Toelichting bij COM(2000)698 - Structuurfondsen in 1999 (11de jaarlijks verslag)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2000)698 - Structuurfondsen in 1999 (11de jaarlijks verslag).
bron COM(2000)698 NLEN
datum 13-11-2000
Avis juridique important

|
52000DC0698

Verslag van de Commissie - De Structuurfondsen in 1999 (11de jaarlijks verslag) /* COM/2000/0698 def. */


VERSLAG VAN DE COMMISSIE De Structuurfondsen in 1999 (11de jaarlijks verslag)

Dit verslag is opgesteld door het Directoraat-generaal Regionaal Beleid van de Europese Commissie, in samenwerking met de Directoraten-generaal Werkgelegenheid en Sociale Zaken, Landbouw, en Visserij. Bijdragen zijn geleverd door het Secretariaat-generaal, de Directoraten-generaal Economische en Financiële Zaken, Ondernemingen, Concurrentie, Energie en Vervoer, Milieu, Onderzoek, Interne markt, Onderwijs en Cultuur, Begroting, Financiële Controle, en door het Europees Bureau voor Fraudebestrijding.

In verband met de invoering van de euro per 1 januari 1999 is besloten om met het oog op de interne samenhang alle bedragen in dit verslag in euro te vermelden, ook als het gaat om acties van vóór 1 januari 1999. Voor bedragen in dit verslag die betrekking hebben op de periode vóór 1 januari 1999 moet het teken 'EUR' dan ook worden gelezen als 'ecu'.


INHOUDSOPGAVE

1.

Inleiding



A. Algemene samenvatting

B. Jaarthema van dit verslag: gelijke kansen voor vrouwen en mannen

Hoofdstuk 1 : Hoofdpunten van 1999

1.1. De voorbereiding van de programmeringsperiode 2000-2006

1.1.1. Het akkoord van Berlijn, kader voor het structuurbeleid in de periode 2000- 2006

1.1.2. Vaststelling van de nieuwe verordeningen inzake de Structuurfondsen (2000-2006)

1.1.3. Voorstellen richtsnoeren voor de Communautaire Initiatieven 2000-2006

1.1.4. Het opstellen van de programma's voor 2000-2006: de eerste fasen

1.2. Verdere actie t.a.v. de prioriteiten van het cohesiebeleid

1.2.1. De Europese werkgelegenheidsstrategie: versterkte integratie in de bijstandverlening van de fondsen

1.2.2. Een nieuwe kaart over regionale steunmaatregelen van de lidstaten

1.2.3. De vooruitgang op het gebied van de ruimtelijke ordening

1.3. Vervolgmaatregelen op recente acties

1.3.1. Territoriale werkgelegenheidspacten: tussenbalans en voorlichtingsconferentie

1.3.2. Voortzetting van de werkzaamheden inzake methoden voor evaluatie van de programma's

Hoofdstuk 2 : Uitvoering van de programma's in de lidstaten

2.1. Algemeen overzicht van de programma's en de communautaire initiatieven

2.1.1. Goedkeuring van programma's in 1999

2.1.2. Algemeen overzicht van de tenuitvoerlegging

2.1.3. Tenuitvoerlegging van de doelstellingen 1 en 6 (regio's met een ontwikkelingsachterstand en dunbevolkte regio's)

2.1.4. Tenuitvoerlegging van doelstelling 2 (regio's in industriële omschakeling)

2.1.5. Tenuitvoerlegging van doelstellingen 3 en 4 (menselijke hulpbronnen en arbeidsmarkt)

2.1.6. Tenuitvoerlegging van doelstelling 5a (aanpassing van de landbouw- en visserijstructuur)

2.1.7. Tenuitvoerlegging van doelstelling 5b (ontwikkeling van plattelandsgebieden)

2.1.8. Tenuitvoerlegging van de communautaire initiatieven

2.1.9. Innovatieve acties en technische bijstand

2.2. Overzicht per lidstaat

2.2.1. BELGIË

1. Hoofdpunten van de tenuitvoerlegging van de maatregelen per doelstelling

2. De communautaire initiatieven

2.2.2. DENEMARKEN

1. Hoofdpunten van de tenuitvoerlegging van de maatregelen per doelstelling

2. De communautaire initiatieven

2.2.3. DUITSLAND

1. Hoofdpunten van de tenuitvoerlegging van de maatregelen per doelstelling

2. De communautaire initiatieven

2.2.4. GRIEKENLAND

1. Hoofdpunten van de tenuitvoerlegging van de maatregelen per doelstelling

2. De communautaire initiatieven

2.2.5.. SPANJE

1. Hoofdpunten van de tenuitvoerlegging van de maatregelen per doelstelling

2. De communautaire initiatieven

2.2.6. FRANKRIJK

1. Hoofdpunten van de tenuitvoerlegging van de maatregelen per doelstelling

2. De communautaire initiatieven

2.2.7. IERLAND

1. Hoofdpunten van de tenuitvoerlegging van de maatregelen per doelstelling

2. De communautaire initiatieven

2.2.8. ITALIË

1. Hoofdpunten van de tenuitvoerlegging van de maatregelen per doelstelling

2. De communautaire initiatieven

2.2.9. LUXEMBURG

1. Hoofdpunten van de tenuitvoerlegging van de maatregelen per doelstelling

2. De communautaire initiatieven

2.2.10. NEDERLAND

1. Hoofdpunten van de tenuitvoerlegging van de maatregelen per doelstelling

2. De communautaire initiatieven

2.2.11. OOSTENRIJK

1. Hoofdpunten van de tenuitvoerlegging van de maatregelen per doelstelling

2. De communautaire initiatieven

2.2.12. PORTUGAL

1. Hoofdpunten van de tenuitvoerlegging van de maatregelen per doelstelling

2. De communautaire initiatieven

2.2.13. FINLAND

1. Hoofdpunten van de tenuitvoerlegging van de maatregelen per doelstelling

2. De communautaire initiatieven

2.2.14. ZWEDEN

1. Hoofdpunten van de tenuitvoerlegging van de maatregelen per doelstelling

2. De communautaire initiatieven

2.2.15. VERENIGD KONINKRIJK

1. Hoofdpunten van de tenuitvoerlegging van de maatregelen per doelstelling

2. De communautaire initiatieven

Hoofdstuk 3: Evaluatie en analyse van het effect van de Structuurfondsen

3.1. Evaluatie vooraf en nieuwe programmering van de doelstellingen 1 en 3, de programma's voor plattelandsontwikkeling en het FIOV

3.2. Balans van de voorafgaande periodes

3.3. Evaluaties per thema

Hoofdstuk 4: Begrotingsuitvoering, financiële controle en verificatie van de additionaliteit

4.1. Begrotingsuitvoering van de fondsen in 1999 voor alle programmaperiodes

4.2. Controles door de diensten van de Fondsen, door het DG Financiële controle en door de eenheid fraudebestrijding/het bureau voor fraudebestrijding

4.3. Verificatie van de additionaliteit

Hoofdstuk 5: Coördinatie met de andere financieringsinstrumenten

5.1. Coördinatie met het Cohesiefonds

5.3. Coördinatie met de Europese Investeringsbank (EIB)

5.3. Coördinatie met het Europees Investeringsfonds (EIF)

5.4. Het financieel mechanisme van de Europese Economische Ruimte (EER)

5.5. Coördinatie met de programa's voor onderwijs en opleiding

5.6. Coördinatie met de financiële communautaire steun voor de transeuropese netwerken (TEN)

Hoofdstuk 6: Overeenstemming en synergie met het communautaire beleid op andere terreinen

6.1. Structuurfondsen, gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) en gemeenschappelijk visserijbeleid

6.2. Structuurfondsen en milieu

6.3. Structuurfondsen en ondernemingenbeleid

6.4. Structuurfondsen, onderzoek en technologische ontwikkeling (OTO)

6.5. Structuurfondsen en trans-europese netwerken (ten)

6.6. Structuurfondsen, cultuur en toerisme

6.7. Structuurfondsen en mededingingsbeleid

6.8. Structuurfondsen en transparantie bij overheidsopdrachten

Hoofdstuk 7: Dialoog tussen de Instellingen, dialoog met de economische en sociale partners, voorlichting en publiciteit

7.1. Dialoog tussen de Instellingen

7.1.1. Dialoog met het Europees Parlement

7.1.2. Adviezen van de Comités van de Structuurfondsen

7.1.3. Dialoog met het Economisch en Sociaal Comité

7.1.4. Dialoog met het Comité van de regio's

7.2. Dialoog met economische en sociale partners

7.3. Voorlichting en publiciteit, uitwisseling van ervaring


FINANCIËLE BIJLAGEN (VOLUME II)

Bijlage 1 : Financiële uitvoering per doelstelling 1994-1999

Bijlage 2 : Financiële uitvoering van de communautaire initiatieven 1994-1999

Bijlage 3 : Financiële uitvoering van de innovatieve acties 1994-1999

Bijlage 4 : Proefprojecten en innovatieve acties uit hoofde van het EFRO, ESF en EOGFL

Bijlage 5 : Grote projecten 1994-1999

Bijlage 6 : Financiële uitvoering van de kredieten in 1999 per begrotingspost

Bijlage 7 : Stand van uitvoering van de programma's (doelstellingen en communautaire initiatieven) per lidstaat - 1999 in de programmeringsperiode 1994-1999 (mln EUR)

Acroniemen en afkortingen

2.

Inleiding



A. Algemene samenvatting

Dit verslag wordt uitgebracht op grond van artikel 16 van de gewijzigde Kaderverordening (EEG) nr. 2052/88 betreffende de Structuurfondsen, dat nader is uitgewerkt in artikel 31 van de gewijzigde Coördinatieverordening (EEG) nr. 4253/88. Het verslag geeft een overzicht van de toepassing van de regelgeving inzake de Structuurfondsen in de loop van 1999, met name van de tenuitvoerlegging van de doelstellingen 1 t/m 6 daarvan en van de communautaire initiatieven. De opzet van het verslag is enigszins gewijzigd, uiteraard zonder dat wordt afgeweken van de bepalingen van de verordening.

De vernieuwing die in het zevende jaarlijks verslag (1995) is ingevoerd, namelijk de behandeling van een horizontaal thema dat als een rode draad door het hele verslag loopt, is voortgezet. Dit jaar belicht het verslag de maatregelen ten behoeve van de gelijke kansen voor vrouwen en mannen. Ook is het verslag minder omvangrijk gehouden. Het verslag presenteert de hoofdpunten uit het afgelopen jaar wat betreft de Structuurfondsen. De gegevens over de financiële uitvoering van de programma's worden weer volledig vermeld in de bijlagen. Naast de hoofdstukken die vereist zijn op grond van de regelgeving worden in hoofdstuk 1 in een twaalftal pagina's de belangrijkste punten van het jaar 1999 aangegeven, waaronder de voorbereiding van de programmeringsperiode 2000-2006.

1999

De werkzaamheden van dit jaar inzake het economische en sociale cohesiebeleid van de Structuurfondsen kunnen schematisch worden gegroepeerd onder drie onderwerpen.

1. Het eindpunt van de periode 1994-1999

Het jaar 1999 is het laatste jaar van de programmeringsperiode en als zodanig ook het jaar waarin de programma-uitvoering wordt voltooid. Er zijn dit jaar dan ook nauwelijks nieuwe maatregelen aangenomen.

In totaal zijn in 1999 slechts vijf nieuwe maatregelen aangenomen uit hoofde van de verschillende doelstellingen. Het betreft twee operationele programma's van doelstelling 1 (regio's met een ontwikkelingsachterstand), waarvan het ene de territoriale werkgelegenheidspacten betreft in Spanje en het andere een ontwikkelingsprogramma voor milieuvriendelijke autobussen in Griekenland. Voorts zijn drie globale subsidies voor Italië goedgekeurd. De vijf nieuwe maatregelen vertegenwoordigen slechts 0,1% van de bijstand van de Fondsen in die periode.

Verder zijn in de loop van het jaar nog 24 kleine programma's aangenomen in het kader van communautaire initiatieven.Het betreft twee programma's INTERREG II C (transnationale samenwerking), waarvan het ene de Atlantische ruimte betreft en het andere de bestrijding van de droogte in Griekenland; verder zijn er 22 programma's die onder het MKB-intiatitief vallen.

Evenals 1997 en 1998 werd 1999 gekenmerkt door een sterk versnelde besteding van de kredieten, waardoor de in de eerste jaren van de programmeringsperiode opgelopen achterstand in veel gevallen kon worden ingehaald. De tempoverhoging gold zowel voor programma's die op nationaal initiatief tot stand kwamen (CB's/EPD's) als voor de communautaire initiatieven.

Zodoende was voor de CB's/EPD's aan het einde van dit jaar (tevens dus het periode-einde) 99% van de totale bijstand van de Fondsen vastgelegd. In 1999 is het tempo van de vastleggingen sterk verhoogd; dat jaar alleen was goed voor 21% van de vastleggingen sinds 1994. Tegen het einde van het jaar was ook 75% van de kredieten uitgekeerd. Opgemerkt zij dat de feitelijke betalingen voor de periode 1994-1999 mogen worden gedaan tot en met 31 december 2001.

Evenals in 1998 hebben de doelstellingen 1 (regio's met een ontwikkelingsachterstand) en 3 (bestrijding van werkloosheid en uitsluiting) de beste uitvoeringspercentages. Voor doelstelling 1, waarvoor zoals bekend tweederde van de totale begroting van de Fondsen is uitgetrokken, zijn de kredieten bijna volledig vastgelegd (99%) en ligt het betalingspercentage op 78%. De doelstellingen 2 (omschakeling van gebieden met afnemende industriële activiteit), 4 (arbeidsmarkt) en 5b (kwetsbare plattelandsregio's) hadden een minder hoog betalingspercentage.

Opgemerkt wordt dat evenals in 1998 de bestedingspercentages van de kredieten in de minst welvarende lidstaten van de Unie de lidstaten het hoogst zijn en dat die landen dus ook de belangrijkste begunstigden zijn van de Fondsen: Spanje, Portugal en Ierland. Andere lidstaten daarentegen, die behoren tot de meest welvarende van de Unie, hebben nog steeds een achterstand in de uitvoering van de betalingen.

Ook bij de communautaire initiatieven (CI's) is het uitvoeringstempo aanzienlijk versneld, nog versterkt door de herschikking van de kredieten in 1998. Aan het eind van het jaar was zo'n 95% van het totaal aan kredieten voor de periode vastgelegd, en 57% betaald, hetgeen een aanzienlijke verbetering is ten opzichte van de voorgaande jaren. De uitvoering van de CI's geeft een divers beeld: RESIDER, RECHAR, ADAPT, WERKGELEGENHEID en PESCA hebben de hoogste uitvoeringspercentages.

2. Verdere actie ten aanzien van enkele prioriteiten

Evenals in de vorige jaren heeft de Commissie in 1999 een nieuwe impuls willen geven aan enkele van haar prioritaire maatregelen. Opnieuw zijn met name voortdurend inspanningen verricht ten behoeve van behoud en bevordering van de werkgelegenheid: de Europese werkgelegenheidsstrategie waartoe de aanzet in november 1997 tijdens de buitengewone Europese Raad in Luxemburg is gegeven, is in 1999 geconsolideerd. Een complete doorlichting van de nationale actieplannen voor de werkgelegenheid heeft geleid tot aanbevelingen aan de lidstaten over de manier waarop zij hun verplichtingen het beste kunnen nakomen. De in 1998 door de Commissie aangenomen richtsnoeren voor werkgelegenheid zijn in 1999 verder uitgewerkt omrekening te houden met nieuwe doelstellingen, zoals levenslang leren, toegang tot de informatiemaatschappij, inschakeling van sociale partners bij de werkorganisatie en inpassing van het thema gelijke kansen voor vrouwen en mannen in de programma's. In zijn mededeling over de richtsnoeren voor werkgelegenheid heeft de Raad de rol benadrukt van de Structuurfondsen, in het bijzonder van het ESF, in de doelstellingen van de Europese werkgelegenheidsstrategie. De Structuurfondsverordeningen voor de periode 2000-2006 eisen dat de lidstaten de richtsnoeren voor werkgelegenheid in hun programma's verwerken, evenals, meer in het algemeen, de in de Europese werkgelegenheidstrategie neergelegde beginselen.

Op een heel ander gebied heeft de Commissie naar aanleiding van de vaststelling van de richtsnoeren voor regiogerichte staatssteun de lidstaten verzocht haar een ontwerp-kaart voor te leggen van regio's waar staatsteun wordt gegeven, ook op grond van uitzonderingsbepalingen in het Verdrag, alsmede de maxima op te geven van de investeringssteun en de steun voor nieuwe werkgelegenheid gekoppeld aan investeringen. Vanwege de late indiening konden de kaarten van een aantal lidstaten niet voor eind 1999 worden goedgekeurd. De Staartsteunkaarten voor 4 Lidstaten zijn vastgesteld op het einde van het jaar.

