringsbepalingen vastgesteld van de steunregeling voor de verwerking van citrusvruchten.

280. Bovendien heeft de Commissie in het kader van de hcrvorming de uitvoeringsbepalingen vastgesteld van de specifickc maatrcgelen voor de sector verwerkte aspcrges en de maatregclcn inzakc de toekenning van forfaitaire steun v<x>r hazelnoten die wordcn geoogst in de verkoopscizoenen 1997/1998, 1998/1999 en 1999/2000.

281. Ovcreenkomstig de in 1996 bij de goedkeuring van de hervormde GMO bereikle overeenkomst heeft de Raad een programma vastgesteld voor het rooicn van appelbomen, perenbomen, perzikbomen en nectarinebomen. Dit programma heeft betrekking op een areaal van maximaal 20 000 ha, geiijkelijk verdeeld over enerzijds appelen en peren en anderzijds perziken en nectarines. In de regeling is bepaald dat de aanvankelijke verdeling van deze oppervlakte over de lidstaten achteraf kan worden aangepast ten einde rekening te houden met de effectief ingediende aanvragen.

282. Om te voorkomen dat zich begrotingsmoeilijkhcden zoudcn voordoen doordat tc grote hoeveelheden uit de marktcn wordcn genomen, heeft dc Commissie voor het verkoopseizoen 1997/1998 interventiedrempels vastgcsteld voor tomaten (360000 ton), bloemkool (111 300 ton), appelen (387 300 ton), perziken (272 400 ton), nectarines (89 800 ton), meloenen (176 600 ton), watermeloenen (197 400 ton), tafeldruiven (162 200 ton), citroenen (93 500 ton), sinaasappelen (408 500 ton), satsuma’s (23 300 ton), mandarijnen (36 000 ton) en clementines (133 400 ton).

283. Voor tomaten, kersen, komkommers, sinaasappelen, mandarijnen, citroenen en tafeldruiven heeft de Commissie, overeenkomstig de bijzondere vrijwaringsclausule die is opgenomen in de overeenkomsten naar aanleiding van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguay-ronde („GATT-overeenkomsten”), voor het verkoopseizoen 1997/1998 de volumes vastgesteld bij overschrijding waarvan aanvullendc invoerrechten worden toegepast.

284. Op verzoek van de Portugese autoriteiten heeft de Raad de looptijd van het programma met maatregelen voor een betere toepassing van de gemeenschappclijke kwaliteitsnormcn voor groenten en fruit en een verscherpt toezicht op dc inachtneming van deze normen in Portugal verlengd tot en met 30 September 1999.

285. De Commissie heeft de kaderregeling voor de invoer van look van oorsprong uit China met een jaar verlengd.

286. Het communaitaire tariefcontingent voor de invoer van hazelnoten uit Turkije is voor 1997 autonoom opgetrokken van 25 000 tot 34 060 ton, vooral om rekening te houden met de bestaande handelsregelingen voor dit product tussen de nieuwe lidstaten en Turkije.

287. Voor sinaasappelen uit Cyprus is, in het kader van een contingent, een specifieke invoerprijs vastgesteld.

288. De regeling inzake uitvocrrestilutics is aangepast om het restitulieniveau beter te kunnen aanpassen aan de markt.

Verwerkte groenten en fruit

Wereldmarkt en markt van de Gemeenschap

289. Over de sector verwerkte producten op basis van groenten en fruit zijn nog altijd slechts onvolledige gegevens beschikbaar. Wat de Gemeenschap betreft, hebben de gegevens vrijwel uitsluitend betrekking op producten waarvoor verwerkingssteun wordt toegekend.

290. In het verkoopseizoen 1996/1997 is op wereldvlak ongeveer 25,8 miljoen ton voor verwerking bestemde tomaten gcproducecrd, dit is 1 miljocn ton nicer dan in 1995/1996. Voor do drie belangrijkste producenten in de wereld was dc onlwikkcling tclkcns anders: stahiliteit in dc Verenigde Staten (10,3 miljoen ton in 1996/1997 tegenover 10,2 miljoen ton in 1995/1996), een stijging in de Gemeenschap (7,9 miljoen ton tegenover 6,8) en een daling met ongeveer 8 % in Turkije (1,7 miljoen ton).

291. De stijging van de productie in de Gemeenschap kan worden toegeschreven aan een toegenomen productie van concentraat (+ 0,7 miljoen ton, dit is + 16,5 %) en van de groep „overige producten” (+ 0,3 miljoen ton, dit is + 37 %). Voor slechts 6,3 van de 7,9 miljoen ton in de Gemeenschap verwerkte tomaten die voor verwerkingssteun in aanmerking komt, dit is 80 %, is echter door de Gemeenschap effectief steun verleend (in 1995/1996 voor 6,2 miljoen ton). Ongeveer twee derde van deze hoeveelheid is gebruikt voor de vervaardiging van concentraat. Voor de overige producten waarvoor steun wordt toegekend, valt het op dat het aandeel van tomaten zonder schil gestaag vermindert.

292. Op wereldvlak valt voor het verkoopsei/oen 1996/1997 vooral op dat dc prijs voor concentraat en voor tomaten /.under schil met ongeveer een kwart is gedaald, dat de Turkse voorraden v<x>ral in Rusland zijn algc/.ct en dat cr in de Verenigde Staten aan/.icnlijkc voorraden concentraat bestaan en in Italic grote voorraden tomaten /.under schil.

293. Voor het verkoopseizoen 1997/1998 wordt verwacht dat de productie niet alleen in de Gemeenschap, maar ook in de rest van de wereld zal afnemen.

294. In 1996/1997 is in de Gemeenschap bijna494 (KK) ton per/.iken verwerkt tot verduurzaamde perziken op siroop en/of op natuurlijk vruchtensap, tegen ongeveer 470 (XX) ton in het verkoopseizoen daarvoor. Griekenland blijft de groolste producent in de Gemeenschap (60 % van de totale productie), gevolgd door Spanje (26 %) en Italie (11 %). De Gemeenschap is voor dit product nog steeds netto-exporteur (ongeveer 150 000 ton).

295. In de Gemeenschap is in 1996/1997 bijna 126 000 ton Williams- en Rochaperen verwerkt tot conserven van peren op siroop en/of op natuurlijk vruchtensap, tegen 125 000 ton in het verkoopseizoen daarvoor. Italie is nog steeds de belangrijkste producent in de Gemeenschap (47 % van de totale productie), gevolgd door Spanje (30 %) en Frankrijk (17 %). Voor dit product is de Gemeenschap netto-importeur: in 1996 was er een uitvoer van 9 300 ton eindproducl tegenover een invoer van 33 (XX) ton.

Belangrijkste ontwikkelingen in heleid en wetgeving

296. De gemeenschappelijke marktordening voor de sector geldt in principe voor alle producten op basis van groenten en fruit, maar de communautaire steunregeling is toch vooral gericht op enkele producten: perziken, peren, tomaten, pruimedanten, gedroogde vijgen en ananas (steun voor de verwerking op voorwaarde dat ten minste een bepaalde prijs aan de teler wordt betaald), krenten, rozijnen en gedroogde vijgen (interventie en opslagsteun aan het einde van het verkoopseizoen, en voor krenten en rozijnen steun per hectare), en paddestoelen (van invoerrechten vrijgestelde contingenten). Bovendien geldt er een regeling inzake minimumprijzen bij invoer van krenten en rozijnen en bepaalde producten op basis van kersen, en voor rood kleinfruit van herkomst uit sommige landen van Midden- en Oost-Europa, inclusief de Baltische staten. Ten slotte gelden voor frambozen die bestemd zijn voor verwerking en voor krenten jen rozijnen specifieke maatregelen om de kwaliteit en de afzet te verbeteren.

297. De in 1996 goedgekeurde hervorming van deze GMO is op 1 januari 1997 van kracht geworden. Daardoor dienden de uitvoeringsbepalingen van de verwerkingssteunregeling en van de quotaregeling voor verwerkte producten op basis van tomaten te worden aangepast.

298. Overeenkomstig het akkoord dat in het kader van het „prijzenpakket” is bereikt, heeft de Raad het quotum dat in het kader van de steunregeling voor verwerkte producten op basis van tomaten aan Frankrijk is toegekend, anders over de producten verdeeld.

299. In het verkoopseizoen 1997/1998 is de aan de teler te betalen minimumprijs alleen voor tomaten (-2 %) en perziken (-2 %) gewijzigd ten opzichte van het voorgaande verkoopseizoen. De verwerkingssteun is verlaagd voor tomaten (-9,6 %), verduurzaamde perziken op siroop en/of natuurlijk vruchtensap (- 6,2 %), verduurzaamde Williams- en Rochaperen op siroop en/of natuurlijk vruchtensap (- 14 %), ananasconserven (- 7,8 %) en pruimedanten (- 2,7 %). Deze ontwikkeling volgt die van de in ecu omgerekende prijzen voor de basisproductQn in derde landen. Voor peren is er extra op de steun gekort omdat de garantiedrempel is overschreden.

300. Voor krenten en rozijnen is de steun per hectare op 2 785 ecu gehandhaafd. Deze steun wordt alleen toegekend voor gespecialiseerde teelten die voldoen aan bepaalde criteria qua opbrengst.

301. Tussen de Gemeenschap en Turkije is een overeenkomst bereikt waarbij de regeling inzake de invoer van tomatenconcentraat uit Turkije in de Gemeenschap wordt bijgesteld. De nieuwe regeling is sedert 1 September 1997 van kracht. Elk jaar worden twee halfjaarlijkse tariefcontingenten van elk 15 000 ton met vrijstelling van douanerechten toegekend. Voor de periode van 1 September tot en met 31 december 1997 zijn bijzondere bepalingen vastgesteld.

302. De Commissie heeft op 1 juli 1997 vervroegd uitvoering gegeven aan de nieuwe regeling inzake de minimumprijs bij invoer van sommige soorten rood fruit uit Bulgarije, Hongarije, Polen, Roemenie, Slowakije en de Tsjechische Republiek, die was overeengekomen tijdens de onderhandelingen met het oog op het sluiten van aanvullende protocollen bij de Europa-overeenkomsten. In de nieuwe regeling is bepaald dat de minimumprijzen bij invoer permanent van toepassing zijn, en niet meer uitsluitend bij een ad /iocbesluit van de Commissie. De oude regeling blijft echter gelden voor de invoer uit de Baltische staten.

303. De uitvoerrestituties zijn aangepast om rekening te houden met de ontwikkeiing van de dollarkoers.

Bananen

304. Na vier jaar toepassing van de GMO in dc sector bananen (') zijn vooral de twee volgende aan de opheffing van de compartimentering van de markt toe te schrijven effecten geconstateerd:

- convergentie van de prijzen;

- en meer gevarieerd aanbod qua oorsprong.

305. Voor de aanvoer van bananen zorgen drie grote groepen leveranciers (zie tabei biz. 85):

- de productiegebieden in de Gemeenschap (marktaandeel: 17 %);

- de ACS-staten (20 %);

- de landen van Midden- en Zuid-Amerika (63 %).

306. In het kader van de GMO zijn voor die drie groepen leveranciers regelingen uitgewerkt, met inachtneming van de verplichtingen die op de Europese Unie rusten (zie tabei biz. 85):

- voor bananen uit de Gemeenschap: compenserendc stcun voor maximaal 854 000 ton en steun in het kader van de structuurfondsen;

- voor ACS-bananen: invoer, met vrijstelling van douanerechten, van een hoeveelheid van maximaal 857 700 ton, verdeeld over de traditionele ACS-leveranciers;

- voor bananen uit andere derde landen dan de traditionele ACS-leveranciers: tariefcontingent van 2,553 miljoen ton (EU-15), waarop een douanerecht van 75 ccu/ton wordt geheven; binnen dit contingent is 90 000 ton gcrcscrveerd voor de invoer, met vrijstelling van douanerechten, van nict-traditionclc ACS-bananen.

307. Door de convergentie van de prijzen op de interne markt zijn de prijzen voor bananen uit de Gemeenschap gaan dalen. Om dit probleem — een gevolg van de invoering van de GMO — te verhelpen, ontvangen de telersverenigingen steun die het verschil tussen de forfaitaire fmanciele referentieopbrengst (een in 1991 voor de vier productiegebieden berekend gemiddelde) en de gemiddelde fmanciele opbrengst in een bepaald jaar moet compenseren: voor de in 1996 in de handel gebrachte bananen (684 605 ton) bedraagt de compenserende steun 29 ecu/100 kg, met (') Verordening (EEG) nr. 404/93 van 13 februari 1993 (PB L 47 van 25.2.1993, biz.

1).


uanvullend 3,8 ecu/100 kg voor Portugese hananenen 5,0 ecu/100 kg vooropCiuadeloupegeteelde bananen (').

308. Door de vrij lage prijzen in 1996 en het grotcre volume dat in de handel is gebracht (4 % meer dan in 1995) zijn de uitgaven voor compenserende steun voor 1996 gestegen tot 203 miljoen ecu (180 miljoen ecu in 1995).

GMP bananen: belangrijkste instrumenten voor het beheer van de aanvoer
OorsprongInstrumentDouancrecht (vixtr 3 cn 4)Maximumhocvcclhcid (in tonnen ncttogcwichi)
1.EUCompenserende steun854 000
Canarische Eilanden420 000
Guadeloupe150 000
Martinique219000
Madeira en andere50 000
Kreta, Laconic15 000
2.Traditionele ACS-bananenPer land vastgcstcldc hoeveelheidVrijstelling857 700
3.Andere oorsprong dan genoemd onder 1 en 2,Tariefcontingent75 ecu/ton2 200 000 (1)
waarvan:
3a)niet-traditionele ACS-bananenPer land verdeeld subquotumVrijstelling90 000
3b)landen .Jcaderovereenkomst"Subquotum (in %):75 ecu/ton
Colombia21
Costa Rica23,40
Venezuela3
Nicaragua2
3c)Overige75 ecu/ton
4.Elke oorsprong voorBuiten het contingent850 ecu/ton, in totaal 20Onbeperkt
hoeveeiheden boven% over een periode van
tariefcontingentzes jaar
4a)ACS boven 2 en 3aVoile recht -100 ecu/ton
4b)overigeTotjuli 1997

793 ecu/ton
(') Ten gevolge van de uitbreiding is het tahefcontingent voor 1995. 1996 en 1997 verhoogd tot 2,553 miljoen ton.

309. Voor 1997 wordt een stijging van de coinmunautuire productie verwachl. Volgens de eerste ramingen zal ongeveer 790 000 ton bananen uit de (Jemeenschap in de handel worden gebracht, tcgcn 685 000 ton in 1996.

(') Verordening (EG) nr. 898/97 van 20 mei 1997 (PB L 128 van 21.5.1997, biz. 12).

310. In 1996 is 733 000 ton traditionele ACS-bananen ingevoerd; in dcze hoeveelheid zijn de certificaten „tropische stormen” verrekend. In 1997 zou normaliter 700 000 ton worden ingevoerd.

311. Het tariefcontingent voor de invoer van bananen uit derde landen en van niet-traditionele ACS-bananen is voor 1997 vastgesteld op 2 553 000 ton; de verhoging met 353 000 ton dient om rekening te houden met de toetreding van Oostenrijk, Zweden en Finland. In dit verband dient te worden opgemerkt dat de Commissie, net zoals in 1996, zelf het tariefcontingent heeft moeten verhogen omdat de Raad geen besluit had genomen over het voorstel (‘) dat zij in april 1995 heeft ingediend. De lidstaten kunnen het namelijk onderling nog steeds niet eens worden over de ten gevolge van de uitbreiding vast te stellen aanpassingen, zodat de Raad nog geen besluit heeft genomen over de verschillende voorstellen tot wijziging van de GMO (').

312. Tegen de GMO voor bananen is einde 1995 bij dc Wereldhandelsorganisatie (WTO) een klacht ingediend door een groep van vier landen: dc Vercnigdc Staten, Guatemala, Honduras en Mexico. Later heeft ook Ecuador, dat in 1996 tot de WTO is toegetredcn, zich bij deze klacht aangesloten. Het panel heeft in zijn verslag verschillende bepalingen van de GMO strijdig bevonden met de WTO. Deze uitspraak is in September 1997 bckrachtigd door de Bcrocpsinstantie.

Wijn

313. In de periode 1993/1994-1995/1996 is het wijnbouwareaal in de Gemeenschap geleidelijk ingekrompen van 3,4 miljoen ha in het verkoopscizocn 1993/1994 tot 3,3 miljoen ha in het verkoopseizoen 1995/1996, hetgeen overeenkomt met een vermindering met 4 % ten opzichte van de aanvankelijke oppervlakte. De grootste verschillen zijn geregistreerd in Griekenland (- 18 %), (- 6 %) en Italie (-4 %). Deze vermindering is hoofdzakelijk een gevolg van het door de Commissie sedert 1988 gcvolgde rooibeleid. Voor de periode 1988-1996 is naar schatting ongeveer 490000 ha (voorlopigc cijfcrs) gcrooid. De geldigheidsduur van dc rcgcling is verlengd tot en met het wijnoogstjaar 1997/1998.

314. De fysieke opbrengsten van de wijngaarden in de verschillende lidstaten hebben zich in diezelfde periode niet steeds in dezelfde zin ontwikkeld, tcrwijl de gemiddelde opbrengst voor de Gemeenschap als geheel is gedaald van 46,3 hl/ha in het wijnoogstjaar 1993/1994 tot 45,7 hl/ha in het wijnoogstjaar 1994/1995. Ofschoon voor het wijnoogstjaar 1995/1996 nog geen exacte cijfers bekend zijn, wordt algemeen vcrwacht dat dc opbrengst verder zal dalen. Een geringe inkrimping van het areaal is namelijk met een aanzienlijke vermindering van de productie gepaard gegaan.

(') COM(95) 115 (PB C 136 van 3.6.1995).

(:) COM(95) 114, gewijzigd bij COM(96) 37 (PB C 92 van 23.3.1996) en aangevuld bij COM(96) 82 (PB C 121 van 25.4.1996).

315. Op wijnbouwgebied neemt de Europese Unie in de wereld de eerste plaats in met gemiddeld 60% van de productie en 55 % van het verbruik. Voor 1995 waren deze percentages respectievelijk 62% en 60%. De andere producenten zijn, in afnemende volgorde van belangrijkheid, Argentinie, de Verenigde Staten, de Oost-Europese landen als geheel (Bulgarije, Hongarije, RoemeniS, het voormalige Joegoslavie, de Tsjechische Republiek en Slowakije), de voormalige Sovjet-Unie (voor de 11 republieken waar wijn wordt verbouwd) en Zuid-Afrika.

316. In de wereld wordt in totaal ongeveer 250miljoen hi* wijn geproduceerd (gemiddelde 19931995). Aangezien jaarlijks ongeveer 217 miljoen hi* (gemiddelde 1993-1995) wordt verbruikt, bedraagt het overschot in de wereld nagenoeg 30 miljoen hi, waarvan het grootste gedeelte wordt gebruikt voor de productie van alcohol voor de levensmiddelenindustrie. Als men het intracommunautaire handelsverkeer (ongeveer 30 miljoen hi, dit is 12 % van de wereldproductie) buiten beschouwing laat, blijkt in de internationale handel in wijn ongeveer 24 miljoen hi (ongeveer 10 % van de wereldproductie) om te gaan.

317. In. 1996 is de uitvoer van de Europese Unie naar dcrde landen licht gestegen: er is 10 418 754 hectoliter uitgevoerd, tegen 9 793 000 hectoliter in 1995. Frankrijk (3 409 942 hectoliter), ItaliS (3 022 968 hectoliter) en Spanje (2 358 864 hectoliter) zijn de grootste exporteurs, en de Verenigde Staten (25 %), Canada (8 %) en Japan (7 %) de belangrijkste handelspartners. De vroeger vrij belangrijke uitvoer naar Rusland is nu gedaald tot een nagenoeg te verwaarlozen hoeveelheid (3 %).

318. De invoer van wijn in de Unie is in 1996 sterk gestegen omdat er in de Unie niet voldoendc wijn beschikbaar was (+ 57 % ten opzichte van 1995) en bedroeg 5 748 812 hectoliter. De belangrijkste importeurs zijn het Verenigd Koninkrijk (36%), Duitsland (21 %) en Spanje (16%). Ongeveer 45 % van de in het Verenigd Koninkrijk ingevoerde wijn komt uit Australia en Zuid-Afrika (917 374 000 hi). De belangrijkste leveranciers van de Unie zijn de Oost-Europese landen als geheel (32%), Argentinie (18%), Australia (14%), terwijl 10% van de invoer uit Zuid-Afrika komt, en 9 % uit de Verenigde Staten. Het is uitzonderlijk dat zoveel Argentijnse wijn (0,938 miljoen hi) op de Spaanse markt wordt afgezet; dit is toe te schrijven aan het wijntekort wegens de droogte in sommige streken van dit land.

319. De productie van de Unic in het wijnoogstjaar 1996/1997 wordt voorlopig geraamd op 165 miljoen hectoliter in het totaal (tafelwijn, v.q.p.r.d. en andere wijn). De productie lijkt sterk te zijn toegenomen, maar men dicnl er rekening mee te houden dat de oogst 1995/1996 de kleinste was van de afgelopen decennia (151 miljoen hectoliter). De orientatieprij/en voor tafelwijn van de soorten AI, RI en RII zijn niet gewijzigd ten opzichte van 1995-1996 en vastgesteld op 3,828 ecu/ % /vol/hl. De noteringen voor tafelwijn varieren sterk naar productiegebied en schommelen tussen 56 en 127 % van de orientatieprijzen.

Wijn

C) Verplichte en facultatieve distillatie exclusief Portugal van 1979 tot en met 1991. In de cijfers voor 1992 is Portugal inbegrepen.

Bron: Europese Commissie, DG landbouw.

Grafiek 10

320. De rechtstreekse consumptie van wijn vertoont wcliswaar reeds geruimc tijd een dalende tendens, maar zal waarschijnlijk ongeveer op het peil van de voorbije wijnoogstjaren blijven (128 miljoen hectoliter). Dit geldt ook voor het gebruik door de industrie voor de productie van vermouth en azijn (3,8 miljoen hectoliter).

321. De productie- en handelsvoorraden bedroegen aan het begin van het wijnoogstjaar 114 miljoen hectoliter. Aan het einde van het wijnoogstjaar zullen ze naar schatting ongeveer 119 miljoen hectoliter bedragen.

322. Ondanks de gestegen productie (165 miljoen hectoliter) en een voorraad, aan het begin van het wijnoogstjaar, van 114 miljoen hectoliter, hoefde er in 1996/1997 geen verplichte distillatie te worden toegepast. Er is wel preventieve distillatie en distillatie ter ondersteuning van de markt toegepast waarbij ongeveer 11 miljoen hectoliter is gedistilleerd (10,7 miljoen hi in het kader van de preventieve distillatie en 0,3 miljoen hi in het kader van de distillatie ter ondersteuning van de markt).

323. In de periode van 16 december 1996 tot en met 15 februari 1997 zijn langlopende opslagcontracten (negen maanden) gesloten voor 10 320 000 hectoliter (lafelwijn: 6 832 000; most; 2 837 000; geconcentrcerde most en gerectificeerde most: 651 000), tegen 6 500 000 hectoliter het voorgaande jaar.

324. Voor 1997-1998 is de wijnproductie aan het begin van het wijnoogstjaar. op 161 miljoen hectoliter geraamd (tegen 165 in het voorbije wijnoogstjaar), dit is iets boven de gemiddelde productie in de laatste drie wijnoogstjaren. Er dient echter op te worden gewezen dat deze periode een wijnoogstjaar (1995/1996) omvat waarin de productie een van de laagste van de afgelopen decennia was.

Katoen

325. Volgens de cijfers van het Ministerie van Landbouw van de Verenigde Staten zou het katoenareaal in de wereld in 1997/1998 ongeveer 33,8 miljoen ha bedragen en de productie ongeveer 19 miljoen ton (87,3 miljoen balen (')) tegen respectievelijk 33,7 miljoen ha en 19,3 miljoen ton in 1996/1997.

326. Er bcstaat geen internationale handcl in niet-geegrcncerde katoen, maar de Clemeenschap voert aanzienlijke hoeveelheden vczels in omdat haar spinnerijcapaciteit veel groter is dan haar vezelproductie: meer dan 1 miljoen ton in de periode van 1986 tot en met 1990, en 895 000 ton in 1995.

(') 1 baal = ongeveer 217,7 kg.

327. De belangrijkste leveranciers zijn de Verenigde Staten, de voormalige Sovjet-Unie, Syrie, Argentinie en, in bepaalde perioden, Australia. De intracommunautaire handel is daarentegen nog altijd gering, maar neemt wei toe.

328. Voor de Europese Unie is katoen een gewas van beperkte betekenis, zowel wat het areaal als het aantal telers betreft. Voor bepaalde gebieden van Griekenland en Spanje, waar de hele katoenteelt geconcentreerd is, is deze teelt echter van grote sociaal-economische betekenis. In de Gemeenschap is het katoenareaal toegenomen van 501 000 ha in 1996 tot 510 000 ha in 1997 (423 000 ha in Griekenland en 113 500 ha in Spanje); de productie wordt geraamd op 1 475 000 ton niet-geggreneerde katoen (1 100 000 ton in Griekenland en 375 000 ton in Spanje) tegen 1 500 000 ton in 1996. In dit verband dient erop te worden gewezen dat sommige winterteelten (vooral granen, suikerbieten en aardappelen) in Andalusie door de ongunstige weersomstandigheden eind 1996, ernstige schade hebben ondervonden. De Spaanse telers hebben het inkomensverlies ten gevolge van de slechte oogsten willen compenseren door een niet onaanzienlijk gedeelte van de voor andere teelten vrijgekomen percelen in te zaaien met katoen, waardoor het totale katoenareaal in Spanje (113 500 ha) nu aanzienlijk groter is dan in het voorgaande verkoopseizoen (79 000 ha). Het zelfvoorzieningspercentage van de Europese Unie ligt voor katoenvezels op 25 tot 30 9c, bij een verbruik van ongeveer 1,25 miljoen ton.

329. In het kader van de communautaire steunregeling geldt een streefprijs (106,30 ecu/100 kg vanaf het verkoopseizoen 1995/1996) en wordt een met het verschil tussen deze prijs en de wereldmarktprijs overeenkomend steunbedrag toegekend aan de egreneringsbedrijven die de teler een bepaalde minimumprijs betalen. Als de productie van niet-geegreneerde katoen hoger is dan de gegarandeerde maximumhoeveelheid (GMH), worden de streefprijs en het steunbedrag verhoudingsgewijs verlaagd.

330. Na het eerste jaar van toepassing van de hervorming van de steunregeling heeft de Raad, wegens de moeilijkheden die zich hebben voorgedaan, besloten de voorfixatieregeling af te schaffen en de voorschottcnregeling te wijzigen.

331. In elke lidstaat wordt dc steun verlaagd in evenredigheid met de overschrijding van de respective GMH, die voor Griekenland op 782 000 ton en voor Spanje op 249 000 ton is vastgesteld. Deze verlaging (korting) is ongelimitecrd, maar ze wordt wel bepcrki als het prijspeil op de wereldmarkt het mogelijk maakt de steunuitgaven te drukken. Voor 1997/1998 wordt de voorlopige korting voor Griekenland op 31 % en voor Spanje op 37 9c van de streefprijs geraamd.

Zijderupsen

332. De zijderupsenteelt, die wordt beoefend in Griekenland, Italie en, in mindere mate, in Frankrijk, is van zeer geringe betekenis in verhouding tot de landbouwactiviteit in haar geheel in de Gemeenschap en de zijderupsenteelt inde wcreld. Voorde regio’sThracie, Venctie en Marche is het echter een niet onbelangrijke activiteit, waarvoor vakkennis vereist is, die niet mag verloren gaan.

333. De wereldproductie van ruwe zijde is de voorbije jaren aanzienlijk toegenomen. Volgens de FAO is in 1994 in totaal 114 000 ton geproduceerd (in de periode van 1979 tot en met 1981 bedroeg de gemiddelde productie 68 000 ton). Deze teelt is praktisch uitsluitend een Aziatische aangelegenheid (112 000 ton): China (84 000 ton), India (17 000 ton), Korea (5 000 ton) en Japan (4 000 ton) nemen samen meer dan 90 % van de wereldproductie voor hun rekening.

334. De zijderupsenteelt kan zich slechts met moeite handhaven; de stijging van de productiekosten wordt niet altijd goedgemaakt door hogere marktprijzen. Vooral in Griekenland daalt de productie.

335. In 1996 zijn 1943 dozen eieren voor productie gebruikt, tegen 1736 in 1995. Daaruit zijn 41 831 kg cocons voortgekomen. Voor 1997/1998 is de steun vastgestcld op 133,26 ecu per doos eieren.

Vezelvlas en hennep

Vezelvlas

336. Het wereldareaal van vezelvlas beslaat ongeveer 750 000 ha, de vlasvezelproductie ongeveer 600 000 ton. Er dient evenwel op te worden gewezen dat enerzijds de politieke ontwikkelingen in Oost-Europa de vlasproductie in die regio danig hebben verstoord en anderzijds precieze gegevens over de productie in China, dat ook cen belangrijkc vezclproducent is, ontbreken. Voor strovlas is er geen significante handcl met derde landen. Daarcntegcn worden soms grote hoeveelheden vlasvezcls ingevoerd, wat de communautaire markt ernstig kan verstoren. Dc Gemeenschap heeft een tekort aan vezcls van middelmatige en geringe kwaliteit en voert die in uit Oost-Europa, Egypte en China. Daar staat tegenover dat zij in heel de wcreld vezels van goede en zeer goede kwaliteit levert, die elders niet worden geproduceerd. In 1995 heeft de Gemeenschap 69 500 ton uitgevoerd, waarvan 43 500 ton lange en 26 000 ton korte vezels.

337. In de Gemeenschap is het vezelvlasareaal fors toegenomen in de periode 1992-1996 (van 44 000 ha tot 132 000 ha). De uitbreiding van het areaal was veel te groot ten opzichte van de verwerkingscapaciteit voor vezelvlas in de Europese Unie. Daarom heeft de Raad met ingang van het verkoopseizoen 1997/1998 bepaald dat tussen de teler en de erkende eerste verwerker verplicht een contract moet worden gesloten. Het ligt in de bedoeling om met deze maatregel enerzijds het areaal te stabiliseren (133 000 ha ingczaaid areaal in 1997) en anderzijds de sector van de eerste verwerking tot ontwinkeling te brengen, vooral in Spanje en, in mindcrc mate, in het Verenigd Koninkrijk. Frankrijk, Belgie cn Nederland zijn vanouds dc belangrijkstc vlasproducerende lidstaten, maar enkele jaren gelcdcn is in Duitsland en vooral in het Verenigd Koninkrijk en Spanje opnieuw met deze teelt begonnen. Het aandeel van deze twee laatstgenoemde ianden in het areaal in de Gemeenschap is gestegen van respectievelijk 4 % en 0,4 % in 1993 tot respectievelijk 14 % en 37 % in 1997. Het strovlas wordt tot vezels verwerkt door ongeveer 150 roterij- en zwingelbedrijven in het noordwesten van Frankrijk (30), in Belgie (100) en in Nederland, Duitsland en Denemarken. Er zijn ook diverse afzetmogelijkheden buiten de textielsector (vooral de papierindustrie).

338. In de sedert enkele jaren ongunstige marktsituatie voor vlasvezel is tegen het einde van het verkoopseizoen 1992/1993 verbetering gekomen doordat de oogst in de Gemeenschap drie verkoopseizoenen na elkaar aanzienlijk was gedaald en het verbruik van vezelvlas opnieuw was toegenomen. Dit marktevenwicht duurde voort in de verkoopseizoenen 1994/1995 en 1995/1996. In de daaropvolgende verkoopseizoenen is de afzct van gezwingeld vlas cchter moeizamer verlopen. De betrokken markt blijft sterk afhankelijk van dc kledingmodc, ondanks het feit dat een grote inspanning is geleverd om nieuwe afzetmogelijkheden te vinden.

339. Voor vezelvlas is de steun voor 1997/1999 vastgesteld op 815,86 ecu/ha. De steun wordt gedifferentieerd naar productiegebied en oogstwijze, en is afhankelijk van de traditionele zaadopbrengst per hectare in het verleden.

Hennep

340. Het wereldareaal voor hennep is in de afgelopen jaren sterk ingekrompen: er is 100 000 tot 150 000 ha ingezaaid, tegen gemiddeid 480 000 ha in de periode 1979-1981. China, Noord-Korea, India en Rusland zijn de belangrijkste produccnten. In de Gemeenschap wordt dit gewas slechts op zeer beperkte schaal geteeld; het gewas wordt vanouds vooral in Frankrijk geteeld, en in mindere mate in Spanje, maar sedert enkele jaren vindt deze teelt in sommige andere lidstaten (het Verenigd Koninkrijk, Nederland, Oostenrijk) weer ingang. Sedert 1996 is dit ook het geval voor Duitsland. In 1997 is in de Europese Unie op ongeveer 22 000 ha hennep geoogst. De handel met derde Ianden is zeer klein. De steun voor hennep is vastgesteld op 716,63 ecu per hectare.