Op het vlak van de ruimtelijke ordening is in februari 1999 is in Brussel een slotseminar gehouden en tijdens de informele Raad van Postdam in mei is de definitieve versie van het Europees ruimtelijke-ontwikkelingsperspectief EROP aangenomen. Met de in het EROP voorgestelde opties wordt rekening gehouden bij de nieuwe programmering voor 2000-2006.

3. De laatste voorbereidingen voor de periode 2000-2006

Nadat de Commissie in 1998 voorstellen voor verordeningen inzake de Structuurfondsen had opgesteld, is 1999 door vele beslissingen een jaar van cruciaal belang geweest voor de concrete voorbereiding van de programmeringsperiode 2000-2006.

Op 24 en 25 maart 1999 bereikten de staatshoofden en regeringsleiders tijdens de buitengewone Raad van Berlijn overeenstemming over Agenda 2000, waarin de financiën van de Structuurfondsen en het Cohesiefonds voor de hele periode 2000-2006 zijn vastgelegd. Voor elk Fonds en elke doelstelling van de Structuurfondsen is een besluit genomen over het globale krediet. Voorts zijn de staatshoofden en regeringsleiders het eens geworden over structurele bijstand in de periode 2000-2006 aan de landen die kandidaat zijn voor toetreding.

Verder heeft de Raad in mei en juni de voorstellen aangenomen die de in maart 1998 door de Commissie waren opgesteld en die vervolgens in de verschillende communautaire instellingen uitvoerig te zijn besproken en bestudeerd: op 17 mei de verordening voor het EOGFL, op 21 juni alle overige verordeningen voor de Structuurfondsen, met inbegrip van die inzake de algemene bepalingen. Alle verordeningen zijn, sinds 1 januari 2000, van kracht voor de kredieten voor de programmeringsperiode 2000-2006. Voorts heeft de Raad op 21 juni verordeningen inzake de nieuwe pretoetredingsinstrumenten aangenomen; het betreft de verordening inzake het pretoetredingsinstrument voor het structuurbeleid ISPA, de verordening inzake het pretoetredingsinstrument op het gebied van landbouw en plattelandontwikkeling SAPARD en de verordening betreffende de coördinatie van de pretoetredingssteun.

Na de vaststelling van deze nieuwe verordeningen heeft de Commissie, binnen het in Agenda 2000 vastgelegde kader, op 1 juli 1999 beschikkingen gegeven genomen over de indicatieve verdeling per lidstaat van de vastleggingskredieten voor elke doelstelling, de middelen voor de verschillende communautaire initiatieven, de lijst met regio's die in aanmerking komen voor doelstelling 1, met inbegrip van de regio's die overgangssteun krijgen, en de voor de verschillende lidstaten geldende bevolkingsplafonds voor doelstelling 2.

Volgens de algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen hebben de lidstaten na de goedkeuring van de lijsten met voor de doelstellingen 1 en 2 in aanmerking komende regio's vier maanden de tijd om aan de Commissie het ontwerp van de programmeringsdocumenten ('plannen') door te geven. Aangezien de lijst met voor doelstelling 1 in aanmerking komende regio's op 1 juli 1999 voor de hele Unie was goedgekeurd, waren de meeste plannen uit hoofde van deze doelstelling voor 31 december 1999 bij de Commissie binnen. Het merendeel van de plannen is door de Commissie onmiddellijk ontvankelijk bevonden zodat de onderhandelingen met de autoriteiten van elke lidstaat van start konden gaan; sommige programma's uit hoofde van doelstelling 1 zijn al in het eerste trimester van 2000 goedgekeurd. Voor doelstelling 2 zijn de lijsten met voor subsidie in aanmerking komende regio's later opgesteld, gezien de meer complexe aard van de criteria en de nationale eigenheden waarmee rekening moest worden gehouden. Geen enkel plan uit hoofde van doelstelling 2 bereikte daarom voor 31 december 1999 de Commissie. Toch waren alle plannen voor doelstelling 2 tussen januari en eind april 200 binnen, met als opmerkelijke uitzondering Italië.

B. Jaarthema van dit verslag: gelijke kansen voor vrouwen en mannen

Voor het vijfde jaar wordt in het jaarlijks verslag van de Structuurfondsen een thema horizontaal bij alle vier Fondsen bekeken. De vorige vier thema's waren achtereenvolgens: de milieudimensie van de steunmaatregelen (1995), de steun voor technologische ontwikkeling van de regio's (1996), de maatregelen ten behoeve van het MKB (1997) en de plaatselijke ontwikkeling (1998). Dit jaar gaat de aandacht naar maatregelen ten behoeve van gelijke kansen voor vrouwen en mannen. Beter gezegd, het gaat erom te achterhalen welke verbeteringen zijn bereikt bij de integratie van deze beleidsprioriteit in de programma's van de Fondsen.

Het beginsel van gelijke kansen voor vrouwen en mannen

Gelijke kansen voor vrouwen en mannen in het Verdrag

Gelijkheid van kansen voor vrouwen en mannen is een basisbeginsel van de democratie en de eerbied voor de mens. De Unie is al lang de drijvende kracht achter het bevorderen van gelijke kansen en met het Verdrag van Amsterdam is de basis voor maatregelen in dat opzicht versterkt. Artikel 141 biedt een specifieke wettelijke grondslag voor maatregelen te treffen die gericht zijn op de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in kwesties van werkgelegenheid en beroep, met inbegrip van het beginsel van gelijke beloning voor gelijke of gelijkwaardige arbeid. Ook laat artikel 141 toe dat de lidstaten positieve acties ondernemen of voortzetten voor het in een beroepsactiviteit ondervertegenwoordigde geslacht. In artikel 2 van het Verdrag van Amsterdam is formeel vastgelegd dat de Gemeenschap zich zal inzetten voor de integratie van man/vrouwaspecten in het beleid (zie het kader in paragraaf 2.1.2. van dit verslag), doordat gelijke behandeling van vrouwen en mannen als een specifieke taak van de Gemeenschap wordt aangemerkt en als een horizontale doelstelling die moet worden nagestreefd bij alle communautair beleid.


Gelijke kansen voor vrouwen en mannen als factor van productiviteit

Het bevorderen van gelijke kansen voor vrouwen en mannen wordt vaak niet beschouwd als een kwestie van sociale rechtvaardigheid, maar als een last of een rem op economische groei en ontwikkeling, en als een weelde die landen zich wellicht onder de huidige concurrentieomstandigheden niet kunnen veroorloven. Toch is duidelijk aangetoond dat het bevorderen van gelijke kansen de efficiency van de arbeidsmarkt en het gebruik van het menselijk potentieel verbetert. Het belang van vrouwen voor de huidige arbeidsmarkt kan niet genoeg worden benadrukt. Demografische prognoses laten zien dat de Europese bevolking aan het vergrijzen is, wat vergaande gevolgen heeft voor gezondheid, pensioenen, solidariteit tussen de generaties en werkgelegenheid. Dit betekent dat een toename van het aantal werkenden, zoals in de komende decennia nodig is, grotendeels afhankelijk is van grotere participatie van vrouwen aan het arbeidsproces.

Op sekse gebaseerde verschillen op de arbeidsmarkt

De participatie van vrouwen aan de arbeidsmarkt is de afgelopen dertig jaar voortdurend toegenomen -de groei van het aantal arbeidskrachten in de Unie in de laatste 10-15 jaar komt vrijwel volledig voor rekening van de vrouwen; het aantal vrouwelijke werknemers steeg van iets meer dan de helft van het niveau van het aantal mannen (54%) tot meer dan 70% op dit moment - maar toch zijn de verschillen op grond van sekse blijven bestaan:

- in bijna alle lidstaten zijn de werkloosheidspercentages voor vrouwen hoger dan voor mannen;

- het verschil tussen de seksen in de arbeidsparticipatie is voor de lidstaten gemiddeld bijna 20%;

- de arbeidsparticipatie van vrouwen is kleiner naargelang van het aantal kinderen in het gezin. Dit geldt niet voor mannen. Vrouwen nemen het grootste gedeelte van het onbetaalde werk in huis op zich, met inbegrip van de zorg voor de kinderen en andere van hen afhankelijke personen;

- ook in landen met hoge arbeidsparticipatie blijft de arbeidsmarkt voor mannen en vrouwen sterk gescheiden; bij deeltijdwerkers is er nog steeds een sterke oververtegenwoordiging van vrouwen, vaak tegen hun zin. Er is nog steeds een aanzienlijk verschil in beloning tussen vrouwen en mannen (op EU-niveau gemiddeld 28%).

Deze gegevens laten zien hoe belangrijk het is dat het man/vrouw-aspect wordt geïntegreerd in het werkgelegenheids- en human resources beleid en in het regionale structurele beleid, die de belangrijkste instrumenten van de Gemeenschap zijn om cohesie te bevorderen, de vooruitzichten voor werkgelegenheid en integratie te verbeteren en duurzame ontwikkeling tot stand te brengen.

De Europese werkgelegenheidsstrategie

De laatste jaren is er aanzienlijke vooruitgang geboekt. Gelijke kansen is vast onderdeel van de Europese werkgelegenheidsstrategie. De lidstaten hebben zich verplicht de op sekse gebaseerde verschillen in het beroep te verkleinen, samengaan van gezins- en beroepsleven te vergemakkelijken en gelijkheid van kansen te integreren in de uitvoering van hun werkgelegenheidsbeleid. In de richtsnoeren voor de werkgelegenheid wordt erkend dat gelijke kansen voor de seksen van belang zijn voor de economie. Gelijkheid van kansen is thans zowel een kwestie van sociale rechtvaardigheid als van goed economisch beleid.

Gelijkheid van kansen binnen de Structuurfondsen

De laatste jaren is er ook steeds meer aandacht voor de vraag hoe de Structuurfondsen fors effect kunnen hebben op gelijke kansen voor vrouwen en mannen. Dit leidde in 1996 tot een resolutie van de Raad over het inbedden in het Structuurfondsbeleid van gelijke kansen voor vrouwen en mannen.

Deze resolutie kreeg op verschillende niveaus een vervolg: in 1997 is bijvoorbeeld een methodologisch onderzoek verricht naar de toepassing van het beginsel van gelijke kansen in de regionale en arbeisdmarktsteunmaatregelen van de Structuurfondsen, waarvan de resultaten in maart 1998 zijn gepubliceerd. Een ander onderzoek, gebaseerd op een aantal goede werkmethoden in Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk, is tijdens een seminar over dit onderwerp in Gelsenkirchen in januari 1999 gepresenteerd. De ideeën die daar naar voren zijn gebracht, hebben er met name toe bijgedragen het beginsel van gelijke kansen voor vrouwen en mannen nog duidelijker op te nemen in de nieuwe Structuurfondsverordeningen voor de periode 2000-2006.

De nieuwe verordeningen inzake de Structuurfondsen voor de periode 2000-2006 bevatten dan ook nieuwe aspecten met betrekking tot de integratie van gelijke kansen voor vrouwen en mannen in regionale en nationale programma's. De lidstaten en regio's dienen een grondige analyse vooraf te maken op dat punt, adequate selectiecriteria voor de projecten te bepalen en alle activiteiten vanuit het oogpunt van gelijke kansen te controleren. Dit brengt mee dat indicatoren en statistische gegevens naar sekse moeten worden uitgesplitst. Voorts moeten de lidstaten zorgen voor een evenwichtige deelname van vrouwen en mannen aan comités van toezicht in verband met regionale en nationale programma's en moeten zij de instanties belast met gelijke kansen voor vrouwen en mannen bij de projecten betrekken.

Het beginsel van gelijke kansen voor vrouwen en mannen is nu in 13 van de 56 artikelen van de nieuwe algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen  i terug te vinden.

De integratie in de Structuurfondsen van het beginsel van gelijke kansen is echter niet alleen om redenen van toepassing van de wet van groot belang. Een einde aan de ongelijkheid van vrouwen en mannen op de arbeidsmarkt levert een bijdrage aan de totale doelmatigheid van de programma's van de Structuurfondsen. Alleen de volledige inzet van alle burgers, mannen en vrouwen, kan zorgen voor groei, concurrentievermogen en werkgelegenheid.

Er kan immers een duidelijke synergie worden geconstateerd tussen de doelstellingen van de Structuurfondsen en de acties voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen. Enkele voorbeelden:

* de verbetering van de mogelijkheden voor participatie van vrouwen en mannen op alle niveaus van de arbeidsmarkt levert een bijdrage aan de doeltreffendheid en efficiëntie van de investeringen in menselijk potentieel;

* de verbetering van de beroepskwalificaties en -vaardigheden van vrouwen levert een bijdrage aan de groei van de productiviteit, alsmede aan de arbeids- en carrièremogelijkheden;

* de door vrouwen op gang gebrachte economische activiteiten zijn vaak een innoverend antwoord op de mogelijkheden voor werkgelegenheid en op de plaatselijke behoeften;

* de verbetering van de faciliteiten voor vervoer en kinderopvang bieden meer vrouwen de kans tot de arbeidsmarkt toe te treden en nieuwe werkgelegenheid.

Hoofdstuk 1 : Hoofdpunten van 1999

1.1. De voorbereiding van de programmeringsperiode 2000-2006

1.1.1. Het akkoord van Berlijn, kader voor het structuurbeleid in de periode 2000- 2006

Tijdens de buitengewone Europese Raad van 24 en 25 maart 1999 te Berlijn hebben de staatshoofden en regeringsleiders een akkoord over Agenda 2000 bereikt.

Cohesiebeleid voor de 15 lidstaten

De voor het cohesiebeleid in de periode 2000-2006 beschikbare vastleggingskredieten bedragen voor de 15 lidstaten in totaal 213,01 miljard EUR (prijspeil 1999). Hoewel dit minder is dan de door de Commissie in maart 1998 voorgestelde 239,4 miljard EUR (prijspeil 1999), geeft een dergelijk bedrag toch aan dat in het beleid grote prioriteit gegeven wordt aan de cohesie-inspanningen. Deze middelen zijn als volgt verdeeld:

- 195,01 miljard EUR voor de Structuurfondsen;

- 18 miljard EUR voor het Cohesiefonds.

De staatshoofden en regeringsleiders zijn eveneens overeengekomen welke bedragen worden bestemd voor elk van de drie doelstellingen van de Structuurfondsen en voor de maatregelen van het Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij in regio's die buiten doelstelling 1 vallen:

- 135,95 miljard EUR voor doelstelling 1, dat is 69,7% van totale middelen van de Structuurfondsen,

- 22,45 miljard EUR voor doelstelling 2, dat is 11,5% van de totale middelen van de Structuurfondsen,

- 24,05 miljard EUR voor doelstelling 3, dat is 12,3% van de totale middelen van de Structuurfondsen.

Structurele steunverlening voor kandidaat-lidstaten  i

De Europese Raad van Berlijn heeft de door de Commissie voorgestelde bedragen voor structurele steun aan kandidaat-lidstaten voor de periode 2000-2006 goedgekeurd.Het gaat om een totaal van 46,860 miljard EUR (prijspeil 1999), dat als volgt is verdeeld:

- 7,28 miljard EUR voor het pretoetredingsinstrument voor structuurbeleid (ISPA);

- 39,58 miljard EUR voor structurele steunverlening na de toetreding.

Bovendien beschikt het instrument SAPARD (communautaire steunverlening voor pretoetredingsmaatregelen ten behoeve van de landbouw en de plattelandsontwikkeling) voor de kandidaat-lidstaten over een budget van 520 miljoen EUR per jaar tot aan het moment van hun daadwerkelijke toetreding.

Beschikkingen van de Commissie in aansluiting op de vaststelling van de verordeningen inzake de Structuurfondsen door de Raad

Onmiddellijk nadat de Raad de nieuwe verordeningen inzake de Structuurfondsen  i had goedgekeurd, heeft de Commissie op 1 juli 1999 in het kader van doelstelling 1, 2 en 3 en het FIOV de hieronder genoemde zeven beschikkingen  i genomen.Deze vormden de noodzakelijke voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van de nieuwe programmeringsperiode, die loopt van 2000 tot 2006.

- vier beschikkingen waarbij de indicatieve verdeling over de lidstaten van de vastleggingskredieten uit hoofde van doelstelling 1, 2, 3 en het FIOV buiten de doelstelling 1-regio's is vastgesteld;

- een beschikking over de voor elk van de communautaire initiatieven toegekende middelen;

- een beschikking waarbij de lijst van onder doelstelling 1 vallende regio's wordt vastgesteld, met inbegrip van de regio's die voor overgangssteun in aanmerking komen;

- een beschikking waarbij voor iedere lidstaat het maximumaantal inwoners (bevolkingsplafond) wordt vastgesteld dat mag wonen in de aan met toepassing van dit aantal bepaalde zones die in aanmerking komen voor steun uit hoofde van doelstelling 2.

Opgemerkt dient te worden dat anders dan in de vorige programmeringsperiode 1994-1999 de maatregelen voor plattelandsontwikkeling binnen de doelstelling 2-regio's nu gefinancierd worden door de afdeling Garantie van het EOGFL (het instrument voor de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid) en niet meer door de afdeling Oriëntatie van dit fonds.

* Indicatieve verdeling van de vastleggingskredieten over de lidstaten (zie tabel)

De indicatieve verdeling van de kredieten over de lidstaten is door de Commissie vastgesteld in overeenstemming met artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad en de conclusies van de Europese Raad van Berlijn.

Période 2000-2006 (vastleggingskredieten; in mln EUR; prijspeil 1999)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Exclusief communautaire initiatieven en innoverende acties.

Inclusief de kredieten van PEACE (2000-2004).

Inclusief de kredieten van het speciale programma voor de Zweedse kustgebieden.

Doelstelling 1

Voor de doelstelling 1-regio's is een methode gehanteerd waarbij per inwoner van de voor steun in aanmerking komende regio's een bedrag wordt toegekend dat gelijk is aan een percentage van het verschil tussen de hoogte van het BBP per inwoner in de betrokken regio en het communautaire gemiddelde. Dit percentage is afhankelijk van het welvaartspeil van de lidstaat waartoe de regio behoort. Aan regio's met een bijzonder hoog werkloosheidspercentage wordt een extra bedrag toegekend. Door deze methode wordt een direct verband gelegd tussen de omvang van de problemen waarmee de voor steun in aanmerking komende regio's van een lidstaat te kampen hebben (regionaal welvaartspeil en werkloosheid) en de inspanning van de Unie ten behoeve van deze regio's. De financiële bijstand is dus hoger naarmate de moeilijkheden waarin de regio verkeert groter zijn.

De regio's die in aanmerking komen voor de overgangssteun van doelstelling 1 worden in 2000 op dezelfde wijze behandeld als de regio's die volgens de nieuwe regels binnen deze doelstelling vallen. Hiertoe wordt hun welvaartspeil gelijkgesteld met dat van een regio waar het BBP per inwoner van 75% van het communautaire gemiddelde bedraagt. De overgangssteun in het kader van doelstelling 1 mag in 2000 in geen enkele regio echter meer bedragen dan 75% van het niveau van 1999. Tussen 2001 en 2003 wordt het jaarlijks toe te kennen bedrag aan overgangssteun lineair verminderd, zodat in 2004 het steunbedrag per inwoner gelijk is aan het bijstandsniveau voor doelstelling 2-regio's.

Vermeld zij nog dat sommige lidstaten er in overleg met de Commissie voor hebben gekozen het jaarlijkse bedrag van de overgangssteun aan de doelstelling 1-regio's aan te passen overeenkomstig de bepalingen van artikel 7 lid 3 van de algemene verordening inzake de Structuurfondsen.


- Doelstelling 2

Bij de verdeling van de vastleggingskredieten voor de zones van doelstelling 2 is uitgegaan van een gelijk bedrag per inwoner voor alle in aanmerking komende zones (41,4 EUR, prijspeil 1999).

De in het kader van doelstelling 2 toegekende kredieten voor overgangssteun zijn over de betrokken lidstaten verdeeld op basis van het verschil tussen het aantal inwoners dat in aanmerking kwam voor steun uit hoofde van de vroegere doelstellingen 2 en 5b van de periode 1994-1999 en het aantal inwoners dat steun kan krijgen uit hoofde van de nieuwe doelstelling 2 voor de periode 2000-2006.

- Doelstelling 3

De kredieten van doelstelling 3 zijn over de lidstaten verdeeld op basis van de volgende criteria: de langdurige werkloosheid, de jeugdwerkloosheid, het werkgelegenheidspeil, het verschil tussen mannen en vrouwen wat betreft de toegang tot de arbeidsmarkt, het opleidings- en het armoedepeil.

- Verdeling van de FIOV-kredieten voor gebieden buiten doelstelling 1

De FIOV-kredieten voor gebieden buiten doelstelling 1 zijn verdeeld volgens twee criteria:  i de economische betekenis van de visserijsector in elk van de betrokken lidstaten en de behoeften van de sector, en  i het uitvoeringsniveau van de het programma voor de periode 1994-1999.

* Voor de vier communautaire initiatieven toegewezen middelen

Op 1 juli 1999 heeft de Commissie eveneens een beschikking gegeven over de vastleggingskredieten die voor de periode 2000-2006 zijn toegewezen voor de vier communautaire initiatieven waarin de verordening inzake de algemene bepalingen van de Structuurfondsen voorziet.Het gaat om de volgende bedragen (prijspeil 1999):

- INTERREG III: 4.875 miljoen EUR (grensoverschrijdende, transnationale en interregionale samenwerking);

- EQUAL 2.847 miljoen EUR (bestrijding van discriminatie op de arbeidsmarkt);

- LEADER +2.020 miljoen EUR (gerichte acties voor plattelandsontwikkeling);

- URBAN 700 miljoen EUR (stedelijke probleemgebieden).

* Lijsten van zones die onder doelstelling 1 en 2 vallen (zie de kaart aan het begin van dit verslag)

In 2006 zal in de zones die uit hoofde van doelstelling 1 of 2 bijstand ontvangen 41% van de bevolking van de Unie wonen tegen 50% in 1999. Door deze geografische concentratie en tegelijk de concentratie van de middelen ten gunste van doelstelling 1 kan de bijstandsverlening van de Structuurfondsen vooral gericht worden op de economisch zwakste gebieden.


Doelstelling 1

De lijst van regio's die in de periode 2000-2006 onder doelstelling 1 vallen is door de Commissie opgesteld overeenkomstig artikel 3 van de verordening van algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen. Deze regio's tellen 92,212 miljoen inwoners, of 22% van de totale bevolking van de Unie.

Doelstelling 2

In de verordening van algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen (nr. 1260/1999) is bepaald dat de bevolking van de zones van doelstelling 2 niet meer dan 18% van de bevolking van de Unie mag uitmaken. Van de 15 lidstaten hebben er 12 zones van doelstelling 2. Ierland, Griekenland en Portugal zijn namelijk in hun geheel gebied van doelstelling 1 of gebied met overgangssteun uit hoofde van doelstelling 1.

Overeenkomstig artikel 4, lid 2, van de verordening van de algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen is het bevolkingsplafond voor iedere lidstaat berekend op basis van de volgende vier elementen:

- de bevolking van de NUTS III-regio's die voldoen aan de communautaire criteria om voor steun in aanmerking te komen (lid 5 en 6 van artikel 4);

- het aantal werklozen en langdurig werklozen in regio's die buiten doelstelling 1 vallen;

- het aantal werklozen en langdurig werklozen in dichtbevolkte zones;

- het vangnet, waardoor het voor steun in aanmerking komende aantal inwoners van een lidstaat met niet meer dan één derde wordt verlaagd ten opzichte van het aantal inwoners dat in aanmerking kwam uit hoofde van de vroegere doelstellingen 2 (omschakeling van industriële gebieden) en 5b (kwetsbare plattelandsgebieden).

Nadat de bevolkingsplafonds waren vastgesteld, heeft de Commissie de betrokken lidstaten verzocht haar vóór 31 augustus 1999 hun voorstel te zenden voor zones die in aanmerking komen voor steun uit hoofde van doelstelling 2. Deze voorstellen zijn binnengekomen tussen 16 augustus 1999 en 3 december 1999. De Commissie heeft besloten de ontvankelijke voorstellen (d.w.z. volledig en in overeenstemming met de regels) te groeperen naar datum van binnenkomst, zodat de lidstaten die als eerste voorstellen hadden ingediend en zich daarbij hadden gehouden aan de bepalingen van de verordeningen, hun programmering snel konden gaan uitvoeren. In 1999 heeft de Commissie op de onderstaande data principebeschikkingen kunnen geven over de lijst van zones die onder doelstelling 2 vallen:

- 26 oktober 1999: voor Finland, België, Denemarken en Nederland;

- 24 november 1999: voor Duitsland;

- 22 december 1999: voor het Verenigd Koninkrijk en Spanje.

Na raadpleging van de drie comités waarin de verordening van algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen voorziet, heeft de Commissie op 22 december 1999 een definitieve beschikking gegeven voor de eerste vier hierboven genoemde lidstaten. Voor de overige lidstaten die onder doelstelling 2 vallen, met uitzondering van Italië, is de lijst begin 2000 vastgesteld.

De beschikkingen van de Commissie met betrekking tot de pretoetredingsinstrumenten ISPA en SAPARD

Voor de eerste keer bestaat er bij een uitbreiding van de Unie een werkelijke pretoetredingsstrategie. Bij de Verordeningen (EG) nr. 1267/1999 en nr. 1268/1999 die op 21 juni 1999 door de Raad zijn aangenomen, zijn respectievelijk de volgende twee nieuwe pretoetredingsinstrumenten in het leven geroepen:

- een pretoetredingsinstrument structuurbeleid (ISPA) waarvan de voorwaarden voor bijstandsverlening zeer veel lijken op die van het Cohesiefonds en dat tot doel heeft de toetreding van de volgende kandidaat-lidstaten tot de Unie voor te bereiden: Bulgarije, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Polen, Roemenië, Slovenië, Slowakije, en de Tsjechische Republiek. Het ISPA beschikt over een budget van 1,040 miljard EUR (prijspeil 1999) per jaar en verleent bijstand voor investeringen in vervoers- en milieuinfrastructuur.

- een pretoetredingsinstrument voor communautaire steun voor landbouw en plattelandsontwikkeling (SAPARD) in de genoemde tien landen, met een budget van 520 miljoen EUR (prijspeil 1999) per jaar.

ISPA:

Op 20 juli 1999 heeft de Commissie een principebeschikking vastgesteld over de indicatieve verdeling over de betrokken landen van het totale budget van het ISPA. Deze verdeling is gebaseerd op de criteria van artikel 4 van de verordening inzake het ISPA, namelijk de bevolkingsomvang, de oppervlakte en het BBP per hoofd van de bevolking.

Op 21 december heeft het beheerscomité van het ISPA positief geadviseerd over de ontwerpverdeling. De Commissie heeft vervolgens op 7 maart 2000 een definitieve beschikking gegeven.

SAPARD:

In juli 1999 heeft de Commissie een beschikking gegeven over de indicatieve verdeling van de jaarlijkse financiële steun die de Gemeenschap verleent voor pretoetredingsmaatregelen op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling  i en eind 1999 is Verordening (EG) nr. 2759/1999 van de Commissie gepubliceerd, waarin de uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1268/1999 zijn vastgesteld.

Aan iedere kandidaat-lidstaat is steun uit hoofde van SAPARD toegewezen op basis van objectieve criteria zoals de omvang van de boerenbevolking, het landbouwareaal, het welvaartspeil (BBP) en de specifieke ligging.

1.1.2. Vaststelling van de nieuwe verordeningen inzake de Structuurfondsen (2000-2006)

Met het oog op de nieuwe programmeringsperiode had de Commissie in maart 1998 voorstellen voor verordeningen  i aangenomen. De verschillende instellingen van de Gemeenschap hebben deze voorstellen gedurende de rest van dat jaar bestudeerd en besproken. De buitengewone Europese Raad van Berlijn op 24 en 25 maart 1999 heeft een globaal akkoord over Agenda 2000 en de Financiële vooruitzichten (het financiële kader) voor de periode 2000-2006 bereikt, zodat de Raad in mei en juni alle verordeningen officieel kon goedkeuren.De verordening inzake het EOGFL is goedgekeurd op 17 mei  i; de overige verordeningen inzake de Structuurfondsen zijn goedgekeurd op 21 juni 1999  i. Al deze verordeningen worden sinds 1 januari 2000 toegepast.

Het wettelijk kader voor de Structuurfondsen is met deze nieuwe verordeningen vereenvoudigd.

* De vroegere kader- en coördinatieverordeningen zijn opgegaan in één algemene verordening (1260/1999), waarin alle bepalingen zijn opgenomen die de verschillende fondsen gemeen hebben en die tot dan toe over verschillende verordeningen verspreid waren;

* de verordeningen inzake het EFRO, ESF en FIOV blijven bestaan, maar in vereenvoudigde vorm;

* er komt één verordening voor de ondersteuning van de plattelandsontwikkeling via het EOGFL in de plaats van de negen oude verordeningen; in de nieuwe verordening zijn alle maatregelen voor plattelandsontwikkeling ondergebracht die door de afdeling Oriëntatie en de afdeling Garantie van het EOGFL gefinancierd kunnen worden.

De verordening inzake algemene bepalingen voor de Structuurfondsen staat in het teken van vergroting van de efficiency bij de inzet ervan. Daartoe zijn met name de volgende maatregelen genomen:

* het aantal prioritaire doelstellingen is tot drie teruggebracht en er is overgangssteun ingesteld voor de regio's die niet langer voor financiering in aanmerking komen;

* het aantal communautaire initiatieven is tot vier gereduceerd. INTERREG en LEADER worden voortgezet, er is een nieuw initiatief met de naam EQUAL dat zich richt op de bestrijding van discriminatie op de arbeidsmarkt, en ook URBAN wordt voortgezet, toegespitst op stedelijke probleemgebieden. Er is een forse vereenvoudiging doorgevoerd: elk communautair initiatief wordt gefinancierd door één fonds, maar ieder fonds kan zijn toepassingsgebied uitbreiden en activiteiten financieren die gewoonlijk door de andere fondsen worden ondersteund;

* de onderscheiden verantwoordelijkheden van de Commissie en de lidstaten zijn verduidelijkt. De lidstaten zijn als eerste verantwoordelijk voor de uitvoering van de fondsen. Ter versterking van het parterschapsbeginsel wordt binnen de lidstaten de deelname van de verschillende partners uitgebreid;

* er zijn bepalingen die tot doel hebben de programmering en de tenuitvoerlegging van de fondsen te vereenvoudigen: de programma's die de Commissie vaststelt zijn toegespitst op de strategie, de prioritaire thema's en de regels voor de uitvoering; de feitelijke tenuitvoerlegging van de maatregelen valt onder verantwoordelijkheid van de lidstaten en wordt geformuleerd in een programmacomplement;

* er zijn nieuwe bepalingen op het gebied van beheer, toezicht en evaluatie.Deze geven een nauwkeurige omschrijving van de taken van de beheersautoriteiten en de toezichtcomités, beschrijven de inhoud van de jaarlijkse uitvoeringsverslagen en stellen de evaluatiedoelstellingen en de toezichtindicatoren vast;

* er is een eenvoudiger maar ook veel strakker systeem voor financieel beheer ingesteld, met jaarlijks automatisch vastgelegde begrotingsmiddelen van de Commissie, storting van een voorschot aan het begin van het programma en tussentijdse betalingen in de vorm van vergoeding van de daadwerkelijke door de lidstaten gecertificeerde uitgaven, waarna bij afsluiting van de maatregel het eindsaldo wordt gestort;

* de voorzieningen voor financiële controle worden versterkt.

Ook de verordeningen inzake de afzonderlijke fondsen zijn op bepaalde punten vereenvoudigd.

De EFRO-verordening bevat weinig veranderingen. Het EFRO blijft bijstand verlenen voor drie soorten investeringen: productieve investeringen in bedrijven, met name in het MKB, en investeringen in infrastructuur en in de ontwikkeling van eigen plaatselijke mogelijkheden, met inbegrip van plaatselijke werkgelegenheidsinitiatieven.

De ESF-verordening past in het kader van de nieuwe Titel over de werkgelegenheid die in het Verdrag van Amsterdam is opgenomen. Zo levert het ESF een bijdrage aan de Europese werkgelegenheidsstrategie via vijf prioritaire aandachtsgebieden: het actieve arbeidsmarktbeleid, sociale integratie, levenslang leren, aanpassingsvermogen, verbeterde participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt.

Het FIOV wordt een volwaardig Structuurfonds.

De nieuwe EOGFL-verordening heeft tot doel te komen tot een geïntegreerd beleid voor duurzame plattelandsontwikkeling met gebruikmaking van één enkel instrument dat zorgt voor een betere samenhang met het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB). Er wordt voorrang gegeven de volgende drie kernpunten van ontwikkeling: een versterking van de sectoren land- en bosbouw, verhoging van het concurrentievermogen van plattelandsgebieden, bescherming van het milieu en het landelijke erfgoed. De regels voor de toepassing van de EOGFL-verordening zijn vastgesteld in de uitvoeringsverordening (EG) nr. 1750/1999 en de overgangsregels inzake steun voor plattelandsontwikkeling zijn gepreciseerd in Verordening (EG) nr. 2603/1999 die in december 1999 is aangenomen.