Tabak

341. In 1996 is de wereldproductie van tabak fors gestegen ten opzichte van de oogst 1995 (+10,2 %), en daarmee uitgekomen op 7,2 miljoen ton. Met 41,7 % van de wereldproductie blijft China, mede dankzij een stijging van zijn productie met 17 % ten opzichte van de oogst in 1995, verreweg de grootste producent, gevolgd door de Verenigde Staten, India en Brazilie. De Europese Unie blijft, met 5,1 % van de wereldproductie, op de vijfde plaats. In 1996 bedroeg de communautaire productie 337 000 ton bladtabak, wat een lichte toename betekent (+ 1,2 %) ten opzichte van 1995, terwijl de Unie haar aandeel in de wereldproductie bchoudt.

342. De prijzen stijgen op de markten van Malawi en Zimbabwe, die als richtinggevend voor de prijsontwikkeling worden beschouwd (met name voor „flue-cured’’ en Jight air-cured”). Ook op de Europese markt stijgt de prijs, vooral die van Orient-tabak.

343. Het wereldverbruik van bladtabak is slechts in geringe mate toegenomen (+ 1,5 % tussen 1995 en 1996).

344. In 1996 is 219 300 ton tabak uit de Europese Unie uitgevoerd (tegenover 283 900 ton in 1995). Het ging daarbij vooral om Orient-tabak, waarnaar vraag bestaat wegens zijn aroma. Er kan een aanzienlijke daling van de communautaire uitvoer worden geconstateerd, hetgeen is terug te voeren op de belangrijke daling van de uitvoer van „flue-cured” tabak in 1996. De Europese tabaksindustrie heeft ongeveer 707 000 ton verpakte tabak verbruikt, waarvan 543 000 ton (76,8 %) is ingevoerd.

345. De productie van tabak in de Europese Unie heeft zich gestabiliseerd. Dit is het gevolg van de hervorming van de gemeenschappelijke marktordening voor ruwe tabak. In het kader van deze hervorming is een regeling met quota per lidstaat en per soortengroep ingesteld (er zijn nu 8 soortengroepen in plaats van 34 in de oude GMO), is de interventie afgeschaft en worden ook geen uitvoerrestituties meer toegekend.

346. Voor de oogst 1996 was het totale quotum vastgesteld op 350 323 ton, maar de communautaire productie bleef daar 3,8 % ondcr.

347. De Commissie heeft de Raad en het Europces Parlement een verslag voorgelegd over de werking van de GMO voor tabak (COM(96) 554 def. van 18.12.1996). Zij wil een diepgaande hervorming van het huidige stelsel, waarbij de premie met ingang van het oogstjaar 1999 wordt gedifferentieerd op basis van de aankoopprijs, tencinde de verbetering van de kwaliteit van de communautaire productie te bevordercn.

348. Verder heeft de voorgenomen hervorming ook ten doel beter rekening te houden met de eisen op het gebied van volksgezondheid en milieubescherming, de controle te verscherpen en het beheer van de productiequotaregeling te verbeteren.

Hop

Wereldmarkt

349. Wereldwijd is het hopareaal ongeveer 82 408 ha, waarvan bijna 69 000 ha in handen is van leden van de CICH (Internationale Comite voor de hoptcelt) en van de hopproduccrcnde lid.staten van de Europese Unie. Voor China, waar ook veel hop wordt verbouwd, zijn geen exacte cijfers, maar alleen schattingen bekend.

350. Het hopareaal van de CICH en de Europese Unie is in 1996 met 3,41 % afgenomen, waarbij de teruggang het sterkst was in Oekraine (-28 %), Bulgarije (- 19 %) en Rusland (- 13 %). Van het kleine aantal landen waar het areaal is toegenomen moeten hier met name Polen (4 %) en de Verenigde Staten (2 %) worden genoemd.

351. Met circa 2 549 306 Ztr was de wereldproductie in 1996 nagenoeg gelijk (-0,16 %) aan die van 1995. De kwaliteit is verbeterd, gezien het alfazuurgehalte van 7,37 % en de alfazuur-productie van 9 395 ton (8 584 ton in 1995).

352. Hoewel niet de recordoogst van 1993 werd gehaald, is de oogst van 1996 qua opbrengst toch 8 % hoger dan het gemiddelde van de laatste twee decennia.

353. De wereldwijde bierproductie is voor 1997 geschat op 1 250 miljoen hectoliter. Bij een hopdosering van 5,8 g alfazuur/hl bier is in de brouwerijen ongeveer 6,4 g/hl nodig, als gevolg van het verlies bij de opslag en de verwerking van de hop. Er is dan ook een hoeveelheid van 8 000 ton alfazuur nodig voor de productie van deze hoeveelheid bier; de in 1996 geproduceerde hoeveelheid alfazuur overtreft dus de behoefte met 1 395 ton.

354. Bovendien lijken de brouwerijen te beschikken over voorraden waarmee zij nog enkele

maanden kunnen produceren. Daar komt nog bij dat er nu minder alfazuur nodig is dan vroeger, dankzij de trend om minder bittere bieren te produceren en de voortdurende technologische vooruitgang. '

Comnumautaire markt

355. Hop wordt verbouwd in acht lidstaten van de Europese Unie (Belgie, Duitsland, Spanje, Frankrijk, Ierland, Ooslenrijk, Portugal en het Verenigd Koninkrijk). Het Duitse areaal beslaat 80 % van het communautaire hopareaal, dat in totaal 27 325 ha groot is. Ten opzichte van het oogstjaar 1995 is er 173 ha van het areaal afgegaan, ofwel 0,63 %.

356. Kwantitatief gezien was de oogst van 1996 veel beter dan die van 1995 (12,61 %). Met 946 060 Ztr was de gemiddelde opbrengst per hectare 1,48 ton of 34,62 Ztr per ha.

357. De kwaliteit van de geproduceerde hop was goed; het alfazuurgehalte was voor de drie rassengroepen samen gemiddeld 7,68 % in de gehele Gemeenschap, wat neerkomt op een equivalent van 3 631 ton alfazuur - 113 kg per hectare - voor de bierproductie in 1997.

358. De gemiddelde prijs van de onder contract verkochtc hop was globaal 194 ecu/Ztr, ofwel 3 ecu/Ztr minder dan voor de oogst van 1995.

359. De gemiddelde prijs van de op de vrijc markt verkochte hop daalde fors (van 140 ecu/Ztr in 1995 naar 98 ecu/Ztr in 1996).

360. In het kader van de gemeenschappelijke marktordening voor hop verleent de Unie op twee manieren financiele steun. In de eerste plaats wordt steun toegekend aan de hoptelers om hun een redelijk inkomen te garanderen. Voor de oogst 1996 werd het bedrag van die steun door de Raad vastgesteld op 480 ecu per hectare (alle categorieen samen). In de tweede plaats wordt bijzondere steun verleend om hoptelers ertoe aan te zetten gedeeltelijk over te schakelen van bittere rassen op rassen die beter in de markt liggen. De Commissie had per 31 december 1996 (einddatum van dit programma) omschakelingsplannen goedgekeurd voor een areaal van 3 241 ha.

361. De ramingen van de oogst 1997 duiden op een minder goede communautaire oogst dan in 1996.

362. De hervorming van de gemeenschappelijke marktordening voor hop is door de Raad goedgekeurd op 22 juli 1997 (Verordening (EG) nr. 1554/97 - PB L 208 van 2.8.1997, biz.

1). De voornaamste wijzigingen behelzen:

- de toekenning van een jaarlijks forfaitair steunbedrag per hectare, gebaseerd opde gemiddelden in het verleden, zonder onderscheid tussen de verschillende rassengroepen, en de betaling van dat bedrag op een tijdstip dat dicht bij het tijdstip van de oogst ligt;

- de mogelijkheid om zonder tijd- of oppervlaktebeperking over te schakelen op andere soorten; het steunbedrag daarvoor is opgenomen in bovenbedoeld forfaitair bedrag per hectare.

Zaaizaad

363. In het kader van de gemeenschappelijke marktordening voor zaaizaad wordt productiesteun toegekend voor basiszaad en gecertificeerd zaad van ongeveer veertig landbouwgewassen, inclusief voedergewassen, rijst en vlas.

364. In 1996 bedroeg het totale areaal voor de teelt van zaaizaad dat voor communautaire steun in aanmerking komt, 324 925 ha. Voor alle lidstaten samen nam het totale areaal ten opzichte van het voorgaande jaar toe met ongeveer 8 % .

365. Het areaal voor de teelt van zaaizaad van voedergewassen en voederleguminosen bedroeg respectievelijk 153 453 ha en 114 900 ha. Voor alle lidstaten samen blijken deze arealen in vergelijking met 1995 dus met respectievelijk ongeveer 6,8 % en ongeveer 7,4 % te zijn toegenomen.

366. Voor zaaizaad van rijst bedroeg het totale areaal 18 594 ha, wat ten opzichte van 1995 een toename betekent van ongeveer 1,6 %. Wat meer inzonderheid indicarijst betreft, is het areaal licht afgenomen (nog 3 134 ha, wat 9,7 % minder is dan in 1995), terwijl het areaal voor japonica juist groter is geworden (15 460 ha, 23,2 % meer dan in 1995).

367. Het areaal voor de teelt van zaaizaad van vezelvias en olievlas is gestegen tot respectievelijk 22 521 ha en 13 672 ha. Voor alle lidstaten samen is er, ten opzichte van 1995, een stijging van circa 0,2 % voor vezelvias en van 22,4 % voor olievlas.

368. Het areaal voor de productie van zaaizaad van maishybriden bedroeg 55 192 ha. Voor alle lidstaten samen betekent dit een stijging met ongeveer 0,8 % ten opzichte van 1995.

369. Van zaaizaad van de soorten die voor communautaire steun in aanmerking komen, blijkt ook in het verkoopseizoen 1995/1996 in de Europese Unie weer meer te zijn ingevoerd (35 523 ton) dan uitgevoerd (13 496 ton), zodat de tendens van het afgelopen decennium doorzet. Er is 35 565 ton zaaizaad van maishybriden ingevoerd, waarvan 28 006 ton (ongeveer 78,7 % van het totaal) enkelvoudige hybriden.

Levende planten en producten van de bloementeelt

370. De sector wordt gekenmerkt door een grote verscheidenheid aan producten die onder de gemeenschappelijke marktordening vallen: bloembollen en -knollen, levende planten (zowel siergewassen als boomkwekerijproducten), snijbloemen en snijgroen. In het kader van de gemeenschappelijke marktordening gelden kwaliteitsnormen en douanerechten, maar zijn er, afgezien van eventuele vrijwaringsmaatregelen, geen specifieke beschermingsmaatregelen bij de invoer.

371. In de laatste jaren zijn de productie en de handel, zowel in de Europese Unie als elders, toegenomen.

372. Het totale sierteeltareaal is ongeveer 115 00 hectare groot, waarvan ongeveer 22 000 hectare wordt gebruikt voor de teelt van bloembollen, waarvan Nederland de grootste producent is.

373. In 1996 bedroeg dc totale invoer van de Ciemeenschap uit derde landen 286 (KM) ton (voor een waarde van 875 miljocn ecu), hetgeen een toename met ongeveer 113 % betekent in vergelijking met 1988. Ongeveer de helft van de invoer bestond uit verse snijbloemen, waarvoor de Unie de belangrijkste afzetmarkt in de wereld is. Er dient te worden opgemerkt dat het merendeel van die bloemen (ongeveer 80 %) vrij van douanerechten kan worden ingevoerd in het kader van met derde landen gesloten overeenkomsten zoals het met Colombia en andere landen van Midden-en Zuid-Amerika overeengekomen stelsel van algemene tariefpreferenties, of van de met de ACS-landen in het kader van de overeenkomst van Lome afgesproken regelingen.

374. Aan vijf landen aan de Middellandse Zee (Israel, Marokko, Jordanie, Cyprus, de Westelijke

Jordaanoever en de Gazastrook) wordt vrijstelling van douanerechten verJeend voor bepaalde contingenten en op voorwaarde, voor sommige bloemen (rozen en anjers), dat een invoerprijs in acht wordt genomen die niet lager mag zijn dan een bepaald percentage van de prijs van die producten in de Gemeenschap. V

375. Israel is nog altijd de belangrijkste leverancier van snijbloemen (37 000 ton) aan de Unie,

gevolgd door Kenia (29 000 ton) en Colombia (20 000 ton).

%

376. De totale uitvoer van de Gemeenschap naar derde landen bedroeg in 1996 ongeveer 263 000 ton, voor een waarde van 868 miljoen ecu. De uitvoer heeft voornamelijk betrekking op, in volgorde van belangrijkheid: levende planten en boomkwekerijproducten, bloembollen, verse snijbloemen en snijgroen.

377. In 1996 was de handelsbalans voor de sector in zijn geheel negatief (6 miljoen ecu), terwijl hij in 1995 nog positief was (107 miljoen ecu). Dit komt doordat er voor twee subsectoren, verse snijbloemen en snijgroen, een importoverschot is, dat 204 miljoen ecu bedraagt voor snijbloemen en 184 miljoen ecu voor snijgroen.

Diervoeders

378. Met de diervoeding zijn grote hoeveelheden landbouwproducten gemoeid: veel in de Gemeenschap geproduceerd graan en oliehoudende gewassen en vrijwel de gehele productie van het blijvend grasland en van voedergewassen wordt aan de veestapel vervoederd. Driekwart van de totale oppervlakte cultuurgrond in de Gemeenschap wordt voor deze sector gebruikt. De voederkosten maken ongeveer 70 % uit van de totale kosten van de productie van varkensvlees en pluimveevlees.

379. De totale vraag (') vertoont sinds 1993 een lichte stijging, die voornamelijk is terug te voeren op de groei van de vraag in de varkenssector en de pluimveehouderij. Het totale aanbod (2) bestaat voor ongeveer de helft (200 miljoen ton voedereenheid) uit voer dat doorgaans niet wordt verhandeld (gras, hooi, kuilvoer) en voornamelijk is bestemd voor herkauwers. De rest, die geschikt is voor alle dieren, bestaat uit verhandelbaar voer (granen, graanvervangingsproducten, schroot,

(') Alle voor verkoop geschikt diervoeder, inclusief de producten die niet worden verkocht (schatting voor EU-15). C) Raming volgens de voerderbalans uitgedrukt in VE (voedereenheid). De VE is gelijk aan de voedingswaarde van 1 kg gerst van gemiddelde kwaliteit. Bron: Eurostat.

enz.) waarvoor de concurrentie (prijzen, voedingswaardc) uiterst scherp is. Sinds de hervorming van het GLB in 1993 en in tegenstelling tot de jaren voor die hervorming is de hoeveelheid granen die voor de diervoeding wordt gebruikt jaarlijks toegenomen, wat gepaard ging met een afname van het verbruik van - hoofdzakelijk ingevoerde - graanvervangingsproducten.

380. Het totale dierlijke verbruik in de Europese Unie van de belangrijkste verhandelbare producten (') wordt geschat op ongeveer 194 miljoen ton in 1996/1997 (+2 miljoen ton vergeleken met 1995/1996). Hiervan bestaat 144 miljoen ton uit communautaire producten (+ ruim 6 miljoen ton ten opzichte van het voorgaande verkoopseizoen door het toegenomen gebruik van in de Gemeenschap geproduceerd graan) en naar schatting bijna 52 miljoen ton uit producten die zijn ingevoerd uit derde landcn (- ruim 4 miljoen ton in vergelijking met het voorgaande verkoopseizoen, voornamelijk als gevolg van de gedaalde invoer van schroot). Met naar schatting ongeveer 2 miljoen ton is de uitvoer nagenoeg gelijk gebleven.

381. Voor wat betreft de graanvervangende producten waarvoor invoercontingenten gelden, moet worden vermeld dat ook in 1996 de invoercontingenten voor maniok voor ongeveer 56 % zijn benut waar het gaat om Thaise maniok, terwijl dit percentage voor Indonesische maniok steeg van 14 % in 1995 tot ongeveer 40 % in 1996. Voor maniok uit andere WTO-landen daalde het percentage in 1996 naar 23 %, terwijl het in hetzelfde jaar 0 % bleef voor maniok uit niet bij de WTO aangesloten landen, waaronder China. Het bcnuttingspercentage van het contingent voor zoete aardappelen uit China daalde van 6 % in 1995 naar 0 % in 1996.

Industrie!' mengvoedcrproductie in de EU, uitgesplitst naar diersoort

(in miljoen Ionl
Mengvoeder voor:1996Vcrschil i.o.v. 1995Vcrschil in 9-
- varkens
41.51.23.1
- pluimvee
34,00.61.9
- overige
8.20-
- runderen (melkvee + slachtvce)
36.51.0- 2.8
Totaal120.10.80.7

382. De industriele productie van mengvoeder voor dieren in de Europese Unie (2) wordt voor 1996 geraamd op 120,1 miljoen ton, wat vergeleken met 1995 neerkomt op een stijging van

(') Dat wil zeggen het merendeel van het verhandelbare veevoer dat in de Gemeenschap wordt gebruikt door de mengvoederindustrie en op landbouwbedrijven (eigen verbruik en aangekocht). Dit verbruik is geraamd in de tabel ..Balans van het dierlijk verbruik van de belangrijkste commerciele producten (raming - EU-15)". Bron: DG VI.

(J) Voorlopige cijfers voor EU-15, exclusief Griekenland en Luxemburg, tabel 4.13.7.3, deel 2. Bron: Europese Federatie van mengvoederfabrikanten (FEFAC).

0,8 miljoen ton. De verklaring voor die toename is hoofdzakelijk de verhoging van de productie van varkensvoer (+ 1,2 miljoen ton) en pluimveevoer (+ 0,6 miljoen ton), terwijl de productie van mengvoeder voor runderen in dezelfde periode daalde met ongeveer 1 miljoen ton, voomamelijk als gevolg van de crisis in de rundveesector.

383. Udstaatsgewijs bezien heeft zich in 1996 voor de mengvoederproductie als geheel de sterkstc stijging voorgedaan in Frankrijk, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Oostenrijk en waren in Italic, Nederland en Ierland de dalingen dat jaar het grootst.

384. Ook in 1996 is de verwerking van granen C) als grondstof in de mengvoederindustrie in de EU tOegenomen; het graanaandeel steeg van 40,9 miljoen ton in 1995 naar 43,3 miljoen ton in 1996. De verklaring is gelegen in een aantal factoren: de voor graan als grondstof gunstige hoge prijzen van eiwitten en sojaschroot, de schaarste van bepaalde graanvervangende producten en de toegenomen vraag in de varkenssector en de pluimveesector. Met uitzondering van Nederland, waar de situatie gelijk bleef, deed deze groei in het gebruik van granen zich in deze periode in alle lidstaten voor.

385. De belangrijkste factoren bij de samenstclling van het vocr zijn en blijven de grondstofprijzen, de relatieve ontwikkeling daarvan en het aandeel van de verschillende takken van de veehouderij in de vraag.

386. De gewogen gemiddeldeprijs van de belangrijkste verhandelbare producten in de Europese Unie bleef in 1996/1997 op hetzelfde peil als in 1995/1996, zij het dat er wel grote verschillen waren tussen de groepen producten: sterke stijging van de gemiddelde prijs van eiwitten (+26 %) en daling van de gemiddelde prijs van granen (-9 %) en vervangingsproducten (-5 %).

Ontwikkeling van de gewogen gemiddelde prijs van de belangrijkste verhandelbare producten (')

(gemiddelde in de EU, raming)

(ecu/I)
Belangrijkste producten1992/199.31993/19941994/19951995/19961996/1997Vcrschil in K tussen

1995/1996 cn 1996/1997
I Granen182.9157,6149,3151,7138,7-9
II Vervangingsproducten124,6120,4115,9121.4115,3- 5
III Eiwitten154,0171,9136,6169,0213,026
IV Totaal163,3153,6140,2150,6150,70
(') Geefl binnen de Gemeenschap dc ontwikkeling aan van de gemiddelde prijs van de hclangrijkstc verhandelbare producten en de belangrijkste componenten daarvan, gewogen naar het aandeel van elk van die producten in het tofaalverhniik. Voor elke graansoon word! een gemiddelde Ell-prijs berekend door het rekenkundig gemiddelde van de prijzen in elke lidstaat te wegen aan de hand van het dicrlijkc verbruik in die lidstaal. Voor schroot en graan vervangingsproducten, die hoofdzakelijk worden ingevoerd, is de gemiddelde CIF-prijs Rotterdam aangehouden.

Bron: DG VI.

(') Tabel 4.13.7.5, decl 2. Bron: Europese Federatie van mengvoederfabrikanten (FEFAC).

(in miljoem ton)
1994/19951995/19961996/1997 (r)
tovtntreehlcnDMijk votouftDicrlijk vcftwtakDicrlijk mtmak
EGInvociUitviefTutaalEG(nwerUilvierTtaaal60 1turnerUMvncrTrtul
Cram m knrrrh96.3101.4106.2
Zachie Lan'eT32.0--32.034.5--34.536.6--36.6
GeraT29.4--29.431,0--31.032.0--32.0
MaltT22.51.6-24.021.31.7-23.023,60.9-24,5
OverigtT10.10.7-10.911.71.2-12.912.50.6-13.1
Toual granen94.02.3-96498.52.9-I0M104.71.5-106^
Ceacmrerrangm^iprrtducten rx-Bijtage !) lotaul. waarrmjer:19.715.3-35.020.114.0-34.120.213.4-33.6
Maniok6 9 G/T-3.7-3.7-2.92.9~2.9*2.9
Zneie aantappeldi(IG/T-0.5-0.5-0.0-0.0-*-
MaisgluunvoetOG1.45.9-7.31.55.9-7.41.55.5-7.0
ZcmclcnT10.80.1-10.910.80.1-10.910.80.0-10.8
MatskoekcnOG0.20.8-1.00.20.7-0.90.20.7-0.9
CitraspclletsOG-2.0-2.0-2.0' -2.0-2.0-2.0
Gedroogde SetenpulpOG5.00,75.75.30.8*6.15.40.8-6.2
Bnsiel en distdeerafvallenOG1.90.8-2.71.90.8*2.71.90.6-2.5
Diverse frorufvallenOG0.40.8-1.20.40.91.30.40.91.3
Overige jenergteproductcn" UHaal. waarvan0.94.10.14.91.34.1*5.41.34.1-5.4
MelasteT0.33.7 o.l3.90.73.7*4.40.73.74.4
(Tnegevnegdei JtcHijke en planiaanlige vcitcn -4-17 9 G0.60.4-1.00.60.4-1.00.60.4-1.0
Toual cnergicrijk vocr20.619.50.139,921.318.2-39,521.517.5-39,0
1Ctvlen en z-'ulen tea Schrttot) totaal. mutrtmder:6.533.01.230.45.832.5n. 9
37.06.430.40.935.9
SopOG0.724.90.924.70.723.80.723.80.822.10.722 2
Kool/aadOG3.51.40.24.73,91.2O.l5.03.51.30.14.7
Z*>nnebloemp::tcnOG2.32.30.04.51.23.20.04.42.12.5*4.6
OverigeOG-4.50.14.4*4.6o.l4.6*4.50.14.4
Ovcnje .jetwiueif mtaal. waarvan:13.02.4l.l14.4no2.41.013.011.32.30.912.7
Eiwithoudende producten2-5 9 G4.71.30.15.93.81.30.05.13,91.2-5.1
Kurutraaug gedroogde voedergewassen en daarmce gelijkgtsleide producten0-9 9-G4.90.20.24.94.50.30.14.64.10.30.14.3
Vismeel en vlecMneel0-2 9 G2.81.00.83.02.70.80.82.72.70.80.82.7
MagercntelkpocJerT0.6--0.60.6-*0.60.6*-0.6
. Toual ciwitrijk vocr19.535.52.352.717.435.21.850,717.732.71.848.6
Algemeen toual hclangrijkstc producten134,157.22.4189.0137.256.31.8191,7143.951.7I.S193.8
Index btlanfntkjre proJuarn 100 a 1994/1995189.0189.0191,7191.7193.8193.8
- index verNutk
-100.00.0101,40.0102.6
- index vrmag uir dicnoort
189.0100.0191,7101,4193.8102,6
Opmertinten (r> * taming: T = Uriel sindx 1.7.1995: G ' geconsolidecnl in hcl leader van WTO; 0 ' vrij van rechten: 1 ' invoencchl op 1.7.1995.

a>


Si


a

m

p*

>

z

D

>

jo

*

Evolutie van de gewogen gemiddelde prijzen van het dierlijk verbruik van de belangrijkste commerciele producten


Grqfiek 11

387. In 1997/1998 zal het dierlijke verbruik van graan slechts op hetzelfde peil blijven als de vraag voor de verschillende diersoorten, de prijzen voor ingevoerde producten en de muntpariteiten zich niet in ongunstige zin ontwikkelcn.

Melk en zuivelproducten

Wereldmarkt

388. Volgens de ramingen van de FAO zou de wereldproductie van melk (koemelk, melk van buffelkoeien, schapenmelk en geitenmelk) in 1997 met nauwelijks 0,4 % zijn toegenomen tot 539 miljoen ton, dat wil zeggen 2 miljoen ton meer dan in 1996. Deze stijging zou zijn toe te schrijven aan de toename van de productie van melk van buffelkoeien in India, daar de productie van koemelk evenals in 1996 zou kunnen zijn afgenomen. Die daling zou een gevolg zijn van de productiedaling in Oost-Europa en de landen van de voormalige Sovjet-Unie, want overal elders is de melkproductie gestegen.

389. Wat Azie betreft, was de groei van de melkproductie in India (van aUe ontwikkelingslanden de grootste producent, en op twee na de grootste ter wereld achter de Europese Unie en de Verenigde Staten) in 1995 afgeremd door het vocdertekort in bepaalde gebieden. In 1996 nam de productie met 4 % toe tot 67 miljoen ton, en zij zal naar verwachting op 70 miljoen ton uitkomen in 1997. De productie in Pakistan zal de grens vam 20 miljoen ton passeren, waarmee het land mondiaal gezien de vijfde positie zal innemen.

390. In Latijns-Amerika waren er in 1996 in de mcestc landen producticstijgingen, welke tendens zich in 1997 normaliter zou moeten voortzetten. In Brazilic, de grootste producent van de regio, zal de productie een aanzienlijke toename te zien geven, wat cen gevolg is van de ontwikkeling van de melkproductie buiten de traditionele gebieden, dankzij de verbetering van de inkomens van de melkproducenten; de productie zal boven 20 miljoen ton uitkomen in 1997. In Argentinie, Chili en Uruguay zal de productie waarschijnlijk eveneens groeien. In Mexico is de productie in 1996 toegenomen ten gevolge van de opheffing van de prijscontrole door de staat, zoals in de jaren tachtig in andere landen in de regio is gebeurd.

391. In de meeste landen van Oost-Europa zette de productiedaling nog een jaar door ten gevolge van de inkrimping van de veestapel en van het vvarme en droge weer. De aanvoer van veevoer blijft beperkt en de veestapel krimpt derhalve verder in. In een aantal van deze landen is er ondanks de productievermindering sprake van een overaanbod, doordat de prijsstijgingen de consumptie hebben doen dalen. Daar moet nog aan worden toegevoegd dat de consumenten steeds vaker goedkopere vervangende producten, onder meer plantaardige olien, gebruiken. Terwijl de consumptie van traditionele zuivelproducten daalt, zijn lang houdbare melk, zachte kaas, ijs en desserts zeer populair.

392. In de Verenigde Staten vertoonde dc productie in 1996 een lichtc dating, ondanks alle prognoses die juist een productiestijging voorspelden dankzij het BST-programma. Ook voor 1997 is een stagnatie van de groei voorspeld. In Canada blijft de productie op hetzelfde peil, aangezien de quota voor melk voor verwerking zijn gehandhaafd.

393. In Oceanie waren de weersomstandigheden in 1996 zeer gunstig voor de melkproductie, maar heerste in 1997 droogte in een groot deel van Australia. Door het gebrek aan voeder cn de verhoging van de graanprijzen zijn de voederkosten gestegen, cn de melkproductie zal dc 9 miljoen ton van 1996 dan ook niet halen. In Nieuw-Zeeland gaf de melkproductie in 1996 een sterke stijging (meer dan 9 %) te zien, hetgeen te danken was aan de voor de weidegang gunstige weersomstandigheden. Voor 1997 wordt een groei van de productie met slechts 1 % verwacht vanwege de minder gunstige weersomstandigheden en de gevolgen van de daling van de producentenprijzen in de loop van het jaar.

Communautaire markt

394. De communautaire melkveestapel zal eind 1997 weer kleiner zijn geworden (-2,3 %), terwijl die daling slechts gering was in 1996 ten tijde van de BSE-crisis. De verwachting is dat er eind 1997 in de EU 21,6 miljoen koeien zullen zijn, wat neerkomt op een daling met 500 000 eenheden.

395. De vermindering van de melkveestapel wordt gecompenseerd door de stijging van de melkgift: 5 534 kg per koe in 1997 tegen 5 435 in 1996, dat wil zeggen een toename met 1,8 %, wat iets lager is dan het jaarlijkse gemiddelde (+ 2 %).

396. Sinds 1992 is de melkproductie zeer stabiel, rond 120 miljoen ton; ook de leveranties zijn, met ongeveer 113 miljoen ton, voor het derde opeenvolgende jaar stabiel. In 1995 zijn zowel de productie als de leveranties met een miljoen ton toegenomen; de productie is sindsdien op hetzelfde peil gebleven. Het melkvetgehalte is echter blijven stijgen, waardoor steeds grotere kwantiteitscorrecties moeten worden toegepast, zoals in de quotaregeling is voorgeschreven.

397. De boterproductic, die doorgaans met gemiddeld 2,9 % per jaar daalt, bedroeg in 1995 en 1996 1,87 miljoen ton, wat een stijging betekent ten opzichte van 1994 en derhalve een omslag van de tendens. Naar verwachting zal zij in het jaar 1997 weer zijn gedaald, en wel met 3,1 %.

398. De kaasproductie, die in 1996 met 1,6 % steeg tot 6,48 miljoen ton, blijft in 1997 waarschijnlijk vrijwel stabiel met 6,46 miljoen ton (- 0,4 % ten gevolge van de stagnerende productie van kaas van koemelk en de productiedaling voor andere kazen). De reeds in 1996 geconstateerde afvlakking van de groei zet dus door; in dat jaar was de stijging reeds veel geringer dan de gemiddelde stijging met 2,4 % per jaar sedert de invoering van het quotastelscl.

399. De productie van melkpoeder (alle typen samen) vertoonde ook in 1995 en 1996 een zeer lichte daling en kwam uit op respectievelijk 2,24 en 2,15 miljoen ton. In 1997 blijft de productie nagenoeg op hetzelfde peil, met 2,16 miljoen ton. De ontwikkeling verschilt echter naar melkpoedertype. Zo is de productie van mageremelkpoeder sterk gedaald (- 3,5 % in 1997). De productie van de andere typen is in 1996 gedaald en in 1997 gestegen.

400. De productie van gecondenseerde en geevaporeerdc melk geeft over de lange termijn een dalende tendens (- 1,7 %) tc zien, die in 1995 is onderbroken door een stijging met 4,4 %; in 1996 daalde ze met 0,7 %, terwijl ze in 1997 weer zou moeten stijgen met 1,9 % tot 1,37 miljoen ton. In 1996 is 133 000 ton cascine gcproduceerd, 6 % minder dan in 1995; in 1997 zal dcze productie op hetzelfde peil blijven.

401. De totale zuiveleonsumptie in de Europese Unie, die in 1994 met 3 % was gestegen, daalde in 1995 met 2 % en is vervolgens weer licht toegenomen in 1996. Voor 1997 wordt een lichte groei verwacht, waarmee de totale consumptie op meer dan 105 miljoen ton zal uitkomen.

402. Het totale verbruik van consumptiemelk is tussen 1995 en 1997 vrijwel gelijk gebleven, maar zal in 1997 waarschijnlijk met 0,8 % toenemen tot bijna 29 miljoen ton. De consumptie van voile melk maakt nog slechts 47 % van de totale consumptie uit, terwijl dit in 1986 nog twee derde was, dus het dubbele van de consumptie van halfvolle en magere melk. Allcen dc consumptie van halfvolle melk neemt nog duidelijk toe, terwijl die van voile melk stabiel blijft cn die van magere melk sinds 1992 met 1 % per jaar daalt.

403. Het kaasverbruik bedroeg in 1996 93 % van de productie; de toename tot 5 980 000 ton betekent een stijging met 1 %; voor 1997 wordt nog eens een toename van het verbruik met 0,3 % verwacht.

404. De vraag naar boter krimpt sinds 1988 voortdurend in, behalve in 1994, toen zij met 2,9 % steeg ten gevolge van de verlaging van de interventieprijs van boter met 2 % in 1993 en met 3 % in 1994. Sinds 1995 schommelt zij rond 1,75 miljoen ton.

405. De openbare communautaire voorraden hebben in 1996 een historisch dieptepunt bereikt. In maart 1996 waren de openbare voorraden vrijwel geheel verdwenen; dit geldt zowel voor boter als voor mageremelkpoeder. Alleen de landen van Oceanie hadden nog voldoende voorraad. Daarentegen was het aanbod in de Verenigde Staten onvoldoende om in de binnenlandse vraag te voorzien, waardoor de boterprijzen op de binnenlandse markt bijna verdrievoudigden. In 1997 is er voor wat betreft de voorraden geen verbetering opgetreden.

406. In 1997 begonnen de zuivelprijzen in de Gemeenschap aan het begin van het jaar te stijgen en kwamen zij aan het begin van de zomer ruim boven de interventieprijzen uit. De oorzaak hiervan is hierin gelegen dat de productie van interventicproducten gelijk bleef of zelfs daalde (o.m. voor mageremelkpoeder), terwijl tegelijkertijd de vraag naar boter in Rusland steeg.