1.1.3. Voorstellen richtsnoeren voor de Communautaire Initiatieven 2000-2006

In de loop van 1999 heeft de Commissie voorstellen opgesteld voor richtsnoeren voor de vier nieuwe communautaire initiatieven voor de periode 2000-2006 (INTERREG, URBAN, LEADER en EQUAL). Voordat de voorstellen door de Commissie zijn aangenomen, is hierover natuurlijk overleg gevoerd tussen de verschillende instellingen van de Gemeenschap.

* De voorstellen voor richtsnoeren met betrekking tot EQUAL zijn op 13 oktober 1999 aangenomen. De richtsnoeren beogen de transnationale samenwerking voor de bevordering van nieuwe methoden voor de bestrijding van discriminatie en ongelijkheid op de arbeidsmarkt. EQUAL houdt zich eveneens bezig met de maatschappelijke en beroepsintegratie van asielzoekers. Nadat de Commissie de voorstellen had aangenomen, zijn ze voorgelegd aan de lidstaten en het Europese Parlement. De definitieve versie van de richtsoeren voor EQUAL is aangenomen op 15 april 2000.

* De voorgestelde richtsnoeren voor LEADER+ zijn op 14 april 2000 aangenomen. LEADER+ beoogt het invoeren van geïntegreerde strategieën voor een dynamische ontwikkeling van het platteland. De doelstelling is tweeledig: de door plaatselijke actiegroepen uitgevoerde innoverende proefprojecten ondersteunen en de uitwisseling van ervaringen en transnationale samenwerking stimuleren.

* De definitieve tekst van de richtsnoeren voor INTERREG III is op 28 april 2000 door de Commissie aangenomen en omvat drie onderdelen. Onderdeel A heeft betrekking op grensoverschrijdende samenwerking: de bevordering van geïntegreerde regionale ontwikkeling van grensregio's. Onderdeel B is gewijd aan transnationale samenwerking: het leveren van een bijdrage aan een harmonische ontwikkeling van de Europese ruimte. Onderdeel C beoogt de interregionale samenwerking te versterken en hiermee ook het beleid en de methoden voor interregionale economische ontwikkeling te verbeteren. In de richtsnoeren voor 2000-2006 is rekening gehouden met de ervaringen van de periode 1994-1999, met als doel de reeds bereikte resultaten te verdiepen door ervoor te zorgen dat de betrokken regio's en gebiedsdelen hun inspanningen bundelen en tot echte samenwerking komen.Zo zullen bij voorbeeld gemeenschappelijke strategieën en programma's uitgevoerd moeten worden en gemeenschappelijke administratieve voorzieningen moeten worden opgezet. Op 29 november 1999 is in dit verband een informatiedag gehouden over INTERREG III.

* De richtsnoeren met betrekking tot URBAN zijn op 28 april 2000 door de Commissie aangenomen. De hoofddoelstellingen van dit initiatief zijn: a) bevorderen dat bijzonder innoverende strategieën worden opgesteld en uitgevoerd ten behoeve van het sociaal-economische herstel van kleine en middelgrote steden, en crisisbuurten in stedelijke agglomeraties; b) vergroten en uitwisselen van kennis en ervaringen met betrekking tot duurzaam herstel en ontwikkeling van de steden in de Europese Unie.

1.1.4. Het opstellen van de programma's voor 2000-2006: de eerste fasen

Nadat de verordeningen voor de periode 2000-2006 waren aangenomen, zijn er een aantal fasen tot de officiële goedkeuring van de programmeringsdocumenten.

* Onmiddellijk na de vaststelling van de verordeningen inzake de Fondsen heeft de Commissie richtsnoeren gepubliceerd die de nationale en regionale overheden moeten helpen bij de voorbereiding van hun programmeringsstrategie in het kader van de doelstellingen 1, 2 en 3. In deze richtsnoeren, die op 1 juli 1999 zijn aangenomen  i, staan de volgende drie kernpunten centraal: (i) verbetering van het regionale concurrentievermogen; (ii) bevordering van de werkgelegenheid, de hoogste prioriteit van de Gemeenschap; (iii) integratie van stads- en plattelandsontwikkeling.

* De Commissie heeft vervolgens lijsten opgesteld van de regio's / zones die onder de gebiedsgebonden doelstellingen (doelstellingen 1 en 2) vallen. Op 1 juli 1999 is voor de hele Unie de lijst van doelstelling 1-regio's opgesteld op basis van eenzelfde criterium, namelijk het BBP per hoofd van de bevolking in regio's van NUTS II-niveau). Omdat voor doelstelling 2 de bijstandscriteria talrijker en complexer zijn (zie artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1260/1999) en toegepast worden op zones van een lager niveau (NUTS III), zijn voor deze doelstelling de lijsten per lidstaat opgesteld. Dit verklaart waarom de zoneverdeling uit hoofde van doelstelling 2 voor bepaalde lidstaten pas begin 2000 definitief vastgesteld kon worden (met name voor Frankrijk en Italië).

* Na de goedkeuring van de lijsten van voor steun in aanmerking komende regio's / zones hadden de lidstaten vier maanden de tijd om nationale of regionale ontwerpprogramma's (of plannen, dat wil zeggen ontwerp-CB's of -EPD's) op te stellen en die vervolgens naar de Commissie te sturen.

* Na ontvangst van een plan dat aan alle eisen van de verordeningen voldoet, beschikt de Commissie over vijf maanden om het bijbehorende programma (CB of EPD) goed te keuren. Tijdens deze vijf maanden worden binnen de Commissie en met iedere lidstaat intensieve besprekingen gevoerd om de inhoud van de plannen aan te passen en tot een definitief document te komen. De Commissie heeft eveneens vijf maanden voor het goedkeuren van de operationele programma's (OP's) die tegelijkertijd met het bijbehorende CB of in een later stadium door de lidstaten kunnen worden ingediend.

Na de goedkeuring van de EPD's / OP's heeft een lidstaat nog drie maanden extra om een programmacomplement bij de Commissie in te dienen. In dat document, dat door de lidstaten wordt opgesteld, worden sommige bepalingen van de EPD's en OP's verder uitgewerkt (gedetailleerde inhoud van de maatregelen, categorieën eindbegunstigden, financieringsplan per maatregel, voorwaarden met betrekking tot geautomatiseerde uitwisseling van gegevens tussen de lidstaat en de Commissie).

Het merendeel van de plannen uit hoofde van doelstelling 1 heeft de Commissie vóór 31 december 1999 ontvangen. Alleen de ontwerp-EPD's voor drie Franse overzeese departementen (Guadeloupe, Martinique, Guyana) zijn na deze datum binnengekomen (10 januari 2000). Aangezien de meeste plannen volgens de Commissie ontvankelijk waren, konden de onderhandelingen met de lidstaten vrij snel van start gaan. Hierdoor konden al in het eerste kwartaal van 2000 bepaalde programma's door de Commissie worden aangenomen (de twee Finse EPD's en het EPD van Oostenrijk).

Voor doelstelling 2 zijn de lijsten van voor steun in aanmerking komende zones later tot stand gekomen dan voor doelstelling 1, gezien het meer complexe karakter van de te hanteren criteria. De Commissie had dan ook op 31 december 1999 nog geen enkel plan ontvangen. De plannen in het kader van doelstelling 2 zijn tussen begin januari en eind april 2000 allemaal binnengekomen.

Voor de programma's voor menselijke hulpbronnen (doelstelling 3) zijn alle plannen vóór eind 1999 aan de Commissie voorgelegd en over de meeste van deze plannen zijn de besprekingen met de lidstaten al begonnen.

De plattelandsontwikkeling verkeerde eind 1999 in de eerste fase van de planvoorbereiding. De maatregelen voor plattelandsontwikkeling die met de programma's van doelstelling 1 en 2 worden gecombineerd, zijn en onderdeel van de plannen ter voorbereiding van deze programma's. Acties voor plattelandsontwikkeling kunnen echter ook uitgevoerd worden als onderdeel van een project dat behalve voor doelstelling 2-zones ook voor ander gebied geldt. Deze zogenaamde plannen voor plattelandsontwikkeling worden dus opgesteld voor de meest geschikt geachte geografische omvang. De op een bepaalde zone van toepassing zijnde maatregelen voor plattelandsontwikkeling dienen zoveel mogelijk in één enkel plan te worden opgenomen. Deze plannen worden opgesteld op basis van een evaluatie vooraf door de door de lidstaat aangewezen autoriteiten en moeten, na raadpleging van de voor het gebied bevoegde autoriteiten en organisaties, uiterlijk op 3 januari 2000 aan de Commissie worden voorgelegd.

Verder dient steunverlening ten behoeve van plattelandsontwikkeling altijd milieumaatregelen op het gebied van de landbouw te omvatten.

1.2. Verdere actie t.a.v. de prioriteiten van het cohesiebeleid

1.2.1. De Europese werkgelegenheidsstrategie: versterkte integratie in de bijstandverlening van de fondsen

Met de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam heeft de Europese werkgelegenheidsstrategie een nieuwe impuls gekregen. Na de buitengewone Europese Raad over werkgelegenheid die in november 1997 in Luxemburg is gehouden, zijn de regeringen van alle lidstaten van de Unie aan de slag gegaan voor uitvoering van de nieuwe gecoördineerde werkgelegenheidsstrategie, door gemeenschappelijke doelen te stellen (werkgelegenheidsrichtsnoeren), nationale actieplannen op te stellen en gezamenlijk de voortgang te controleren (gezamenlijke verslagen over de werkgelegenheidssituatie). In 1999 is het Luxemburgse proces verder geconsolideerd en is een hele jaarcyclus afgerond in overeenstemming met artikel 128 van het Verdrag.De evaluatie van de nationale actieplannen in dat verband heeft voor het eerst geleid tot aanbevelingen aan lidstaten over de wijze waarop zij uitvoering kunnen geven aan hun toezeggingen met betrekking tot de gemeenschappelijke doelstellingen van de werkgelegenheidsstrategie.

De werkgelegenheidsrichtsnoeren zijn, sinds ze voor het eerst in 1998 werden vastgesteld, toegespitst op vier hoofdpunten die de belangrijkste beleidsprioriteiten weerspiegelen: vergroting van de inzetbaarheid, ontwikkeling van ondernemerschap, bevorderen van het aanpassingsvermogen van bedrijfsleven en werknemers, versterking van het beleid gericht op gelijkheid van kansen. Deze prioriteiten zijn uitgewerkt tot een reeks van 21 richtsnoeren die aan de hand van de evaluatie van de nationale actieplannen en de werkgelegenheidssituatie verder bijgesteld en ontwikkeld zijn met het oog op aanpassing aan nieuwe doelstellingen. In 1999 zijn de richtsnoeren uitgebreid en zijn nieuwe doelen ingepast, zoals levenslang leren, toegang tot de informatiemaatschappij, inschakeling van de sociale partners bij de verbetering van de organisatie van het werk en integratie in het algemene beleid van gelijkheid van kansen voor mannen en vrouwen.

In het gezamenlijke verslag van 1999 over de werkgelegenheidssituatie wordt de situatie in Europa geanalyseerd.De situatie blijft gekenmerkt door een lage arbeidsparticipatie van 61%, geringe deelname van vrouwen en ouderen aan het arbeidsproces, en aanhoudend hoge percentages langdurig werklozen en werkloze jongeren. In het licht van al deze problemen is de Europese werkgelegenheidsstrategie een algemeen aanvaard kader geworden voor hervormingen, bijvoorbeeld op het gebied van het arbeidsmarktbeleid, belasting- en uitkeringsstelsels, onderwijs en opleiding, en arbeidsbemiddeling. Er vindt een duidelijke verschuiving plaats in de richting van een meer preventieve aanpak van jeugdwerkloosheid en langdurige werkloosheid onder volwassenen, hoewel sommige lidstaten verder zijn dan andere als het gaat om het bereiken van het gemeenschappelijke doel om alle jonge en volwassen werklozen een nieuwe start te bieden voordat ze 6 dan wel 12 maanden werkloos zijn geweest. Verder halen de meeste lidstaten de 20%-norm inzake deelname van werklozen aan een opleiding en andere vergelijkbaar actieve maatregelen. De lidstaten krijgen een meer strategische kijk op het belang van permanente educatie en de rol van de dienstensector en ze vertonen een steeds grotere inzet voor het aspect van de gelijke kansen voor mannen en vrouwen. Anderzijds wordt geen duidelijke vooruitgang geconstateerd ten aanzien van de bevordering van ondernemerschap en op het gebied van het aanpassingsvermogen vallen de vorderingen tegen.

In zijn besluit inzake de werkgelegenheidsrichtsnoeren voor 1999 benadrukte de Raad de ondersteunende rol van het ESF bij het bereiken van de doelstellingen van de werkgelegenheidsstrategie, met name door de bijdrage die het fonds levert aan de verbetering van de kwaliteit van het arbeidspotentieel. Het ESF zou met name de noodzakelijke verschuiving van een passief naar een actief arbeidsmarktbeleid moeten stimuleren en meer nadruk moeten leggen op preventieve in plaats van uitsluitend curatieve maatregelen. Volgens de verordeningen inzake de Structuurfondsen voor de periode 2000-2006 en de bijbehorende richtsnoeren voor de uitvoering moeten de lidstaten de programmering van de bijstandsverlening van de Structuurfondsen, en met name door het ESF ondersteunde programma's, combineren met de implementatie van de werkgelegenheidsrichtsnoeren en, meer in het algemeen, de Europese werkgelegenheidsstrategie.

Voor het overgrote deel van de lidstaten zijn de aanbevelingen voor hun werkgelegenheidsbeleid nog een extra stimulans in die richting, aangezien die aanbevelingen toegespitst zijn op gebieden waar het ESF een bijdrage kan leveren, zoals arbeidsmarktbeleid ter preventie van jeugdwerkloosheid en langdurige werkloosheid, beroepsopleidingen en beleid ter bevordering van gelijke kansen voor mannen en vrouwen.

1.2.2. Een nieuwe kaart over regionale steunmaatregelen van de lidstaten

Nadat de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen  i waren vastgesteld, heeft de Commissie de lidstaten verzocht haar een ontwerp te doen toekomen van de regionale-steunkaart. Hierop moet zowel worden aangegeven welke regio's worden voorgedragen uit hoofde van de uitzonderingen op grond van artikel 87, lid 3, onder a) en c), van het Verdrag, als de voor elk van deze regio's geplande maxima van steunintensiteit voor een initiële investering of voor het scheppen van werkgelegenheid in verband met een initiële investering, terwijl ook de maxima bij cumulering moeten worden vermeld.

Alle lidstaten hebben in de loop van het jaar hun ontwerp voor de regionale-steunkaart ingediend, ook al waren sommige lidstaten (Spanje, Italië, Luxemburg) pas in december 1999 zover. Na bestudering van de voorstellen heeft de Commissie de ontwerp-kaarten van Denemarken, Griekenland, Ierland en Finland goedgekeurd.Voor Duitsland en Portugal werd dat deel van de kaart dat betrekking heeft op de regio's die in aanmerking komen voor de uitzondering van artikel 87 lid 3 onder a) goedgekeurd.

De Commissie twijfelt er echter aan of de ontwerpen van sommige lidstaten verenigbaar zijn met het Verdrag. Daarom heeft zij de procedure van artikel 88, lid 2, ingeleid tegen de voorstellen van België, Frankrijk en Nederland en tegen de voorstellen voor het deel van de kaart voor Duitsland en Portugal dat betrekking heeft op de regio's die in aanmerking komen voor de uitzondering van artikel 87, lid 3, onder c).

De kaarten van de overige lidstaten werden zo laat ingediend dat goedkeuring vóór eind 1999 niet mogelijk was. In afwachting van deze goedkeuring, en voorzover de regionale-steunkaart de regio's aangeeft waarin al dan niet door de Structuurfondsen medegefinancierde investeringssteun aan grote ondernemingen kan worden toegekend, mogen de betrokken lidstaten dit soort steun vanaf 1 januari 2000 niet meer verlenen. Deze opschorting beperkt zich echter tot de staatssteun met regionale strekking en heeft geenszins betrekking op de bijstand van de Structuurfondsen die tot doel heeft een financiële bijdrage te verlenen voor steunregelingen van andere strekking of regelingen die geen elementen bevatten van steun aan het bedrijfsleven.

1.2.3. De vooruitgang op het gebied van de ruimtelijke ordening

Als resultaat van een Europa-brede discussie, die in nauwe samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten is gestimuleerd, met als hoogtepunt acht transnationale studiebijeenkomsten in 1998 en een afsluitend forum in Brussel in februari 1999, is het eerste slotdocument met betrekking tot het Europees Ruimtelijke-ontwikkelingsperspectief (EROP) aangenomen in mei 1999, tijdens de informele raad van de ministers van Ruimtelijke Ordening in Potsdam. De ministers en het verantwoordelijke Commissielid benadrukten dat hiermee opnieuw een belangrijke stap is gezet in de richting van de Europese integratie. Voor het eerst staat nu een voor ieder te gebruiken referentie-instrument voor ruimtelijke ordening ter beschikking van besluitvormers op alle niveaus van de Unie. Er worden drie basisbeleidsdoelen voor ruimtelijke ontwikkeling in de Unie voorgesteld:

* ontwikkeling van een evenwichtige ruimtelijke inrichting met meer dan een stedenkern, en van een nieuwe relatie tussen stad en platteland;

* zorgen voor gelijke toegangsmogelijkheden tot infrastructurele voorzieningen en kennis;

* duurzame ontwikkeling, voorzichtig beheer, en bescherming van het natuurlijke en culturele erfgoed.

Voor alle beleidsdoelen stelt het EROP concrete opties voor, waardoor het een geschikt en werkbaar instrument wordt om te komen tot een duurzame en geografisch evenwichtige ontwikkeling van de EU. Het document is niet bindend, het schept geen nieuwe verantwoordelijkheden op communautair niveau en het spoort met het subsidiariteitsbeginsel. Om de toepassing van het EROP te bevorderen, zijn de ministers van Ruimtelijke Ordening en Stedelijk/Regionaal Beleid en de Europese Commissaris Regiobeleid tijdens hun informele ontmoeting in Tampere in oktober 1999 een actieprogramma overeengekomen. Het actieprogramma voorziet onder andere in de algemene toepassing van het EROP via de Structuurfondsen en toepassing van relevante beleidslijnen uit het plan in desbetreffend Gemeenschapsbeleid en hantering ervan bij de voorbereiding van de uitbreiding van de Europese Unie.

1.3. Vervolgmaatregelen op recente acties

1.3.1. Territoriale werkgelegenheidspacten: tussenbalans en voorlichtingsconferentie

Deze modelmaatregel is in 1996 opgezet in het kader van het vertrouwenspact voor de werkgelegenheid, waarna uitvoering in de 15 lidstaten volgde in 89 zones met in totaal meer dan 35 miljoen inwoners.

Op basis van een diagnose per werkgebied en met technische ondersteuning van de Gemeenschap is in de verschillende betrokken zones een breed partnerschap ontstaan om een geïntegreerd actieplan voor de werkgelegenheid op te stellen. Dit actieplan heeft vervolgens steun uit de Structuurfondsen ontvangen dankzij de in de programmering van de Fondsen bestaande speelruimte. De actieplannen beschikken dan ook tot eind 2001 over een budget van 1.600 miljoen EUR (waarvan 500 miljoen uit de Structuurfondsen). Hierdoor zou het mogelijk moeten zijn 55.000 arbeidsplaatsen te scheppen of te behouden  i.

Deze aanpak en de eerste resultaten zijn met het oog op de programmering voor 2000-2006 bekend gemaakt tijdens een conferentie die door de Commissie in de vorm van een ruilbeurs voor 'vormen van aanpak' is georganiseerd.

Deze beurs is van 8 tot 10 november 1999 in Brussel gehouden en telde ongeveer 830 deelnemers. Hier zijn tijdens meer dan 1.200 bilaterale ontmoetingen tussen de coördinatoren van werkgelegenheidspacten en vertegenwoordigers van lokale en nationale overheidsorganen 59 vormen van aanpak in overdraagbare modellen gepresenteerd, die gebaseerd waren op de actieplannen uit de territoriale werkgelegenheidspacten.

Uit de belangrijkste presentaties kwam het volgende naar voren:

* de krachtige steun van de Finse president, bij monde van zijn minister van Arbeid, en van het Comité voor de Regio's, vertegenwoordigd door zijn voorzitter, waarbij met name werd gewezen op de plaatselijke mogelijkheden voor het scheppen van werkgelegenheid en op het verband met de Europese werkgelegenheidsstrategie;

* de richtsnoeren van de Commissie voor de programmeringsperiode 2000-2006  i waarmee beoogd wordt de territoriale werkgelegenheidspacten op te nemen in de programma's per doelstelling van de Structuurfondsen.

1.3.2. Voortzetting van de werkzaamheden inzake methoden voor evaluatie van de programma's

De diensten van de Commissie hebben hun werkzaamheden op methodologisch gebied, waarmee in de loop van 1998 ter voorbereiding van de nieuwe programmeringsperiode een begin was gemaakt, voortgezet. Vooral over de werkdocumenten inzake de evaluatie vooraf, de toezichtindicatoren en prestatiereserve is binnen de technische evaluatiegroep levendig gediscussieerd. Deze documenten zijn op grote schaal verspreid onder de lidstaten en op de internetsite Inforegio geplaatst.

Het zoeken naar methoden voor evaluatie van werkgelegenheideffecten is voortgezet met een onderzoek van de in de lidstaten toegepaste methoden. Op basis van voorbeelden van goede werkmethoden (bijvoorbeeld de berekening van het netto-effect in de programma's in Groot-Brittannië) zal de Commissie met hulp van de betrokken overheden trachten de uitwisseling van ervaringen en methodologische kennis van zaken te bevorderen, zodat er een betrouwbaar instrument beschikbaar komt voor het meten van de potentiële en de feitelijke effecten van de structurele maatregelen voor de werkgelegenheid.

Ook met betrekking tot de acties voor menselijke hulpbronnen zijn er vorderingen gemaakt op het vlak van de methodes voor evaluatie en follow-up. De nieuwe richtsnoeren zijn getest bij de eindevaluatie en ze zijn in samenwerking met de lidstaten gevalideerd. Ze omvatten gemeenschappelijke criteria voor follow-up, een lijst van types effecten van acties voor menselijke hulpbronnen, en met name het verband tussen die acties en de werkgelegenheid en inzetbaarheid.

Hoofdstuk 2 : Uitvoering van de programma's in de lidstaten

2.1. Algemeen overzicht van de programma's en de communautaire initiatieven

2.1.1. Goedkeuring van programma's in 1999

1999 is het laatste jaar van de programmaperiode 1994-1999. Er zijn dan ook zijn slechts enkele nieuwe programma's goedgekeurd en alle programma's zijn nu in uitvoering.

In totaal zijn in 1999 slechts vijf nieuwe programma's uit hoofde van de verschillende doelstellingen aangenomen. Het betreft twee operationele programma's uit hoofde van doelstelling 1, die niet eerder konden worden goedgekeurd.Het ene behelst de territoriale werkgelegenheidspacten van de programma's in Spanje ten bedrage van in totaal 64,6 miljoen EUR en het andere de ontwikkeling van milieuvriendelijke bussen in Griekenland voor een totaalbedrag van 37,4 miljoen EUR. Naast deze operationele programma's zijn drie globale subsidies voor Italië goedgekeurd in de doelstelling 1-regio's voor een totaalbedrag van ongeveer 45 miljoen EUR.

Deze vijf nieuwe maatregelen belopen samen slechts 0,1% van de totale subsidie uit de Fondsen die voor de periode 1994-1999 in het kader van de verschillende doelstellingen is toegekend.

Daarnaast zijn er in de loop van het jaar 25 programma's in het kader van communautaire initiatieven aangenomen. Het gaat om programma's van zeer beperkte financiële omvang (maximaal 1,5 miljoen EUR), met uitzondering van de twee INTERREG IIC-programma's (transnationale samenwerking) waarvan er een betrekking heeft op de Atlantische ruimte en het andere op de bestrijding van de droogte in Griekenland (elk voor 13,4 miljoen EUR). De meeste van de nieuwe programma's  i worden uitgevoerd als onderdeel van het MKB-initiatief .

2.1.2. Algemeen overzicht van de tenuitvoerlegging

Eind 1999 werd aan de prioritaire doelstellingen van de Structuurfondsen voor de periode 1994-1999 uitvoering gegeven door middel van 610 programma's waarvan het merendeel uit hoofde van doelstelling 1 en 2. Hierbij komen dan nog de 524 programma's voor uitvoering van de communautaire initiatieven.

In totaal worden voor de periode 1994-1999 dus 1.134 programma's uitgevoerd in het kader van de maatregelen van de Structuurfondsen.

Bijstand van de Structuurfondsen in de periode 1994-1999 (CB's en CPD's) in mln. EUR per 31 december 1999

>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>

In 1997 en 1998 is het uitvoeringstempo van de maatregelen versneld. In 1999 waren, zoals blijkt uit de onderstaande grafieken, alle voor de programmaperiode geplande maatregelen in uitvoering.

CB's/EPD's: bestedingen in de periode 1994-1999 voor alle doelstellingen samen

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

//


>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

In de loop van dit laatste jaar van uitvoering is van de voor dit jaar beschikbare kredieten voor de doelstellingen 1 tot en met 6 93,47% vastgelegd en 87,09% betaald. Dat betekent dat aan het eind van de programmaperiode 99% van de totale bijstand is vastgelegd. Gedurende 1999 is een belangrijke versnelling van de vastleggingen verwezenlijkt met als gevolg dat alleen al in dat jaar 21% van de vastleggingen sinds 1994 heeft plaatsgevonden. Hoewel de situatie per lidstaat enigszins verschilt, zijn de verschillen kleiner dan aan het einde van de voorgaande jaren. Slechts twee lidstaten (België en Denemarken) hebben 100% van de bijstand voor de hele programmaperiode vastgelegd. De meeste lidstaten hebben 99% van de bijstand vastgelegd;enkele hebben dit niveau niet gehaald, namelijk Luxemburg (98%), Oostenrijk (98%) en het Verenigd Koninkrijk (96%).

Daarnaast is in 1999 ook in de betalingen een duidelijke verbetering opgetreden.Zo beliepen alle betalingen samen 75%. Opgemerkt zij dat betalingen voor de periode 1994-1999 in de praktijk nog tot 31 december 2001 kunnen plaatsvinden. Ook hier geldt dat de situatie per lidstaat enigszins verschilt. Evenals in 1998 zijn de lidstaten met het hoogste percentage betalingen vooral de Cohesielanden, dat wil zeggen de minst welvarende lidstaten en de voornaamste begunstigden van de Structuurfondsen. Het betreft Spanje (81%), Portugal (89%) en Ierland (87%). In een aantal van de welvarendste lidstaten van de Unie liggen de betalingen daarentegen onder het gemiddelde.

De uitvoering van de doelstellingen 1 en 3 is het verst gevorderd. Respectievelijk 99 en 100% van de beschikbare bijstand is vastgelegd en rond de 80% is betaald. Dit resultaat ligt boven het gemiddelde. De doelstellingen 2, 4 en 5b daarentegen hebben nog steeds te kampen met een achterstand in de betalingen. Bij doelstelling 2, die het meest achterloopt, is de achterstand bij de betalingen te verklaren uit het feit dat de programma's voor de periode 1997-1999 pas in de loop van 1997 zijn goedgekeurd.Hierdoor konden de maatregelen uit hoofde van deze programma's niet allemaal daadwerkelijk worden uitgevoerd, zodat een groot deel van de betalingen pas in 2000 zal plaatsvinden.

Gelijke kansen voor vrouwen en mannen in de programma's op initiatief van de lidstaten

Integratie van gelijke kansen voor vrouwen en mannen in het algemene beleid betekent dat de verschillende omstandigheden, prioriteiten en behoeften van vrouwen en mannen stelselmatig in alle beleidslijnen aan bod komen. Hierdoor worden gelijke kansen voor vrouwen en mannen bevorderd en worden algemene beleidsvormen en maatregelen specifiek ingezet om gelijke kansen te realiseren. Het effect dat het beleid heeft op de situatie van vrouwen en mannen wordt in alle stadia van planning, uitvoering, toezicht en evaluatie meegewogen.

Door gelijkheid tussen vrouwen en mannen tot een punt van beleidsstrategieën te maken, kan dat doel effectiever worden nagestreefd. Hierbij mag niet uit het oog verloren worden dat, wanneer gelijke kansenbeleid wordt ingepast in het algemeen beleid, dit gebeurt naast de al bestaande regelingen en maatregelen voor positieve actie ten gunste van vrouwen of de ondervertegenwoordigde sekse. Het gaat hier in feite om een tweeledige complementaire aanpak: horizontale maatregelen over de hele linie en gerichte specifieke maatregelen waar nodig.


Het beleid in het algemeen moet zo worden veranderd dat de man-vrouwverhoudingen hierin steeds aandacht krijgen. Hieruit volgt dat met de verschillende omstandigheden van vrouwen en mannen rekening moet worden gehouden in het beleid en dat geprobeerd moet worden gelijke kansen in algemene zin te bevorderen en ongelijke kansen aan te pakken. Hiertoe moeten maatregelen worden bedacht die de beperkingen opheffen en in gelijke mate tegemoet komen aan de behoeften en belangen van vrouwen en mannen.

De Commissie heeft zich ingezet om specifieke maatregelen ter verbetering van de situatie van vrouwen te bevorderen door middel van meerjarige actieprogramma's en om gelijkheid van kansen voor vrouwen en mannen in alle beleidsvormen te integreren.

In haar mededeling van 1996 Integratie van de gelijke kansen voor vrouwen en mannen in alle communautaire beleidsvormen en acties geeft de Commissie een definitie van het concept integratie in beleid.In deze mededeling zegt de Commissie ook toe zich in te zetten voor een beleid waarbij alle algemene maatregelen specifiek worden aangewend voor het creëren van gelijke kansen. Dit is de formele start geweest van de inzet van de Commissie voor een beleid met voortdurende aandacht voor man-vrouwverhoudingen en tegelijk de basis voor alle volgende activiteiten.

2.1.3. Tenuitvoerlegging van de doelstellingen 1 en 6 (regio's met een ontwikkelingsachterstand en dunbevolkte regio's)

Vijf van de in 1999 goedgekeurde maatregelen hebben betrekking op doelstelling 1 (zie punt 2.1.1.). Deze nieuwe maatregelen vergen slechts een financiering 147 miljoen EUR, dat wil zeggen 0,15% van de totale bijstand uit de Structuurfondsen uit hoofde van doelstelling 1 over de periode 1994-1999.

Eind 1999 wordt nu via in totaal 219 maatregelen van diverse aard (EPD's, OP's, globale subsidies en grote projecten) gewerkt aan de uitvoering van doelstelling 1. Doelstelling 6 wordt in de noordelijke regio's van Zweden en Finland uitgevoerd via 2 in 1995 goedgekeurde EPD's.

Besteding van de kredieten:

Evenals in 1998 is het bestedingsniveau van de kredieten in 1999 het hoogst voor doelstelling 1 en doelstelling 3. De versnelde uitvoering van de programma's heeft doorgezet, zoals blijkt uit de onderstaande grafieken.

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

//


>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Duidelijk is, dat voor doelstelling 1 eind 1999 vrijwel alle kredieten over de periode waren vastgelegd en dat 78% was betaald. De in 1997 begonnen versnelde uitvoering is derhalve voortgezet. 1999 is namelijk het laatste jaar van de programmaperiode en volgens de regelgeving moesten de vastleggingen voor 31 december zijn verricht. De uitstekende tenuitvoerlegging van doelstelling 1 is met name waar te nemen bij de voornaamste begunstigden van de Fondsen, te weten Spanje, Portugal, Ierland en Duitsland.Al deze landen hebben een uitvoeringsniveau dat hoger is dan het gemiddelde in de Unie. Dit geldt met name voor Portugal (99% van de kredieten is vastgelegd en 89% betaald) en Ierland (respectievelijk 99% en 87%), terwijl Griekenland nu het gemiddelde niveau heeft bereikt, doordat dit land zijn betalingsachterstand in 1999 praktisch heeft ingelopen.Zoals reeds in 1997 en 1998 het geval was, hebben juist de meest welvarende lidstaten van de Unie ook in 1999 nog enige achterstand bij de tenuitvoerlegging van doelstelling 1.Het betreft België, Frankrijk, Luxemburg, Nederland en het Verenigd Koninkrijk. Italië heeft de kredieten in 1999 sterk versneld besteed, maar deze eindsprint was niet voldoende om de sinds het begin van de programmaperiode opgelopen achterstand in te halen, behalve met betrekking tot de vastleggingen.

Wat doelstelling 6 betreft, blijft de situatie van de twee betrokken landen verschillend.Het vastleggingsniveau bedraagt weliswaar voor beide lidstaten 100%, maar het betalingsniveau in Finland is duidelijk hoger dan in Zweden (respectievelijk 65% en 54%). Over het geheel blijven deze uitvoeringsniveaus beduidend onder het gemiddelde van alle doelstellingen van de Unie. Hierbij dient echter wel in aanmerking genomen te worden dat de programma's uit hoofde van doelstelling 6 pas na de toetreding van Zweden en Finland in 1995 zijn goedgekeurd.

2.1.4. Tenuitvoerlegging van doelstelling 2 (regio's in industriële omschakeling)

Na de start in 1997 van de nieuwe programmaperiode (1997-1999) en de goedkeuring in 1997 en 1998 van alle betreffende programma's zijn in 1999 geen nieuwe programma's in het kader van doelstelling 2 meer goedgekeurd. 1999 is dan ook een jaar geweest waarin is voortgewerkt zonder meer.