407. De uitvoerrestituties zijn verschillende malen aangcpast om overschrijding van de limieten die in het kader van de Uruguay-ronde zijn afgesproken te voorkomen. Sinds 1 januari 1997 zijn de restituties voor boter, butteroil, mageremelkpoeder, vollemelkpoeder en gecondenseerde melk met 5 % verlaagd, die voor consumptiemelk met 53 %, die voor smeltkaas met 9 % en die voor kaas met percentages tussen 5 % en 24 %, afhankeiijk van de soort.

408. Zoals verwacht is in 1996 de uitvoer van zuivelproducten van de Europese Unie met 2,2 miljoen ton melkequivalent gedaald. Het jaar 1995 was cchter uitzonderlijk goed en het beste sinds 1989; het is moeilijk voorstelbaar dat deze stijging zich de komende jaren herhaalt. In 1996 nam de Europese Unie 41 % voor haar rekening van de wereldhandel, waarin 29,5 miljoen ton omging, ofwel bijna 2 miljoen ton minder dan in 1995. De invoer bedroeg 1,3 miljoen ton. De omvang van de wereldhandel houdt gelijke tred met de uitbrciding of inkrimping van de communautaire uitvoer, hetgeen verband houdt met het grote aandcel van de Europese handcl in het totaal; zoals ook blijkt uit bijgaande tabellen neemt Nieuw-Zecland pas op geruime afstand de tweede plaats in met een aandeel van slechts 21 %.

Melk

120

-*'**^evjranciers-(m miljoen ton)
%
Internverbruik ^% 1

%

%

%

%

%

%

umptie

------- ----i
Niet-gssubsidieerde cons

.


100


80 1988


1992


11.

1996



1994


1990


EU-15


+ ex-DDR


EU-12


NB: Het verbruik is berekend op basis van een totale zuivelbalans in melkequivalent (op basis van het vetgehalte).

Het verbruik voor 1988 is inclusief 3,245 miljoen ton bestemd voor diervoeding.


0,50


(') Voorraden als bedoeld in artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 804/68 (opertbare en particuliere botervoorraden op 31 december).

Bron: Europese Commissie, DG landbouw.

Grqfiek 12


Rundvlees

409. De wereldproductie van rundvlees, die voor 1996 werd geraamd op 56,5 miljoen ton, is in dat jaar, en net zoals in 1995, met meer dan 1 % gestegen, waarmee zij nog goed is voor iets meer dan een kwart van de totale vleesproductie.

410. Dc rundvleesproductie van de Europese Unie maakt op dit moment met ongeveer 7 950 000 ton slechts ongeveer 14 % uit van de wereldproductie.

411. Het rundvleesaanbod is toegenomen in de Verenigde Staten en in de producerende landen van Latijns-Amerika, waarvan er een aantal als vrij van mond- en klauwzeer zijn erkend.

412. Vanwege de droogte is de productie in Australia gedaald; de uitvoer uit de twee landen van Oceania is wegens de marktsituatie afgenomen tot onder hun deel van het tariefcontingent voor hun traditionele, Noord-Amerikaanse exportmarkt.

413. In Oost-Europa, en met name in Rusland, blijft dc productie teruglopen, wat hand in hand gaat met een vcrlaging van dc omvang van de veestapcl en de productivitcit per rund.

414. Hoewel de wereldmarkt gekenmerkt wordt door een dynamische economische groei en de vleesconsumptie in de ontwikkelingslanden een sterk stijgende tendens vertoont, is de consumptie van rundvlees afgeremd door de angst die bij de consument is ontstaan als gevolg van de BSE-crisis.

415. De wereldhandel in rundvlees bedroeg in 1996 ongeveer 4 860 000 ton, wat neerkomt op 8,6 % van de productie, ofwel een stijging van ongeveer 2 % ten opzichte van 1995.

416. Deze opleving van de wereldhandel was mede het gevolg van de toenemende invoerbehoefte van de Zuidoost-Aziatische landen, waarvan het aandeel momenteel goed is voor ongeveer een kwart van de totale handel, en zal, met name vanwege het varkensvleesuitvocrverbod voor Taiwan (mond- en klauwzeer), in 1997 doorzetten.

417. Bovendien zullen de twee exporterende landen in Latijns-Amerika (Argentinie en Uruguay), die momenteel als vrij van mond- en klauwzeer zijn erkend, de uitvoer van vers en gekoeld rundvlees naar de Noord-Amerikaanse markt opvoeren, omdat die meer oplevert.

Rundvlcesproductie

(v I OOO ton kurkmtqutvnlrml
1994199519961997Venchil (in 9)
1996/19951997/1996
vsII 19411 585II 749II 617+ 1.4+ l.l
Japan602601555550-7.7-0.9
Argentina2 4862 4662 4852 500+ 0.8-0.6
Brazilie4 6394 7834 6914715- 1.9
+ 0.5
Australia1 8251 8031 7021 700-0.6-0.1
India2 4962 5502 6002 650+ 2.0+ 1.9
China2 45530103 2203 350+ 7.0+ 4.0
Rusland3 2402 7332 5432 400-7.0-5.6
Oekraine1 4271 1581 037960- 10.4
-7.4
EU7 8317 9647 9507 900-0.2-0.6
Wereld55 30055 90056 50056 450+ l.l-0.1

418. Gezien het feit dat de toegang tot sommige invoermarkten is vergemakkelijkt, zal 1997 naar verwachting dan ook een trendbreuk te zien geven op de Internationale rundvleesmarkt, die gepaard gaat met een zekere verbetering van de rundvleesprijzen op de wercldmarkt.

419. Begin 1997 daalde de rundveeslapel immcrs in een groot aantal landen, waaronder met name de Verenigde Staten, waar de daling ongevcer 2 % bedroeg.

420. Voor 1997 als geheel wordt een stagnatie van de wereldproductie verwacht, terwijl de tendens voor de middellange termijn in de richting van een jaarlijkse groei van 0,7 % lijkt te gaan.

421. In 1996/1997 zat de communautairc rundvleesproductie bovenaan in de productiecyclus, welke productiepiek echter werd afgevlakt door het slachten, voornamelijk in het Verenigd Koninkrijk, van kalveren en, vooral, volwassen runderen als gevolg van BSE.

422. Vooral in het Verenigd Koninkrijk, maar ook in diverse andere lidstaten, zijn programmes ten uitvoer gelegd om BSE uit te roeien; afgezien van de veterinaire controle en de gezondheidscontrole van de aangewezen veestapels en het veevoer voorzien deze programmes in het uit de voedselketen halen van vlees van dieren waarbij een BSE-risico bestaat: begin September 1997 waren er mecr dan 1 730 000 runderen geslacht, voornamelijk koeicn aan het einde van hun lactatie.

423. De premies voor het vroegtijdig op de markt brengen van kalveren en die voor de verwerking van kalveren werden, om de doorde BSE-crisis verzwakte kalfsvleesmarkt weer gezond te maken, tot begin September 1997 toegekend voor respectievelijk 1 020 000 en 1 130 000 stuks.

Vlees

(in miljoen ton) Productie
N,-

Veil
~ N

)ruik
i-Runer-

CO

<u

a>

>
1988 1990 1992 1994 1996

EU-12 ^ + ex-DDR *"eU-15*’

(in miljoen ton)--------Vert— — — “

ruik
r Prodijetie
Sch'apen- en geitenvlees
1988 1990 1992 1994 1996

EU-15

Bron: Europese Commissie, DG landbouw.

Grafiek 13

424. De in juni 1997 geconslateerdc daling van dc rundveestapel duidt op de cyclische verlaging van de productie in de komende jaren, met name van mannelijke runderen.

425. De marktprijzen voor de referentiekwaliteit (volwassenen mannelijke runderen van klasse R3) zijn verder gedaald tot beneden de drempcl van 80 % van de interventieprijs, zodat marktondersteuningsmaatregelen op gang kwamen:

- tot eind September 1997 werd 225 000 ton rundvlees opgekocht,

- compensatie van de inkomensderving, voornamelijk in de vorm van hogere premies.

426. Hoewel de consumptie van rundvlees sterk aantrekt (maar de daling van 1996, niet volledig compenseert), blijft zij nog steeds achter bij wat normaal is.

427. In de lage invoer (395 000 ton in 1996, tegen 422 000 ton in 1995) komt tot uitdrukking dat de tegenwoordige consument eisen stelt aan de herkomst van het rechtstreeks te koop aangcboden vlees.

428. De uitvoer van rundvlees naar derde landen is met 1,1 miljoen ton in 1996 relatief hoog gebleven, ondanks de problemen in verband met de BSE-crisis.

429. Het achterwege laten van de mond- en klauwzeervaccinatie zou het in de toekomst mogelijk moeten maken te exporteren naar de nieuwe groeimarkten om zo de geplande verlaging van onze export met restituties te compenseren.

430. Na de zeer sterke daling van de marktprijzen in 1996, met name van vlees van koeien (ongeveer 15 % lager van het ene jaar op het andere), is er nu sinds enkele maanden sprake van een herstel van de rundvleesprijzen, vooral voor de referentiekwaliteit, tot bijna 80 % van de interventieprijs.

431. De afgelopen jaren zijn de marktprijzen met gemiddeld ongeveer 15 % gedaald door de BSE-crisis en in verband met de verlaging, in drie fasen, van de steunprijs, met 15 %, terwijl de veevoerprijs slechts met 10 % daalde.

Schapen- en geitenvlees

432. De wereldproductie van schapen- en geitenvlees wordt momenteel op ongeveer 10 miljoen ton per jaar geraamd. Zij vertoont echter een dalcnde tendens vanwege een aantal factoren, zoals de daling van de wolprijs, de inkrimping van de schapen- en geitenstapels en de in vergelijking met andere sectorcn afnemende rentabiliteit. Wereldwijd zijn er 1,7 miljard schapen en geiten, waarvan zich ruim 60 % in Azi£ en Afrika bevindt.

433. De wereldhandel wordt overheerst door Nieiiw-Zeeland en Australia, die respectievelijk tot 400 000 ton en ruim 300 000 ton per jaar uitvoeren, in laatstgenoemd geval vaak levende dieren. De Europese Unie is de derde grootste producent ter wereld, na China en de landen van de voormalige Sovjet-Unie, en neemt wat invoer en verbruik betreft de eerste plaats in. Zij voert nauwelijks schapen- en geitenvlees uit.

434. De productie in de Gemeenschap zal in 1997 naar verwachting met 2,4 % dalen tot 1 145 000 ton. Dat is vooral het gevolg van een belangrijke dating van de productie in het Verenigd Koninkrijk en Ierland. Ondanks een aanzienlijke dating van de consumptie in het Verenigd Koninkrijk blijft de communautaire consumptie in 1997 stabiel, wat vooral te danken is aan het goede imago van schapenvlees bij de consument.

435. De intracommunautaire handel blijft groeien: hij liep in 1996 op tot meer dan 286 000 ton. Frankrijk blijft de grootste afnemer en het Verenigd Koninkrijk de grootste exporteur.

436. De communautaire marktprijs, die in 1996 het gehele jaar door hoog was. bleef 1997 zeer hoog tot in het begin van de lente. Vanaf juni was de prijs opnieuw hoger dan in 1996 als gevolg van de revaluatie van het pond sterling ten opzichte van de groene koers. De gemiddelde marktprijs voor lamsvlees in de Gemeenschap bcdroeg in 1997 376 ecu per 100 kg, wai bijna 4 % meer was dan in 1996.

437. De invoer in de Gemeenschap vindt hoofdzakelijk plaats in het kader van WTO-contingenten waarvoor geen invoerrecht geldt, waarbij in 1997 in totaal 317 000 ton werd ingevoerd, iets meer dan in 1996, dankzij de Europa-ovcrecnkomstcn met de landen in Midden- en Oost-Europa.

438. In 1997 zal de invoer in de Unie naar schatting 265 000 ton bedragen. De lichte dating ten opzichte van 1996 is voornamelijk het gevolg van de dating van de uitvoer van de landen in Midden- en Oost-Europa, hoofdzakelijk vanwege de verkieining van de betrokken veestapels in deze regio in de afgelopcn jaren.

439. In 1996 bedroeg de communautaire ooipremie 16,869 ecu per ooi en de specifieke premie voor de schapenhouderij in plattelandsgebieden 6,641 ecu per ooi. In 1996 is van de regeling inzake particuliere opslag slechts gebruik gemaakt voor 85 ton in Finland.

440. In 1997 zijn twee voorschotten op de ooipremie vastgesteld ten bedrage van in totaal 9,196 ecu. In 1997 is van de regeling inzake particuliere opslag slechts gebruik gemaakt voor 300 ton in Finland.

441. Voor 1998 wordt verwacht dat zowel de productie als de consumptie in de Gemeenschap gelijk zullen blijven. De verwachte dating in het Verenigd Koninkrijk zal worden gecompenseerd door een lichte stijging in de andere lidstaten. Daar de importeurs zoiiden kunnen proberen van de verwachte gunstige afzetmogelijkheden te proftteren, zouden de prijzen wel eens kunnen dalen ten opzichte van het zeer hoge peil van 1997. Voor de middellange termijn wordt een voortzetting van deze ontwikkeling verwacht.

Varkensvlees

442. In 1996 is de wereldproductie van varkensvlees verder gestegen. Er werd in totaal 86 miljoen ton geproduceerd, ongeveer 2 miljoen ton nicer dan in 1995. China is nog steeds de grootste producent ter wereld met naar schatting mecr dan 40 miljoen ton, gevolgd door de Europese Unie, die in 1996 16,3 miljoen ton producccrde, 2,3 % meer dan in 1995. In de Verenigde Staten, de op twee na grootste producent, daalde de productie in 1996 echter tot 7,8 miljoen ton.

443. De jaren 1996 en 1997 waren voor het grootste deel zeer gunstig voor de overgrote meerderheid van varkensboeren in de Unie. Aangezien de prijzen in die jaren vrijwel doorlopend hoog waren, zat het ook goed met de winstgevendheid in die sector ondanks de relatief hoge voederkosten. Benadrukt moet worden dat de BSE-crisis ertoe heeft bijgedragen dat de varkensvleesprijzen op peil bleven dankzij de grotere consumptie vanaf het tweede kwartaal van 1996; de rol van die in het voorjaar van 1997 in betekenis afnemende factor werd overgenomen door nieuwe dramatische gebeurtenissen, die een zeer positieve uitwerking hadden op de varkensvleesprijzen in de Europese Unie.

444. Nederland werd getroffen door de tot nu toe ernstigste uitbraak van klassicke varkenspcsl in de Europese Unie. In de zomer van 1997 werd ongeveer de helft van de Nederlandse varkensstapel opgeruimd om de ziekte een halt toe te roepen.

445. Vanaf het voorjaar van 1997 was er op de Japanse markl sprake van een sterk afgenomen concurrentie na het verbod op het vervoer van varkensvlees vanuit Taiwan ten gevolge van de talrijke uitbraken van mond- en klauwzeer. Naar het zich laat aanzien zal dit exportverbod nog genuine tijd van kracht blijven.

446. In 1996 bleef de export tamelijk omvangrijk, ondanks de WTO-overeenkomst, die beperkingen oplegde inzake de gesubsidieerde export. De communautaire export bedroeg 820 00 ton, waarvan ongeveer 60 % werd uitgevoerd zonder restituties. De totale export steeg ten opzichte van 1995 met 5 %. Wat de invoer betreft, kwam verreweg het grootste deel van de varkensvleesproducten de Unie binnen op basis van associatieovereenkomsten of WTO-afspraken met preferentiele regelingen. De voomaamste leverancier van de Unie blijft Hongarije, dat goed was voor 36 000 van de in totaal 42 000 ton die in 1996 werd gei'mporteerd.

Vlees

(in miljoen ton)

- Slachtp
luimveeProduct1-*-

l \

V \

\ \ \ \

® \
^'jrbruik
—i- ---i
1988 1990 1992 1994 1996

EU-12 + ex-DDR EU-15

(in miljoen ton)Productie
............. i--------^ VerDruik
- . - . . J
Varkeiisvlees
1988 1990 1992 1994 1996

EU-12 + ex-DDR EU-15

Bron: Europese Commissie, DG landbouw.

Grafiek 14

447. Hoewel de varkensvlecsproductie in 1997 in een aantal lidstaten van de EU een stijgende lijn vertoonde, zal de dating van de Nederlandse productie van dien aard zijn dat er per saldo sprake zal zijn van een dating van de totale varkensvieesproductie in de EU, waarvan de omvang nu nog niet te voorspellen is.

Vlees van pluimvee

448. Sinds 1991 is de wereldproductie van slachtpluimvee regelmatig gestegen, met meer dan 6 % per jaar. Wat de grote productiegebieden betreft, stijgt in China de productie sneller dan gemiddeid (24 % per jaar in de periode 1991-1995), maar daalt ze in Rusland en Japan. Sinds 1994-1995 vertoont de productie opnieuw een stijgende tendens in Oost-Europa.

449. In 1996 is de wereldmarkt - zij het in geringe mate - blijvcn groeien, in het bijzonder dankzij de toenemende behoeften in Rusland, China en Japan. De invoer in Saudi-Arabie maakt pas op de plaats en zal in 1996 en 1997 waarschijnlijk zelfs dalen ten gevolge van de ontwikkeling van de eigen productie. De Verenigde Staten blijven qua uitvoer op de eerste plaats in 1996 (+18 %) en waarschijnlijk ook in 1997 dankzij, in het bijzonder, dc uitvoer van goedkopere delen en de verschillende afzetbevorderingsprogramma’s. De communautaire uitvoer is in 1996 met minder dan 1 % toegenomen. De stijging van de dollar had in de eerste maanden van 1997 een gunstige uitwerking op de export uit de Unie.

450. In 1997 zal de totale productie van slachtpluimvee op de communautaire markt waarschijnlijk nog toenemen met 3,1 % (EU-15). De economischc situatie op het vlak van dc productie is in de eerste acht maanden van 1997 gunstig gebleven.

451. Voor slachtpluimvee is er geen interne marktondersteuning. De voorschriften die de handel met derde landen regelen, zijn aangepast met het oog op de WTO-voorschriftcn: vermindering van de uitvoer met restitutie met ongeveer 30 000 ton per jaar (375 000 ton voor 1997/1998). Als gevolg daarvan zijn zowel wat de landen van bestemming als de geexporteerde producten betreft, de restituties doelgerichter toegepast.

452. Er worden nog steeds invoercontingenten met verlaagde douanerechten toegepast in het kader van de associatieovereenkomsten (Polen, Hongarije, Tsjechische Republiek, Slowakije, Roemenie, Bulgarije, Baltische staten). Bovendien mag jaarlijks 15 500 ton kip zonder been en 2 500 ton kalkoenvlees vrij van douanerechten worden ingevoerd, en verder voor 1997/1998 (juli/juni) in het kader van de contingenten voor de minimumtoegang met verlaagde rechten nog eens 4 800 ton slachtpluimvee.

Productie van vices en pluimvec

(X I trn ion)
Verenigde

Staten
Bra/ilicChinaJapanSovjct-Unic of RuslandHongarijcEU-12OvcrigcWcrcld-

pmductic
19868 2621 6801 8791 4212 9984455 4437 16529 283
Marktaandeel
in 198628,25.76,44.910.21.518,624,5100.0
19879 1051 8652 0401 4653 1264705 7847 41631 271
19889 2721 9972 7441 4713 1074655 9977 64032 693
19899 9312 1392 8201 4233 2334206 1086 27932 353
199010 6452 4163 2291 3913 1694266 3366 18233 794
199111 2042 6913 9501 3571 7513206 7667 66135 700
199211 8852 9324 5401 3671 4283206 9338 16837 573
199312 3%3 2115 7361 3681 2773076 915841339 623
199413 2063 4917 5501 2581 1423207 2598 80343 029
199513 7864 1409 3471 2828933687 5559 47146 532
% TAV
1995/19915.311.424.0- 1.4
- 15.5
3,62,85.46.8
EU-15
199513 7864 1409 3471 2828593687 7819 47147 034
19%14 5164 16011 0001 2417653658 1289 73049 905
Marktaandeel
in 199629,18.322.02.51.50.716,319.5100,0
199715 2854 33012 5001 2407193708 35410 08852 886
% TAV6.0
1997/19955.32,315.6- 1.7
-8.50.33,63.2
NB: 19%: ramingen; 1997: prognoses. In dc communautiarc gegevens z.ijn sinds 1991 dc cijfers van het vmtrmalige Oost-Duiisland meegerekend. Tot en met 1990 Sovjel-Unie, vanaf 1991 Rusland.

Bronnen: Gcmeenschap augustut 1997 en USDA maait 1998.

Eieren

453. De wereldproductie is van 1991 tot 1995 gemiddeld met 4,4 % gestegen, welk percentage naar alle waarschijnlijkheid ook gehaald zal worden in de periode 1995-1997. De toename was bescheiden in de Verenigde Staten en in de Europese Unie, maar in China lag het groeipercentage hoog: 12 % van 1991 tot en met 1995, en daarna 7 % met een productie die viermaal zo groot was als die van de Unie.

454. De totale wereldhandel is sinds 1992 tamelijk stabiel gebleven. De voomaamste invoerlanden zijn nog steeds Japan (eiproducten) en Hongkong (eieren in de schaal). De omvang van de communautaire uitvoer is met 17 % gedaald in 1996, terwijl de ecrste gegevens voor 1997 wijzen op een stabilisering van die situatie.

455. In 1997 zal het communautaire legkippenbestand waarschijnlijk met 3,6 % toenemen. De economische situatie is voor de producenten in de eerste zes maanden van 1997 zeer gunstig geweest in vergelijking met dezelfde periode van het vorige jaar.

Productie van eiercn

(x / 000 ton)
ChinaVercnigdc

Staten
Oott-

Eurupa
JapanMexicoSovjet-

Unic
EU-12Overt geWercld-

productic
1987

Marktaandeel
118703437828190512
in 198723 013.76.67.216.015,917.5100.0
1988139693440858289538
198914167204018857947496
1990159681540 -18827938500
199118470134220478369528
199220471124320438267541
199323672114320408065568
199426074II4322398264595
1995 % TAV29075II4222388366628
1995/199112.02.0-3.90.52.3-5.20.0

EU-15
- 1.1
4.4
199533575104226348865674
1996

Marktaandeel
36076114326328766702
in 199651.310.91.66.13.74.612,49.5100.0
1997 % TAV38579124327328869734
1997/19957,13.08.31.21.4- 3,3
0.32.94.3
\'B: I'Wft. rannngen. IW7. prognoses In Uc communautiare gegeveni /.ijn voids I'M I tic ci|lcrs van het vooimultgc (hist Unit viand mccgctckcnd Tot en met I WO Snvjet-Unic. vanaf 1991 Rutland

Bronnen: Gcmccnschap augustus 1997 cn USDA maait I99X.

456. De gemeenschappelijke marktordening is analoog aan die voor slachtpluimvee.

457. Wat de handel betreft geldt voor de toekenning van restituties een kwantitatief plafond van 115 200 ton (equivalent eieren in de schaal in 1997/1998). Sinds de zomer van 1996 zijn de geexporteerde hoeveelheden onder deze grens gebleven.

458. In het kader van de associatieovcreenkomsten met Polcn, Hongarijc, de Tsjechische Republiek, Slowakije en Bulgarije wordcn dc douanerechten voor bcpaaldc ciproductcn met 80% verlaagd. In het kader van de minimumtocgang zijn jnvoercontingcntcn met verlaagdc rechtcn vastgesteld voor 113 479 ton per jaar in 1997/1998, verdeeld over drie productgroepen waarvan de groep eiproducten de enige is waarvoor het contingent vollcdig wordt opgenomen.

Aardappelen

459. Net zoals in 1995 is in 1996 het areaal toegenomen. Deze ontwikkeling is gepaard gegaan met een stijging van het rendement en de productie.

460. De aardappel is 6en van de landbouwproducten waarvoor er geen gemeenschappelijke marktordening is. Met het oog op de eenheidsmarkt heeft de Commissie vier jaar geleden een voorstel voor een gemeenschappelijke marktordening voor aardappelen ingediend. De Raad heeft over deze zaak nog altijd geen definitieve beslissing genomen.

461. Met een totaal areaal van bijna 1,5 miljoen hectare is de aardappelteelt een belangrijke sector van de plantaardige productie in de Europese Unie. Aardappelen worden in alle lidstaten geteeld, maar vanwege het klimaat en de bodemgesteldheid meer in de noordclijke gebieden.

462. De Unie is zelfvoorzienend voor aardappelen, met uitzondering van primeuraardappelen. Deze worden ingevoerd uit de landen aan de Middellandse Zee in de winter en in het begin van de lente, wanneer de productie in de Gemeenschap gcring of onbestaande is. De belangrijkste leveranciers zijn Cyprus, Egypte en Marokko. In de voorbije jaren is gemiddeld zo'n 400 000 ton primeuraardappelen per jaar ingevoerd uit derde landen.

Honing

463. In 1996 bedroeg de wereldproductie van honing 1,1 miljoen ton, 8 % minder dan in het voorgaande jaar. Deze vermindering betekent een breuk in dc ontwikkeling van de wereldproductie, die de laatste vijf jaar continu rond 1,2 miljoen ton per jaar bedroeg.

464. In het verkoopseizoen 1995/1996 wasde zelt voorzieningsgraad van de Europese Unie 50,4%, waarmee hij, nadat in het seizoen 1994/1995 een dating was opgetrcden, tcrugkwam op het peil van het verkoopseizoen 1993/1994. Oorzaak van deze ontwikkeling van de zelfvoorzicningsgraad is de ten opzichte van de invoer sterkere stijging van de productie.

465. De menselijke consumptie is dan ook toegenomen tot 0,8 kg per hoofd per jaar, 200 gram meer dan in het voorgaande verkoopseizoen.

466. De Raad hccft Verordcning (EG) nr. 1221 /97 houdende algcmcne rcgcls voor de uilvoering van de maatregelen tot verbetering van de productic en de afzet van honing (') vastgesteld. De Commissie werkt aan in het vierde kwartaal vast te stelien uitvoeringsbepalingen van deze verordening. De lidstaten moeten de in de verordening bedoelde nationale programma’s v66r 15 december 1997 indienen.

„Non-food”-braaklegging

467. De verordening van de Commissie met de uitvoeringsbepalingen inzake de „non-food"-braaklegging is gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1586/97 van de Commissie. Verordening (EEG) nr. 334/93 van de Commissie wordt derhalve ingetrokken, zij het dat zij blijft gelden voor non-food-overeenkomsten die zijn gesloten v66r de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 1586/97. De wijzigingen beogen, behalve de vereenvoudiging van de regeling, de harmonisatie en verduidelijking van de regels voor de levering van grondstoffen en de toepassing van het systeem van zekerheden.

468. Uit voorlopige gegevens blijkt dat in 1996/1997 in EU-15 725 000 ha voor non-food is braakgelegd, tegenover 1 050 000 ha in 1995/1996. Voor 1997/1998 wordt het totale non-food-areaal geschat op 440 000 ha. De ten opzichtc van 1995/1996 geringere respons is het gevolg van het lagere percentage verplichte braak.

469. Van de in 1996/1997 ingezaaide 725 000 ha is ongeveer 660 000 ha beteeld met oliehoudende zaden, waarvan 60% voor de productie van biobrandstof is gebruikt. De resterende 40% is gebruikt voor technische olien en in de chemischc industrie. Andere op braakland geteelde non-food-gewassen zijn granen, geneeskrachtige plantcn, vezelgewassen en grondstoffen voor directe verbranding.

470. Op grond van clausule 7 van het binnen het kader van de WTO tussen de Europese Unie en de VS overeengekomen memorandum van overeenstemming betreffende bepaalde oliehoudende zaden mag per jaar niet meer dan 1 miljoen ton (uitgedrukt in sojameelequivalent) voor voeding of vervoedering gebruikte bijproducten van de teelt van raap- en koolzaad, zonnebloemzaad en sojabonen op braakland worden geproduceerd. Wat het verkoopseizoen 1996/1997 betreft waren de 660 000 ha met oliehoudende zaden goed voor ongeveer 600 000 ton bijproducten. uitgedrukt in sojameelequivalent.

(')PBL 173 van 1.7.1997. biz. 1.

Regeling inzake de zetmeelproductie

471. In 1996 is in de Europese Unie ongeveer 7,1 miljoen ton zetmeel geproduceerd, waarvan 49 % mai'szetmeel (3,5 miljoen ton), 25 % tarwezetmeel (1,77 miljoen ton) en 26 % aardappelzetmeel (1,9 miljoen ton).

472. Hiervoor is ongeveer 18,6 miljoen ton grondstof gebruikt, waarvan 51 % aardappelen, 30 % mais en 19 % tarwe.

473. In het kielzog van de wereldmarkt lagen in 1996, en dan met name in het eerstc halfjaar, de marktprijzen voor mais en tarwe op een hoog peil. De aardappclscetor kende zowel in kwantitatief (opbrengst per hectare) als kwalitatiel (/.etmcclgchalte van de aardappelen) opzicht een uitstekende oogst dankzij de gunstige weersomstandigheden. zodat de productie iets boven het contingent uitkwam (in Denemarken, Duitsland, Finland en Nederland).

474. Doordat er meer zetmeel beschikbaar was, daalden de prij/.en en nam de export toe.

475. De uitgaven voor zetmeelhoudende producten zijn aanzienlijk gedaald ten gevolge van de verlaging van de uitvoerrestituties in verband met de stabiliteit van de wereldmarkt: de gemiddelde uitvoerrestitutie bedroeg 40 ecu per ton mais, tegenover 61 ecu per ton mais in het voorgaande verkoopseizoen.

476. De regeling inzake de productierestitutie, die ten doel heeft te garanderen dat de fabrikanten van bepaalde producten waarvoor geen invoerbescherming geldt, zetmeel kunnen aankopen tegen de wereldmarktprijs, is slechts gedurende een deel van 1996 toegepast vanwege het feit dat de wereldmarktprijzen en de prijzen in de Unie dichtcr hij clkaar kwamen tc liggen. De aan productierestituties bctaaldc bedragen zijn met 50 % gedaald ten opzichtc van de twee voorgaande jaren. De restitutie per eenheid is gedaald van 22 ecu per ton zetmeel aan het begin van het jaar voor de algemene restitutie op basis van mais, tot nul tussen april en oktober 1996, vanwege de vaste wereldmarkt.

IV - Plattelandsontwikkeling

Wat er op het pfatteland op het spel staat

477. Het platteland beslaat mecr dan 80 % van het grondgebied van de Europesc Unie en er woont meer dan ecn kwart van de totale bevolking. Het platteland staat tegenwoordig ook steeds sterker onder druk, waardoor het nu reeds wankelc even wicht dreigt te worden verbroken. Daarom is in artikel 130 A van het Verdrag betreffende de Europcse Unie bepaald dat de Unie de verschillcn tussen de ontwikkelingsnivcaus van de onderscheiden regio's en ook de achterstand van de probleemgebieden, waarondcr de plattelandsgebieden, dient te vcrklcinen.

478. Verzwakking van de economische structuur, grotendeels ais gevolg van de achteruitgang van de agrarische activiteit, een verstoord demografisch evenwicht en het risico van ontvolking als gevolg van het wegtrekken van de jongeren en de vergrijzing van de bevolking, evenals de verslechtering of zelfs het verdwijnen van voor de kwaliteit van het bestaan onmisbare dienstverlening, behoren tot de belangrijkste problemen waarmee het platteland te kampen heeft. De laatste tien jaar heeft de landbouw diepgaande veranderingen ondergaan zowel wat zijn aandeel in de economic als zijn aandeel in de werkgelegenheid betreft. Deze verschuivingen zijn niet zonder gevolgcn gebleven voor de economic en de ontwikkeling van de samenleving in de vcrschillende lidstaten en regio's.

479. In 1987 was in EU-12 ongeveer 8 % van de beroepsbevolking wcrkzaam in landbouw, bosbouw, jacht en visserij, maar in 1995 bedroeg dit percentage nog slechts 5,3 % (EU-12 en EU-15). Gedurende dezelfde periode is het aandeel van de landbouw in het bruto binnenlands product dan ook gezakt van 3,5 % (EU-12) naar 1,8% (EU-12) en 1,7 % (EU-15). Deze percentages zijn gemiddelden en hierachter gaan in werkelijkhcid dan ook grote verschillcn schuil. Zo bedraagt in 1995 het aandeel van de in de landbouw werkzamc beroepsbevolking 20,4 % in Griekenland en 11,5 % in Portugal als ene uiterste en 2,1 % in het Verenigd Koninkrijk en 2.7 % in Belgie als andere uiterste. Voor het aandeel van de landbouw in het BBP liggen de uitersten op 7,3 % in Griekenland en 4,8 % in Ierland tegenover 0,4 % in Zweden en 0,9 % in Luxemburg. Het aantal landbouwbedrijven is afgenomen van 8 644 000 in 1987 (EU-12) tot 7 264 000 (EU-12) in 1993. De gemiddelde omvang van de bedrijven is tegelijkertijd gestegen en de oppervlakte aan cultuurgrond per bedrijf groeide van 12,5 ha (EU-12) in 1985 naar 16,4ha(EU-12en 15) in 1993.

De vcrschillen tussen de landen zijn echtcr grooi. Encrzijds hcloopl dc oppcrvlakte cultuurgrond per bedrijf in Griekenland 4,3 ha, in Italie 5,9 cn in Portugal 8,1, anderzijds ligt dit cijfer op 67,1 ha in het Verenigd Koninkrijk, 42,3 in Luxemburg cn 37 in Denemarkcn.

480. Tussen 1987 en 1993 is de beroepsbevolking in de landbouw gedaald van 17,7 miljoen tot 15 miljoen in EU-12, dat wil zeggen met ongeveer 17 %.

481. De bovenstaande cijfers laten zien dat deze ontwikkeling zich in alle lidstaten voordoet, maar ook dat de diversiteit van de landbouw en de landelijke gebieden in Europa wordt weerspiegeld in een verschillende ontwikkeling in de onderscheiden lidstaten en daarnaast in verschillen in de ernst van de sociaal-economische problematiek:

- de landbouw verandert ingrijpend met rechtstreekse gcvolgen voor de economische en sociale samenhang van de plattelandsgebieden. Het einde van deze veranderingen, die het gevolg zijn van de modemisering en de toegenomen concurrentiekracht van de landbouw, is nog niet in zicht;

- gezien zowel de economische ontwikkelingcn in als het beleid voor de landbouwsector, en voorts de huidige situatie van de landbouwstructuur valt te verwachten dat het lopende veranderingsproces op korte en middellangc tcrmijn zal voortdurcn. In 1993 was namelijk ongeveer 30% van de 7,3 miljoen bedrijfshoofden in het Europa van de 12 ouder dan 55 jaar. In Griekenland bedroeg dit percentage zelfs bijna 42 % en in Portugal 50 %. Door de achteruitgang in de landbouwsector zijn deze landen verplicht hun economie aan te passen, zodat maatregelen ter bevordering van de economische en sociale cohesie gerechtvaardigd zijn;

- anderzijds is de taak van de landbouwers tegenwoordig niet meer uitsluitend het produceren van de meest uiteenlopende, al dan niet voor de vocding bestemde grondstoffen, maar wordt van hen ook verwacht dat zij een steeds grotere bijdrage gaan leveren aan de ruimtelijke ordening en ontwikkeling, alsmede aan het behoud van het natuurlijk en cultured erfgoed, een en andcr in de context van een steeds nauwcre samenhang tussen het landbouwbeleid en het beleid voor plattelandsonlwikkcling;

- in de huidige tweede periode van dc structuurfondsen (1994-1999) dragen dc communautairc programma's voor de doelstellingcn I, 5a, 5b en 6 bij aan de ontwikkeling van leefbarc plattelandsgemeenschappen.

482. De Commissie heeft in juli al de grotc lijnen aangegeven voor het na 2000 te volgen communautaire beleid, waarvan het beleid voor plattelandsontwikkeling een onderdeel is.

Agenda 2000

483. De Commissie heeft op 15 juli 1997, en daarna op 18 maart 1998 (zie punten 56 tot 64), haar voorstellen voor de periode 2000-2006, de ftnanciele vooruitzichten en de geplande ontwikkeling van de belangrijkste beleidsterreinen van de Europese Unie in het kader van de toekomstige uitbreiding goedgekeurd. Deze voorstellen hebben met name betrekking op het voortzetten van de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid om de Europese landbouw voor te bereiden op de uitdagingen van de komende jaren (uitbreiding van de Europese Unie, onderhandelingen in het kader van de wereldhandelsorganisatie) en het bewaren van de economische en sociale samenhang via de structuurfondsen. Het beleid voor plattelandsontwikkeling moet in de toekomst worden ingepast in deze twee beleidsterreinen. Het wordt immers steeds duidelijker dat in de hele Gemeenschap een volwaardig beleid voor plattelandsontwikkeling moet worden gevoerd dat aansluit bij het marktbeleid. Het is belangrijk dat concurrentievermogen als doelstelling wordt gecombineerd met behoud van een levende plattelandsstructuur die in overeenstcmming met het Europese samcnlevingsmodcl cn dat daarbij aan milieuaspectcn mcer aandacht wordt gegeven.

484. Net als in de lopende periode worden de maatregelen ten gunste van landbouwstructuren en plattelandsontwikkeling gefinancierd volgens de geintegreerde aanpak in het kader van doelstelling 1. De drie fondsen, waaronder de afdeling Orientatie van het EOGFL, dragen elk naargeiang hun aard bij aan de financiering van de maatregelen. Twee derde van de kredieten moet voor doelstelling 1 worden bestemd, waavan de geografischc dekking echter kleiner wordt doorde strikte toepassing van het 75 %-criterium van het gemiddelde BBP van de Europese Unie. Een belangrijke voorgestelde wijziging is dat de compenserende vergoedingen in de berg-/probleemgebieden voortaan worden gefinancierd door de afdeling Garantie van het EOGFL, wat nu reeds het geval is voor de drie in 1992 goedgekeurde begeleidende maatregelen.

485. Voorgesteld wordt een nieuwe doelstelling 2 voor regio's waar behoefte aan herstructurering bestaat. Het voorstel betreft gcbicden die de weerslag ondervinden van economische veranderingen zoals industriegebieden, plattclandsgebiedcn, gebieden die afhankelijk zijn van dc visscrij en problecmwijkcn in steden. In deze gebieden hcerst grote wcrklooshcid of is sprakc van ontvolking, met omschakelingsproblcnicn als gevolg. De nood/akclijkc aanpassing moet er worden aangemoedigd cn de economische divcrsificatie worden bevorderd. In dc plattclandsgebiedcn moeten de verbindingen tussen dc steden en het omliggende platteland worden verbeterd. In de voor doelstelling 2 in aanmerking komende plattelandsgebieden worden dc maatregelen van de voormalige doelstellingen 5a en 5b door de afdeling Garantie van het EOGFL, alsmede de begeleidende maatregel gefinancierd. Ook het EFRO, het ESF en eventueel het FIOV zullen hierbij worden betrokken.

486. In alle plattelandsgebieden die niet onder de doelstellingen 1 en 2 vallen, worden de maatregelen voor plattelandsontwikkeling ter begeleiding van en aanvulling op het marktbeleid medegefinancierd door de afdeling Garantie van het EOGFL. Deze maatregelen vervangen de maatregelen die op dit moment worden gefinancierd door de afdeling Orientatie en op initiatief van de lidstaten op het juiste niveau gedecentraliseerd uitgevoerd.

487. Gezien het toegenomen gewicht van milieuoverwegingen in dc landbouw, wordt de reeds bestaande begeleidende maatregel inzake het milieu een verplichte maatregel, om hiermee in te spelen op de wezenlijke zorg van de samenleving op het gebied van milieubescherming en behoud van de natuurlijke omgeving. Activiteiten als biologische landbouw, het behoud van semi-natuurlijke leefomgevingen, het onderhoud van traditionele boomgaarden en wallenlandschappen, het behoud van alpenweiden en de instandhouding van moerasgebieden moeten worden aangemoedigd.

488. Verder stelt de Commissie voor om het aantal communautaire initiatieven, waaronder &6n ten gunste van plattelandsontwikkeling, terug te brengen van 13 naar 3.

Europees Symposium Leader

489. Onder de bijna 1 000 deelnemers aan het van 9 tot en met 11 november in Brussel gthouden symposium waren vertegenwoordigers aanwezig van de door het communautaire initiatief Leader II begunstigde groepen, beheerders van 102 programma's, vertegenwoordigers van nationale overheden, communautaire instellingen, Oost-Europese landen en Cyprus. Het doel van dit symposium was het tot stand brengen van een dialoog met de mensen uit de praktijk om het toekomstige communautaire initiatief voor plattelandsontwikkeling gestalte te kunnen geven op basis van de ervaring die in het kader van Leader II is opgedaan.

Horizontale maatregelen

Maatregelen om de productie te verbeteren en te moderniseren

490. Jaarlijks onlvangcn ongeveer 41 000 landbouwbedrijvcn invcsteringsstcun voor individuele investeringsplannen die gericht zijn op vcrbetcring van het eoncurrcntievermogen. modcrnisering van de productieomstandighcden cn divcrsificatic van de activiteiten, alsmcdc milieubescherming en verbetcring van dc hygiene in de veehouderijbedrijven en het wel/.ijn van de dicren. Voor deze steun zijn geleidelijk beperkingen ingevoerd om de structuurmaatregelen beter op de marktsituatie af te stemmen en om op langere lermijn een duurzame ontwikkeling van de verschillende productiesectoren te waarborgen.

Jonge landbouwers

491. De steun aan jonge landbouwers omvat de vestigingspremie en de extra investeringssteun als bedoeld in de artikelen 10 en 11 van Verordening (EEG) nr. 950/97. Het is de bedoeling dat jongeren die in staat zijn zich aan de nieuwe realiteit in de landbouw aan te passen op deze wijze de leiding kunnen nemen over een landbouwbedrijf, door hun middelen te geven om de vestigingskosten betaalbaar te maken.

492. Op 4 September 1996 heeft de Commissie een verslag over de jonge landbouwers en de problematiek van bedrijfsovemamen in de Europese landbouw goedgekeurd, dat aan de Raad, het Parlement, het Economisch en Sociaal Comite en het Comit6 van de Regio's is voorgelegd.

493. Met dit verslag levert de Commissie een bijdrage aan de discussie over de vestiging van jongeren in de landbouw; in het verslag worden de sociale, economische, juridische en belastingtechnische problemen geanalyseerd waarmee landbouwers die zich willen vestigen, geconfronteerd worden. Het bevat een evaluatie van de bestaande communautaire instrumenten om de vestiging van bedrijven en de jongeren op het platteland te steunen, waarbij de toepassing en de resultaten in de verschillende lidstaten worden beschreven. Het verslag bevat ook een aantal richtsnoeren en aanbevelingen met betrekking tot de maalregelen die op communautair en nationaal niveau genomen zouden worden om de samenhang en de doelmatigheid van de acties in de Unie ten behoeve van jonge landbouwers te bevorderen.

Agrarische probleemgebieden

494. Bij de betalingsverplichtingen die het EOGFL-Orientatie voor agrarische maatregelen in het kader van doelstelling 5a aangaat, komt de specifieke steun aan landbouwers in agrarische probleemgebieden op de eerste plaats.

495. In de bergstreken en andere agrarische probleemgebieden worden nog steeds compenserende vergoedingen toegekend om de landbouw in stand te helpen houden en ontvolking tegen te gaan. Van deze steun, die bedoeld is om de over het algemeen hogere productiekosten te compenseren, wordt op grote schaal gebruik gemaakt. Meer dan 1,2 miljoen bedrijven profiteren van deze vergoedingen voor de landbouw in bergstreken en probleemgebieden. Van de totale oppervlaktc cultuurgrond in de Unie van de Vijftien wordt 56 % tot de agrarische probleemgebieden gerekend.

496. Verscheidene lidstaten hebben de Commissie hun ideeen over de versterking van het communautaire beleid ten behoeve van de bergstreken voorgelegd. De Commissie zet de dialoog met de lidstaten voort ten einde de betrokken maatregelen aan te passen aan de concrete behoeften van de verschillende bergstreken.

Maatregelen op het gebied van de verwerking en afzet van landbouw- en bosproducten

497. De tenuitvoerlegging van de maatregelen ter yerbetering van de verwerking en afzet van land- en bosbouwproducten als vastgesteld bij Verordening (EEG) nr. 951/97 (') en Verordening (') PB L 142 van 2.6. IW7. biz. 22.

(EEG) nr. 867/90 (') wordt voortgezet in het kader van dc programmering van de structuurfondsen voor de periode 1994-1999. Voor de gebieden van doelstellingen 1 en 6 zijn deze maatregelen, evenals de overige maatregelen van doelstelling Sa, opgenomen in de desbetreffende programmeringsdocumenten.

498. Eind 1996 had de Commissie 47 programmeringsdocumenten uit hoofde van Verordening (EEG) nr. 951/97 en Verordening (EEG) nr. 867/90 goedgekeurd:

• 9 ..nationaie" gecombineerde programmeringsdocumenten voor Frankrijk, Spanje, het Verenigd Koninkrijk, Nederland, Denemarken, Luxemburg, Oostenrijk, Finland en Zweden (met uitzondering van de regio's van doelstellingen 1 en 6);

• 13 „regionale” gecombineerde programmeringsdocumenten voor Duitsland (op het niveau van de deelstaten) en Belgie (op het niveau van de gewesten);

€€n communautair bestek voor steun aan Italiaanse regio's die niet onder doelstelling 1 vallen. Dit communautair bestek heeft betrekking op 13 regionale operationele programmes inzake verbetering van de verwerking en afzet van landbouwproducten en een multiregionaal operationeel programma. Verder gaat hetom 12 operationele bosbouwprogramma's inzake verbetering van de verwerking en afzet van bosbouwproducten in de Italiaanse gebieden die buiten doelstelling 1 vallen.

499. In 1997 zijn wijzigingen aangebracht in een aantal programmeringsdocumenten, met name die voor Spanje, Nederland en bepaalde Duitse regio's en is het communautaire bestek voor steun aan Italie gewijzigd. Deze wijzigingen betreffen voornamelijk toevoeging van nieuwe sectoren, wijziging van de financiele plannen en overdracht van financiele middelen binnen doelstelling 5a. De procedures voor het toezicht op en de evaluatie van de betrokken maatregel worden verder verbeterd in het kader van het partnerschap. Alle programmeringsdocumenten blijven tot eind 1999 van kracht.

500. Een verslag over de tenuitvoerlegging van Verordening (EEG) nr. 952/97 betreffende producentengroeperingen en unies van producentengroeperingen die zich op concentrate van het aanbod en aanpassing van de productie aan de eisen van de markt richten, is in voorbereiding en wordt door de Commissie bij de Raad ingediend.

Regionale maatregelen

Doelstelling 1

501. De regio's van doelstelling 1 in de Gemeenschap bestaan voor het grootste deel uit gebieden die in hoofdzaak een landelijk karakter dragen en waar land- en bosbouw de meeste grond in (') PB L 91 van 6.4.1990, biz. 7.

beslag nemcn en van groot belang zijn voor de inkomcnsvorming cn dc werkgclegenheid. In het merendeel van de onder doelstelling 1 vallende gebieden zijn de andere economische sectoren onderontwikkeld; binnen de plattelandsgebieden waarop doelstelling 1 van toepassing is, is de landbouw een belangrijke bron van werkgelegenheid in de particuliere sector (het aandeel van de landbouw in de werkgelegenheid bedraagt er circa 15 %).

502. De plannen voor de ontwikkeling van deze regio's zijn opgenomen in een communautair bestek of een gecombineerd programmeringsdocument. Uit de drie structuurfondsen en het FIOV wordt financigle steun verleend voor een scala aan maatregelen in het kader van programmes voor geintegreerde ontwikkeling. Samen met andere ontwikkelingsmaatregelen worden de maatregelen op het gebied van piattelandsontwikkeling en landbouw hoofdzakelijk gerealiseerd via geintegreerde multidisciplinaire pakketten waarbij de drie structuurfondsen zijn betrokken en die zijn gericht op diversificatie in de landbouwsector en verbreding van de economische structuur, die momenteel te sterk van de landbouw afhankelijk is.

503. Sinds 1994 worden ook de maatregelen in het kader van doelstelling 5a in deze programmes geintegreerd, wat voor nauwe coordinate en synergie met de ovcrigc maatregelen zorgt. In sommige lidstaten hebben de compenserende vergoedingcn die in de probleemgebieden worden uitgekeerd een groot aandeel in het communautaire bestek of het gecombineerde programmeringsdocument, wat de mogelijkheden voor de financiering van andere, meer op ontwikkeling gerichte maatregelen beperkt.

504. De kredieten voor doelstelling 1 maken bijna 70 % van de totale kredieten van de structuurfondsen uit. Alie kredieten van het EOGFL-Orientatie voor deze doelstelling zijn bestemd voor maatregelen ter verbetering van de situatie in de plattelandsgebieden. In beperkte mate dragen ook de twee andere fondsen aan deze maatregelen bij.

505. Het beleid voor piattelandsontwikkeling levcrt een opmerkelijke bijdrage aan de verbetering van de economische en sociale samenhang in de niet-stedelijke gebieden, die bijzonder groot zijn in de onder deze doelstelling vallende regio's.

506. De succesvolle uilvoering van operationele programma's in plattelandsgebieden, inzonderheid ook doordat ook doelstelling 5a daarin is meegenomcn, bcwijst dat het noodzakelijk is om in de doelstelling 1-regio's een versterkt beleid voor piattelandsontwikkeling tc vocrcn.

507. Als gevolg van natuurrampen kwamen in de Azoren spccificke problemen naar voren. In landen als Griekenland waar dc uitvoering bijzonder snel verliep, bleek een tekort aan kredieten.

508. In de nieuwe deelstaten heeft de omschakeling van de landbouw al goede rcsultaten opgeleverd. De landbouw in deze gebieden hoort nu tot de meest productieve van de Unie, met behoud van milieu en landschap. Het beleid voor dorpsontwikkeling is gezien de historische achtergrond en de noodzaak van sociale wederopbouw bij uitstek het juiste middel gebleken.

509. In de navoigende tabel is de bijdrage van dc Unie uitgesplitst naar lidstaat en naar fonds; ook de totale kosten zijn vermeld.

Doelstellingen 1 en 6 - 1994/1999 GPD’s en/of OP’s Bijgewerkt tot 1 September 1997

LkkuimAMUI

CPO'i

en/of

OPi
Suuctuur-(ontlsen (min ecu)EFROESFEOGFLFIOVToule

kosten


min ecu%min ecu•*min ecu*min ecu*min ecu
Belgique/Belgfc1730.0515,970.7166.722,847.06.40.40.12 411.7
Deutschland613 640,06 820.050,04 092.030.02 644.519.483.50.658 466.8
EiUdfta (Ellida)1413 980.09 489.567.92 560.518.31 800,012.9130.00.925 954.6
EspaAa1426 300.015 944.260.66 047.023.03 313.812.6995.03.847 702.8
France62 190.01 194.954.6525.524.0431.419.738.21.75 005.4
Ireland35 620.02 562.045.61 953.034,81 058.018.847.00.810 383.2
Italia1014 860,09 660.065,02 739.018.42 228.015.0233.01.627 525.3
Nederland1150.080.053,340.026.721.514.38.55.7958.7
Ostetreich (')1I6S.6107.765.033.120.024,815.00.00.0831.4
Portugal513 980.08 723.962.43 148,722,51 894,213.5213.21.526 713.4
Suomi/Finland (') (:)1459,9172.537.5105.823,0177.638.64.00.91 326.1
Sverige C)(J)1252.0122.648.763.925.461,424.44.11.6635.0
United Kingdom32 359,81 331.856,4747,231.7245,910,434.91.55 670.7
. EU6694 687,656 725.159.922 222.423.513 948.114.71 791.81.9213 585.1
(') Vanaf I januari 1995. (*) Doelstelling 6.

Belgie

510. Het EOGFL-aandeel maakt slechts een gering decl uit van de in het kader van doelstelling 1 voor Belgisch Henegouwen bestemde middelen. De acties verlopen zonder noemenswaardige problemen. Het grootste deel van de uitgaven heeft betrekking op twee horizontale vcrordeningen (950/97 en 951/97) inzake sociaal-structurele maatrcgclcn cn steun aan dc voedingsmiddclensector. De uitvoering van de mcer specifieke maatregelen op het gebied van dc plattclandsontwikkeling, gericht op consolidatie of diversiflcatie van de landbouw, is moeilijker. Een voorzichtig beheer van dit programma lijkt te voorkomen dat er storende gevolgcn optrcden als gcvolg van het steunniveau van doelstelling 1 ten opzichte van de naastgelegen gebieden.

Duitsland

511. Het beleid voor de bevordering van de landbouw cn de plattelandsgebieden in de Duitse doelstelling 1-regio's heeft als belangrijkste doelstelling het scheppen van duurzamc werkgelegenheid. Het beleid draagt er eveneens toe bij dat de plattelandseconomie wordt gestabiliseerd en het milieu wordt verbeterd. De besteding van de voor de programma's uitgetrokken kredieten was zeer bevredigend. Uit de regionale tussentijdse-evaluatievcrslagen blijkt het nut van de geintegreerde aanpak, zoals deze in operationele programma's wordt vastgesteld.

Griekenland

512. Het nationale programma van de landbouwsector heeft in 1995 en 1996 geprofiteerd van de inflatiecorrectie voor het CB en blijft in rap tempo vorderen, zodat de tranche van 1998 v66r eind 1997 kon worden vastgelegd. Op 30 decempber 1997 is er een nieuwe wijziging geweest met tevens een verhoging van de EOGFL-bedragcn.

513. De vorderingen bij het ondcrdcel plattelandsontwikkcling lopcn per regionaal meerfondsen-OP sterk uiteen. Over het geheel genomcn kan echter een klcine verbetering in het niveau van uitvoering worden vastgesteld.

514. De uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2019/93 (specifieke maatregelen ten behoeve van de kleinere eilanden in de Egei'sche Zee) verloopt sinds 1995 in het juiste tempo. Overeenkomstig deze verordening heeft de Commissie in 1996 een eerste verslag opgesteld over de uitvoering in de eerste twee jaren. In dit verslag worden de vorderingen die met de verschillende maatregelen zijn gemaakt, besproken, evenals een aantal Griekse verzoeken enkele regelingen aan te passen met het oog op een betere afstemming. Het verslag is in de Raad besproken en aan het Europees Parlement voorgelegd. Aan het verslag over het derde jaar van tenuitvoerlegging wordt gewerkt. Bovendien zal in 1998 een evaluatieverslag worden ingediend. Naar aanleiding van de conclusies worden eventueel wijzigingen voorgesteld.

Spanje

515. In de Spaanse regio's van doelsteliing 1 is de door het EOGFL-Orientatie verleende steun gcricht op bevordering van de plattelandsontwikkcling en modernisering van de landbouw.

516. In de loop van 1996 heeft de Commissie de volgende programma's goedgekeurd: in juni

het programma ..Ontwikkeling en economische diversificatie van de plattelandsgebieden", gefinancicrd met steun uit het EOGFL ten bedrage van 170 miljoen ecu en in oktober het meerfondsen-OP „Technische bijstand voor het bijwerken van de statistieken”, gefinancierd met steun uit het EOGFL ten bedrage van 15 miljoen ecu. .

517. De mate van uitvoering van de verschillende operationele programma's kan bevredigend worden genoemd. De algehele achterstand bij de nationale medefinanciering door de overheid zou de voltooiing van deze programma's in 1999 echter wel in gevaar kunnen brengen.

Frankrijk

518. Het lijkt erop dat de vertraging in de uitvoering van de vcrschillende GPD's wordt ingclopcn. In 1996 zijn naar aanleiding van de opgelopen vertragingen een aantal wijzigingsbesluiten goedgekeurd zodat de kredieten weer kunnen worden benut. In 1997 kan de tenuitvoerlegging van de programma's vermoedelijk worden versneld dankzij wijzigingen op basis van het resultaat van de tussentijdse evaluaties.

519. De doeistelling 1 -regio van het departement Nord (Frans Henegouwen) ondervindt dusdanige problemen bij de benutting van de kredieten dat men voomemens is om niet-inzetbare kredieten over te dragen aan door andere fondsen gefinancierde maatregelen.

lerland

520. Hetoperationele programma is sinds 1994 in uitvoering. In het jaar 1997 is nu de tussentijdse evaluatie van het programma voltooid.

521. Voor de maatregelen Beheersing van agrarische milieuvervuiling cn Hygiene in de zuivel is aanvullend 18 miljoen ecu ter beschikking gcstcld.

522. Ook het subprogramma Levensmiddelen, dat deel uitmaakt van het opcrationele programma Industrie, is in het kader van de tussenevaluatie van dat operationele programma beoordeeld, met als resultaat dat de middelen voor dat programma met 28 miljoen ecu zijn verminderd.

523. Voor het operationele programma Plaatselijke ontwikkeling van steden en platteland, dat een maatregel voor dorpsvemieuwing bevat, is eveneens een tussenevaluatie uitgevoerd. Voor deze maatregel zijn geen belangrijke veranderingen voorgesteld.

Italii

524. De programma's van de acht Mezzogiomo-regio's zijn in 1994 en 1995 goedgekeurd. De uitgaven in de eerste twee jaar hebben voomamelijk betrekking op de in het leven geroepen overgangsmaatregelen ten behoeve van de overgang van het oude naar het nieuwe systeem, waarin doeistelling 5a deel uitmaakt van de programmering van doeistelling I. Dankzij deze maatregelen kon de opgelopen achtcrstand worden ingehaald, hijv<x>rbeeld wat betreft de in Vcrordcning (EEG) nr. 2328/91 bcpaalde subsidiebetal ingen (allcrcerst de coinpcnserende vergoeding v<x>r landbouwers in probleemgebieden) en wat betreft Verordening (EGG) nr. 1204/82 (plan voor de citrusteelt). De andere in de programma's genoemde maatregelen zijn in 1996 en 1997 in de praktijk van start gegaan, nadat hierover op ruime schaal voorlichting was gcgeven cn nadai ccn grool aanial projccten was overgedragen.

525. De hiervoor verantwoordelijke minister heeft aan het multiregionale programma inzake maatregelen ter ondersteuning van de dienstverlening aan de landbouw regelmatige financiering toegekend ten behoeve van voorlichtingsactiviteiten en in juni 1997 is een begin gemaakt met de procedures voor de tenuitvoerlegging van de maatregel inzake onderzoek.

526. Het tweede multiregionale programma betreffende de ontwikkeling van zuidelijke landbouwproducten is eind 1996 door de Commissie goedgekeurd. In juli 1997 zijn de instanties uitgekozen die het programma moeten uitvoeren.

Nederland

527. In de tenuitvoerlegging van sommige maatregelen inzake het bevorderen van nieuwe landbouwactiviteiten, vemieuwing van de dorpen, toerisme op het platteland en milieuvoorzieningen is sprake van een grote vertraging.

528. Mede door de in het kader van de tussentijdse herziening voorgestelde wijzigingen wordt versnelde uitvoering van hetonderdeel landbouw en plattelandsontwikkeling van de programmes verwacht.

Oostenrijk

529. De EOGFL-maatregelen in het kader van hci structuurbcleid voor Burgenland hebben zeer positieve gevolgen gchad voor de economic op het platteland. Volgens het tussentijdse evaluatieverslag sluit het operationeie programma goed aan bij de behocftc van de regio. De gei'ntegreerde aanpak voor verbetering van de economic en het milieu heeft nict alleen geleid tot een grotere productiviteit maar ook tot beter op de markt afgestemde producten.

530. Het bestedingstempo van de uitgetrokken krediet is bevredigend.

Portugal

531. Over het geheel genomen is de uitvoering van de vier meerfondsenprogramma's waarbij het EOGFL-Orientatie is betrokken, overeenkomstig de ramingen verlopen.

532. Met name bij de uitvoering van het programma Pedra, dat betrekking heeft op de ontwikkeling van de autonome regio Azoren is sprake van een snellere uitvoering dan was geprogrammeerd: de tranche 1998 is reeds in 1997 vastgelegd. Naar aanleiding van de tussentijdse evaluatie bleek een verhoging van de bijdrage uit het EOGFL-Orientatie noodzakelijk.

533. De uitvoering van het deelprogramma Jandbouw” van het meerfondsen-OP..Modemisering van de economische structuur” is normaal verlopen. Mogelijkerwijs wordt een aantal prioriteiten naar aanleiding van de tussenevaluatie herzien.

534. Een vijfde meerfondsenprogramma is op 28 juli 1997 goedgekeurd. Het betreft de gcintegreerde ontwikkeling van het gebied Alqucva (Pcdi/.a), dat steun krijgt van dc Gcmeenschap ten bedrage van 203,133 miljocn ecu, waarvan 70 miljocn ecu uit het EOGFL-Orientaitc.

Verenigd koninkrijk NOORD-IERLAND

535. De uitvoering van alle niaatregelen is in voile gang, met uitzondering van de steun voor de levensmiddelenindustrie. Voor deze maatregel heeft de Britse regering haar medefinanciering verlaagd. Een tussenevaluatie van het subprogramma heeft plaatsgevonden, waaruit enkele aanbevelingen voor wijziging van onderdelen van het programma zijn voortgekomen. Aan de moeilijkheden met de financiering van steun voor de levensmiddelenindustrie is bijzondere aandacht geschonken.

SCHOTSE HIGHLAND EN ISLANDS

536. In 1997 is een tussenevaluatie van de maatregclcn voor landbouw cn plattclandsontwikkcling uitgevoerd, echter zondcr dat grote veranderingen zijn voorgesteld.

MERSEYSIDE

537. In vervolg op de beslissing van de Britse regering om voor toepassing van Verordening (EEG) nr. 951/97 (voorheen 866/90) geen geld meer beschikbaar te stellen, is in de loop van het jaar besloten de EOGFL-kredieten tot 1,1 miljoen ecu te verlagen.

Ultraperifere regio's

538. Met het oog op de economische en sociale achterstand van deze regio's, die nog door blijvende structurele factoren als afstand, insulaire positie en beperktheid van de lokale afzet wordt vergroot, heeft de Gcmeenschap in overeenstcmming met de vcrklaring betreffende de uhraperifere regio's als bijlage bij het Verdrag van de Europese Unie in 1991 en 1992 drie verschillende programma’s opgesteld: Poseidom (Franse overzeese departementen: Martinique, Guadeloupe, Guyana en Reunion), Poseima (Portugese archipels Madeira en de Azoren) en Poseican (Canarische Eilanden). Deze programma’s zijn op de specifieke eigenschappen van de betrokken regio afgestemd en omvatten diverse sectoren. Landbouw is een voomaam onderdeel, dat betrekking heeft op steun in aanvulling op het GLB of specifieke steun voor een grote verscheidenheid aan producten. De financiering komt uit het EOGFL-Garantie en omvat twee soorten maatregelen.

539. Een speciale bevoorradingsregeling: de Commissie stelt via het beheerscomite jaarlijks of per seizoen een voorlopige voorzieningsbalans vast voor de elementaire landbouwproducten bestemd voor menselijke consumptie en voor verwerking ter plaatse. Over de invoer van deze hoeveelheden producten uit derde landen worden geen douanerechten geheven. Over invoer uit de Gemeenschap wordt steun verleend gelijk aan het voordeel dat overeenkomt met ontheffing van invoerrechten. In dit verband vindt binnen de interservicegroep voor de uhraperifere gebieden overleg plaats over mogelijkhcden om de doelmatigheid van deze regeling te vergroten door aanpassing van de technische berekeningswijze van deze steun.

540. De landbouwproducten uit deze regio's krijgen acmvullende steun voor productie, afzet of verwerking.

541. De basisverordening voor landbouwproducten voor Poseidom (Verordening (EEG) nr. 3763/91) is in november 1995 gewijzigd (Verordening (EEG) nr. 2598/95) naar aanleiding van het verslag van de Commissie over de tenuitvoerlegging van de maatregelen en op verzoek van de Franse overheid. Gedurende 1997 is de serie verordeningen houdende toepassings-voorwaarden door de Commissie goedgekeurd.

542. De voorbereidende werkzaamheden ten behoeve van een herziening van de basisverordeningen Poseican en Poseima (Verordening (EEG) nr. 1601/92 en (EEG) nr. 1600/92) zijn in voile gang.

Doelstelling 6

543. Bij de laatste uitbreiding van de Unie, begin 1995, is de/.c nieuwe doelstelling van het structuurbeleid ingcsteld. Voor doelstelling 6 van de strucluurlondscn wordt de aanpak van de bestaande doelstelling 1 gevolgd, zij het met een iets geringer steunbedrag per hoofd van de bevolking. Ongeveer 50 % van het totale grondgebied van Zweden en ongeveer 60 % van het grondgebied van Finland komen in aanmerking voor doelstelling 6.

132 PLATTELANDS0NTW1KKELINC

544. Ofschoon aanzienlijke inspanningen worden geleverd om activiteiten van particulieren en de non-profitsector voor deze gebieden tot ontwikkeling tc brengen, blijven deze gebieden als gevolg van het zeer ruwe klimaat en de uiterst geringe bevolkingsdichtheid op de lange termijn afhankelijk van steun uit de openbare middelen. Het gemeenschappelijk structuurbeleid heeft als voomaamste doel, ontvolking van het platteland te voorkomen en het levenspeil op het platteland te verhogen. Daamaast ligt de nadruk op verhoging van de toegevoegde waarde van grondstoffen uit de regio's in kwestie door deze in de streek zelf te verwerken en op maatregelen om de plaatselijke mogelijkheden beter te benutten.

545. De betalingen in de gebieden van doelstelling 6 met hun strenge klimaat vinden hoofdzakelijk plaats uit hoofde van hun status als probleemgebied, wat bcgrijpelijk is omdat land- en bosbouw de hoofdactiviteiten zijn. Met de beoogde toename van de bewerking ter plaatse en de betere benutting van de plaatselijke mogelijkheden wordt voortgang geboekt, hoewel het tempo nog te wensen overlaat.

Finland

546. Het grootste deel van de financiele middelen van het EOGFL wordt aan compenserende vergoedingen besteed, hoewel het medefinancieringspercentage voor de betrokken maatregel vrij laag is. Daarnaast zijn er maatregelen om de doelmatigheid in landbouw en de levensmiddelenindustrie te vergrotcn. Ondanks dc vertraagde start van het specifiek op het platteland gerichte pakket zijn al meer dan 300 ontwikkelingsprojecten, waarbij oqgeveer 350 nieuwe banen ontstaan, goedgekeurd voor financiering door het EOGFL. Dat is van grote betekenis voor dit gebied, omdat het algemene programma de snelle afkalving van het aantal boerderijen niet heeft kunnen tegenhouden, noch voldoende banen buiten de landbouw heeft kunnen creeren. Tegenover de beperkte bedragen die voor plattelandsontwikkeling zijn toegekend, staat een compensatiepakket op basis van nationale financiering.