Besteding van de kredieten uit hoofde van doelstelling 2

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

//


>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Doordat sommige programma's eind 1997 of pas in 1998 zijn goedgekeurd, is de uitvoering in 1999 nog niet altijd goed op gang gekomen. Daarom lijkt het betalingsniveau betrekkelijk laag (60% van de totale bijstand over de periode). De betalingen voor deze programma's mogen echter nog doorlopen tot 31 december 2001.

Opgemerkt zij dat in 1999 de vastleggingen in een stroomversnelling zijn geraakt en dat 25% van de vastleggingen over de programmaperiode in dat jaar is verricht. Desondanks kon 3% van de totale kredieten over de periode (dat wil zeggen 477,5 miljoen EUR) niet worden vastgelegd vóór 31 december en moesten die kredieten dus worden teruggegeven, omdat het niet mogelijk is kredieten over te hevelen van de periode 1994-1999 naar de periode 2000-2006.

2.1.5. Tenuitvoerlegging van doelstellingen 3 en 4 (menselijke hulpbronnen en arbeidsmarkt)

Gelijke kansen voor vrouwen en mannen in het beleid voor de menselijke hulpbronnen

Voor de kredieten van doelstelling 3 is er in het laatste kwartaal van het jaar een herschikking geweest. Hierdoor zijn extra middelen toegewezen voor de prioriteiten van de Europese werkgelegenheidstrategie, in het bijzonder een actief werkgelegenheidsbeleid voor jongeren, deelname van vrouwen aan dit beleid en de man-vrouwaspecten in de programma's.

De programma's uit hoofde van doelstelling 4 zijn bestemd voor verschillende bedrijfstakken en daardoor niet gericht op specifieke maatregelen ter bevordering van gelijke kansen voor vrouwen en mannen. Toch zijn bepaalde maatregelen gunstig voor vrouwen en wel met name de maatregelen op het gebied van her- en bijscholing.

* tenuitvoerlegging van doelstelling 3 (langdurige werkloosheid, integratie van jongeren en deelname aan het arbeidsproces)

Doelstelling 3 is een horizontale doelstelling (die geldt voor het hele grondgebied van de Unie met uitzondering van de doelstelling 1-regio's, waarvoor een geïntegreerde aanpak geldt) en is gericht op verschillende doelgroepen: werkloze jongeren, langdurig werklozen en personen die gevaar lopen van de arbeidsmarkt te worden uitgesloten.

Naar aanleiding van de start van de Europese werkgelegenheidstrategie in 1997 zijn met het oog op de nieuwe accenten bepaalde wijzigingen in de programma's aangebracht.

Besteding van de kredieten uit hoofde van doelstelling 3

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

//


>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Eind 1999 waren alle kredieten over de periode vastgelegd en was 80% betaald, hetgeen ruim ligt boven het gemiddelde voor alle doelstellingen samen.

* tenuitvoerlegging van doelstelling 4 (veranderende omstandigheden in het bedrijfsleven en ontwikkeling van productiestelsels)

Doelstelling 4 is eveneens een horizontale doelstelling (die van toepassing is op het hele communautaire grondgebied met uitzondering van de doelstelling 1-regio's). Deze doelstelling beoogt verbetering van de werkgelegenheidskansen en kwalificaties van werknemers, met name van degenen die het meeste risico lopen werkloos te worden. De maatregelen in het kader van deze doelstelling betreffen beroepsopleidingen, begeleiding en advies, netwerken en verbetering van de voorzieningen voor permanente educatie. Ook brede inzetbaarheid, een in de Europese werkgelegenheidsstrategie genoemde prioritaire doelstelling, komt aan bod in de programma's.

Besteding van de kredieten uit hoofde van doelstelling 4:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

//


>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

De in 1998 geconstateerde verbetering bij de besteding van de kredieten heeft zich in 1999 voortgezet. Evenals Italië had het Verenigd Koninkrijk zijn programma uit hoofde van doelstelling 4 pas in 1998 ingediend. Door een bijzondere inspanning van met name het Verenigd Koninkrijk was eind 1999 toch 100% van de kredieten over de periode vastgelegd, maar het betalingsniveau bedroeg slechts 69%. Dit wordt ten dele veroorzaakt door het zeer innoverende karakter van bepaalde maatregelen.Desondanks zouden alle betalingen in de loop van 2000 worden verricht, ook in de twee lidstaten met de grootste achterstand: het Verenigd Koninkrijk en Italië.

2.1.6. Tenuitvoerlegging van doelstelling 5a (aanpassing van de landbouw- en visserijstructuur)

* Doelstelling 5a - landbouw:

Doelstelling 5a-landbouw is een horizontale doelstelling die van toepassing is op de agrarische activiteiten op het hele grondgebied van de Unie, in het kader waarvan steun wordt gegeven voor de modernisering van de landbouwstructuur. Op dit punt is er een raakvlak met het gemeenschappelijk landbouwbeleid. De doelstelling betreft eveneens de bosbouw.

In 1999 zijn de Verordeningen die de grondslag vormen voor doelstelling 5a-landbouw [inzonderheid de Verordeningen nrs. 950/97, 951/97 en 952/97] tot één enkele Verordening voor plattelandsontwikkeling samengevoegd [(1257/1999)], die vanaf 1 januari 2000 van toepassing is. In dit verband heeft de Commissie in februari de Verordening goedgekeurd inzake steun aan telersverenigingen [(243/1999)  i], in maart een besluit genomen tot wijziging van de lijst van probleemgebieden [(251/1999)  i] en in juli een Verordening betreffende producentengroeperingen en unies van producentengroeperingen [(1606/1999)  i] goedgekeurd.

De Commissie heeft het CB inzake verbetering van de verwerking en afzet van landbouwproducten in Italië gewijzigd in verband met de verhoging van het totaalbedrag. Zij heeft in de loop van het jaar ook twaalf wijzigingen in EPD's goedgekeurd, die betrekking hadden op zeven lidstaten.

Gelijke kansen voor vrouwen en mannen in de landbouw:

Van de specifieke maatregelen die in de periode 1994-1999 zijn uitgevoerd in het kader van doelstelling 5a zijn er weinig die betrekking hebben op gelijke kansen. Toch is een deel van de jonge starters vrouw. Vrouwen kunnen ook profiteren van investeringssteun, milieumaatregelen in de landbouw en steun bij verwerking en afzet van landbouwproducten Vrouwen hebben vooral belang bij de stimulering van projecten op het gebied van op de boerderij gemaakte producten, met name streekproducten die de boerderij aanvullende inkomsten bezorgen. Vrouwen nemen het initiatief voor projecten op het gebied van plattelandstoerisme en eetgelegenheden, waarbij vaak een raakvlak bestaat met rechtstreekse verkoop van boerderij- en nijverheidsproducten

Voor zover die beschikbaar zijn, maken vrouwen gebruik van vervangingsregelingen (met name bij ziekte). In de meeste plattelandsgebieden is een schreeuwend gebrek aan dienstverlening op veel gebieden, zoals onder meer onderwijs, gezondheidszorg, kleuter- en ouderenzorg. Dit soort dienstverlening kan in alle regio's worden bevorderd dankzij de nieuwe wetgeving voor de plattelandsontwikkeling [artikel 33 van Verordening nr. 1257/1999].

Besteding van de kredieten uit hoofde van de doelstelling 5a - landbouw:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

//


>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Evenals bij de andere doelstellingen is de uitvoering van doelstelling 5a-landbouw in 1999 verbeterd, in het bijzonder wat betreft de vastleggingen. Daardoor was eind 1999 96% van de kredieten over de periode vastgelegd en is 70% betaald. Desondanks liggen deze percentages nog beneden het gemiddelde voor alle doelstellingen samen. Ook hier bestaan er grote verschillen tussen de lidstaten.Evenals in 1998 is de besteding van de kredieten in Italië en Nederland het slechtst.

* Doelstelling 5a - visserij:

De specifieke doelstellingen van het FIOV in het kader van doelstelling 5a - visserij kunnen als volgt worden samengevat.

- Voor de vissersvloten: evenwicht tussen de visserij-inspanning en de beschikbare vis (de zogenaamde aanpassing van de vangstcapaciteit), zonder hierbij de noodzakelijke vernieuwing van de vissersvloten en de modernisering van de schepen in gevaar te brengen.

- Op de andere terreinen (onder andere visteelt, verwerking en afzet van producten en havenfaciliteiten): modernisering en stroomlijning van de verschillende productieonderdelen en -eenheden met het oog op een verhoogd rendement en een beter concurrentievermogen van bedrijven in de visserijsector en een groter aanbod.

Bij de selectie voor bijstandsverlening gelden de volgende prioriteiten:

- Voor de vloten: onomkeerbare vermindering van de vangstcapaciteit (maatregelen voor oplegging van vissersschepen en oprichting van joint ventures), naleving van de vlootinkrimping zoals vastgesteld in de meerjarige oriëntatieprogramma's voor de vissersvloten (MOP's).

- Op de andere terreinen: modernisering van de installaties, voldoen aan de hygiënevoorschriften, beperking van de schade aan het milieu, diversifiëring van de productie.

Gelijke kansen voor vrouwen en mannen in de visserij:

De Commissie is voornemens om een onderzoek te starten naar de rol van vrouwen in de visserijsector. Dit onderzoek moet alle beschikbare informatie over dit onderwerp in kaart brengen. Verder moedigt de Commissie de lidstaten aan om in het kader van de nieuwe programmaperiode 2000-2006 uit hoofde van het FIOV maatregelen te nemen ter bevordering van gelijke kansen voor vrouwen en mannen op het gebied van de werkgelegenheid in de visserijsector en tevens maatregelen te stimuleren voor moeders in gezinnen die leven van de kustvisserij (waarmee uitvoering wordt gegeven aan de nieuwe bepalingen van de artikelen 11 en 17 van de nieuwe uitvoeringsverordening van het FIOV).

Besteding van de kredieten uit hoofde van doelstelling 5a - visserij:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

//


>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

In 1999 moesten ongeveer 20 programma's een of meerdere malen opnieuw worden geprogrammeerd, omdat er sprake was van een achterstand in de uitvoering, omdat de middelen anders over de maatregelen verdeeld moesten worden, ofwel in verband met de besteding van de als gevolg van de jaarlijkse indexatie beschikbare middelen.

De in 1998 opgelopen achterstand bij de besteding van de kredieten is in 1999 in belangrijke mate ingelopen. Per 31 december 1999 waren namelijk alle kredieten voor de desbetreffende periode vastgelegd en was 73% betaald.

Dit uitvoeringsniveau is gelijk aan het gemiddelde voor alle doelstellingen samen.De lidstaten die in 1998 nog een achterstand hadden, hebben deze soms door een verlaging van het oorspronkelijke bijstandsbedrag voor de programma's (Italië, Verenigd Koninkrijk en Denemarken), grotendeels ingelopen.

2.1.7. Tenuitvoerlegging van doelstelling 5b (ontwikkeling van plattelandsgebieden)

Doelstelling 5b is een doelstelling per regio die beoogt de ontwikkeling en de structurele aanpassing van de plattelandsgebieden, met uitzondering van doelstelling 1-regio's, te vergemakkelijken. In de loop van 1999 zijn zo'n 110 wijzigingen aangebracht in de programmadocumenten van de twaalf betrokken lidstaten. Deze wijzigingen waren bedoeld om de financiële middelen af te stemmen op de behoefte van de maatregelen die de meeste vooruitgang boeken.

Gelijke kansen voor vrouwen en mannen in de plattelandsgebieden:

In de programma's voor de doelstelling 5b-regio's zijn weinig specifieke maatregelen te vinden. De op dit punt ingediende maatregelen betreffen vrouwelijk ondernemerschap (Zweden) en op vrouwen toegesneden beroepsopleidingen. Deze laatste maatregel wordt overigens als weinig doelmatig beschouwd, hetzij omdat de gekozen opleiding slecht beantwoordde aan de vraag op de arbeidsmarkt, hetzij omdat deze niet overeenkwam met de wensen van de betrokken vrouwen.

Hoewel er geen exacte gegevens beschikbaar zijn over het aantal vrouwen dat van de verschillende maatregelen heeft geprofiteerd (behalve voor een aantal van de beroepsopleidingen) weet men wel dat vrouwen voornamelijk baat hebben gehad bij projecten voor diversifiëring van de activiteiten op het platteland.


Er zijn door het EOGFL daarentegen wel veel maatregelen gefinancierd voor jonge boeren. Het gaat over het algemeen om aanvullende starterssteun, maar het betreft ook maatregelen voor begeleiding, opleiding, advies en technische bijstand. Deze maatregelen vormen een aanvulling op de horizontale maatregel, waarvan verder door de aanwezigheid van deskundigen het effect is vergroot.Deze deskundigen helpen de jonge boeren en boerinnen bij de voorbereidende werkzaamheden, geven advies en helpen hen bij de keuze van de exploitatiemethode van het boerenbedrijf.

Besteding van de kredieten uit hoofde van doelstelling 5b:

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

//


>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

In 1999 is het tempo van de uitvoering, met name wat betreft de vastleggingen, veel hoger geweest. Deze verbetering is ten dele te danken aan doelgerichtere maatregelen en wijzigingen van de maatregelen die naar aanleiding van de tussentijdse evaluatie in 1998 zijn doorgevoerd. Veel programma's zijn op basis hiervan aangepast en meer in overeenstemming gebracht met communautaire prioriteiten als bevordering van de werkgelegenheid (door middel van steunmaatregelen aan het bedrijfsleven in Frankrijk, Finland en het Verenigd Koninkrijk) en verbetering van het milieu op het platteland in België en in Denemarken

Als resultaat hiervan was eind 1999 toch 99% van de kredieten over de programmaperiode vastgelegd en 68% betaald.Hiermee blijft doelstelling 5b met de betalingen nog steeds achter (op één na laagste uitvoeringsniveau, na dat van doelstelling 2). Hoewel het betalingsniveau in de meeste lidstaten bevredigend is (tussen 70% en 75%), is een aantal lidstaten er niet in geslaagd de achterstand in te lopen.Het betreft met name België, Italië en Nederland. Bij de tussentijdse evaluatie van de Italiaanse programma's is een aantal specifieke punten naar voren gekomen die kunnen verklaren waarom de uitvoering zo langzaam gaat, namelijk de scheiding tussen de uitvoeringsprocedures van de programma's van doelstelling 5b en de gewone regionale programma's, het feit dat het merendeel van de steunregelingen veel microprojecten omvat, de ingewikkelde nationale normen die bij de uitvoering van de programma's nageleefd dienen te worden en vooral ook de lengte en de complexiteit van de aanbestedingen. De achterstand in de uitvoering in België betreft nog altijd de twee Vlaamse programma's en wordt grotendeels veroorzaakt door een problematisch functioneren van het regionale partnerschap.

2.1.8. Tenuitvoerlegging van de communautaire initiatieven

In dit hoofdstuk worden niet alle communautaire initiatieven afzonderlijk behandeld, maar alleen de opmerkelijke feiten uit 1999 genoemd.

De herschikking van de financiële middelen die op verzoek van het Europees Parlement in 1998 heeft plaatsgevonden, heeft de weg vrijgemaakt voor een duidelijk versnelde uitvoering van de communautaire initiatieven in 1999. Er zij aan herinnerd dat deze herverdeling geleid heeft tot een verhoging van de bijstand aan het PEACE-programma (verzoening in Noord-Ierland) met 100 miljoen EUR en een parallelle verlaging van de bijstand aan bepaalde andere communautaire initiatieven die moeilijker uitvoerbaar bleken.

Goedkeuring van nieuwe programma's voor communautaire initiatieven:

In de loop van 1999 zijn 25 nieuwe programma's voor communautaire initiatieven goedgekeurd. 22 programma's betreffen het communautaire initiatief MKB en hebben betrekking op een heel laag bedrag per maatregel (0,2 tot 1,9 miljoen EUR). Eén programma (sanering van achterstandswijken in steden) is, in het kader van het CI URBAN, goedgekeurd voor de regio Hoofdstedelijk Gewest Brussel (1,4 miljoen EUR). Verder zijn nog twee grotere programma's als onderdeel van het CI INTERREG II-C goedgekeurd (transnationale samenwerking), waarvan het ene de Atlantische ruimte (samenwerking voor dit kustgebied tussen Spanje, Frankrijk, Ierland, Portugal en het Verenigd Koninkrijk) betreft en het andere de bestrijding van de droogte in Griekenland. De financiering van deze nieuwe programma's beloopt 13,4 miljoen EUR elk.