Zweden

547. Door de in 1996 gelanceerde ontwikkelingsprojecten met EOGFL-financiering zullen ongeveer 300 banen behouden blijven of ontstaan.

Nationale steun

548. Overeenkomstig artikel 142 van de Akte van Toetreding mogen Finland en Zweden met toestemming van de Commissie doorgaan met het verlenen van dezelfde nationale steun op lange termijn ten gunste van de landbouw in hun noordelijke gebieden als zij vo6r hun toetreding tot de EU vcrlcenden. Toestemming hiervoor wordt echtcr alleen verleend onder voorwaarde dat het producticvoiume noch dc intensilcit van de sieun stijgt. De Commissie heeft deze steunregelingen bij een bcschikking van 4 mei 1995 voor Finland en van 28 februari 1996 voor Zweden goedgekeurd. De regelingen zijn met ingang van 1 januari 1995 van toepassing in de betrokken gebieden (in beginsel de gebieden boven de 62e breedtegraad), die in Finland 55,5 % en in Zweden 14 % van de cultuurgrond beslaan. Op grond van met redenen omklede verzoeken hiertoe van de twee lidstaten heeft de Commissie de beschikking voor Finland op 4 april 1997 en die voor Zweden op 17 juli 1997 gewijzigd.

549. De Commissie heeft het verslag 1995 over de tenuitvoerlegging van deze steunmaatregelen in Finland opgesteld en bij de Raad ingediend. De Raad heeft het verslag bekeken. Aan het verslag over Zweden wordt gewerkt.

Doelstelling Sb

550. De toezichtcomitcs zijn reeds in 1995 en 1996 aangesteld en hebben hun werkzaamheden gedurende 1997 krachtig voortgezct.

551. Het toezichtcomitd is verantwoordelijk voor het toezicht op de medegefinancierde maatregelen als onderdeel van de communautaire programma's. Het wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van dc lidstaat en is samengesteld uit vertegenwoordigers van de overheden die voor medefinanciering zorg dragen en soms vertegenwoordigers van de sociaal-economische groeperingen. Het comite wordt geacht eventuele problemcn bij de uitvocring vast te stellen en relevante wijzigingen te onderzoeken. Indien nodig doct het toezichtcomite voorstellen aan de Commissie voor bclangrijke wijzigingen in de programma's.

552. In 1997 hebben de toezichtcomitcs zich voornamclijk bcziggehoudcn met het voorbcreiden en uilvoeren van tussentijdsc evaluates. Het is van belang dat de toezichtcomitcs kunnen beschikken over een wezcnlijk instrument om de mogclijke gevolgen van de lopende maatregelen te kunnen beoordelen en er met name ten aanzien van het creeren en het behouden van arbeidsplaatsen voor te zorgen dat het verkregen effect zo groot mogelijk is. Krachtens artikel 130 A van het Verdrag gaat het er inzonderheid om dat de verschillen in ontwikkelingsniveau (inkomen en werkgelegenheid) tussen plattelandsgebieden en de rest van het land afnemen, althans niet toenemen.

553. De verschillende toezichtcomites hebben beoordelaars aangezocht en de toetsingscriteria met betrekking tot dc op te stellen verslagen goedgekeurd. De toezichtcomitcs hebben telkcns exteme beoordelaars uitgckozen door middel van open aanbestedingen. De bedoeling hiervan is om de geloofwaardigheid van de verslagen, die de toezichtcomites moeten bespreken en goedkeuren, te vergroten. Voor 83 evaluatieverslagcn is reeds een overeenkomst gesloten, waarin vaak sprake is van aanvullend specifiek onderzoek en onderzoek per sector. Naar aanleiding van deze verslagen heeft een groot aantal toezichtcomites reeds wijzigingen op de programmes ingediend. In 1997 zijn 61 wijzigingsbesluiten besproken en goedgekeurd.

554. Gebleken is dat tussentijdse evaluatie zeer belangrijk maar ook zeer moeilijk is. In bepaalde lidstaten waar een evaluatie nog niet tot de normale gang van zaken behoort, moesten veel moeilijkheden worden overwonnen. Hierdoor is er in enkele lidstaten een achterstand ontstaan bij de evaluatie. De verkregen resultaten bevestigen echter dat deze werkwijze nuttig is en de toepassing ervan heel belangrijk. De toezichtcomites konden zodoende nagaan wat de beste manier is om de verwachte eindresultaten van de programma's te verbeteren.

555. Voor de puur financidle uitvoering hadden alle bevoegde autoriteiten voor elk van de structuurfondsen reeds in het eerste jaar van elk programma de verantwoordingprocedures met betrekking tot de betalingen vastgelegd. (Een groot dcel van de programma's (30) is namelijk in de loop van het tweede halfjaar van 1995 goedgekeurd (in 1996 voor Zweden).)

556. Voor alle programma's was 1996 het eerste jaar van volledige uitvoering, en 1997 het jaar waarin de uitvoering in veel onder doelstelling 5b vallende regio's moest worden getoetst. De economische en financiele situatie en de daarmee gepaard gaande strakkere begrotingsdiscipline bracht de autoriteiten die moeten zorgen voor dc nationale of regionale medefinanciering in aanvullingopdecommunautaire bijdragen in moeilijkheden. Hierdoor ontstonden meer vertragingen (in het geval van het Verenigd Koninkrijk), maar ook vertragingen waar deze zich niet eerder hadden voorgedaan (in bepaalde regio's in Spanje). De communautaire betalingsmethode houdt in dat de lidstaat zich ten opzichte van de Commissie per jaar verantwoordt voor de aan de eindbegunstigden van de programma's gedane betalingen en dat op basis daarvan de lidstaat de voorschotten voor de volgende jaarbedragen ontvangt. Het moge duidelijk zijn dat de vastleggingen voor 1997 voor programma’s die laat van start zijn gegaan, vertraging hebben opgelopen.

557. Desondanks kan worden gestcld dat de bestedingen inzake de programma’s over het algemeen op gang gckomen zijn cn dat dc tocnamc van dc communautaire vastleggingen indcrdaad verhoudingsgewijs groter is dan in de beginjaren van de programma’s. Deze beginjaren waren overigens moeilijk vanwegc dc late goedkeuring van de GPD's. In veel regio's is aangcloond dat het mogelijk is om zelfs bij programma's die zijn toegesneden op economisch zwakke regio's een bevredigend bestedingstempo te handhaven. Verschillende regio’s hebben namelijk de vastleggingen van de begrotingstranche voor 1998 kunnen vervroegen. Hierdoor kon in bepaalde regio's in Spanje en Duitsland een deel van de in het begin ontstane achterstand worden ingelopen, hetgeen niet onvermeld mag blijven. In andere gevallen is de achterstand weliswaar niet ingelopen, maar lijkt het tempo bevredigend (Frankrijk).

558. Het gaat hier om een belangrijke inspanning die in de resterende periode moet worden voortgezet. De kwestie is van genoeg gewicht om er samen met de lidstaten op te letten, inzonderheid met het oog op de problemen die bepaalde lidstaten kunnen ondcrvinden bij de medefinanciering van de in de GPD's vastgestelde maatregelen.

559. Ten slotte lijken bepaalde lidstaten met een bijzondere problematiek te kampen, die door de Commissie in het kader van het partnerschap nauwlettend wordt gevolgd.

Overzicht van de financiering van de communautaire GPD’s voor de periode 1994-1999, doelstelling Sb

(in miljoen ecu) (’)
LidstaatGPD’sTouai

struciuurfctml-

sen
EOGFLEFROESFTotale overheids-uagaven (')Totale

kostcn

(’)
Belgitt/Belgique378.123,841.113.2183,1266,2
Danmarkl54.021,621,610,8112,2202,3
Deutschlaind81 240.8527,8479.5233,55 072,17 588.4
Espafla7676,2423,4163,189,71 336,01 838,5
France212 250,91 010,9945,9294,14 952,07 948,7
Italia13904,3411.1370,6122.62 247,54 700,6
Luxembourg16,02.23.10.820,525,5
Nederland5150,050,681,817,6510,6595,4
Osterreich7411,0164,2175,071,81 089,52 679,9
Suomi/Finland2194,066,794,532.8457,1624,0
Sverige5141,040,270,630,3447,7727.1
United KingdomII820,5151,2535,0134,31 763,41 972,1
Total UE846 926,72 893,62 981,61 051,518 191.629 168,7
(’) Huidig prijjnivcau.

(J) Inctusicf financieic bijdragc van dc lidstaten (') Inclusicf middclcn ui( particulicrc bronnen.

Belgie

VLAANDEREN

560. Voor de programmeringsperiode 1994-1999 is het algemene doel van de twee programma’s (Meetjesland en Wcsthock) de werkgelegenheid in de landbouw uit tc breiden cn in stand tc houden, de levensomstandigheden in de dorpen te verbeteren en de land- en tuinbouw te diversil'ieren.

561. In de programma's wordt de nadruk gelegd op een geintegreerde benadering van dc plattelandsontwikkeling via benutting van de comparative voordelen van het ene gebied ten opzichte van het andere. Toerisme wordt gezien als een instrument bij uitstek voor de ontwikkeling van de regio's, maar ook aan de mogelijkheden voor bedrijfsvestigingen moet aandacht worden gegeven.

562. In het kader van de twee Vlaamse GPD's zijn een aantal milieumaatregelen genomen. Deze hebben voornamelijk be trekking op een nieuw coordinatiecentrum, steun aan ondernemingen op het gebied van het milieu en een milieutoetsing van het bedrijfsleven in de regio.

563. De twee toezichtcomites zijn dit jaar elk tweemaal bijeen geweest. Zij hebben vastgesteld dat de uitvoering van niet-specifiek landbouwgerichte projecten betrekkelijk langzaam gaat. De vertraging wordt voornamelijk veroorzaakt door problemen met de medefinanciering aan de kant van de Vlaamse regering. Alleen de begrotingstranche 1994 is voor alle drie fondsen vastgelegd. Betaling van de communautaire bijdragen is beperkt gebleven tot de eerste tranche van 1994 (tweede tranche 1994 wat het EOGFL betreft).

564. Een reeks voorstellen tot wijziging van dc programma's is ingedicnd. De Commissie beoordeelt de noodzaak tot wijziging van dc GPD’s aan de hand van de tussentijdse evaluatieverslagen. Herprogrammering van de Vlaamse GPD's zal waarschijnlijk in de loop van het eerste half jaar van 1998 gebeuren.

WALLONlfi

565. Het GPD-5b voor het gcwest Wallonie, waarvan dc uitvoering in 1996 betrekkelijk traag was, heeft dit jaar belangrijke voortgang geboekt. 47 % van de communautaire kredieten is namelijk sinds het begin van de periode 1994-1999 vastgelegd. De programmering verloopt derhalve over het algemeen positief, al moet men zich blijven inspannen om de feitelijke uitvoering van de projecten te versnellen zodra de administratieve dossiers zijn afgerond.

566. Een prioritair zwaartepunt is gericht op dc bosbouwsector omdat deze belangrijke mogelijkheden biedt voor dit gewest. De in het kader van de structuurfondsen genomen maatregelen gaan van voorlichting aan het publiek en eigenaren, lot de eerste bewerking en ook ondcrsteuning bij een adequaat bosbeheer in grote bosgebieden. Bclangrijkste doel is combinatie van de hoofdfuncties van het bos, te weten houtproductie, toerisme door voorzieningen voor wandelaars en ecologie en milieu. De deelmaatregel betreffende beplanting en onderhoud van het wallenlandschap behocft een meer actieve onderstcuning. omdat deze enige startmoeilijkheden andervindt.

567. In de landbouwsector is er naast het prioritaire zwaartepunt ten gunste van divcrsificatie :en actie gevoerd voor kwaliteitsverbetering van traditionele productiewijzen.

565. Het toezichtcomite 5b van het gewest Wallonie is in 1997 twee keer bijeen geweest en teeft vastgesteld dat de begrotingssituatie voor het EOGFL en het ESF gunstig is (vastlegging /an de eerste drie tranches van het EOGFL en van de eerste vier tranches van het ESF), maar lat er bij het EFRO sprake is van een zekere vertraging (alleen de eerste tranche is vastgelegd).

569. Het toezichtcomite past het programma aan de hand van de evalualie aan, zodat met name de geconstateerde achterstand met betrekking tot de EFRO-kredieten kan worden ingelopen.

Denemarken

570. De Deense gebieden van doelstelling 5b bctreffen 19,6 % van het totale gebied en 7 % van de bevolking. De begroting van het programma voor de pcriode 1994-1999 beloopt in totaal 202 miljoen ecu (prijspcil 1994). De voornaumsic doclstcllingcn zijn het scheppcn cn bchoudcn van blijvende wcrkgelegenhcidskanscn en verbetering van het inkomcnsniveau in het gebied, waarbij tegclijk de nodigc aandaeht bestaat voor bcscherming cn verbetering van het natuurlijkc milieu. De dric grotc prioritcitcn in de ontwikkcling zijn: divcrsificring cn bcscherming van de natuurlijke omgcving van land- cn bosbouw, ontwikkcling van het MKB cn ontwikkcling van het toerismc.

571. Het toezichtcomite voor het programma is op 12 juni 1997 bijeen geweesl. Het voornaamste agendapunt was het verslag van de tussentijdse cvaluatie. Volgens het verslag is voldoende voortgang geboekt, rekening houdend met de late start van de uitvoering. Om de doelstellingen te halen zou het echter nodig zijn om voor een dcel van de tragcre maatregelcn actiever campagne te voeren. AIs voorbeeld van een geslaagde actieve promotie van maatregelen noemt het evaluatieverslag de resultaten die in het graafschap Sonderjylland zijn bereikt met de omschakeling van traditionele naar organische landbouw. De inspanningen werden beloond met een groot aantal projecten die aan de twee voornaamste doelstellingen van het programma bijdroegen, namelijk de zorg voor de economische lcvensvatbaarheid ten behoeve van de plaatselijke bevolking en bescherming en verbetering van het milieu. Herziening van de programmaopzet is volgens de beoordelaar in dit stadium niet nodig, maar een bcoordcling van de situatie in 1998 zou wenselijk zijn. Ondanks sterkc bchocfte aan extra middelcn bij cnkclc maatregelen. besloot de Commissic om de aanbevelingen van tie beoordelaar te volgen. Tcvens wen I besloten om het besluit over toewijzing van tie intlexaliegeltlen tot 1WX nit te stellen.

Duitsland

572. Uit hoofde van doelstelling 5b vindt in Duitsland mcdefinanciering van acht regionale programma's door de Commissic plaats. Het totale bedrag van 5 200 miljoen ecu bestaat onder andere uit 523 miljoen ecu van het EOGFL, 475 miljoen ecu van het EFRO cn 231 miljoen ecu van het ESF en heeft betrekking op 17 % van het totale Duitse grondgebied en 9,7 % van de bevolking.

573. Tijdens de verschillende bijeenkomsten van de toezichtcomites is in gezamenlijk overleg tot wijzigingen besloten om te zorgen voor een soepele uitvoering van de programma's. Het betrof

onder andere aanpassing van de toegekende jaarlijkse tranches binnen subprogramma's en versterking van succesrijke maatregelen. Uit de resultaten van de tussentijdse evaluatie komt duidelijk naar voren dat plattelandsontwikkeling in Duitsland een overheersende rol in het Duitse regiobeleid speelt en dat de 5b-programma's de beste wijze zijn om dit belcid en de ontwikkeling van het platteland te bevorderen.

574. Over het geheel is de voortgang bij de programmes goed, vooral in de dcelslatcn die voomamelijk landelijk van karakter zijn. Slecswijk-Holstein, Beieren, Badcn-Wurttcmbcrg en Neder-Saksen hebben hun aanvankelijke tempo aangepast, waardoor de bestedingen zijn toegenomen. Zij hebben om vastlegging van de tranche 1998 verzocht om de voortgang met de tenuitvoerlegging bij te kunnen houden. Doordat in de periode 1994-1996 reeds ervaring was opgedaan, zijn de programmes er ook in geslaagd het beleid ten aanzien van het menselijk kapitaal en de inspanningen ten behoeve van de plattelandsontwikkeling beter op elkaar af te stemmen.

Spanje

575. De Spaanse programmes van doelstelling 5b zijn in 1997 bevredigend blijven verlopen, zowel wat betreft de financiele als de daadwerkelijke uitvoering. Aan het eind van dit jaar hadden de zeven 5b-regio's de tranche 1997 voor de drie fondsen vastgelegd en in een aantal gevallen (Navarra, Aragon) waren zij reeds vooruitgelopen op de vastlegging 1998. In sommige regio’s begint bij bepaalde maatregelen de bodem van de toegekende kredieten al in zicht te komen. Voor Navarra, dat een op Europees niveau exemplarisch programma heeft, zullen alle kredieten begin 1999 zijn besteed.

576. De toezichtcomit6s van de zeven regio's hebben naar aanleiding van de resultaten van de tussentijdse evaluatie een balans opgemaakt van hetgeen tot stand is gekomen gedurende de periode 1994-1996. De verslagen geven over het geheel genomen een positief totaalbeeld van het effect van de programmes, hoewel er ten aanzien van de coordinate tusscn de beheersorganen van de verschillende maatregelen en ten aanzien van de informatieverstrekking over dc genomen maatregelen aan de partners op het platteland nog wat verbeteringen worden voorgesteld. Volgens de beoordelaars is een grotere inspanning nodig bij de uitvoering van het ESF-aandeel, met name wat betreft de afstemming van maatregelen ten gunste van het menselijk kapitaal op de andere maatregelen van het programma.

577. Op basis van hetgeen in 1994-1996 is bereikt en de tussentijdse evaluatieverslagen hebben verschillende regio's voorgesteld om de verhouding tussen de oorspronkelijk in 1994 goedgekeurde maatregelen en prioritaire zwaartepunten voor ontwikkelingsdoeleinden aan te passen om de doelstellingen van de programmes beter te kunnen realiseren. Nadat de toezichtcomites deze wijzigingen en de benutling van de inflatiecorrectic hadden bekeken cn goedgekeurd, heeft dc Commissie deze met een hesluit bckrachtigd.

Frankrijk

578. De toezichtcomit^s van doelstelling 5b hebben zich in de loop van 1997 voornamelijk gewijd aan het bestuderen van de tussentijdse evaluatieverslagcn waarin ecn eersle balans wordt opgemaakt van de uitvoering en het effect van de programma's. In dit stadium was hct niet altijd mogelijk om te beschikken over effectindicatoren, maar dankzij de evaluatie konden verschillcnde GPD’s worden aangepast.

579. Ondanks de vertraging in verband met de goedkeuringstermijnen en de start van de programma's, is het voortgangstempo over het geheel genomen bevredigend en geheel in overeenstemming met de jarenplanning.

580. In bepaalde voorheen niet bij de programma's ingedeelde gebieden (met name Haute-Normandie en vier van de vijf departementen in het Loiregebied), ontstonden bij de operationele tenuitvoerlegging van het programma en bij het administrative en financiele beheer moeilijkheden vanwege het gebrek aan eerdere praktijkervaring met communautaire programma's (problemen op het niveau van beheerders, begeleiders en opdrachtgevers) en hadden de betrokken partijen onvermijdelijk enige tijd nodig om zich het programma eigen te maken. Hct nationale programma voor technische bijstand dat in 1997 van de grond komt, zal dezc ongelijkhcid tussen de regio's kunnen verminderen, zal kunnen zorgen voor toenemcnde harmonisatie in het beheer van de programma's en zal de taak van de leidinggevenden vergemakkelijken dankzij opleidingen, uitwisseling en overdracht van informatie en ervaring en door de juiste keuze voor een goed functionerend informatiesysteem dat compatibel is tussen de regio's.

581. Vrijwel alle programma's bevatten maatregelen ten behoeve van de kwaliteit van landbouwproducten. In het GPD voor PACA bijvoorbceld is sprake van collectieve maatregelen over het hele traject van de agrarische bedrijfskolom met hct oog op de ccrtificering van kwaliteitsproducten. In Bourgogne is in 1996 cen programma tot stand gekomcn voor hct op contractbasis produceren van rundvlces van hoge kwaliteit om veeboeren/fokkers aan te moedigen (weer) mester te worden. Verder streeft men in Basse-Normandie in het kader van de traditionele bedrijvigheid naar „normandisering" van de veestapel.

582. Gebleken is dat het vaak moeilijk is om economische projecten op te zetten, vooral in de ievensmiddelensector vanwege het kleine aantal initiatiefnemers op het platteland. Bepaalde regio's (Bourgogne, Franche-Comi en Limousin) hebben daarentegen met veel succes projecten voor houtenergie of houtverwerking opgezet met het oog op exploitatie van de lokale hulpbronnen van het bos.

583. Op het gebied van het toerisme zijn de meeste van de vele maatregelen in het algemeen nogal versnipperd en is het probleem dat hiervoor een totaalbeleid moet worden opgesteld, waarvan voorzieningen, herinrichting van dorpen en structurering van de exploitanten deel uit maken.

Hetzelfde geldt voor de ontwikkeling en vcrnicuwing van de dorpen, waarbij het nauwgezet renoveren van gemeentelijke gebouwen het vaak wint van algcmenc projecten op het gebied van ruimtelijke ordening die voor kleine gemcentcn moeilijker tc ontwcrpcn en uit tc vocrcn zijn. Er zijn echter enkele omvangrijke projecten met cen totaalconcept zoals de „Kcltischc-beschavingsroute” in Bourgogne.

584. Een ander zwaarwegend element in de programma's is de beschcrming en exploitatie van het natuurlijk erfgoed. Voorbeelden zijn de rcgio Midi-Pyrenees, waar gecoordinccrde maatregelen voor kwetsbare ecosystemen worden gefinancicrd, Bassc-Normandic, waar cen sterke programmering gericht is op maatregelen voor gocd waterbchccr en de inrichting van de rivicren, en Bretagne, waar de hoogtcpunten van het natuurlijk erfgoed worden gecxploitcerd. De geplande maatregelen worden soms versterkt of nicer gericht toegepast naargclang de plaatsclijkc problemen zich ontwikkelen. Zo wordt in Bretagne de van de landbouw afkomstige vervuiling bestreden om de kwaliteit van het water te herstellen, worden in de rcgio Centre nieuwe soorten maatregelen ingevoerd met het oog op de verwerking van landbouwafval en worden in de Limousin de kredieten van de inflatiecorrectie aangewend om tegemoet te komen aan de noodzaak van een afvalbeheerbeleid.

585. In bepaalde programmes is met succes gekozen voor een in belangrijke mate gedecentraliseerde benadering waarbij de nadruk ligt op de eigen verantwoordelijkheid en bekwaamheid van plaatselijke betrokkenen. Dit is met name het geval in Rhone-Alpes, Midi-Pyr€n6es en Bourgondie, waarvan de doclstclling 5b-rcgio is onderverdccld in zcven ..kleine regio's”. Op de vcrschillende terreinen wordt dit GPD zodoendc bij uitzondering op drie niveaus (regio - departement - „gecobrdinccrd regionaal ontwikkclingsprogramma” voor elke ..kleine regio”) ten uilvoer gelegd. Dankzij deze methode is cr sprakc van cen geintegreerd en toekomstgericht ontwikkclingsconcept op lokaal niveau waaruit cen totaal territoriaal project kan voortkomen.

Italic

586. Over het algemeen is bij uitvoering van de programma's gcblcken dat bij de goedkeuring tot de juiste strategieen is besloten. Bij de investeringen in landbouwbedrijven ligt veel nadruk op een streeks- of sectorgewijze collectievc benadering, waardoor het territoriale effect van de maatregelen is versterkt. In Veneto bijvoorbceld is tussen 60 % en 80 % van de voor verbetering en diversificatie van de landbouwproductic bestemde kredieten besteed in de vorm van gecoordineecrde investeringen.

587. De aandacht richt zich steeds nicer op maatregelen ter ondersteuning van de wcrkgelcgenhcid. In het programma van de rcgio Toscanc zijn nieuwe steunmaatregelen ten behoeve van de werkgclegcnheid opgcnomcn (onder mecr hulp bij het aannemcn van pcrsonecl en het starten

van een bedrijf)- In de provincie Bolzano richt men zich in het bijzonder op de bescherming en exploitatie van het milieu. Hier hebben 37 berghutten en enkele honderden veehouderijbedrijven steun gekregen voor diverse milieu-investeringen.

588. De toezichtcomites van de 13 betrokken regio's zijn regelmatig bijecn geweest en de tussentijdse evaluatie is zo goed als afgerond. De financiele voortgang van de programma's vertoont nog enige achterstand, met name vanwege de ingewikkelde uitvoeringsmaatregelen die vooral van invloed zijn op de betalingen. De versnelling waarop in 1997 werd gerekend, blijkt zich voomamelijk voor te doen in de regio's die tijdens de vorige fase (1989-1993) ook steun kregen in het kader van doelstelling 5b, terwijl de regio's die voor het eerst steun krijgen daarentegen de grootste achterstand blijken te houden.

Luxemburg

589. Het programma is gebaseerd op drie prioritairc zwaartepunten: het rcvitaliscren van land-en bosbouw op een milicuvriendelijke wijzc, schcppen en instandhouden van duurzame werkgelegenheid en bevordcren van investeringen in het toerisme en in verbetering van de levensomstandigheden.

590. Uit de tweede vergadering van het toezichtcomite die medio 1997 is gehouden, komt, ondanks de grote achterstand in de uitvoering van het programma, de wil naar voren om serieus te beginnen met de controlewerkzaamhedcn.

591. Het uitvoeringsniveau van de betalingen per fonds laat een verbetering zien ten opzichte van het verleden [46,3 % voor het EOGFL; 30,2 % voor het ESF en een nogal zwakke 22,5 % voor het.EFRO]. Voor bepaalde EOGFL-maatregelen als inrichting van het toekomstige natuurreservaat Our, milieubescherming, bchoud van het platteland en ontwikkeling van logies op de boerderij is van de zijde van promotoren van projecten nog gecn respons gekomen.

592. Het toezichtcomite heeft bepaald dat bepaalde maatrcgclcn in de loop van 1998 herzicn moeten worden naar aanleiding van het tussentijdse evaluaticvcrslag. Dc goedkeuring van dit verslag zou begin 1998 moeten plaatsvinden.

593. De Commissie heeft na een besluit van het toezichtcomite om het financieringsplan to herprogrammeren de ovcrdracht van de nicl bcnutlc kredieten naar de tranches 1907, 1998 cn 1999 goedgekeurd.

Nederland

594. De voomaamsteprioriteiten van de Nederlandse doelstelling 5b-programma's zijn verhoging van de economische activiteit en verbetering van het milieu, waarbij duurzame ontwikkeling van de regio tot stand moet komen door het gelijktijdig verbeteren van zowel de kwaliteit van de

economie om de werkgelegenheid en inkomens op peil te houden of zelfs te verbeteren, als de kwaliteit van de natuurlijke omgeving.

595. In de provincies Friesland, Groningen/Drenthe, Overijssel en Limburg ligt de nadruk over het algemeen op de oprichting van nieuwe bedrijven, het toerisme en de ontwikkeling van het landschap, terwijl in de provincie Zeeland de aandacht voornamelijk is gericht op diversificatie van de landbouw.

596. De vergaderingen van de vijf toezichtcomites, die tweemaal per jaar bijeenkomen, zijn bevredigend verlopen.

597. De tussentijdse evaluatie van alle programma's is in de loop van de ecrste helfl van 1997 ingediend en goedgekeurd. De initiatiefncmcrs hebbcn in ruime meerderheid vastgcsteld dal voortzetting van hun projecten zonder communautaire bijdrage niel mogelijk was geweest en dat de uitvoering dankzij de steun kon worden versncld en op grotere schaal aangepakt. Op grond van deze evaluatieverslagen kon worden vastgestcld welke wijzigingen eventueel doorgevoerd moeten worden.

598. De uitvoering van deze programma's verloopt bevredigend. Van de aan alle doelstelling 5b-regio’s in Nederland voor de duur van de programmaperiode 1994-1999 toegekende kredieten is 41,5 % vastgelegd en van de betalingen is 28,9 % verricht. Per fonds bedragen de vastleggingen: EOGFL 52,2 %, EFRO 40,3 %, ESF 16,5 % en de betalingen EOGFL 40,7 %, EFRO 26,7 % en ESF 10,1 %.

599. Over het algemeen is het toezicht op de praktische uitvoering van de projecten in alle doelstelling 5b-regio's in Nederland goed.

600. In de Nederlandse programma's wordt bctrekkelijk veel aandacht geschonken aan het onderdeel milieu. Het merendeel van de voor milicumaatregelen bestemdc kredieten wordt in het geval van Friesland aangewend voor natuurbescherming en maatrcgelen die milicuvriendclijke landbouw bevorderen. De provincies Groningen en Drcnthe bcstedcn 12 % van de middclen aan bescherming van milieu, bos en landschap in het kader van projecten ten gunste van verbetering van de waterkwaliteit, inrichting van een natuurrcservaat en verplaalsing van bepaalde landbouwbedrijven.

601. Het is noodzakelijk om de tot nu toe /.wakke voorlichting en publiciteit met betrekking tot de programma's van doelstelling 5b in Nederland transparanter maken. Hr wordt daarom ook een voorlichtings- en publieiteitscampagne gevoerd om mecr begunstigden in de particulierc sector te bereiken. Bovendien bestaat het voornemen om deelname aan het behecrscomite open te stellcn voor anderen dan alleen vertegenwoordigers van overheidsinstanties.

Oostenrijk

602. De zeven Oostcnrijkse gebiedcn van doclstclling 5b bestrijkcn ongcvccr 60% van hct totalc grondgebied en 29 % van de totale bevolking. Dc totale investcring beloopt 2 700 miljoen ecu waarvan 411 miljoen ecu door de Commissie wordt bijgedragen. In de eerste jaren waren de programma's vooral gericht op het scheppen van de uitvoeringsstructuren. In bestuurlijk opzicht waren aanzienlijke inspanningen nodig voor aanpassing aan de financiering van de structuurmaatregelen van de Gemeenschap. Daardoor is de in het eerste programmeringsjaar opgelopen achterstand met de financiele voortgang van de programma’s nog niet ingehaald (Commissiebeschikking van december 1995), hoewel met name aan Opper-Oostenrijk, Salzburg en Stiermarken de ESF-kredieten voor 1997 al zijn toegewezen.

603. Om de tenuitvocrlegging te bespoedigcn hcbbcn de toczichtcomitcs besloten tot noodzakelijke programmawijzigingcn, met inbegrip van herzicnc tocwijzing van ESF-middelcn en hcrnieuwde aanpassing van dc regelingcn voor staatsstcun die ccn integrerend dccl van dc programma's uitmaken. Ecn belangrijk dccl van dc inspanningen was op dc tusscntijdsc cvaluatics gericht, waarvan de eerste resultatcn in maart 1998 beschikbaar komen.

Finland

604. Het Finse gebied van doclstclling 5b belrcft cen bevolkingsaantal van 1,1 miljoen, ccn vijfde van de totale bevolking van het land, en cen kwart van het grondgebied. Hct doelstelling 5b-gebied beslaat 14 regio's in Midden- en Zuid-Finland en op de Aland-eilanden. Het gebied is met een bevolkingsdichtheid van slechts 11,5 mensen per km2 uiterst dunbevolkt. De primaire sector is nog zeer belangrijk. De landbouw heeft een aandeel in de werkgelegenheid van meer dan 20 %, met grote verschillen tussen de regio’s, en in enkelc gcvallen zclfs 30 %. De gevolgen van de structurclc veranderingen in de landbouw zijn er dan ook zeer voclbaar. Dc totale kosten van de programma's voor doelstelling 5b voor dc periode 1995-1999 zijn 624 miljoen ecu, waarvan 194 miljoen ecu dc bijdrage van de EU is.

605. Het programma wordt op regionaal niveau bestuurd. In 1995 is in elke regio een regionaal beheerscomite ingestcld voor het projcctbchecr. Het comite omvat steeds vertegenwoordigers van dc verschillendc bestuurlijke scctorcn, dc plaatselijkc overheid en deskundigen voor plattclandsontwikkcling. Kcgionalc raden coord ineren de programmcringswerkzaamheden en zorgen voor samenhang met hct regionale bclcid. Om het regionale bestuur te verccnvoudigen zijn de districtskantoren van het ministerie van landbouw, hct ministcric van handcl en induslric en het ministerie van arbeid onder hetzelfde regionale orgaan samengevoegd. Dczc nieuwc administratieve structuur bestaat sinds September 1997. Naar vcrwachting zal door dczc vercenvoudiging de tenuitvocrlegging van het beleid van dc structuurfondsen en hct regionale partncrschap in dc toekomst verbeteren.

606. Het doel van de Finsc programma's is drielcdig: divcrsificring en vcrslerking van kleine en middelgrote bedrijven, ontwikkeling van dicnslcn op het platteland cn vcrgroting van de aantrekkelijkheid van het landelijke gebied. Daarnaast is het ecn belangrijk streven de plattelandsgebieden te helpen zich aan het gemeenschappelijk landbouwbeleid aan te passen en de activiteiten binnen en buiten het boerenbedrijf te diversifieren. De structuur van de landbouw wordt verbeterd door de ontwikkeling van nieuwe kwalitcitsproducten en verbetering van de samenwerking tussen de agrarische bedrijven en andere ondernemingen op het platteland.