ADAPT en WERKGELEGENHEID:

De evaluaties voor de hele Europese Unie en het werk van de transnationale themagroepen hebben intussen de eerste concrete resultaten opgeleverd. Deze zijn voor de lidstaten en de Commissie de aanleiding geweest om strategische conclusies te trekken op basis waarvan de belangrijkste resultaten van de initiatieven kunnen worden verwerkt in Europees beleid en, via de Europese werkgelegenheidstrategie, in nationaal beleid.

Meer in het bijzonder is in Noord-Ierland in januari 1999 een congres gehouden met als thema Building territories for the millennium, om voort te bouwen op de bevindingen van de transnationale themagroepen over de gebiedsgebonden aanpak in de initiatieven. In juni vond in het Verenigd Koninkrijk een congres plaats met als titel Empowering the excluded (WERKGELEGENHEID-INTEGRA) en in november organiseerde de transnationale themagroep een gezamenlijk congres in Helsinki en Stockholm over de thema's Crossing the job threshold (WERKGELEGENHEID en ADAPT) en Empowerment of young people (WERKGELEGENHEID-YOUTHSTART).

LEADER II:

In 1999 hebben de begunstigde groeperingen (plaatselijke actiegroepen) de noodzakelijke besluiten genomen op basis waarvan individuele projecten konden worden goedgekeurd.Hiermee konden alle beschikbare kredieten vóór het eind van het jaar worden vastgelegd. Daarnaast hebben de plaatselijke actiegroepen zich sterk ingezet voor het afronden van de in hun programma's geplande internationale samenwerkingsovereenkomsten.


PESCA:

Het beheer van PESCA wordt in hoge mate bemoeilijkt, zowel op het niveau van de Gemeenschap als op nationaal niveau, doordat er drie Structuurfondsen bij betrokken zijn. Besloten is om het PESCA-initiatief in de nieuwe programmeringsperiode 2000-2006 niet voort te zetten, maar om voor de visserij uitsluitend het FIOV in te schakelen. De FIOV-maatregelen kunnen worden aangevuld met maatregelen uit het EFRO en het ESF in de van de visserij afhankelijke gebieden in het kader van de regionale programma's uit hoofde van doelstelling 1 en 2.

De volgende onderdelen van de transnationale maatregelen in het kader van het PESCA-initiatief zijn het vermelden waard:

- De Commissie heeft een vierde en laatste oproep gedaan tot indiening van transnationale samenwerkingsprojecten en projecten voor het opzetten van netwerken tussen van de visserij afhankelijke gebieden. Er zijn vijftien projecten geselecteerd voor een totaalbedrag aan communautaire bijstand van ongeveer 800.000 EUR.

- Het derde PESCA-congres met als thema de toekomst van de visteelt in Europa heeft op 5 en 6 november in Santiago de Compostella (Spanje) plaatsgevonden

- In 1999 zijn er vier interregionale PESCA-bijeenkomsten geweest.In februari in Galway (Ierland) over de toekomst van de visteelt, in april in Preveza (Griekenland) over hetzelfde onderwerp, in juni in Turku (Finland) over het thema vrouwen en visserij, en in december op de Azoren (Portugal) over de situatie van de visserij in de ultraperifere regio's en op de eilanden.

Communautaire initiatieven en gelijke kansen voor vrouwen en mannen:

Voor het initiatief WERKGELEGENHEID-NOW was 1999 het laatste jaar van uitvoering, waarmee een einde kwam aan vijf jaar van innovatieve werkzaamheden in de hele EU. Gedurende de looptijd van NOW zijn in circa 1900 projecten veel verschillende benaderingen uitgeprobeerd met het oog op de volledige integratie van vrouwen in de arbeidsmarkt.Bij deze projecten is veel kennis opgedaan, die in alle lidstaten in aanmerking wordt genomen bij het opstellen en de concrete uitvoering van het beleid voor werkgelegenheid en opleidingen. Op Europees niveau heeft de Commissie een themagroep ingesteld die het probleem van de tweedeling van de arbeidsmarkt gedetailleerd heeft onderzocht met behulp van de ervaring die NOW- en ADAPT-projecten hebben opgeleverd. Het resultaat van deze werkzaamheden zal in 2000 op verschillende manieren bekend worden gemaakt. De lering die getrokken is uit beleid en uitvoering van de NOW-projecten is in 1999 gebruikt voor het opzetten van een nieuw communautair initiatief op het gebied van de menselijke hulpbronnen, EQUAL, waarin vraagstukken aangaande het tegengaan van uitsluiting en discriminatie centraal staan. Hiermee loopt de prioriteit gelijke kansen van het NOW-programma door in het EQUAL-programma.


In het kader van het URBAN-initiatief zijn bepaalde maatregelen specifiek bedoeld voor vrouwen en hun leefomgeving.Deze maatregelen kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op het opzetten en stimuleren van crèches en door ouders geleide kortdurende kinderopvang in achterstandswijken in steden, maar ook aanpassing van de werktijden van vrouwen. In Italië is een innoverende maatregel genomen in de vorm van een netwerk ter bestrijding van geweld tegen vrouwen. Dit proefproject is in het tweede halfjaar van 1999 van start gegaan en loopt in de steden Catania, Napels, Rome, Venetië (projectleider) en Palermo, waarbij zich vervolgens de steden Cosenza, Reggio di Calabria, Foggia en Lecce hebben aangesloten. Het doel van dit netwerk is risico-omstandigheden op te sporen en deze te analyseren, te bepalen hoe kan worden opgetreden bij geweld tegen vrouwen binnen en buiten het gezin en tenslotte om zo een doeltreffende gedragslijn te ontwikkelen.

Vrouwen hebben eveneens voordeel gehad van het LEADER-initiatief. Veel maatregelen hebben namelijk, hoewel ze niet specifiek voor vrouwen bedoeld waren, toch mede de vrouwenarbeid vergemakkelijkt. Dit blijkt uit een verslag dat het Waarnemingscentrum voor plattelandsontwikkeling aan de groep plattelandsvrouwen van het Raadgevend Comité voor plattelandsontwikkeling heeft overhandigd  i. 28% van de leidinggevenden, beleidsmakers en technische deskundigen van de plaatselijke actiegroepen is namelijk vrouw. In Finland bedraagt dit percentage zelfs 60%. 26% van de door vrouwen ingediende projecten heeft betrekking op toerisme op het platteland of verwerking van producten, 22% betreft dienstverlening en collectieve voorzieningen en 21% heeft betrekking op nieuwe technologieën. Vrouwen hebben ook rechtstreeks bijgedragen aan het scheppen van 18% van de arbeidsplaatsen als gevolg van dit initiatief (renovatie van dorpen: 12%, toerisme: 12%, voedingsmiddelenindustrie: 8%). Het merendeel van de maatregelen bestaat uit microprojecten die niet kunnen worden uitgevoerd in het kader van de programma's voor nationale initiatieven.

Twee van de transnationale LEADER II-projecten hebben als thema groei van arbeidsplaatsen voor vrouwen. Bepaalde maatregelen voor begeleiding, informatieverstrekking en bewustmaking richten zich op een vrouwelijk publiek. Alle maatregelen tezamen zijn van grote invloed geweest in de betrokken gebieden en dankzij de LEADER-financiering is de weg vrij gemaakt voor andere kredietfaciliteiten.

Voor PESCA heeft de Commissie in juni 1999 een interregionale bijeenkomst georganiseerd met als thema vrouwen en visserij.

Besteding van de kredieten:

Eind 1999, na de herschikking van de kredieten over de communautaire initiatieven, was 95% van de totale bijstand over de programmaperiode vastgelegd en 57% betaald. Doordat nu vrijwel de hele bijstand is vastgelegd, zullen de betalingen voor de uitvoering tegen 31 december 2001 afgewikkeld zijn.

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

//


>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Wat de vastleggingen betreft, worden de verschillen in uitvoering van de verschillende initiatieven in 1999 langzamerhand minder groot. Voor de verschillende communautaire initiatieven blijkt het vastleggingspeil redelijk gelijkmatig te liggen rond het gemiddelde van 95% voor alle initiatieven samen, al kan worden vastgesteld dat de communautaire initiatieven PESCA, ADAPT, WERKGELEGENHEID, RESIDER en RECHAR de hoogste vastleggingspercentages hebben. Het vastleggingspercentage van de communautaire initiatieven PEACE en MKB is lager. Dit komt doordat de herschikking van de kredieten ertoe heeft geleid dat de totale bijstand voor het PEACE-initiatief met 100 miljoen EUR is verhoogd, dat wil zeggen 25% van het oorspronkelijke bedrag. Dat het vastleggingspercentage voor het communautaire initiatief MKB achterblijft, heeft te maken met de zeer late goedkeuring van enkele programma's in 1998 en 1999 tengevolge van het innoverend karakter van de projecten, met name wat betreft de lokale partnerschappen.

Bij de uitvoering van de betalingen zijn de verschillen groter;het betalingsniveau varieert van 52% tot 74%. Evenals in 1998 hebben het communautaire initiatief WERKGELEGENHEID en de communautaire initiatieven voor industriële omschakeling (RECHAR, KONVER, RETEX, dus met uitzondering van RESIDER) de beste betalingsniveaus. Opgemerkt zij dat de uitvoering van ADAPT, het communautaire initiatief dat in 1998 nog een grote achterstand had, is verbeterd en in 1999 het gemiddelde niveau van de communautaire initiatieven heeft bereikt. Van belang is eveneens dat evenals voor de CB's en de EPD's betalingen uit hoofde van de programma's voor communautaire initiatieven tot 31 december 2001 kunnen worden verricht.

2.1.9. Innovatieve acties en technische bijstand

De verschillende Structuurfondsen kunnen elk maatregelen financieren die gericht zijn op innovatieve acties of technische bijstand. Voor deze financiering gelden maxima van 1,5% van het jaarlijkse EFRO-krediet, 1% van het EOGFL-krediet, 1,5% van het ESF-krediet en 2% van het FIOV-krediet (zie bijlage 4).

Begrotingslijn B2-1600 inzake milieumaatregelen in de Structuurfondsen is in 1997 op initiatief van het Europees Parlement in het leven geroepen.De besteding van de kredieten is in 1999, zoals in het voorgaande jaar, goed geweest. Eind 1999 was namelijk 100% van de kredieten vastgelegd.De in dat jaar gefinancierde maatregelen betreffen met name de aankoop van satellietbeelden voor het project Corine Land Cover 2000, milieu-educatie en valorisatie van het landschap in Portugal (Alentejo), een werkbijeenkomst ter bevordering van duurzame ontwikkeling in Berlijn, en een proefproject voor duurzame ontwikkeling in Haute-Normandie.

In maart 1999 is een verslag over de in 1997-1998 uitgevoerde projecten aan het Europees Parlement toegezonden.

Innovatieve acties en gelijke kansen voor vrouwen en mannen

Niet alleen de programma's die op nationaal initiatief en op communautair initiatief worden uitgevoerd, maar ook bepaalde innovatieve maatregelen bevorderen gelijkheid tussen vrouwen en mannen.

Op het vlak van de interregionale samenwerking is bijvoorbeeld in het kader van RECITE een werkbijeenkomst georganiseerd voor de netwerken van de bemiddelingsbureaus die de integratie van vrouwen op de arbeidsmarkt bevorderen.

Een ECOS-OUVERTURE-programma bereidt kandidaat-lidstaten voor om gelijke kansen voor vrouwen en mannen een vast onderdeel te maken van hun beleid.

In de plattelandsgebieden zijn in 1999 gerichte maatregelen genomen.Van de 16 in 1999 goedgekeurde maatregelen hadden er 13 betrekking op projecten voor boerinnen en andere vrouwen in een plattelandsomgeving. Het betreft bijvoorbeeld maatregelen voor de vakbekwaamheid en verbetering van de positie van de vrouw op de arbeidsmarkt, het organiseren van persoonlijke dienstverlening op het platteland in Frankrijk, een elektronisch dienstennetwerk voor boerinnen en plattelandsvrouwen in Zweden, en het opzetten van een netwerk voor kinderopvang in plattelandsgebieden in Spanje.

Innovatieve acties en technische bijstand uit hoofde van artikel 10 van de EFRO-Verordening:

In 1999 goedgekeurde nieuwe projecten: (zie bijlage 4)

* Vrijwel alle nieuwe vastleggingen hadden betrekking op interregionale samenwerking. Voor de interne interregionale samenwerking en in het kader van het RECITE II-programma heeft de Commissie 14 projecten goedgekeurd voor een totaalbedrag van 28,7 miljoen EUR. In het kader van dit programma is daarmee in totaal 111,5 miljoen EUR vastgelegd voor 56 projecten op het gebied van interregionale samenwerking met in totaal 295 partners.

- In 1999 hebben deze 56 projecten de acht maanden durende eerste uitvoeringsfase afgerond.Aan het eind van deze fase moet elke projectleider een controleverslag over de haalbaarheid indienen, op basis waarvan de Commissie (na een vergadering met de projectpartners, het bureau voor technische bijstand en twee externe deskundigen) besluit of het project voortgezet kan worden. In dit verband heeft de Commissie tot dusver haar goedkeuring gegeven aan voortzetting van 41 van de 42 projecten waarvan de eerste fase was afgerond. De haalbaarheidscontrole van het DG REGIO dient een driedelig doel: de haalbaarheid toetsen van een project nadat het netwerk acht maanden heeft gefunctioneerd en de uitvoering stopzetten van projecten die deze eerste fase niet op bevredigende wijze hebben voltooid;per project de sterke en zwakke punten vaststellen en bepaalde projecten intensief begeleiden; verbeteringen voorstellen voor de projecten op basis van de haalbaarheidscontrole in samenwerking met externe deskundigen. Er zijn twee werkbijeenkomsten georganiseerd, één voor de leiders van projecten op het gebied van de internationalisering van het MKB en één voor de netwerken die zich richten op gelijke kansen. Voorts is in 1999 een werkbijeenkomst gehouden over de administratieve en financiële verplichtingen van projectleiders.

- Voor de interregionale samenwerking met gebieden buiten de Unie heeft de Commissie 63 ECOS-OUVERTURE-projecten van start doen gaan. Deze projecten zijn geselecteerd uit meer dan 500 bij de Commissie ingediende voorstellen, waaruit de zeer grote belangstelling blijkt van plaatselijke overheden om op Europees niveau tot samenwerking te komen, ondanks de procedurele moeilijkheden waarmee dergelijke maatregelen gepaard gaan. Dit programma houdt zich ten behoeve van de plaatselijke overheden in de LMOE op gedecentraliseerde wijze op een aantal belangrijke gebieden bezig met de toekomstig uitbreiding van de Unie.Het betreft bijvoorbeeld de ontwikkeling van regionale ontwikkelingsstrategieën, de exploitatie van het culturele erfgoed, gelijke kansen, het milieu en steun aan het MKB.

- Evenals in de voorafgaande jaren hebben er twee evenementen in het kader van EUROPARTENARIAT plaatsgevonden: in mei in Wenen en in oktober in Potsdam. Deze evenementen hebben een raakvlak met de PHARE-Partnerschap-bijeenkomsten en waren goed voor meer dan 44.000 contacten met het oog op samenwerkingsprojecten tussen kleine en middelgrote ondernemingen in de Unie en de LMOE. Op dit ogenblik evalueert de Commissie de EUROPARTENARIAT-maatregelen om de toegevoegde waarde over de laatste tien jaar te meten en voorstellen te doen voor de benodigde wijzigingen in verband met de nieuwe uitdagingen waarvoor het MKB zich op de internationale markt geplaatst ziet.

* Het RISI-initiatief (regionaal initiatief voor de informatiemaatschappij) beoogt het concept informatiemaatschappij ingang te doen vinden in de minst welvarende gebieden van de Unie. De tussentijdse fase (RISI 1 en RISI 2) is in 1999 afgerond. Aangezien RISI zeer succesvol was, is besloten om een tweede fase (RISI +) te financieren ter bevordering van de integratie van de doelstellingen voor de informatiemaatschappij in de regionale ontwikkelingsstrategieën en wel door middel van financiering van programma's uit de Structuurfondsen. Om bepaalde in de eerste fase geplande maatregelen uit te testen, zijn in oktober 1999 13 innoverende projecten van start gegaan met een communautaire financiering ten bedrage van 250.000 EUR per regio. Voor de regionale innovatiestrategieën (RIS) hebben 21 regio's in 1999 een strategie en een actieplan opgesteld, bedoeld om in de betrokken regio's het overheidsbeleid en de deskundigheid op het gebied van de stimulering van innovatie in het MKB te verbeteren. Dankzij dit actieplan moet in deze regio's in de toekomst door de overheid en de particuliere sector meer geld aan innovatie worden uitgegeven en moet de kwaliteit van deze uitgaven worden verbeterd om het concurrentievermogen van de regio's te verhogen. Omdat de RIS zeer succesvol zijn geweest, steunt de Commissie een tweede fase (RIS +).De doelstelling daarbij is dat innovatie meer deel gaat uitmaken van de regionale ontwikkelingsstrategieën, waartoe uit het RIS-actieplan voortkomende proefprojecten worden gefinancierd. Sinds juli 1999 zijn 25 RIS+-projecten van start gegaan, waarvoor de Gemeenschap per regio ongeveer 250.00 EUR bijstand heeft verleend.