607. De werkzaamheden van het toezichtcomite waren in 1997 gericht op de mogelijkheden om de uitvoering van het programma te versncllcn en het toezicht systematise!! te verbeteren. Ter verbetering van de uitvoering hebben de Finse autoriteiten verder projeetpromotoren aangesteld, de informatie en voorlichling verbeterd en lokale initiatiefgroepcn ingesteld die met subsidie van de landelijke overheid de projecten moeten trekken.

608. Het evaluatieverslag, dat in de herfst is ingediend, maakt melding van verbeteringen bij het partnerschap en de projcctactivitciten. Daarnaast wordt melding gemaakt van de noodzaak om de bestuurlijke opzet van het programma te verbeteren en de rol van de regie’s af te bakenen.

609. Uit het onderzoek blijkt ook dat in Finland de regionale verschillen groter lijken te worden, dat wil zeggen dat de plattelandsgebieden cen afname van de bevolking te zien geven ten opzichte van de overige streken.

610. De Commissic heeft hcrhaaldelijk haar bezorgdheid over cen tekort aan capaciteit bij het toezicht en de bestedingen aan de Finsc overheden kenbaar gemaakt. Dcsondanks zijn er positievc ervaringen te melden uit Finland. Met ecn aantal plaatselijkc ontwikkelingsprojcctcn is een begin gemaakt, met als doel het diversifieren van de economischc structuur, schcppen van nieuwe banen, ontwikkclen van plaatselijkc dienstverlcning en bestrijdcn van milicuproblcmcn (Zuid-Ostrobothnie). In andere gevallen zijn pogingen ondernomen om de verwerking van primaire producten te bevorderen (wilde bessen, mechanischc houtbewerking) cn culturelc manifestaties te organiseren op basis van de Karelische cn orthodoxe cultuur (in de streek Savo). Vcel Finse regio’s zijn bezig met projecten voor netwerken tussen ondernemingen op het platteland, om zodoende de concurrcntickraeht te vergroten en de nadclige gevolgcn van de grote afstanden te verzachtcn.

Zweden

611. Met de tenuitvoerlegging van de GPD's in de vijf Zwcedsc 5b-regio's (door de Commissic goedgekeurd op 8 mei 1996) is in feite pas in het najaar 1996 een begin gemaakt. De invoering van het structuurfondsregime betekende voor deze nieuwe lidstaat dat nieuwe bestuurlijke organen in het leven moesten worden geroepen, wat enige tijd heeft gekost. Hiermee is de trage start met de uitvoering van de prdgramma's verklaard. Er hceft zich echter in de meeste regio's in de eerste helft van 1997 een opmerkelijke versnelling voorgedaan. De voorspcllingen duiden op blijvende vooruitgang. De betalingssituatie werd evenccns gekenmerkl door aanvangsproblcmcn van bestuurlijke aard, maar ook op dit terrein is nu, met de versnelde vastlcggingcn cn verbeterde procedures, een inhaalslag te verwachten.

672. De tussentijdse evaluaties van de vijf programmes zijn in dc hcrfst van 1997 afgerond. Over het geheel blijvcn de programma's van kracht, zonder dal grote vcrandcringcn worden verwacht. Opgcmcrkt werd wcl dat de nationalc medefinanciering van projectcn door bezuinigingen op de nationalc begroting mocizamcr kan worden. De algemcnc ontwikkcling van de werkgelegenheid kan het in sommige slrekcn moeilijkcr makcn om de werkgelegenheidsdoelstellingen van de programma's le halen. Dc bestuurlijke aanloopproblemcn kregen ook aandacht, evenals de noodzaak om stappcn tc ondernemcn om de uitvoering van maatregelen die traag verlopen te bespoedigen.

Verenigd koninkrijk

613. Met de elf programma's is voor een gei'ntegreerde aanpak van de ontwikkeling van de bijbehorende regio gekozen. Er is waar mogelijk verband gelegd tussen landbouw en milieuontwikkeling en de ontwikkeling in andere sectoren van de plaatselijke economic.

614. De tussentijdse evaluatie is voor alle elf programma’s bijna gerccd. Uit de resultaten valt af te leiden dat de aanvankelijke stratcgieen en de tocdcling van de middclen aan de verschillende prioriteiten van elk programma in stand blijven. Slechts in enkcle gevallen wordt wijziging van het financielc plan voorgcstcld. Dc bcoordclingen latcn zicn dat bij het toezicht cn de bcoordeling van de resultaten groterc strikthcid in acht moct worden genomen. Dezc aanbevelingen zijn in dc bcheerssystemen van de programma's verwerkt.

615. Het kennelijk ontbrcken van nationalc medefinanciering voor agrarische diversifiering en agrotoerisme is een problcem voor het EOGFL op het plattcland van Wales. Het is nict uit te sluiten dat daar ongevcer een derde van de kredietcn niet wordt benut.

616. In weerwil van het voorbehoud dat in de bcoordelingen wordt gemaakt ten aanzien van de verslaglegging over bepaalde geraamde uitkomsten, is te verwachten dat de voorspellingen wat de nieuwe werkgelegenheid betreft zullen worden overschreden.

617. Bij alle fondsen blijft de voortgang in financieel opzicht traag. Hierachter verbergt zich echter een veel sterkere voortgang wat de toewijzing aan projecten betreft, die bij het EOGFL in sommige regio's tot 70 % van de beschikbare middclen beloopt. Allecn de afwikkeling en de eindbetaling van deze projecten blijven achtcr. In Schotland cn Wales, waar veel reclame is gemaakt voor milieu-investeringen met EOGFL-subsidie, wordt goede voortgang gcbockt.

Communautaire initiatieven (Cl) en innoverende maatregelen Leader 11

618. Het communautair initiatief Leader is gericht op ondersteuning van door de plaatselijke partners op het platteland ontwikkelde en beheerde projecten voor plattelandsontwikkeling, waarbij de nadruk ligt op het innoverend karakter, de voorbeeldfunctie en de overdraagbaarheid van de acties.

619. De activiteiten in het kader van Leader II, dat aansluit op Leader I, hebben betrekking op de volgende drie hoofdlijnen:

- ondersteuning van innoverende en overdraagbare projecten die via hun voorbeeldfunctie nieuwe wegen voor plattelandsontwikkeling aangeven;

- stimulering van uitwisseling van ervaringen en overdracht van know how,

- ondersteuning van projecten voor transnationalc samenwerking.

620. Eind 1995 waren 67 Leader Il-programma's door de Commissie goedgekeurd. Op 31 december 1996 waren nog eens 31 programma's goedgekeurd. In 1997 zijn de laatste 4 programmes goedgekeurd. De beschikbare kredieten bedragen ongeveer 1,7 miljard ecu.

621. De situatie per land is als volgt.

Belgie

622. De Leader Il-programma's voor Meetjesland en Westhoek, die op 24 oktober 1994 zijn ingediend, zijn tijdens een zeer lange onderhandelingsperiode vele malcn besproken cn herzien. De Commissie heeft haar uiterste best gedaan om de wezenlijke ondcrdclcn van het initiatief tc behouden, met name de definicring van de begunsligden van de communautaire steun (plaatselijke groepen en collectieven) en het beginscl van coneentratie om te garanderen dat de programma's effect sorteren. De programma’s zijn op 12 december 1997 goedgekeurd.

623. Het Leader Il-programma voor de provincie Henegouwen is op 8 juli 1997 goedgekeurd. De communautaire bijdrage beloopt in totaal 4,1 miljoen ecu (EOGFL 1,9 en EFRO 2,2), terwijl het totale door de overheid en de particuliere sector geinvesteerde bedrag op 9,3 miljoen ecu ligt.

624. Op 19 juni 1997 heeft de Commissie het Leader II-programma onder 5b voor Wallonie goedgekeurd, waarvoor een bedrag aan communautaire sicun is uitgetrokken van bijna 3,3 miljoen ecu. De nadruk ligt op steun voor het opzettcn van ..plaatselijke groepen”, die innovatieve lokale ontwikkelingsprogramma’s kunncn voorstellen cn vervolgens uitvoeren. De Commissie heeft lange tijd nodig om een goedkeuringsbesluit te nemen; dit valt te vcrklaren uit het vcrnieuwende karakter van deze, alle economische sectoren omvattende, aanpak, waarbij de ..officiele diensten voor ontwikkelingsstimulering” ten dienste staan van de „plaatselijke groepen".

Denemarken

625. Het Deense Leader Il-programma heeft een budget voor de periode 1994-1999 van in totaal 26 miljoen ecu (prijspeil 1994). Het doel op de lange termijn is het behouden en herontwikkelen van de betrokken gebieden als actieve, levende en levensvatbare plaatselijke gemeenschappcn. Er zijn elf plaatselijke groepen gekozen, de ontwikkelingswerkers zijn benoemd, een aantal projecten uit hoofde van prioriteit A (Verwerving van vaardigheden) is gelanceerd en ten slotte zijn promotieactiviteiten uitgevoerd. Naarmate de resultaten van deze maatregelen zichtbaar worden zal naar verwachting sneller voortgang worden geboekt.

Duitsland

626. De 50 plaatselijke groepen en andere collccticvcn van Leader II in het kader van doelstelling 1 stellen alles in het werk om de economische situatic in de dorpen te verbcteren, met name op het gebied van dienstverlening en activiteiten waarvoor gccn blijvendc vestiging aanwezig is.

627. Een belangrijk onderdeel van de plattelandsontwikkeling is het onderhoud en behoud van het cultuurlandschap.

628. De kredieten worden volgens plan benut. De bcoordelaars voor de tussentijdsc controle zijn aangewezen en zullcn hun verslagen in april 1998 indicnen.

629. De totaal beschikbare kredieten uit het EOGFL-O bedragen 50 miljoen ecu voor de periode 1994-1999.

630. Bij doelstelling 5b brengen op dit moment 119 Leader-groepen in uiteenlopende werksferen projecten tot ontwikkeling. Bij drie van de zeven Duitsc programmes heeft dit al tot een tocwijzing uit de aanvullcnde reserve cn de indexatic gcleid, terwijl de voortgang wat de bctalingcn betreft bij de overige programmes nog onvoldocnde is. Tussentijdsc beoordelaars zijn aangewezen door het toezichtcomit£ om de uitvoeringsproblematiek te analyseren en de sociaal-economischc gcvolgcn te evalueren.

631. Er is een nationaal Leader-netwerk tot stand gekomen, met medefinancicring van de Commissie, om bekendheid te geven aan de inspanningen van het netwerk.

Griekenland

632. In 1997 is Leader II in de praktijk van start gegaan met de ondertekening van de overeenkomsten tussen de plaatselijke groepen en de bemiddelingsorganen alsmede de vastlegging van de maatregelen door de plaatstelijke groepen met de initatiefnemers.

Spanje

633. De meeste plaatselijke groepen voor de regionale Leader Il-programma's onder doelstelling 1 zijn begonnen met deskundigheidsverwerving. Zij hcbben nu vcrnicuwcnde projccten voorgesteld die gereed zijn voor de start.

634. In 1997 is bij doelstelling Sb de laatste selcctiefase van plaatselijke groepen afgesloten. Hiermee ligt de praktische uitvoering op tempo en zal de nu nog bescheiden financiele uitvoering snel vorderen. In de Leader Il-programma's was sprake van een zwakke overheidsdeelname, hetgeen moeilijk valt te rijmen met de hoge eisen die ten aanzien van innovatie en kwaliteit aan de gesteunde projecten werden gesteld. Om het kwalitatieve effect van deze programma’s te bevorderen en naar aanleiding van voorstellen van de toezichtcomitds, heeft de Commissie de besluiten ten aanzien van Leader II gewijzigd en de kredieten afkomstig uit de verhoging van de Cl's en de inflatiecorrectie over 1994-1997 bestemd voor een verhoging van de communautaire medefinanciering.

Frankrijk

635. Na toewijzing van de reserve en de inflatiecorrectie bedragen de totale middelen bestemd voorde 18 Leader Il-programma's onder doelstelling 5b 223,090 miljoen ecu. De regio's hebben de selectie van de plaatselijke groepen voltooid, waarbij sommige regio’s zich de mogelijkheid voorbehouden om een tweede verzoek om indiening van projecten te doen. Het programmeringsproces blijftdesalniettemin betrekkelijk traag verlopen. Verschillende plaatselijke actoren stellen hiervoor het logge en dwingende beheer van het communautaire initiatief op regionaal niveau verantwoordelijk.

636. Het lijkt erop dat de achterstand in de uitvoering van het communautaire initiatief Leader II voor doelstelling 1 wordt ingelopen.

Ierlaiul

637. Ecn onafhankelijke bcoordelaar hecft dc tusscntijdse cvaluatic van hct programma Leader II uitgevoerd, die door hct loczichtcomitc werd gebruikt om de voortgang op dit moment tc toctscn. Er is overcenstemming bereikt over ecn aantal wijzigingcn in het programma. Dc aanvullcnde middelcn uit dc reserves van de communautaire initiatieven zijn aan de groepen toegewezen.

Italie

638. De Leader Il-programma's voor de acht Italiaanse doelstelling l-rcgio’s zijn tussen 1995 en 1996 goedgekeurd. Tot begin 1997 hebben de besluitvormende instanties van de regio’s Abruzzen, Campanie, Calabrie en Sardinie 41 door plaalselijke groepen of collectieve projeetpromotoren ingediende plannen voor lokale maatregelen geselecteerd. In de andere regio's is deze selectie in de tweede helft van 1997 afgerond. De programmes richten zich over het algemeen op gebieden met economische en werkgelegenheidsproblemen. De maatregelen vormen soms een aanvulling op de maatregelen van de operationele programma's, maar meestal streven zij naar behoud of herstel van typisch plaalselijke activiteiten op het gebied van landbouw en ambachten.

639. De tweede fuse van bet Leader II-initial id in de 15 Italiaanse doelstelling 5b-regio's mag zich verheugen in grote belangstelling van mogelijkc begunstigden. De plaalselijke deelnemers zijn derhalvc aan de slag om talrijke plaalselijke partnersehappen op te richten.

640. Er zijn 52 plaalselijke groepen geselecteerd. In Lazio en Piemonte is de selectie nog niet voltooid. De selectie van groepen op regionaal niveau is bijzondcr mocilijk gebleken. Deze selectie geschiedt op basis van gckwantificccrdc kwalitatievc criteria en is met name bcdocld om cen bevredigende territoriale conccntratie te bereiken.

Luxemburg

641. Het in 1995 goedgekeurde Leader II-programma beoogt een strategic die geheel gebaseerd is op innovatie en overdraagbaarheid. Het omvat concrete projecten voor plaatselijke ontwikkeling in alle economische en culturele sectoren.

642. Met dit initiatief zijn alle plaatselijke actoren verenigd in een regionaal parlnerschap dat vrijwel alle sociaal-economisehe sectoren omvat.

643. Ondanks enkele institutionele en hestuurlijke moeilijkhedcn, mag gesteld worden dat de voortgang van het Lender II-programma hevredigend is.

644. De deelnemers ter plaatse hebben zich verenigd in twee plaatselijke groepen (Clervaux-Vianden en Redange-Wiltz).

%

645. De totale kosten van het operationele programma (een enkele tranche) zijn geraamd op 4 883 300 ecu, de communautaire bijdrage beloopt een miljoen ecu, dat wil zeggen ongeveer 20 % van de totale kosten. Van de communautaire betalingen is reeds 40 % verricht.

646. De tusscntijdse evaluatie van het programma zal naar verwachting in dc ccrste helft van 1998 plaatsvinden. Het tocziehtcomitc is in 1997 bijecn geweest cn hccft zijn gocdkcuring gchccht aan de noodzakclijkc herziening van twee maatregelen, te wetcn Jnnovcrcndc investeringen MKB" cn „bevordcring van telewerkcn op het platteland”, om het experimentele karakter van deze maatregelen voor de rcgio en het bcdriji'slevcn betcr tot zijn rccht te lalen komen.

Nederland

647. Het Nederlandse Leader II-netwcrk is op 2 april 1997 officieel door de Commissie goedgekeurd. Dit netwerk, dat onder de paraplu van de provincie Friesland valt, heeft als doel uitwisseling van ervaring, onderlinge samenwerking, organisatie van bezoeken en thematische studies.

648. Het toezicht op de drie Leader Il-programma’s (Noordwest-Friesland, Noordwest-Groningen en Noordoost-Friesland, Drenthe) berust bij de toezichtcomites van doelstelling 5b, terwijl de drie betrokken plaatselijke groepen verantwoordelijk zijn voor een goed verloop van de projecten. De programma’s zijn in de cerste plaats gericht tip stimulering van duurzame activiteiten op het gebied van economic, landbouw en tocrisme. Dc tenuitvocrlcgging vcrloopt bevredigcnd. Dc communautaire bijdrage voor de drie Leader ll-programma’s voor de doelstelling 5b-rcgio’s bedraagt 6,34 miljoen ecu. Bijna 30 % van de betalingen is gedaan.

649. De tenuitvoerlegging van het Leader 11-programma voor Flcvoland verloopt volgens plan.

Oostenrijk

650. Dankzij het Leader II-programma voor Burgenland konden de infrastructurcle voorzieningen en diensten worden uitgebreid en met elkaar verbonden, zodat ze doelmatiger zijn en beter afgestemd op de behoefte. De motivatie en vakbekwaamheid van de bevolking is gegroeid.

651. De totale voor de periode 1995-1999 bcschikbare kredieten bedragen 1,1 miljoen ecu in het kader van het EOGFL-O.

652. Bij doelstelling 5b waren de activiteiten gcdurende het eerste volledige jaar van uitvoering van Leader vooral op de oprichting van plaatselijke Leader-groepen gericht, waarvan er intussen veertig van start zijn gegaan met de uitvoering van maatregelen. Voorlopig is het uitvoeringstempo in financiele zin vrij laag. Een aanzienlijk aantal projecten dat inmiddels gereed is voor realisatie zal volgend jaar een sterke stijging van het uitvoeringsniveau van het programma tot gevolg hebben.

653. Ter verbetering van de communicatie tussen de verschillende groepen is in 1997 een nationaal Leader-netwerk opgezet. De Commissie hccft bcslotcn 50 % van de kosten die daarmce in totaal zijn gemoeid (250 000 ecu) voor haar rckcning te nemen.

Portugal

654. De in 1996 vastgcstelde vertraging in de tcnuitvocrlegging is in 1997 ingelopen. In mei 1997 is een besluit tot hcrprogrammering gcnomcn waarbij rckcning is gchoudcn met de wcrkelijkc uitvoering van het programma, met de inilatiecorrectic cn met de reserve uit het communautairc initiatief. De totale communautaire bijdrage bcloopt 130,9 miljocn ecu, waarvan 71,7 ten lastc van het EOGFL-O komt. .

Finland

655. De strategic van het Leader II-programma omvat het mobiliscrcn van de plattelandsbevolking en de plaatselijke gcmccnschappcn. Het doel is om via een innovatief ontwikkclingsproees aanpassing tc bereiken aan de nieuwe uiulagingen die zijn ontstaan door de tool reding tot de EU, dc tcruglopende agrarische acti viteiten en de geringe werkgelegenheid. I)e twee programma's, een voor het gebied van doelstelling 5b en een voor het gebied van doelstelling 6, zijn in 1996 goedgekeurd. Alles bij elkaar zijn er 22 plaatselijke groepen aangewezen, tien in het gebied van doelstelling 5b en twaalf in het gebied van doelstelling 6. De groepen zijn in Case A begonnen met kennisvergroting en het opstellcn van actieplanncn, waarna laat in het voorjaar van 1997 met fase B, tenuitvoerlegging van de maatregelen, is begonnen. De plattelandsgebieden beogen verbetering en diversificatie van de bedrijfsactiviteiten en gebruikmaking van plaatselijke en regionale hulpbronnen.

656. In juli is het nationale Leader II-netwerk door de Commissie goedgekeurd (met een medefinanciering van 50 % van de totale kosten). Het nationale netwerk wil op informatiegebied een schakelfunctie vervullen, op het nationale niveau voor de plaatselijke groepen en op het Europese niveau voor de nationale groepen met technische bijstandsverlening voor alle Leader-groepen in de EU.

Zweden

657. Het Leader II-programma wil bevorderen dat de landelijke gebieden steeds meer als een toekomstige inkomstenbron gezien worden en wil de aantrekkingskracht van de landelijke gebieden vergroten om te bereiken dat de mensen die er nu wonen niet wegtrekken en dat zelfs nieuwe bewoners van buitenaf worden aangetrokken. In 1996 zijn in het gebied van doelstelling 6 drie plaatselijke groepen aangewezen die rechtstreeks in fase B zijn gestart met de uitvoering van hun actieplannen.

658. De negen plaatselijke groepen in de gebieden van doelstelling 5b zijn eind 1996 met hun werkzaamheden begonnen. Door bepaalde problemen met het bestuur en de voorlichting vcrlicp de start traag. Ook in het verslag van de tussenevaluatic, dat in de herfst van 1997 is ingcdiend, worden deze problemen gesignaleerd. De bcoordelaars waren cchtcr van mening dat de bestuurlijke problematiek grotendeels was opgelost en dat de uitvoering voorspoedig leek te vcrlopcn. Het belang van een ruimere vertegenwoordiging van de plaatselijke ondernemers in het partnerschap werd door de beoordelaars onderstreept.

659. Er is een door de EU mcdegefinancierd nalionaal network ingericht. Dat zal de plaatselijke groepen ondersteunen bij de uitvoering van hun plannen en hen tcvens stimuleren om internationale contactcn te leggen, op welk terrein de activiteiten tot dusverre beperkt zijn gebleven.

Verenigd koninkrijk NOORD-IERLAND

660. De uitvoering van het Leader II-programma verloopt nog steeds naar wens. Extra gelden uit de Leader II-reserve zijn aan het Noord-Ierse programma toegekend. Een tussentijdse cvaluatie en toetsing van het programma zijn voltooid, zonder dat grote veranderingen in het programma zijn geadviseerd.

HIGHLAND EN ISLANDS

661. Het programma is onderworpen aan een tussentijdse evaluatie en toetsing. Aanvullingen met middelen uit de Leader II-reserve en inflatiecorrectie hebben geleid tot wijziging van het oorspronkelijke besluit van de Commissie.

Doelstelling 5b

662. Duidelijk is dat de voortgang sneller zal verlopen naarmate de 31 plaatselijke groepen die in het kader van Leader II zijn opgericht vaste vorm krijgen. Er is echter enige ongerustheid over de vraag of de versnelling hard genoeg gaat om de middelcn geheel te kunnen benutten. Voor enkele groepen was het moeilijk de medefinanciering van de plaatselijke overheid te verkrijgen die bij de Leader II-middelen uit de structuurfondsen behoort, wat de voortgang ongetwijfeld heeft vertraagd.

663. Enkele groepen zijn bezig met het ontwikkelen van transnationale contacten om tot gezamenlijke projecten te komen. Dit is bemoedigend, omdat dit soort werkzaamheden vroeger het lastigst te realiseren is gebleken.

664. In het Verenigd Koninkrijk blijkt het ontbreken van een door de EU medegefinancierd nationaal netwerk problemen te geven. Doordat er gecn overeenstemming bcstaat over de bron waaruit de nationale medefinanciering moet komen, loopt een initiatief dat door de plaatselijke groepen noodzakelijk wordt geacht, gevaar.

Andere initicitieven

665. De andere communautaire initiatieven die voor een financiele bijdrage uit het EOGFL in aanmerking komen, zijn voornamelijk Regis II en Interreg II.

Belgie

666. Het Interreg II-programma is op 15 juli 1996 goedgekeurd. De financiele bijdrage uit het EOGFL is bescheiden: 0,7 miljoen ecu op een totalc communautaire bijdrage van 27,9 miljoen ecu.

Grieketiland

667. De EOGFL-middelcn zijn op 30 juli 1996 bij het deelinitiatief „Buitengrenzcn” van het Interreg II-initiatief gevoegd. De EOGFL-bijdrage bestrijkt de periode 1996-1999 en bedraagt 33,5 miljoen ecu op een totale communautaire bijdrage van 314 miljoen ecu.

Frankrijk

668. In het kader van het Regis II-initiatief zijn in maart 1996 de programma's voor Reunion, Martinique, Guadeloupe en Guyana allemaal goedgekeurd. De EOGFL-bijdrage bedraagt 68 miljoen ecu voor de vier overzeese departementen. Deze programma's bevatten maatregelen uit hoofde van de verschillende communautaire initiatieven, waaronder met name Leader II.

669. Het Interreg II-programma voor Frans Henegouwen is op 15 juli 1996 goedgekeurd. De EOGFL-bijdrage is beschciden: 1, 47 miljoen ecu op een totaalbedrag van 29,4 miljoen ecu.

670. De Interreg Il-programma's voor Corsica-Sardinie et Corsica-Toscane zijn op rcspectievelijk 27 September 1996 en 26 September 1996 goedgekeurd. De EOGFL-bijdrage aan dcze programma's is miniem, namelijk 0,5 en 0,27 miljoen ecu.

lerland en het Verenigd koningrijk

671. Het speciale programma ter ondersteuning van het vredes- en verzoeningsproces omvat ook een EOGFL-deel, dat het niveau van de vastleggingen en bestedingen over het hele jaar heeft verhoogd. Het Netwerk voor plattelandgemeenschappen en de Raad voor plattelandsontwikkeling hebben al hun kredieten toegekend. De afdeling landbouw heeft een regeling voor verbetering van het agrarisch bedrijf en het platteland in het levcn geroepen die door de boeren goed is ontvangen. Er zijn een tussentijdse evaluatie en toetsing uitgevoerd, waarvan de voornaamste aanbeveling was, de middelen voor de resterende twee jaar van het programma te verdelen op basis van de prestaties in de eerste drie jaar van het programma. In 1997 bleef het EOGFL de projecten voor doipsvernieuwing en waterkwaliteitsbeheer uit hoofde van dit programma in Noord-Ierland ondersteunen.

672. Interreg - Een tussentijdse evaluatie en toetsing zijn voltooid, waarbij nauwere samenwerking en een doelmatiger bcheer van het programma werden aanbevolen. In dc loop van het jaar is een groot veeteeltproject gcslarl dat twee afgelegen plattelandsgebicden verbindt.

Portugal

673. Het Regis II-programma voor de Azoren en Madeira is in juni 1997 herzien om de programmering aan te passen aan de financielc uitvoering in 1994 en 1995, de inflatiecorrectie mee te nemen en in Madeira een nieuwe door het EOGFL-O gefinancierde maatregel in te voeren betreffende de biologische strijd tegen de Middellandse-Zeevlieg. Het totale bedrag van de communautaire bijdrage is 126,5 miljoen ecu, waarvan 8,2 miljoen ecu ten laste komt van het EOGFL-O.

Finland

674. Het Interreg II-programma voor de regio Noord-Calotte (Finland/Zwcdcn/Noorwcgen) omvat maatregelen om de samenwerking in klcinschalige bedrijfsactiviteiten op het platteland te bevorderen en de levensomstandigheden en het milieu op het platteland te verbeteren, alsmede maatregelen voor het behoud van de verschillende soorten traditionele broodwinning van de Samen (Lappen).

675. De EOGFL-krcdieten voor de twee Fins-Russische Interreg 11-programma's, in respccticvelijk Karelie en Zuidoost-Finland, zijn gericht op onderstcuning van verandering en ontwikkeling in de landbouw en het leven op het platteland.

676. De programma's zijn gedrieen op 30juli 1996 goedgekeurd voor een zeer bescheiden bedrag uit het EOGFL van 3,5 miljoen ecu.

Zweden

677. Met het Interreg II-programma in de Nordic Green Belt (Zweden/Noorwegen) financiert het EOGFL de plaatselijke ontwikkeling, vooral de samenwerking tussen verschillende eenheden voor onderzoek en onderwijs en de plaatselijke groepen uit de dorpen. Het programma is op 23 juli 1996 goedgekeurd en mag rekenen op steun ten bedrage van 5,5 miljoen ecu, waarvan 1 miljoen ecu ten laste van het EOGFL komt.

678. Het Interreg II-programma voor dc regio Noord-Calotte (Finland/Zweden/Noorwcgen) omvat maatregelen om dc samenwerking in kleinschalige hodrijIsactivitciten op het platteland tc bevorderen en de levensomstandigheden en het milieu op het platteland te verbeteren, alsmede maatregelen voor het behoud van de verschillende soorten traditionele brood winning van de Samen (Lappen). Het programma is op 30 juli 1996 goedgekeurd en krijgt steun voor een bedrag van 12,2 miljoen ecu waarvan 1,6 miljoen voor rekening van het EOGFL.

Evaluatie van de programma's voor plattelandsontwikkeiing

679. Overeenkomstig de voorschriften en met het oog op een deugdelijk en doellreffend beheer zoals dat in het kader van SEM 2000 wordt nagestreefd, hebben de diensten van de Commissie vrijwel alle tussentijdse evaluatieverslagen van de programma's voor plattelandsontwikkeiing ontvangen, zowel voor doelstelling 1 als voor doelstelling 5b. Voor doelstelling 5b is een samenvatting van deze verslagen opgesteld om hieruit de belangrijkste conclusies te kunnen trekken over de financieleen praktische uitvoering (op basis van een lijst van gekwantificeerdc indicatoren), het sociaal-economischc effect van de maatregelen, de wijze van uitvoering van de programma’s en de behcerproblemen. Deze conclusies zijn bij de verschillende tocziehtcomites ingediend en door hen gebruikt om de noodzakelijkc tussentijdse aanpassingen van hun programma door tc voeren. Dankzij deze verslagen kan de Commissie met hel <x)g op de voorhereiding van de volgende fase tevens het bcleid voor plattelandsontwikkcling vcrhctcrcn.

680. Het tussentijdse verslag voor de evaluatie achteraf van Leader I (1989-1994) is aan de Commissie overhandigd. Het betreft de twaalf lidstaten, een analyse van de opeenvolgende stappen en het samenwerkingskarakter van het initiatief en geeft een karakterschets van 217 plaatselijke groepen aan de hand van hun streek, hun maatregclcn en de mate van succes. Bij een deel van de plaatselijke groepen is een diepgaander onderzoek ingesteld om vast te stellen wat het concrete effect van de toegepaste maatregelen is.

681. Naar aanleiding van de resolutie van de Raad van 2 december 1996 (PB 386 van 20.12.1996, biz.

1) betreffende de integratie van gelijke kansen voor mannen en vrouwen, is ook dit aspect in de evaluaties opgenomen.

Begeleidende maatregelen

Milieu

682. Verordening (EEG) nr. 2078/92 is de voortzetting in aanzienlijk uitgebreide vorm van de maatregelen die v6or de hervorming van het GLB werden toegepast op grond van artikel 19 van Verordening (EEG) nr.2328/91. De programmes zijn erop gericht te bereiken dat de landbouwers milieuvriendelijke productiemethoden toepassen of projecten voor natuur- en landschapsbehoud uitvoeren. De verbintenissen moeten voor minimaal vijf jaar worden aangegaan (of 20 jaar in het geval van langetermijnbraaklcgging voor milieubcscherming). Dc hoogte van de steun hangt af van de oppervlakte en het soort gewas waarop dc verbintenis betrekking heeft.

683. In de aanloopperiode, de eerste twee jaar, zijn bepaalde programma's lang/.aam op gang gekomen en was er een onderbesteding van dc bcgrotingsmiddelen. Een van de oorzaken was het feit dat de maatregelen van de landbouwers een koerswijziging vereisten en daarnaast een aantal aanpassingen op het bestuurlijke vlak. In 1996 waren voor het eerst bijna alle milieuprogramma's voor de landbouw van de lidstaten opcrationeel. 1996 was ook het eerste voile jaar van toepassing van de programma's in de nieuwe lidstaten. In 1997 is bij een aantal in 1993 goedgekeurde programma's de eerste cyclus van vijf jaar afgerond.

684. De Commissie heeft 130 milieuprogramma's of reeksen milieuprogramma's voor de landbouw goedgekeurd die uit hoofde van Verordening (EEG) nr. 2078/92 door de lidstaten of de regio's, met inbegrip van Finland, Zwedcn en Oostenrijk, waren ingediend. Bovendicn heeft de Commissie voor 50 van dergelijke programma's wijzigingcn goedgekeurd die door de lidstaten waren gevraagd in het licht van hun eerste ervaringen met de uitvocring.

685. In april 1996 heeft de Commissie bepalingcn voor uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2078/92 (') goedgekeurd die tot doel hebben nadcre invulling te geven aan het in de verordening geschetste kader, de samenhang tussen de milieumaatregelen voor de landbouw en de maatregelen op de verschillende andere communautaire beleidstcrreinen te waarborgen, bcpaalde vix>rwaardcn vast te stellen voor de toekenning van steun, een zekere, voor een suceesvolle uitvoering van de verordening noodzakelijke speelruimte in de verbintenissen te garanderen en ten slotte administrative bepalingen in te voeren, alsmede voorschriften betreffende toezicht en evaluatie in financiele en bestuurlijke zin en betreffende controles en sancties. Voor het merendeel van de programma’s heeft de invoering van een systeem van toezicht op de uitgaven het mogelijk gemaakt de ontwikkeling van de uitgaven voor de agromilieumaatregelen scherp in het oog te houden en zo een efficiente tenuitvoerlegging van de programma's te waarborgen.

686. De Commissie hecht veel belang aan het toezicht op cn dc evaluatie van de milieumaatregelen voor de landbouw. De uitvoeringsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 746/96 bevatten voorschriften voor toezicht en evaluatie en de Commissie is met dc lidstalen begonnen aan een diepgaande bezinning, op basis van de plannen en de methoden voor en eerste resultaten van dit toezicht en van de evaluaties die in het kader van de uitvoeringsverordening door de Lidstaten ter beschikking zijn gesteld. De Commissie zal ervoor zorgen dat deze begeleidende maatregel efficient en uniform wordt toegepast in de lidstaten. Over de tenuitvoerlegging van de verordening is een verslag voor het Parlement en de Raad opgesteld dat nog wordt aangevuld met een reeks werkdocumenten betreffende de steun aan biologische landbouw, genetischc hulpbronnen, evaluatie en toezicht alsmede de tenuitvoerlegging in de lidstaten.

De communautaire steunregeling voor vervroegde uittreding

687. Dc communautaire steunregeling voor vervroegde uittreding, in het kader van Verordening (EEG) nr. 2079/92, is gericht op de vervanging van oudere landbouwers door jongere collega's, waardoor de levensvatbaarheid van de resterende bedrijven kan vcrbctcren.

688. Momenteel voeren ticn lidstaten deze steunregeling uit via nationale of regionale meerjarenprogramma’s. Het Verenigd Koninkrijk, Nederland cn Luxemburg passen deze maatregel niel toe, tcrwijl van de nieuwe lidstaten alleen Finland de maatregel toepast.

689. Bij de programma's gaat het om de uittreding van in totaal 205 000 bedrijfshoofden en 7 500 werknemers. De daarbij vrijkomendc grond bedraagt naar schatting bijna4 miljoen hectare, waarvan een deel zal worden bestemd voor niet-agrarische docleinden als bosbouw en de aanleg van ecologische reservaten. De rest van de vrijkomendc grond zal worden overgedragen aan andere landbouwers, waarbij vaak prioriteit wordt gegeven aan jongeren die deze grond gebruiken om hun bedrijf uit te breiden of om zich te vestigen als hoofdberoepslandbouwer.

(') Verordening (EG) nr. 746/96, PB L 102 van 25.4.1996, biz. 19.

Bosbouwmaatregelen in de landbouw

690. In het kader van Verordening (EEG) nr. 2080/92 tot instelling van een communautaire steunregeling voor bosbouwmaatregelen in de landbouw is door dc Commissic een aantal technische en financiele wijzigingcn van de bestaandc programma's vastgcstcld, met het w>g opdoeltreffcndc uitvoering van deze programma's in de lidstatcn cn hcrschikking van de financiele middelcn.

691. In overeenstemming met de verordening is bij het Parlement en de Raad eind 1997 een verslag ingediend waaiin de uitvoering van de maatregelen gedurende de periode 1993-1996 wordt beschreven evenals het effect op verschillende beleidsterreinen van de Gemeenschap (GLB, milieu en bosbouwbeleid).

692. De Raad is verder akkoord gegaan met verlenging voor vijf jaar (1997-2001) van dc communautaire maatregelen ter bescherming van de bossen tegen luchtverontreiniging (Verordening (EEG) nr. 307/97 houdende verlenging van de geldigheidsduur van Verordening (EEG) nr. 3528/86) en tegen bosbranden (Verordening (EEG) nr. 308/97 houdende verlenging van de geldigheidsduur van Verordening (EEG) nr. 2158/92).

693. Uit hoofde van deze twee maatregelen heeft de Commissie steun ten bedrage van 18,7 miljoen ecu verleend ten gunste van door de lidstaten voor 1997 ingediende projecten.

694. In het kader van de tenuitvoerlegging van Verordening van de Raad (EEG) nr. 1615/89 tot instelling van een Europees informatie- en communicatiesysteem voor de bosbouw (EFICS), verlengd bij Verordening (EEG) nr. 400/94 van de Raad, zet de Commissie haar inspanningen voort om de bosbouwstatistickcn op Europees niveau le harmoniseren en kwalilatiefte vcrbctcrcn. De bestaande onderlinge afstemming op dit punt met internationalc organisalies als de ECE en de FAO van de VN wordt bestendigd.

Artikel 8

695. De maatregelen in het kader van artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 4256/88 ('), gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 2085/93 (2) betreffen:

- proef- en demonstratieprojecten,

- technische bijstand,

- evaluaties,

- maatregelen voor de algemene bekendmaking van de resultaten.

(') PB L 374 van 3 l .l 2.1988. biz. 24.

(2) PB L 193 van 31.7.1993, biz. 44.

696. Doel van deze maatregelen is:

- de mogelijkheden voor innovatieve ontwikkclingen, die als katalysator kunnen fungeren voor de ontwikkeling van plattelandsgebieden, te onderzoeken;

- de doeltreffendheid van andere communautaire maatregelen te beoordelen en te evalueren;

- de verkregen kennis, de opgedane ervaring en de behaalde resultaten op het gebied van plattelandsontwikkeling en verbetering van de landbouwstructuren op communautair niveau te verspreiden.

697. In September 1996 is een oproep voor het indienen van voorstellen voor proef- en demonstratieprojecten ten behocve van vrouwen op het plattcland gcpublicecrd in het Publicatieblad van de Europese gemcenschappen ('). Eind fcbruari 1997 warcn icts nicer dan 400 vwirstellcn ontvangen, die in de loop van het jaar zijn bekeken. De Commissie zal begin 1998 een besluit nemen over de keuze van de te subsidieren projccten.

Landbouwonderzoek

698. In 1997 is het landbouwonderzoek via twee specifieke programma's binnen de communautaire OTO-begroting (onderzoek en technologische ontwikkeling) gefinancierd, namelijk:

1) „Landbouw en de agro-industrie met inbegrip van de visserij (Air), 1990-1994” (2);

2) „Landbouw en visserij (met inbegrip van de agro-industrie, de levensmiddelentechnologie, de bosbouw, de aquacultuur en de plattelandsontwikkeling (Fair), 1994-1998” (5).

699. In 1997 zijn de eindverslagen ingediend en de laatste betalingen vcrricht voor negen projecten uit hoofde van het inmiddels afgesloten programma Air.

700. Een aanzienlijk deel (260 miljoen ecu) van het lotale budget voor het lopende programma Fair van in totaal 650 miljoen ecu is bestemd voor land- en bosbouw en plattelandsontwikkeling.

701. De ontvangen resultaten en beschikbare publicaties duiden erop dat de 43 projecten die in 1995 uit de eerste golf (4) van 520 ingediende Fair-projecten zijn gekozen (waarvoor 43 miljoen ecu beschikbaar was) mede hebben geleid tot doelgerichte oplossingen voor bepaalde problemen waar het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de plattelandsontwikkeling mee te maken hebben.

(') PB C 284 van 27.9.1996, biz. 21. (:) PB L265 van 21.9.1991.

(’) PB L 334 van 22.12.1994.

(4) PB C 357 van 15.12.1994.

702. Uitde 518 voorstcllcn voor land- cn bosbouw on plattelandsontwikkeling die hij do tweede (1) Fair-inschrijving in 1996 zijn ingedicnd, worden met do besehikbare 62 miljoen in totaal 77 projecten gefinancierd, die momenteel worden uitgevoerd.

703. Bij sluiting van de derde Fair-inschrijving (:) in 1997 bleken er 338 voorstellen in de strijd te zijn voor 46 miljoen ecu. Er zijn in totaal 63 projecten betreffende wetenschappelijk onderzoek inzake land- en bosbouw en plattelandsontwikkeling geselecteerd. Nog eens acht projecten staan op een reservelijst en kunnen worden bekostigd als er besparingen optreden bij de Financiering van de primaire lijst.

Onderzoek naar overdraagbare spongiforme encefalopathie

704. Als eerste belangrijke fase in het actieplan voor onderzoek naar overdraagbare sponsachtige encefalopathie, dat op 13 november 1996 door de Commissie is goedgekeurd naar aanlciding van de conclusies die een groep wetenschappcrs onder leiding van professor Wcissmann heeft getrokken, is op 17 dccember 1996 een specifiekc oproep voor het indicncn van voorstellen gedaan. De termijn van indiening voor voorstellen voor dit plan dat wordt uitgevoerd in het kader van het specifiekc programma Fair op het gebied van „Landbouw, bosbouw cn plattelandsontwikkeling" en waarvoor een begroting van 8,8 miljoen ecu beschikbaar is, sloot op 14 februari 1997 ('). In totaal kwamen 24 voorstellen binnen. waarvan er acht voor financiering in aanmerking komen. De werkzaamheden zijn gericht op met name het opzetten van diagnostische testen op levende dieren en karkassen, analyseren van genetischc factoren die het verschil in gevoeligheid voor BSE en scrapie bei'nvloeden en een studie naar de wijze waarop overdracht van overdraagbare spongiforme encefalopathieen (TSE) bij verschillende soorten plaatsvindt.

705. De oproep tot het indienen van specifiekc Fair-voorstellen is gevolgd door een gecombineerde uitnodiging tot het indienen van voorstellen voor de specifieke programma's Biomed, Biotech en Fair. De indieningstermijn liep van 29 april 1997 tot 15 juli 1997 (4). De Commissie heeft voor dit onderdecl een krediet van 35 miljoen ecu voorgesteld. Dit voorstel is door de Raad en het Parlement goedgekeurd uit hoofde van een aanvullende financiering voor het kaderprogramma van lopend communautair onderzoek. In totaal zijn 66 voorstellen ingediend, waarvan er 23 op de prioriteitenlijst worden gezet, wat wil zeggen dat zij vanwege hun wetenschappelijke kwaliteit in aanmerking komen voor een cvcntuele communaulaire financiering.

(') PB C 337 van 15.12.1995. (:) PB C 381 van 17.12.1996.

(3) PB C 381 van 17.12.1996.

(4) PB C 134 van 29.4.1997.

Genetische hulpbronnen voor de landbouw

706. Voorhet vijfjarenplan van Verordening (EG) nr. 1467/94 (') betreffendede instandhouding, de karakterisering, de verzameling en het gebruik van genetische hulpbronnen is een budget van 20 miljoen ecu beschikbaar. Het doel is bij te dragen aan de instandhouding, de karakterisering, de verzameling en het gebruik van genetische hulpbronnen in de EU ten behoeve van de landbouw.

707. In 1995 zijn na een eerste oproep om voorstellen voor communautaire medefinanciering in te dienen tien voorstellen geselecteerd en bij een tweede oproep nog eens vijf. Vanwege de beperkte middelen die in 1997 beschikbaar waren (0,2 miljoen ecu) zijn de activiteiten toegespitst op begeleidende maatrcgelen, namelijk het organisercn van bijeenkomsten en workshops over het behoud van de genetische hulpbronnen. In de tweede helft van 1996 is nogmaals een oproep gedaan om voorstellen in te dienen met het oog op financiering in 1997.

(') PB L 159 van 28.6.1994, biz. 1.

V - Financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid in 1997

Afdeling Garantie van het EOGFL

708. Het strikte begrotingsbeheer in de lidstaten was de algcmene context die kenmerkend was voor het begrotingsjaar 1997. De begrotingsautoriteit had - met behoud van de toewijzing voor de sector cundvlees - de kredicten van het EOGFL-Garantie forlaitair vcrlaagd met ongeveer 1 miljard ecu, waardoor de totale kredicten op 40 805 miljoen ecu kwamen en /.o op hctzclfdc peil bleven als in de oorspronkelijke begroting voor 1996, waarin zij 40 828 miljoen ecu bedroegen. De uitgaven zijn niettemin binnen deze beschikbare begrotingsmiddelen gebleven. Dit resullaat is voor een belangrijk deel te danken aan onderbesledingen ten bedrage van circa 800 miljoen ecu in de sector rundvlees (minder interventieaankopen, weinig vroegtijdig geslachte kalveren) en bijna 600 miljoen ecu in de sector schapen- en geitenvlees (hoog gebleven marktprijzen die tot lagere premies hebben geleid). Voorts is ertoe bijgedragen door geringere bestedingen van kredieten in de sectoren suiker (- 200 miljoen ecu; minder uitvoer van suiker in het kader van de quota) en granen (- 200 miljoen ecu; minder interventieaankopen) en door de inning van ongeveer 460 miljoen ecu aan extra melkheffingen wegens overschrijding van de quota. Hierdoor was er genoeg geld om het voorschot van 50 % op de steun voor oliehoudende gewassen voor 1997 (1 300 miljoen ecu) te betalen, wat bij de opstelling van de begroting niet in de bedoeling had gelegen, en om de Financiering mogelijk te maken van de circa 470 miljoen ecu aan marktuitgaven ten laste van de begroting 1997 die waren gemoeid met de buitengewone maatregelen voor het tot staan brengen van de epizootie van klassieke varkenspest die begin 1997 was uitgebroken en zich het hele jaar op grote schaal verder heeft verspreid, vooral in Nederland.

709. Opgemerkt dient te worden dat het ramen van de toekomstige uitgaven op landbouwgebied bijzonder moeilijk is. Tussen het ramen en het uitvoeren van een uitgave kunnen immers tot 20 maanden verstrijken en talrijke niet te voor/.ienc interne en externe factorcn, waaronder de koers van de ecu ten opzichtc van de dollar, kunnen een belangrijkc invloed op de uitgaven uitoefenen.

710. Bovendien is de Commissie voor haar begrotingsramingen sterk afhankelijk van de lidstaten, die prognoses van de uitgaven en van sommige productieniveaus mocten opstcllen en deze gegevens aan de Commissie moeten meedelen, een en ander ovcreenkomstig de desbetreffende bepalingen. De Commissie bestudeert momenteel mogclijkheden oni de omstandigheden voor hct financiele beheer te verbeteren en heeft daartoe een actieprogramma opgezet; zij verzoekt de lidstaten daaraan mee te werken door zich beter aan die bepalingen te houden wat de kwaliteit van de benodigde informatie en de termijn voor het verstrekken ervan betreft.

Begrotingsdiscipline

Richtsnoer

711. Net als in de voorgaande begrotingsjaren moest ook in 1997 begrotingsdiscipline aan de dag worden gelegd, vooral door zich te houden aan het richtsnoer waarover de Europese Raad in februari 1988 in Brussel overeenstemming heeft bereikt en dat hij in december 1992 in Edinburgh heeft gehandhaafd tot 1999 zonder verandering te brengen in de grondslagen ervan. Dit richtsnoer beperkt de jaarlijkse groei van de uitgaven voor het GLB en is als zodanig een concrete uiting van de noodzaak die uitgaven in de hand te houden.

7/2. De ontwikkeling van de totale uitgaven van hct EOGFL-Garantie sinds 1991 is als volgt.

EOGFL-Garantie

(in miljoen tail
1991199219931994199519961997
Richtsnoer32 51135 03936 65736 46537 94440 82841 805
Binnen het richtsnoer gefinancierde uitgaven30 %l31 11934 59032 97034 50339 10840 805
Marge1 5503 9202 0673 4953 4411 7201 000 (:)
Totale uitgaven (')31 78431 95034 59032 97034 50339 10840 805 (2)
(') Sinds 1993 mocicn allc sooricn uitgaven hinnen het nchisnncr worden gcfinancicrd (') Voorloptg.

713. Voor het begrotingsjaar 1997 is het richtsnoer vastgcsteld op 41 805 miljoen ecu (exclusief de monetaire reserve van 500 miljoen ecu). De raming van de benodigde kredieten die ten grondslag lag aan het voorontwerp van begroting, was gelijk aan het richtsnoer. De begrotingsautoriteit heeft de kredieten echter forfaitair verlaagd met 1 miljard ecu en heeft deze dus vastgesteld op 40 805 miljoen ecu, wat ovcrcenkomt met de kredieten in de oorspronkelijke begroting voor 1996 (40 828 miljoen ecu).

714. In grafiek 15 zijn de ontwikkeling van het richtsnoer van 1988 tot 1997, de ontwikkeling van de uitgaven van 1987 tot 1996 en de hoogte van de op de begroting 1997 uitgetrokken kredieten weergegeven.

Ontwikkeling van de uitgaven van het EOGFL-Garantie


(in miljard ecu)

135,6 1QQ7

’) Bearotinoskredieten. v

Grafiek 15

(’) Bogrotingskredieten. Bron: DG VI, EOGFL.

Monetaire reserve

715. De werking van deze reserve is uiteengezet op de pagina’s 146 en 147 van het verslag 1995 over de toestand van de landbouw.

716. Overeenkomstig de beschikking van de Raad bctreffende dc begrotingsdiscipline is de voor de begroting 1997 gebruikte dollar/ecu-pariteit gclijk aan dc gemiddclde marktparitcit in dc maanden januari, februari en maart 1996, namelijk 1 USD = 0,78 ecu. In de periodc van 1 augustus 1996 tot en met 31 juli 1997 noteerde de dollar cchter gemiddcld 0,84 ecu, waardoor 244 miljoen ecu is bcspaard. Voorgestcld zal worden het gedcclte van deze besparing dat dc franchise van 200 miljoen ecu te bovcn gaat, over te schrijvcn naar de monetaire reserve.

Plaats van het EOGFL-Garantie in de algemene begroting

7/7. Op de algemene begroting van de Europesc Unie voor 1997 zijn betalingskredieten uitgetrokken ten belope van in totaal 80 880 miljoen ecu, waarvan (de monetaire reserve en de kredieten in hoofdstuk B0-40 ..Reserves en voorzieningen” meegerekend) 41 305 miljoen ecu of 51 % voor het EOGFL-Garantie. In 1996 maakten de uitgaven van het EOGFL-Garantie 48 % uit van de uitgaven ten laste van de algemene begroting. .

Ontwikkeling van de uitgaven van het EOGFL-Garantie ten opzichte van de totale uitgaven uit de algemene begroting

Grafiek 16

718. In grafiek 16 is het aandeel van het EOGFL-Garantie in de algemene begroting sinds 1988 weergegeven; dit aandeel is afgenomen doordat andere takken van gemeenschappelijk beleid zijn ontwikkeld en de stijging van de landbouwuitgaven aan banden is gelegd.

Aard van de uitgaven

719. Bij de uitgaven die het EOGFL-Garantie in het kader van de gemeenschappelijke ordeningen van de landbouwmarkten financiert, gaat het in hoofdzaak om:

- marktsteun (11 668,7 miljoen ecu aan uitgaven in 1996),

- rechtstreekse steun (27 807,4 miljoen ecu aan uitgaven in 1996).

720. Tot de maatregelen om de markt te ondersteunen worden gerekend: de uitvoerrestituties (5 699,8 miljoen ecu aan uitgaven in 1996), de opslag (1 391,6 miljoen ecu in 1996), de orifcnterende premies (886,6 miljoen ecu in 1996), de steun voor verwerking en afzet (1433,5 miljoen ecu in 1996),deconsumptiesteun (1 636,6 miljoen ecu in 1996), het uit de markt nemen van producten en soortgelijke maatregelen (111,9 miljoen ecu in 1996) en diverse maatregelen (508,7 miljoen ecu in 1996).

Ontwikkeling van de uitgaven van het EOGFL, afdeling Garantie, uitgespiitst naar uitgaventype

Bron: DGVI.EOFGL.

Grafiek 17

721. De rechtstreekse steun, die lagere prijzen compenseert, is momenteel dus verreweg de belangrijkste uitgavenpost; het gaat daarbij met name om de vormen van rechtstreekse sieunverlening aan de producenlen die zijn uitgebrcid bij de hervorming (akkerbouwgcwassen: 15 838,1 miljoen ecu in 1996; rundvlees: 3 809,2 miljoen ecu in 1996).

722. Door de herorientering en vervolgens de hervorming van het GLB is het EOGFL-Garantie bovendien gaan zorgen voor de volledige of gedeeltelijke financiering van bepaalde specifieke maatregelen op het gebied van het beheer van de landbouwmarkten zoals de uilreiking van landbouwproducten aan behoeftigen in de Gemeenschap, fraudebestrijding en bevordering van de productkwaliteit, en voorts van maatregelen ter compensatie van de excentrische geografische figging van de Franse overzeese departementen (Poseidom), Madeira en de Azoren (Poseima), de Canarische Eilanden (Poseican) en de eilanden in de Egeische Zee. De hervomiing van het GLB is ook gepaard gegaan met maatregelen ten behoeve van de landbouwers die zich inspannen voor milieubescherming en natuurbehoud, die aan bosontwikkeling doen of die vervroegd uittreden en zo hun bedrijf vrijmaken.

723. In grafiek 17 worden de belangrijke veranderingen die de hervorming met zich heeft meegebracht, gcillustreerd aan de hand van een vergelijking tussen 1996 en een begrotingsjaar v6<5r de hervorming wat de hoogte van de belangrijkstc soorten uiigaven betreft; zo zijn duidelijk te zien: de daling van de opslaguitgaven dankzij dc sanering van de markten, de dating van de restitutie uitgaven en de belangrijke plaals die nu wordt ingenomen door de vormen van steun die in het kader van de hervorming zijn ingevoerd of uitgebreid.

Verdeling van de kredieten naar sector

724. Grafiek 18 geeft een overzicht van de verdeling van de kredieten van de begroting 1997 naar sector.

725. Er wordt op gewezen dat in hoofdstuk B1-10 „Akkcrbouwge\vassen” de in 1997 uitgetrokken kredieten voor granen, oliehoudende zaden en eiwithoudende gewassen zijn gegroepeerd; de steun per hectare (inclusief voor braaklegging) maakt er cen zeer aanzienlijk deel van uit (15 046 miljoen ecu).

726. De op hoofdstuk B1-21 ..Rundvlees" uitgetrokken kredieten zijn verhoogd in verband met de uitgaven oin bovicne spongiforme encefalopathie (BSE) uit te roeien en het inkomen van de rundveehouders te ondersteunen. Dcxir deze extra uitgaven is het aandccl van de sector rundvlees in de totale uitgaven van het HOGH.-Garantie slerk tocgcnomcn. Voor het begrotingsjaar 1997 worden de extra uitgaven als gevolg van de BSE-crisis geraamd op 1,2 iniljard ecu. Uitgaven voor rcstituties en openbare opslag zijn in deze raming buiten heschouwing gelaten, omdat moeilijk valt uit te maken welk deel daarvan aan de BSE-crisis is toe te schrijvcn.

727. Voor nadere gegevens over de ontwikkeling van de EOGFL-uitgaven per sector en per lidstaat en over de verdeling van de kredieten van het EOGFL-Garantie voor 1997 naar sector en volgens de aard van dc maatregelen wordt vcrwezcn naar de tabcllcn 3.4.1, 3.4.2, 3.4.3 en 3.4.4 (statistisch gedeclte van dit vcrslag).

Verdeling van de uitgaven van het EOGFL-Garantie naar sector begrotingskredieten ,,1997”

(in miljoen ecu)


Bran; DG VI. EOGFL.

Grafiek IS

Openbare voorradcn

728. Zoals blijkt uit tabel 3.4.5 (statisch gedeeltc van dit verslag), was de boekwaarde van de interventievoorraden op 3! deceinber 1996 iets hoger dan op 31 december 1995. Tussen 1994 en 1995 was deze boekwaarde met 56 % gedaald, namelijk van 1 133,4 miljoen ecu tot 501,6 miljoen ecu, maar cind 1996 was sprakc van een geringe stijging, namelijk met 10 % tot 552,5 miljoen ecu.

729. Deze laatste ontwikkeling is het gevolg van:

- een belangrijke daling van alle graanvoorraden (- 79 %); de voorraden sorgho en niet voor broodbereiding geschikte zachte tarwe zijn geheel verdwenen;

- een dating van de voorraden olijfoiie met 62 % en de afschaffing van de interventie voor tabak;

- een belangrijke stijging van de voorraden zuivelproducten (+ 80 %);

- een zeer sterke toeneming van de voorraden rundvlees (96 %) als gevolg van de interventieaankopen ter ondersteuning van de rundvleesmarkt (zie hierna).

Boekwaarde van de voorraden van de interventiebureaus

(in miljoen ecu)

730. In de eerste helft van 1997 was de ontwikkeling als volgt:

- de openbare aankoop van rundvlees is doorgegaan, waarbij de boekwaarde van de voorraden is gestegen van 294,7 miljoen ecu op 31 december 1996 tot 467,7 miljoen ecu op 30 juni 1997;

- de voorraden mageremelkpoeder zijn verder toegcnomcn.

731. De mogelijkheid tot interventieaankoop van tabak is in 1995 afgeschaft; dc laatste voorraden zijn in 1996 opgeruimd.

732. De bovengenoemde ontwikkelingen zijn weergegeven in grafiek 19.

Goedkeuring van de rekeningen

733. Goedkeuring van de rekeningen betreffende bet EOGFL, afdeling Garantie, houdt in dat de uitgaven die de lidstaten voor bet gemeenschappelijk landbouwbeleid hebben gedaan, definitief worden erkend. Voordat tot deze goedkeuring kan worden overgegaan, worden dc jaarlijkse aangiften van de lidstaten geverifieerd, worden voorde verschillende dossiers controles ter plaatse verricht en moet worden aangctoond dat ook de bcvoegdc diensten van dc lidstaten zelf een behoortijk aantal administratieve cn fysieke controles bebben uitgevoerd.

734. In 1997 zijn de rekeningen van de lidstaten inzake de door bet EOGFL-Garantie gefinancicrde uitgaven van bet begrotingsjaar 1993 door de Commissie goedgekeurd bij beschikkingen van 23 april en 20 juli.

735. In bet kader van de nieuwe procedure voor de goedkeuring van de rekeningen heeft de Commissie de boekhoudkundige goedkeuring van de rekeningen van de lidstaten over bet begrotingsjaar 1996 afgewikkeld bij beschikkingen van 5 mei 1997 en 30 juli 1997.

736. Aan de goedkeuring van de rekeningen over het begrotingsjaar 1994 wordt de laatste hand gelegd en de besprekingen met de lidstaten met het oog op de goedkeuring van de rekeningen over het begrotingsjaar 1995 zijn aan de gang.

737. Voorts heeft dc Commissie rechtmatighcidsconlrolcs op dc voor het begrotingsjaar 1996 gedeclareerde uitgaven ten bclope van 39 miljard ecu uitgevoerd bij de betaalorgancn en bij degenen die ermce waren belast na te gaan of dc aanvragcn in ovcrecnsicmming waren met de communautaire regelgeving.

738. De diensten van de Commissie hebben in 1997 een oordeel gegeven over de gang van zaken in het eerste jaar waarvoor de bij de Verordeningen (EG) nr. 1287/95 en (EG) nr. 1663/95 ingestelde nieuwe procedure voor de goedkeuring van de rekeningen gold. Het merendeel van de lidstaten had tegen 15 oktober 1996 voldaan aan alle criteria voor de erkenning van hun betaalorganen die in de communautaire regelgeving zijn vastgesteld, meer in het bijzonder op het punt van de oprichting van een centrale coordinerende instantie, de opstelling van een externe accountantsverklaring over de boekhouding van de betaalorganen, de invoering van interne accountantscontrole bij de betaalorganen cn de systematische toepassing van adequate procedures voor het beheer, de controles en de betalingen. In sommige andere lidstaten moet op dit gebied nog verdere voortgang worden geboekt.

739. De Commissie niaakt elk jaar bij/.onderhcden over de procedure voor de goedkcuring van de rekcningcn bekend in het financieel verslag betrelfendc het FOGFL, afdeling Garantic. In het Zesentwintigsle Financieel Verslag over het begrotingsjaar 19% (‘) word! oiuler meer under ingegaan op de werkzaamheden van het bemiddelingsorgaan dal in het kader van de hervorming van de goedkeuringsprocedure is opgericht.

Ontwikkeling van de uitgaven voor de landbouwmarkten in 1997

740. In het begrotingsjaar 1997 (2) is 40 423 miljoen ecu aan kredicten bcstced, wat overeenkomt met 99,1 % van de op de begroting opgevoerde kredieten. Daarmee bleef aan het einde van het begrotingsjaar 310,0 miljoen ecu aan kredieten ongebruikt. Als gevolg van de overschrijving van 20 miljoen ecu van hoofdstuk B0-40 naar onderafdeling B1 van de begroting en de overschrijving van 44 miljoen ecu naar de monetaire reserve is dit overschot afgenomen tot 286,0 miljoen ecu.

741. De belangrijkste onderbestedingen betreffen de hoofdstukken rundvlees (- 870,6 miljoen ecu), schapen- en geitenvlees (- 553,9 miljoen ecu) en melk en zuivelproducten (- 523,6 miljoen ecu). Voor rundvlees is de onderbesteding hicraan tc danken dat het verbruik zich ondanks de BSE-crisis sneller heeft hersteld dan was verwacht, zodat de interventiebureaus minder rundvlees hebbcn hoeven aan tc kopen dan de hoeveelheid waarvan was uitgcgaan (slechts 350 (XX) ton in plaats van 530 000 ton). De onderbesteding voor schapen- en geitenvlees vloeit grotendeels voort uit een geringe be hoe He aan kredieten voor de basispremie voor ooien als gevolg van hogere marktprijzen. In de zuivelsector zijn de voornaamstc oorzaken van de onderbesteding de inning van extra heffingen via welke de melkveehouders aan de financiering van de sector bijdragen, en de zeer lage uitvoerrestituties voor kaas.

742. Een aanzienlijke overbcsteding valt in hooldzaak voor twee hoofdstukken (akkerbouw en varkensvlees) te melden. De overschrijding voor de akkerbouw houdt hiermee verband dat de Raad niet heeft besloten de betaling van de hectaresteun voor oliehoudende zaden voor het verkoopseizoen 1997/1998 te verschuiven naar het begrotingsjaar 1998, wat extra uitgaven ten bedrage van 1313 miljoen ecu in 1997 met zich heeft meegebracht. In de sector varkensvlees heeft de Commisie ongeveer 400 miljoen ecu moeten uitgeven om de schade te vergoeden die producenten hebben geleden als gevolg van de maatregelen ter bestrijding van de bijzonder hardnekkige epizootie van klassieke varkenspest in Nederland. De ontwikkeling van de dollar/ecu-(') .Zesentwintigsle Financieel Verslag over het begrotingsjaar I9%” (COM(97) 589 del".).

Het begrotingsjaar voor het EOGFL-Garantie begin! op 16 oktober van het kalenderjaar en eindigt op 15 oktober van het daaropvolgendc kalenderjaar.

pariteit heeft een besparing van 244 miljocn ecu opgeleverd. Bij de opstclling van de begroting is namelijk uitgegaan van de koers 1 dollar = 0,78 ecu, terwijl de dollar gemiddeld 0,84 ecu noteerde.

Afdeling Orientatie van het EOGFL

743. Door de hervorming van de structuurfondsen per 1 januari 1989 is de aard van de steun die het EOGFL-Oridntatic verleent, gcleidclijk veranderd. Een steeds grotcr dccl van de totalc communautaire steun is namelijk bestemd voor de medefinanciering van operationelc programmes (99,4 % in 1996 vergeleken met 52 % in 1993 en 40 % in 1991). De twcedc hervorming van de structuurfondsen, die is ingegaan op I januari 1994, heelt het mogelijk gemaakt dat veranderingsproces te voliooien in die zin dat nu voor alle financiele steun die dcxrr het EOGFL-Orientatie wordt verleend, een meerjarenprogrammering geldt waaraan partnerschap en subsidiarileit tussen de Commissie en de lidstaten ten grondslag liggen.

744. De beginselen die zijn loegepast in de cerstc programmeringsperiode na de hervorming van de fondsen (1989-1993), zijn in de huidige programmeringsperiode (1994-1999) geconsolideerd. Ook zijn in vergelijking met de eerste periode de procedures in sommige opzichten vereenvoudigd, bijvoorbeeld voor de maatregelen inzake de verbetcring van de verwerking en de afzet van landbouwproducten (Verordening (EG) nr.951/97 (')). Voorts wordt de financiering van de onder doelstelling 5a vallende maatregelen ter verbetering van de doeltreffendheid van de landbouwstructuur (Verordening (EG) nr. 950/97 (2)) nu op soortgelijke wijze als voor de overige doelstellingen ingepast in een meerjarenprogrammering, wat het mogelijk heeft gemaakt de financieringsvoorschriften te harmoniseren. Het gevolg is dat nu voor de betrokken communautaire regelingen, die worden uitgevoerd door de lidstaten en beslag leggen op een aanzienlijk deel van de financiele middelen van de afdeling Orientatie (bedrijfsverbcteringsplannen, compenserende vergoedingen, enz.), betalingcn aan de lidstaten nog slechts kunnen plaatsvindcn binnen de grenzen van de bedragen die in de desbetrelfende meerjarenprogramma's zijn vastgesteld.

745. Behaive voor maatregelen waartoe de lidstaten het initiatief nemen in het kailer van de communautaire bestekken, verleent het HOGFI.-Orientatie tx>k financiele steun voor maatregelen die uitgaan van de Commissie, namelijk de programmes in het kader van communautaire initiatieven zoals Leader II, Regis II, lnlerreg II en Peace, de projecten op grond van artikcl 8 van Verordening (EEG) nr. 4256/88 en de overgangsmaatregelen.

(') PB L 142 van 2.6.1997, biz. 22 (voorheen Verordening (EEG) nr. 866/90). (2) PB L 142 van 2.6.1997, biz. 1 (voorheen Verordening (EEG) nr. 2328/91).

Verleende financiele steun

746. In de navolgcndc label is per lidstaat aangegeven hoc dc uilgaven van dc afdcling Oricntatic van het EOGFL zich in de periode 1991-1996 hebben ontwikkeld.

747. Ook de uitsplilsing volgens de prioritaire doelstcllingen van dc structuurfondsen is inleressant. Gememoreerd wordt dat het EOGFL-Orientatic bijdraagt aan de verwczenlijking van de volgende vier doelstellingen:

- doelstelling 1 (regio's met cen ontwikkelingsachtcrstand);

- doelstelling 5a (landbouwstructuur in allc regio's);

- doelstelling 5b (plattelandsontwikkeling in bcpaaldc gebieden);

- doelstelling 6 (noordelijke regio's) sinds de toetreding van de nieuwe lidstaten.

12.

Uilgaven van het EOGFL-Orientatie (vastlcggingskredieten)


I in miljoen ecu)
Lid.slaal1991l‘M 2I'M.lI'M 4l'M51996
Belgique/Belgie30,48828,17841,70237,59840,039,9
Danmark18,03823,51819,98642.49116.729,1
Deutschland200.192253,758348,724700,181807,9805,1
EXX&ba (Elldda)274,205392,200402.853266,288463.8328,3
EspaAa514,155633.600412.906544,770709,5695,0
France425,262554,359633,502619,763347,8526,3
Ireland168,501194,510165,709178,317157.3261,1
Italia326,511375,874624,978263,187454,2428.1
Luxembourg6,6666.3629,0149,8026,04.3
Nederland20,4%21,89919.52632,06813.127,3
Osterreich--0,00097.7122,6
Portugal t313,402289,775313.946510,490282,7379,5
Suomi/Finland' ---0,000109,8102,4
Sverige---0,00024.765,4
United Kingdom110,243100,78199,495130,47074.1116,0
Andere3.74,1
Totaal2 408,1592 874,8143 093,397(’)3 335,4253 609,13 934,5
(') Inclusicf 0,975 miljocn ecu aan uilgaven voor vcrschcidcnc lidslalcn.

748. In de label met de uitsplilsing naar doelstelling zijn de uitgaven voor de overgangsmaatregclen (van vroegcr daterende maatregelen die niet bij een van de in de nieuwe regeling omschreven doelstellingen kunnen worden ondergebrachl) apart vcrmcld en wat de jaren 1994, 1995 en 1996 betreft geldt dil ook voor de uitgaven in het kader van de communaulairc initiatieven en voor die op grond van artikel 8 van Vcrordcning (EEG) nr. 4256/88 (financiering van technische bijstand, algemenc studies cn proof- on domonstraticprojecton).

749. De uitgaven voor doelstelling 1 waren in 1992 hoger dan in 1991, maar hebben zich vervolgens in 1993, het laatste jaar van de programmeringsperiode, gestabiliseerd. In de jaren 1994, 1995 en 1996 zijn zij dan weer voortdurend toegenomcn.

750. In de beschouwde periode zijn de uitgaven voor doelstelling 5a min of meer stabiel gebleven. In 1994 was er echter een piek. Door de wijziging van de financieringsregeling voor de zogenoemde ..indirecte” acties (vroegere Verordening (EEG) nr. 2328/91) zijn namelijk naast resterende vergoedingen voor 1993 ook al meer nieuwe financieringen voor 1994 ten laste van het begrotingsjaar 1994 gebracht. De uitgaven voor doelstelling 5b zijn in de periode 1990-1993 elk jaar sterk gestegen als gevolg voor de groterc aandacht voor plattelandsontwikkeling. De sterke teruggang in 1994 was te wijten aan de vcrtraagdc start van de nieuwe programma’s, maar in 1996 is die achterstand weer ingelopen.

13.

Ontwikkding van de uitgaven per doelstelling


(in miljoen ecui
Doelstelling1991199219931994199519%
Communautaire bestekken
Doelstelling t (regio's met ontwikkelingsachterstand)1 440.8271 634.6831 599,2181 904.2742 395.22 416.5
Doelstelling 5a (landbouwstructuur)631.252701.333923.8841 131,599655.9802.4
Doelstelling 5b (plattelandsgebieden)260.152475.798508.644271.836249.5508,4
Doelstelling 6 (noordelijke regio's)47.744,7
Communautaire initiatieven
Leader2.667235.983,1
InterregInbcgrcpen in de bovenstaandc rubrieken4.24912,831.3
Regis0.0054.117.0
Envireg5.8490.00.0
Peace1.3* 8.1
Posei0.0000.00.0
Artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 4256/885.1840,615.4
Overgangsmaatregelen75.02863.00061.655 (')9.76210.37.6
Toiaal2 408.1502 874,8143 0'>3.397 (')3 .335.4253 609.13 934.5
(') Inclustcf 0.97$ mtljiicn ecu aan uitgaven vivir vcrwhcidcnc lidsiatcn

751. De overgangsmaatregelen worden stilaan afgesloten en de betrokken uitgaven zijn dan ook sinds 1991 voortdurend gedaald.

752. Terwijl voor dc jaren 1991 tot en met 1993 hij de bcpaling van do uitgaven voor de doclstellingen 1 en 5b niet alleen de inaatrcgclcn in hct kadcr van de communautairc bestekkcn werden meegerekend, maar ook die in het kader van de communautaire initiatieven en die op grond van artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 4256/88, worden sinds 1994 de uitgaven voor de laatstgenoemde twee categorieen maatregelen in afzonderlijke rubrieken opgenomen.

Uitvoering van de begroting

753. Voor het EOGFL-Orientatie als geheel bevatte de begroting 1996 3 987,2 miljoen ecu aan vastleggingskredieten en 4 093,1 miljoen ecu aan betalingskredieten. Het betreft de in totaal beschikbare kredieten zoals deze resulteerden uit de oorspronkelijke begroting, de in verband met de uitbreiding daarin aangebrachte wijzigingen, de overschrijvingen en de overdrachten. Van het genoemde bedrag aan vastleggingskredieten is 98,7 9c besteed; voor de betalingskredieten is dat 86,3 %.

754. In de begroting 1997 is 4 253,1 miljoen ecu voor vastlcggingen en 3 761,8 miljoen ecu voor betalingen opgenomen. De kredieten voor de communautaire initiatieven zijn daar inbegrepen. Evenals voor 1996 zijn de bovenvermelde bedragcn inclusict dc betalingskredieten die op grond van Verordening (EEG) nr. 3575/90 zijn uitgetrokken voor dc nieuwe Duitse deelstaten, en inclusief de onder de begrotingstitel „structuurfondsen” vallende bedragen voor de uitvoering van de programmes ten behoeve van de ultraperifere regio's. Daarentegen is het bovenvermelde totaalbedrag aan vastleggingskredieten exclusief de bedragen die zijn toegekend voor maatregelen in de visserijsector, aangezien deze laatste nu los van de landbouwsector wordt beheerd.

Uit het landbouwbeieid voortvloeiende eigen middelen

755. Het EOGFL maakt een integrercnd deel uit van de Gemeenschapsbegroting. De kredieten

voor dit fonds worden derhalve vastgesteld volgens de begrotingsprocedure, net als die voor de overige uitgaven van de Gemeenschap. r

756. Het landbouwbeieid levert via de gemccnschappclijke marktordeningcn ook ontvangsten op die tot de eigen middelen van de Europcse Unie behorcn. Deze ontvangsten hestaan uit:

- de variabele heftingen op de importen van marktordcningsproducten uit derde landen ter overbrugging van het verschil tussen de wcrcldmarktprijs en het in de Unie nagestrect'de prijsniveau. Op grond van dc overeenkomst in/.ake de landbouw die in het kader van de multilaterale handelsbesprckingen van de Uruguay-ronde is gesloten, zijn deze heftingen met ingang van het verkoopseizoen 1995 vervangen door vaste invoerrechten;

- de in het kader van de gemeenschappelijke marktordening voor suiker geinde heffingen en bijdragen (productieheffingen op suiker en isoglucose, opslagbijdragen voor suiker en aanvullendc compensatieheffingen), waarmee word! beoogd dc landbouwers en dc suikcrondcrnemingen /.eli de kosten tc lalcn dragen die zijn verbonden aan de afzct van de overschotten die in dc Unie worden geproducecrd ten opziehtc van het eigen verbruik.

14.

Ontwikkeling van dc ontvangsten


Uit het gemeenschappelijk landbouwbeleid voortvloeiende ontvangsten die tot de eigen middelen van de Europese Unie worden gerekend

(in mtljotn ecu)
Aard van dc ontvangstenm:I99J1944199519%1997
Invoerheffmgen1 206,81 029.1922,5944.3810,1873,4
Ontvangsten in de sector suiker1 002,41 115.31 382,11 316,31 213,71 366,0
waarvan

- productieheffingen (')
606,8698.4809,9766,2711.5842,4
- bijdragen opslagkosten
388.6416,7572.2542,0490.8513,4
- anden:
7.00.20.07.811.410.0
Totaal2 209.22 144.42 304,62 160,62 023,82 239,4
(') IncluMcf dc aanvullendc compcnsaiichefftngcn.

757. Hicr dient tevens te worden vermcld dal er nog anderc landbouwontvangstcn zijn: in het kader van dc gcmeenschappelijke marktordening voor mclk cn zuivelproducten is bepaald dal melkveehouders die hun productiequotum voor mclk overschrijden, een extra heffing moeten betalen. Deze ontvangsten worden niet als eigen middelen van de Europese Unie beschouwd, maar als betalingen in het kader van de maatregelcn om de zuivelmarkt te reguleren. Zij worden dan ook rechtstreeks in mindering gebracht op de landbouwuitgaven die in hetzelfde begrotingsjaar voor de zuivelsector worden gedaan.

8 -v-

VI - Buitenlandse betrekkingen

Betrekkingen met de Verenigde Staten

758. Overeenkomstig de briefwisseling tussen de EG en de VS van 1996 over een regeling voor granen en rijst is in juli 1997 voor een proefperiode een cumulatief invorderingsysteem voor rijst ingesteld en is voor 1996 een tariefcontingent voor brouwgerst vastgesteld.

759. Er wordt nog verder onderhandeld over een veelomvattende wijnovereenkomst EG/VS, die zou voorzien in een betere bescherming van de oorsprongsbenamingen van de EU en in de mogelijkheid tot invocr van wijncn uit dc VS die zijn bcrcid volgcns bepaaldc ocnologischc procddes die in de EG nict zijn toegestaan.

760. Er is bilateraal overlcg geplecgd over de steun van dc EG voor fruit in blik.

761. Voorts is het overleg over een bilaterale, op gelijkstelling gebaseerde veterinaire overeenkomst inzake gezondheidsmaatregelen die van belang zijn voor de handel in levende dieren en dierlijke producten afgerond en heeft de Commissie een voorstel tot sluiting van de overeenkomst ingediend bij de Raad.

762. De besprekingen tussen dc Commissie en de auloriteiten van dc VS om een oplossing tc vinden voor de bczwaren van de VS in verband met het effect op de handel van het EG-besluit inzake gespecificeerde risicomaterialen worden voortgezet.

763. Er is bilateraal overleg gepleegd over de communautaire uitvoer van tarwegluten naar de VS. De groep „bewaking mai'sglutenvoer” is regelmatig bijeengekomen.

Betrekkingen met Canada

764. In deeembcr 1996 hebben de EU en Canada een politieke verklaring en aetieprogramma ondcrtekend, waarmec onder nicer wordt beoo&d de economische en handelsbctrckkingcn tussen

de EU en Canada te versterken en uit te breidcn. Volgens dit programma zullcn beide partijcn tegen oktober 1997 inventarissen van de handclsbclcmmeringcn uilwisselcn, tcneindc de handcl in goederen en diensten te vergemakkelijkcn en de tarifaire en nict-larilairc handelsbelcmmeringcn verder te versoepelen of op te heffen.

765. De besprekingen tussen de Commissie en de Canadese autoriteiten om een oplossing te vinden voor de problemen in verband met de interpretatie en de toepassing van de verbintenissen betreffende douanerechten op granen die de Gemeenschap in de WTO heeft aangegaan, worden voortgezet.

766. In maart 1997 hebben de EG en Canada een principeakkoord bereikt over een ontwerp-tekst voor een nieuwe op gelijkstelling gebaseerde overeenkomst betreffende veterinaire maatregelen op handelsgebied. De aanvaardingsprocedure van de overeenkomst heeft vertraging opgelopen als gevolg van de bezwaren van de EU over de nieuwe sanitaire beperkingen voor rundvleesproducten die Canada in verband met BSE heeft vastgesteld.

Betrekkingen met Mexico

767. De eerste ronde van de onderhandelingen voor een nieuwe poiitieke, economische en handelsovereenkomst tussen de EG en de Verenigde Mexicaanse Staten heeft plaatsgevonden in juni 1997 in Brussel. Tijdens deze onderhandelingen zijn ontwerpen opgesteld voor een overeenkomst inzake economisch partnerschap, poiitieke coordinate en samenwerking en voor een interim-overeenkomst inzake handel en handelsgereiateerde aspecten. De discussies over de nadere uitwerking van deze overeenkomsten zullen van start gaan in de tweede helft van 1997, nadat de overeenkomsten door de Raad zijn geratificeerd.

768. Op 27 mei 1997 hebben de Europese Gemeenschap en de regering van de Verenigde Mexicaanse Staten een overeenkomst tot wederzijdse erkenning en bescherming van de benamingen in de sector gedistilleerde dranken ondertekend. Docl van de overeenkomst is de wederzijdse bescherming van de benamingen van gedistilleerde dranken die op het grondgebied van de twee partijen worden geproduceerd. Er dient op te worden gewezen dat deze overeenkomst de eerste overeenkomst betreffende gedistilleerde dranken is die met een Latijns-Amerikaans land wordt gesloten.

Betrekkingen met Mercosur en Chiii

769. Tijdens de vergadering van de Gemengde Commissie EG/Mercosur, die is ingesteld bij de in december 1995 ondertekende interregionalc samenwerkingsovereenkomst, is eraan herinnerd dat deze overeenkomst voorlopig wordt toegepast, toidat de kaderovereenkomst wordt geratificeerd. In deze context zijn de in de overeenkomst vermclde commcrciele doelstellingen en de taken van de sedert de ondertekening van de overeenkomst opgerichte instellingen, en inzonderheid van de Subcommissie voor handel, nader gcprcciseerd.

770. De Subcommissie voor handel, bijgestaan door drie werkgroepen, is belast met hel onderzoek van de vraagstukken van commerciele aard. De landbouwsector zal worden onderzocht in het kader van de groep „goederen”, waarvan de werkzaamheden op het gebied van de analyse van de situatie van het handelsverkeer eind 1997 moeten zijn voltooid.

771. Momenteel wordt ook een soortgelijke studie over het handelsverkeer tussen de EU en Chili uitgevoerd.

Betrekkingen met Japan en de Republiek Korea

772. De onderhandelingcn met Japan en de Republiek Korea gingen ook in dit vcrslagjaar vooral over vraagstukken in verband met de toegang tot de markt en deregulering, en inzonderheid over de verdere opruiming van handelsbelemmeringen op het gebied van de gezondheid van dieren en planten. In maart 1997 heeft commissaris Fischler, vergezeld van 20 belangrijke Europese zakenlieden, een zesdaags bezoek aan Japan gebracht om de Europese uitvoer van landbouwproducten en levensmiddclen naar Japan te promoten en om de contacten met de Japanse regering te verbeteren. Dit bezoek werd beschouwd als een groot succes. Er is een ernstig probleem gerezen als gevolg van het in maart 1997 door Korea getroffen besluit om, in het kader van de vrijwaringsprocedures van de WTO, de invoer van mengsels van melkpoeder (waarvoor EU de belangrijkste leverancier is) te beperken. De EU aanvaardt de geldigheid van deze maatregelen niet en het overlcg hierover met Korea wordt voortgezet.

Betrekkingen met Nieuw-Zeeland

773. Op 17 deeember 1996 heeft de Raad een besluit betreffende de sluiling van een overeenkomst tussen de Europese Unie en Nieuw-Zeeland in/.ake sanitaire maatregelen voor de handel in levcnde dieren en dierlijke producten goedgekeurd. De/e overeenkomst is de eerste van de/e aard die wordt gesloten tussen de Gcmeenschap en een derde land en is bedoeld om de door de regelgeving opgeworpen handelsbelemmeringen verder te versoepelen. Ze geeft uilvoering aan de bepalingen van de overeenkomst inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen van de WTO en zal het handelsverkeer tussen de Europese Gemeenschap en Nieuw-Zeeland in levende dieren en dierlijke producten vergemakkelijken door de geleidelijke erkenning van de gelijkwaardigheid van de sanitaire maatregelen, de aanvaarding van hct regionalisaticbeginsel en een verbetering van de communicatie en de samenwerking.

774. Er is ook overleg gevoerd over de omschrijving van boter die in aanmerking komt voor een verlaagd douanetarief in het kader van een WTO-tariefcontingent.

Betrekkingen met de Republiek Zuid-Afrika

775. Sedert 1997 is Zuid-Afrika volledig opgenomcn in het Stelsel van algemene preferenlies.

776. Op basis van de onderhandelingsrichtsnoeren van de Raad is hct overleg over een vrijhandelsovereenkomst met Zuid-Afrika voortgezet op technisch en ministerieel niveau. De Zuid-Afrikaanse minister van Landbouw, Derek Hanekom, hecft op 27 juni 1997 een ontmoeting gehad met commissaris Fischler om de resultaten van de onderhandelingen te bevestigen en bilaterale handelsvraagstukken te bespreken. Beide partijen spraken de wens uit dat de procedure voor een alomvattende overeenkomst tot instelling van een vrijhandelszone tussen de EU en Zuid-Afrika zou worden versneld. Deze overeenkomst zou betrekking hebben op de handel, de ontwikkeling en een reeks andere samenwerkingsaspecten en zou gebaseerd zijn op drie principes: volledige compatibiliteit met de WTO, het ontzien van gevoelige belangen en producten en voordelen voor de regio zuidelijk Afrika.

777. Ten slotte is ook een afzonderlijk overleg van start gegaan met het oog op de sluiting van een overeenkomst tussen de EU en Zuid-Afrika over wijn en gedistillcerde dranken.

Betrekkingen met de landen van Midden- en Oost-Europa (LMOE's)

778. In de ecrste hclft van het jaar zijn de onderhandelingen over de aanpassing van de handelsconcessies in het kader van de Europa-ovcreenkomstcn (assoeiatieovereenkomsten) met de Viscgrad-landen (Hongarije, Polen, de Tsjechische Republiek en Slowakije), Bulgarijc en Roemenie en met de Bailische staten (Estland, Lctland en Litouwen) algerond. Deze aanpassing had tot doel rekening te houden met de uitbreiding van de Europese Unie en met de resultaten van de Uruguay-ronde van de GATT.

779. Voor de Visegrad-landen, Bulgarije en Roemenie zijn de bestaande autonome maatregelen, die voorzagen in het behoud van concessies voor deze landen, met ingang van 1 januari 1997 verlengd en later, met ingang van 1 juli 1997, vervangen door nieuwe autonome maatregelen waarin de resultaten van de onderhandelingen volledig zijn verwerkt. Voor de Baltische staten zijn de autonome maatregelen die op 1 juli 1996 van kracht zijn geworden, nog steeds van toepassing. Beide pakketten maatregelen zullen van kracht blijven totdat de aanvullende protocol len bij de Europa-overeenkomsten definitief zijn goedgekeurd.

780. De nieuwe Europa-overeenkomst met Slovenie, die voorziet in wederzijdse landbouwconcessies, is op 1 januari 1997 in werking getreden. Een samenwerkingsovereenkomst met de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonia, die voorziet in tariefconcessies door de Gemeenschap, is op 29 april 1997 ondertekend met het oog op inwerkingtreding aan het einde van het jaar.

781. De onderhandelingen over overeenkomsten betreffende wijn en gedistillcerd met de Tsjechische Republiek, Slowakije en Slovenie worden voortgezet, cvenals de onderhandelingen met het oog op een herziening van dc huidige overeenkomsten met Bulgarije cn Roemenie.

782. De onderhandelingen over op gelijkstelling gebaseerde overeenkomsten op veterinair en fytosanitair gebied en op het gebied van het welzijn van dieren met de Visegrad-landen, Bulgarije en Roemenie zijn voortgezet en die met de Tsjechische Republiek zijn afgerond.

783. De Commissie heeft haar advies over de aanvragen van ticn LMOE's voor toctreding tot de EU bekendgemaakt en (in het kader van de Agenda 2000-documcnten) bepaalde voorstellen gedaan voor financiele steun (ook voor de landbouw) aan de LMOE’s in de periode v66r de toetreding.

Betrekkingen met de Middellandse-Zeelanden

784. Ovcreenkomstig hot met de mediterrane partners van dc EU in november 1995 in Barcelona gcsloten Europces-mediterraan partnerschap mocl worden onderhandeld over nieuwe associatieoverecnkomsten, die de samcnwcrkingsovercenkomstcn van de jaren zcventig zullen vervangen. Dc onderhandelingen met Tuncsie, Israel en Marokko zijn reeds in 1995 afgerond. In 1997 is een overeenkomst gesloten met de Palestijnse Autoriteit. Met Algerije, Jordanic, Egypte en Libanon worden nog onderhandelingen gevoerd. De overeenkomst met Jordanie zal vermoedelijk eind 1997 worden ondertekend. Met Syrie zijn in 1997 verkennende gesprekken gevoerd en de onderhandelingen zouden in 1998 van start zouden kunnen gaan. De nieuwe overeenkomsten met Israel, Marokko, Tuncsie en de Palestijnse Autoriteit zullen in werking treden na de ratificatie door de nationale parlementen, waarschijnlijk in 1998. Deze overeenkomsten zullen het handelsverkeer bevorderen en voorzien in wederzijdse handelsconcessies voor landbouwproducten.

785. De wederzijdse concessies voor landbouwproducten in de nieuwe overeenkomsten met Israel en de Palestijnse Autoriteit zijn op voorlopige basis in werking getreden in respectievelijk 1996 en 1997. Voor sommige producten zijn bijzondere besiuiten getroffcn om vooruit te lopen op sommige bepalingen van de nieuwe overeenkomsten met Marokko en Tunesie, teneinde de traditionele handelsstromen van landbouwproducten in stand te houden.

786. De onderhandelingen met Turkije over aanpassingen van de preferentiele regelingen voor landbouwproducten zijn in 1997 afgerond. Door deze aanpassingen wordt de preferentiele regeling voor in de EU ingevoerde Turkse goederen uitgebreid; zij voorzien ook in wederkerige Turkse concessies voorcommunautaire landbouwproducten die worden ingevoerd in Turkije. Door deze aanpassingen worden ook de problemen tussen de EG en Turkije in verband met de uitvoering van de Uruguay-ronde van de GATT en de verruiming van de EU opgelost. Dit maatregelenpakket zou in 1998 in working moeten trcden, maar sommige onderdelen ervan zullen reeds vanaf September 1997 worden toegepast.

787. In 1996 zijn bij de onderhandelingen met Cyprus over maatregelen om rekening te houden met de tenuitvoerlegging van de Uruguay-ronde resultaten bereikt die naar verwachting in 1997 zullen worden goedgekeurd en met ingang van 1 januari 1998 van toepassing zullen worden.

Betrekkingen met de EVA-landen

788. In 1997 heeft de Gemeenschap de onderhandelingen met Zwitserland voortgezet met het oog op de sluiting van een nieuwe bilaterale landbouvvovereenkomst. Deze onderhandelingen worden gevoerd in het kader van een algemeen onderhandelingsmandaat dat ook geldt voor zes andere sectoren. De onderhandelingen over de landbouw hcbben bctrekking op wederzijdse tariefconccssics en een versocpcling van de technischc belemmeringen voor het handelsverkeer (met name op vcterinair en fytosanitair gcbied en in de sectoren zaaizaad, biologische landbouw, dicrvocding en wijn en gedistilleerd).

789. De sluiting van de landbouwovereenkomst zal afhangen van het verloop van de besprekingen over de andere sectoren omdat de richtsnoeren van de Raad voorschrij ven dat moel worden gezorgd voor parallellisme tussen de verschillende sectoren.

790. In 1997 heeft de Gemeenschap met Noorwegen onderhandelingen gevoerd om te komen tot een nieuwe bilaterale overeenkomst voor de landbouwsector. Deze onderhandelingen zijn gebaseerd op het principe van wederkerigheid en hebben tot doel de in de bestaande overeenkomsten vastgestelde concessies uit te breiden en het handelsverkeer in deze sector verder te liberaliseren.

Multilaterale samenwerking en Internationale organisaties

VVereldhandelsorganisatie (WTO)

791. Van 9 tot en met 13 december 1996 is in Singapore de eerste tweejaarlijksc vergadering van ministers van de WTO gehouden om de uitvoering van de door de leden in het kader van de WTO aangegane verbintenissen te evalueren. De vergadering stelde vast dat vooruitgang was geboekt bij de uitvoering van het programma voor de hervorming van de landbouw, en onder meer bij de uitvoering van de concessies op het gebied van de toegang tot de markten en van de verbintenissen inzake interne steun en uitvoersubsidies. De ministers keurden het rapport van de Landbouwcommissie goed, waarin het volgende wordt verklaard.

792. „De onderhandelingen om het bij artikel 20 van de overeenkomst inzake de landbouw bedoelde hervormingsproces voort te zetten, zullen worden gevoerd volgens het tijdschema en alle andere bepalingen die in dat artikel zijn vermeld. De Landbouwcommissie zal nuttige ervaring opdoen om in 1997 en in de jaren daarna:

- de uitvoering van deze verbintenissen te evalueren gelet op de noodzaak van een volledige en tijdige naleving; en

- te komen tot een analyse en informatie-uitwisscling, overcenkomstig alle dcsbetreffende bepalingen van de overeenkomst inzake de landbouw.

793. Dit zal de leden van de WTO in staat stellen een heter inzicht te krijgen in de betrokken vraagstukken en hun belangen terzake beter te onderkennen, voordat ze de in artikel 20 bedoelde onderhandelingen omvatten.”

794. In 1997 heeft de Landbouwcommissie van de WTO een aantal vergaderingen en verscheidene informele gedachtenwissclingen gehouden, waarop de voortgang in de tenuitvoerlegging van de in het kader van de Uruguay-ronde aangegane verbintenissen is besproken.

795. De Commissie voor sanitairc en fytosanitairc maatregelen van de WTO houdl toczicht op de uitvoering van de door de leden van de WTO aangegane verbintenissen, werkt aan de opstclling van richtsnoeren voor een samenhangendc interpretatie van de regels, en ontwikkclt een controleregeling om de internationale harmonisatie van de regcls te verifieren. De Europese Commissie heeft acticf deelgenomen aan de werkzaamheden van bcidc commissics.

Toetreding tot de Wereldhandelsorganisatie

796. De Commissie heeft met toetredende landen onderhandelingen gevoerd over de landbouwaspecten van de toetreding tot de WTO, en inzonderheid met China, Taiwan, Rusland, de Baltische Staten, Saudi-Arabie en de nieuwe onafhankelijke staten.

Overleg en geschillenbeslechting in WTO-verband

797. Het panel dat op verzoek van Ecuador, Guatemala, Honduras, Mexico en de Verenigde Staten was opgericht om de EG-regeling voor bananen te onderzoeken heeft op 22 mei 1997 verslag uitgebracht. De EG heeft tegen dit verslag beroep aangetekend bij de Beroepsinstantie, die op 9 September 1997 haar verslag heeft uitgebracht. De Beroepsinstantie concludeerde dat sommige aspecten van de EG-regeling voor bananen niet in overeenstemming waren met de bepalingen van de WTO.

798. Een panel dat op verzoek van de Verenigde Staten en later ook van Canada was opgericht om de EG-maatregelen die het gebruik van groeibevorderende hormonen in de veehouderij verbieden, te onderzoeken, heeft op 18 augustus 1997 zijn verslag uitgebracht. De EG heeft bij de Beroepsinstantie tegen dit verslag beroep aangetekend.

799. Op verzoek van Brazilie is een panel opgericht om de invoer van pluimvce in de EG te onderzoeken.

800. De EG heeft als derde partij deelgenomen aan het overleg met de Filipijnen dat door de Verenigde Staten was aangevraagd in verband met het beheer door de Filipijnen van taricfcontingenten voor varkens en pluimvec.

801. De EG heeft overecnkomstig artikel XXII van de GATT twee overlegrondes met Japan gehouden over het beheer door Japan van de invoerregeling voor varkensvlees.

802. De EG heeft overeenkomstig artikel XXII van de GATT in September 1997 met Korea overleg gevoerd over de restrictieve quota die op grond van de vrijwaringsovereenkomst van de WTO zijn ingesteld voor de invoer van melkpoedermengsels. AuStralie heeft als derde partij aan dit overleg deelgenomen.

Het Stelsel van algemene preferenties (SAP)

803. De verordening van de Raad waarbij het nieuwe meerjarige stelsel van algemene preferenties (SAP) voor landbouwproducten is ingesteld, is van kracht geworden op 1 januari 1997. Doel van het SAP is de integratie van de ontwikkelingslanden in de wereldeconomie en het multilaterale handelssysteem te bevorderen. De nieuwe regeling geeft voor een groot aantal landbouwproducten uit de ontwikkelingslanden preferentiele toegang tot de markten van de Gemeenschap. Ze voorziet speciaal in de behoeften van de armste ontwikkelingslanden, doordat ze de preferenties van de meer ontwikkelde landen geleidelijk overdraagt op de minst ontwikkelde. Voor de minst ontwikkelde landen geldt een nultarief voor uitvoer naar de markten van de EU voor alle producten waarvoor het SAP geldt.

Voedsel- en landbouworganisatie van de VN (FAO)

804. Als lid van de FAO heeft de Gemeenschap deelgenomen aan de werkzaamheden van de verschillende organen van deze organisatie, en met name aan de zittingen van de comites voor landbouw, zekerheid van voedselvoorziening in de wereld, basisproducten en bossen, waar zij haar landbouwbeleid en haar aanpak inzake zekerheid op voedingsgebied heeft toegelicht. Zij heeft deelgenomen aan het technisch overleg over de herziening van het internationaal verdrag voor de bescherming van planten (Rome, 13-17 januari), dat mede betrekking had op de overeenstemming van dit verdrag met de overeenkomst inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen van de Slotakte van de Uruguay-ronde. De Gemeenschap heeft ook actief deelgenomen aan de zevende zitting van de Commissie voor de genetische hulpbronnen voor de voeding en de landbouw (Rome, 15-23 mei). Tijdens deze zitting heeft deze Commissie erjcend dat vooruitgang is geboekt in de herziening van de internationale verbintenissen op dit gebied. Deze Commissie heeft er tevens, gelet op het belang van de instandhouding enliet duurzaam gebruik van de fytogenetische hulpbronnen voor de landbouw en de zekerheid van de voedselvoorziening in de wereld, op gewezen dat het noodzakelijk is dat de regeringen ook aan haar verdere werkzaamheden een vertegenwoordiging op hoog niveau laten deelnemen.

Organisatie voor economische samcnwerking en ontwikkeling (OESO)

805. De Gemeenschap heeft verder actief deelgenomen aan de werkzaamheden van de organisatie voor economische samenwerking en ontwikkeling (OESO), en met name aan die van het comite landbouw en de in het kader van dit cqmitd opgerichte werkgroepen zoals „landbouwbeleid en landbouwmarkten”, „landbouwbetrekkingen Oost-West”, „landbouw/handelsverkeer”, „landbouw/milieu”, „uitvoerkredieten”, „certificering van zaaizaad”, „normen groenten en fruit”, enzovoort. Zij heeft ook een belangrijke bijdrage geleverd aan de werkzaamheden van de groep plattelandsontwikkeling van de OESO-raad, via een multisectorale aanpak op dit gebied. De Gemeenschap neemt ook deel aan de voorbereiding van het jaarverslag over de perspectieven in de landbouw (tendensen van de belangrijkste landbouwmarkten op middellange termijn), het jaarverslag over het landbouwbeleid van de landen van de OESO en het verslag betreffende de landen waar de economic in een overgangsfase verkeert (landen van Midden- en Oost-Europa, landen die tot de voormalige Sovjet-Unie behoorden, China en Mongolie).

Internationale suikerovereenkomst (ISO)

806. De Internationale Suikerorganisatie heeft in haar vergadering van 29 mei 1997 een strategic voor de middellangetermijn aangenomen waarin praktische richtsnoeren voor de uitvoering van de internationale suikerovereenkomst van 1992 zijn opgenomen. Deze overeenkomst is ongewijzigd verlengd voor twee jaar, tot 31 december 1999.

Internationale graanovereenkomst (IGO)

807. De internationale graanovereenkomst van 1995 bestaat uit twee afzonderlijke juridische instrumenten: het graanhandelsverdrag 1995 en het voedselhulpverdrag 1995. Beide verdragen zullen van kracht blijven tot en met 30 juni 1998.

808. De onderhandelingen met het oog op de verlenging van de huidige overeenkomst of de vervanging ervan door een nieuwe overeenkomst zijn in het najaar van 1997 van stajt gegaan.

Voedseihuip

' . ' %

809. De Europese Unie heeft haar hulpprogramma voor de ontwikkelingslanden en hulporganisaties voortgezet.

810. In het kader van het voedselhulpverdrag 1995, waarbij de Europese Gemeenschap en haar lidstaten verdragsluitende partij zijn, moet een jaarlijkse bijdrage, uitgedrukt in graanequivalent, van ten minste 1 755 000 ton worden verstrekt. De in 1996 te verstrekken hoeveelheden zijn ongewijzigd gebleven.

811. In zijn Verordening (EG) nr. 1292/96 van 27 juni 1996 heeft de Raad een nieuw kader voor het beleid inzake het beheer van de voedseihuip, alsmede de lijst van de voor steun van de Gemeenschap in aanmerking komende landen en organisaties vastgesteld.

ISSN 0254-1513

COM(98) 611 def.

DOCUMENTEN

NL

03 15 14 17

Catalogusnummer : CB-CO-98-601-NL-C

Bureau voor officiele publikaties der Europese Gemeenschappen L-2985 Luxemburg