- Naast de nieuwe in 1999 goedgekeurde maatregelen wordt een aantal in voorafgaande jaren gestarte proefprojecten voortgezet. Het betreft met name de zes RTT-projecten voor technologieoverdracht in het kader van de interregionale samenwerking.Zo'n dertig organisaties in een bepaalde bedrijfstak uit verschillende regio's van de Unie werken samen, waaronder textiel, visteelt, schone technologieën, recycling en schoenen. Deze actieplannen zijn nog in uitvoering. Ook vrijwel alle 26 stedelijke proefprojecten (1997-1999) zijn op verzoek verlengd, zodat deze werkzaamheden tot eind 2000 kunnen worden voortgezet. De in 1998 begonnen stedelijke audit waarvan de resultaten in 2000 bekend worden gemaakt, is in 1999 voortgezet. Hierbij wordt informatie over een dertigtal indicatoren voor de kwaliteit van het bestaan in 58 van de grotere Europese steden verzameld. Voorts hebben in 1999 de 15 TERRA-proefprojecten op het gebied van de ruimtelijke ordening aan betekenis gewonnen. In Finland is de jaarlijkse vergadering en een technische werkbijeenkomst over de indicatoren gehouden.

Uit hoofde van artikel 10 van de EFRO-Verordening gefinancierde maatregelen (in mln. euro):

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Technische bijstand uit hoofde van artikel 7 van de EFRO-Verordening:

Het EFRO kan op grond van artikel 7 kan voor maximaal 0,5% van de jaarlijks beschikbare middelen, studies, maatregelen van technische bijstand en voorlichting financieren.

De voorbereidingen en controlewerkzaamheden beliepen in 1999 ongeveer 43% van de totale vastleggingen. Deze maatregelen hadden met name betrekking op 27 nieuwe vastleggingen voor verlenging van lokale en regionale werkgelegenheidspacten tot eind 2001 in tien lidstaten.Hiermee was per vastlegging een bedrag van 100.000 EUR uit het EFRO gemoeid. Een ander belangrijk element van dit soort maatregelen bestaat uit de bevordering van grensoverschrijdende samenwerking (3 miljoen euro). Maatregelen op het gebied van voorlichting en publiciteit (18% van de nieuwe vastleggingen) betroffen met name aandacht in de multimedia voor transnationale samenwerking op het vlak van ruimtelijke ordening ter ondersteuning van het communautaire initiatief INTERREG IIC. Onderzoek in de regio's (12% van de nieuwe vastleggingen) richt zich vooral op een nieuw systeem van onderzoek naar het arbeidspotentieel in de lidstaten (LFS - Labour Force Survey) en een subsidie die bedoeld is om het stelsel van nationale rekeningen overal per regio te detailleren. Congressen, vergaderingen en werkbijeenkomsten (ongeveer 8% van de nieuwe vastleggingen) hadden bijvoorbeeld betrekking op de financiering van een congres over duurzame ontwikkeling en ruimtelijke ordening in Europa, verbetering van de kwaliteit van programma's in het kader van doelstelling 2 door uitwisseling van ervaringen in het Verenigd Koninkrijk, en een Europees-mediterrane vergadering in Palermo.

Uit hoofde van artikel 7 van de EFRO-Verordening gefinancierde maatregelen voor technische bijstand (in mln. euro):

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Aangezien het gesplitste kredieten betreft, hebben de betaalde bedragen niet noodzakelijkerwijs betrekking op de voor dezelfde

periode vastgelegde bedragen.

Innovatieve acties en technische bijstand uit hoofde van artikel 6 van de FIOV-Verordening

Nieuwe bronnen van werkgelegenheid

In 1999 is bij een flink deel van de proefprojecten voor werkgelegenheid en scholing uit hoofde van artikel 6 voor het eerst verder gewerkt aan de hand van de resultaten van de proefneming met de sociale economie. Daarbij heeft de Commissie haar actie voor plaatselijke ontwikkeling kracht kunnen bijzetten via alle vormen van werkgelegenheidsbeleid. Tegen het einde van 1999 is een aantal in 1996 gestarte projecten beëindigd. Het lijkt erop dat de informatie in de eindevaluatieverslagen nu al een bevestiging brengt van de in het Witboek inzake groei, concurrentievermogen en werkgelegenheid gesignaleerde mogelijkheid dat banen ontstaan door plaatselijke ontwikkeling en nieuwe bronnen van werkgelegenheid. De Commissie stelt als onderdeel van haar informatiebeleid een gids van artikel 6-projecten samen, waarin een korte beschrijving wordt gegeven en de contactpersonen staan vermeld van de projecten die naar aanleiding van de oproep tot voorstellen van 1996 en 1997 in uitvoering zijn genomen. Deze gids wordt volgens planning in 2000 gepubliceerd.

Plaatselijk sociaal kapitaal

In 1998 heeft de Commissie opgeroepen voorstellen in te dienen voor proefprojecten plaatselijk sociaal kapitaal. Dankzij deze proefprojecten kan worden vastgesteld wat de beste werkmethode is om de bepalingen van artikel 4 lid 2 van de nieuwe ESF-Verordening voor de programma's in het kader van de doelstellingen 1 en 3 uit te voeren  i. De plaatselijke bemiddelende instanties zijn non-profit organisaties die financiële steun (microsubsidies) en technische bijstand (in de vorm van hoogwaardig technisch en logistiek advies en medewerking bij het toezicht) verlenen aan microprojecten om de sociale cohesie te bevorderen, aan lokale netwerken en groeperingen die zich bezighouden met de sociale integratie en aan het opzetten van zeer kleine bedrijven en coöperaties. In het eerste half jaar van 1999 heeft de Commissie de 594 ingediende voorstellen beoordeeld en 31 bemiddelende instanties uit twaalf lidstaten geselecteerd. Deze bemiddelende instanties zijn officieel per 1 september met hun werk begonnen. In Belfast is van 16 tot 19 september een eerste werkbijeenkomst gehouden. Bij deze gelegenheid konden ideeën worden uitgewisseld, methode en aanpak op elkaar worden afgestemd en over soortgelijke kwesties lering worden getrokken uit de ervaringen met het PEACE-programma  i. Half december heeft de Commissie een gids voor projectorganisatoren beschikbaar gesteld.

In 1999 heeft de Commissie het bedrijf geselecteerd dat de tussentijdse evaluatie en de evaluatie achteraf van de proefprojecten zal uitvoeren. Op 10 december 1999 is in Brussel een werkbijeenkomst georganiseerd waarin informatie werd gegeven over de evaluatiemethode, waarbij ook de eigen evaluatie door de bemiddelende instanties ter sprake is gekomen.

Regionaal initiatief voor de informatiemaatschappij

Het onderzoek naar het sociaal-economische effect van de informatiemaatschappij is voortgezet voor de regio's die bij de RISI-regeling (regionaal initiatief voor de informatiemaatschappij) betrokken zijn geweest. Het RISI-initiatief wordt in een aantal Europese regio's gefinancierd in het kader van artikel 10 van het EFRO en artikel 6 van het ESF en gesteund door het Directoraat-Generaal Informatiemaatschappij. Regio's die een strategie en een actieplan hebben opgesteld (RISI 1) gaan verder met de tweede fase, waarin wordt onderzocht of de in hun strategische documenten genoemde toepassingen haalbaar zijn. In totaal werken 21 regio's in deze fase, waarvan er 13 worden gesteund uit het EFRO en acht uit het ESF. De multiregionale partnerschappen die proeftoepassingen voor de informatiemaatschappij (RISI 2) hebben opgesteld, bevinden zich nu in de laatste projectfase. Het gaat om in totaal negen projecten, waarvan zeven met steun uit het EFRO en twee met steun uit het ESF.

Vrij verkeer van werknemers

Dankzij het actieplan voor vrij verkeer van werknemers wordt steun verleend voor 13 projecten op het gebied van arbeidsmobiliteit uit hoofde van artikel 6 lid 1 onder a) van het ESF.De projecten zijn geselecteerd op basis van een beperkte aanbesteding onder de organisaties van sociale partners in Europa.


Nieuwe vormen van organisatie van de arbeid, nieuwe opleidingsmethoden en nieuwe dialoogvormen

Nadat in maart 1998 beroeps- en brancheorganisaties waren uitgenodigd tot het indienen van voorstellen, wordt nu steun gegeven voor acht projecten die betrekking hebben op nieuwe vormen van organisatie van de arbeid, nieuwe opleidingsmethoden en nieuwe dialoogvormen.

Uit hoofde van artikel 6 van de ESF-Verordening gefinancierde maatregelen (in mln. euro) :

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Innovatieve acties en technische bijstand uit hoofde van artikel 8 van de Verordening EOGFL-Oriëntatie:

In de loop van het jaar zijn 16 nieuwe acties uit hoofde van artikel 8 goedgekeurd. 13 van die nieuwe acties zijn afkomstig uit de 75 in 1998 geselecteerde voorstellen voor demonstratieprojecten voor boerinnen en vrouwen op het platteland. De totale bijstand daarvoor uit het EOGFL-Oriëntatie bedraagt 2,7 miljoen euro. Het betreft bijvoorbeeld maatregelen voor de vakbekwaamheid en verbetering van de positie van de vrouw op de arbeidsmarkt, het organiseren van persoonlijke dienstverlening op het platteland in Frankrijk, een elektronisch dienstennetwerk voor boerinnen en plattelandsvrouwen in Zweden, en het opzetten van een netwerk voor kinderopvang in plattelandsgebieden in Spanje. Een ander soort recent goedgekeurde maatregel betreft een project ter bevordering van ambachtelijke houtbewerking in Moy Valley in Ierland.

Uit hoofde van artikel 8 van de EOGFL-Verordening gefinancierde maatregelen (in mln. EUR):

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Innovatieve acties en technische bijstand uit hoofde van artikel 4 van de FIOV-Verordening:

Van de studies waartoe in 1999 opdracht is verleend, noemen wij:

- serie studies naar subsidiëring van de visserijsector in de Europese Unie en in derde landen;

- studie naar het effect dat de technische vooruitgang heeft op de visserij-inspanning met het oog op de voorbereiding van de meerjarige-oriëntatieprogramma's (MOP's) voor de vissersvloten.

In het kader van de informatieverstrekking en -verspreiding zijn in 1999 de volgende zaken te melden:

- voorbereiding van een periodieke uitgave voor de visserijsector, de viskwekerijen en andere geïnteresseerden;

- in april deelname aan de internationale beurs European Seafood in Brussel met als thema verwerking en afzet van visserijproducten en visteeltproducten.

In het kader van de technische bijstand in eigenlijke zin zijn de kredieten voornamelijk toegekend voor het bijhouden van het gegevensbestand vissersvaartuigen in de Gemeenschap. Dit is een belangrijk beheersinstrument voor het toekennen van financiële bijstand voor vissersvaartuigen.

Uit hoofde van artikel 4 van de FIOV-Verordening gefinancieerde maatrelegen (in mln. EUR):

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2.2. Overzicht per lidstaat

2.2.1. BELGIË

1. Hoofdpunten van de tenuitvoerlegging van de maatregelen per doelstelling

Voorbeeld van maatregelen ter bevordering van gelijke kansen voor vrouwen en mannen in België:

Het URBAN-programma Kuregem (Brussel) omvat ook de inrichting en uitrusting van een crèche. Van de totale kosten van dit project, die 160.000 EUR bedragen, wordt 50.000 EUR door het EFRO medegefinancierd. Het project omvat de bouw van een pand dat wordt ingericht voor kinderopvang en bestemd is voor de inwoners van de wijk Kuregem, zodat in het bijzonder jonge moeders, gemakkelijker werk kunnen zoeken, een beroepsopleiding kunnen volgen of deelnemen aan integratieacties.

3.

Doel


STELLING 1

In Henegouwen komen 1.300.000 inwoners - een derde van de Waalse bevolking - in aanmerking voor doelstelling 1. De toezichtcomités hebben een aantal wijzigingen in het EPD vastgesteld om de kredieten te kunnen toewijzen voor maatregelen met projecten die op financiering wachten. Dit betreft voornamelijk steunmaatregelen voor investeringen, onderzoek en risicodragend kapitaal. Verschillende projecten voor exploitatie van het toeristisch erfgoed zijn in de loop van 1999 afgerond. In het bijzonder de inrichting van Grand Hornu en Bois de Cazier en de restauratie van de vestingmuren van Binche verdienen vermelding. Het budget dat was toegekend voor het project tot behoud van de Transhennuyère, de steenkoolhoudende laag in het Doornikse, is dusdanig verhoogd dat een bevredigende voltooiing van de werkzaamheden is verzekerd. De sanering van de braakliggende terreinen in industriegebieden en steden is voortgezet in weerwil van administratieve en juridische problemen (aankoop van de terreinen, schoonmaken van de grond, herbestemming van de gesaneerde terreinen). Eind 1999 is, op verzoek van de Commissie, een bijeenkomst van het toezichtcomité besteed aan de kwalitatieve evaluatie van de programmering 1994-1999. Daarbij zijn de volgende thema's de revue gepasseerd: steunmaatregelen voor productieve investeringen, toegang tot risicodragend kapitaal, attractiviteit van de provincie, maatregelen ter ondersteuning van onderzoek en ontwikkeling, bewustmaking van de bevolking, toerisme, stimulering van de economie, informatisering van het beheer van het EPD.

In 1999 is begonnen met een nieuwe maatregel voor sociaal-economische integratie. Acht daarvoor opgezette bedrijven in Henegouwen ontvangen daarvoor bijstand uit het ESF. Deze maatregel is voornamelijk bedoeld om enerzijds te voorzien in een koopkrachtige vraag waarlangs arbeidsintegratie van personen in moeilijke omstandigheden mogelijk is, en anderzijds in een nauwelijks koopkrachtige vraag naar persoonlijke dienstverlening waarbij de marktprijzen vaak nog te hoog zijn voor particulieren. Aansluitend bij de Europese strategie voor de werkgelegenheid is ook bijstand verleend voor modernisering van het onderwijs. Deze bijstand moet het gebruik van de nieuwe informatie- en communicatietechnologie in het voortgezet onderwijs bevorderen. De acties zijn gekoppeld aan maatregelen voor het onderwijzend personeel. Tevens is besloten computerapparatuur beschikbaar te stellen om de toegankelijkheid van de nieuwe informatie- en communicatietechnologie op instellingen voor hoger onderwijs te bevorderen. De nieuwe technologie krijgt niet alleen prioriteit in het onderwijs, maar wordt ook ingezet voor werkzoekenden en werknemers van kleine en middelgrote bedrijven. De maatregelen ter bevordering van OTO zijn nog altijd zeer succesvol: er zijn 62 onderzoekers met know-how op de nieuwste gebieden ter beschikking gesteld van de onderzoekscentra en technologische topinstituten in Henegouwen, zodat de technische apparatuur beter kan worden benut en bij de gebruikers en het bedrijfsleven van deze provincie een betere bekendheid met de mogelijkheden van die apparatuur gewaarborgd is. Een en ander is het resultaat van een goede integratie ter plaatse van de acties van het ESF en het EFRO.

De uitvoering van de visserijmaatregel in Henegouwen is in 1999 goed gevorderd. Het oorspronkelijke budget voor de verwerking van visserijproducten en voor de aquacultuur is verviervoudigd.

4.

Doel


STELLING 2

In de regio Maas-Vesdre is de nadruk op de economische opleving en diversificatie nog versterkt door verdere verhoging van de steunmaatregelen voor investeringen en uitbreiding van de toeristische accommodatie en de toeristische mogelijkheden. De maatregelen ten gunste van technologische innovatie (en met name de technologische topinstituten) zijn eveneens uitgebreid, ten koste van de milieumaatregelen en de non-profitsector. Bij de maatregelen die zijn gericht op het menselijk potentieel zijn de kortdurende opleidingen voor werknemers en werkzoekenden en de opleidingen op het gebied van de nieuwe technologieën succesvol geweest. De geïntegreerde maatregelen van ESF/EFRO voor de verbetering van de onderzoekscentra hebben goede resultaten opgeleverd. Daarentegen hebben de maatregelen ter ondersteuning van de ontwikkeling van de sociale economie slechts weinig succes gehad.

In het kader van het EPD voor Aubange is een aanbesteding uitgeschreven voor de bouw van een centrum voor telematicadiensten op het bedrijventerrein van het 'Point triple' (drielandenpunt Luxemburg, België, Frankrijk).

Voor Vlaanderen heeft de Commissie besluiten goedgekeurd (voor Limburg in augustus en Turnhout in december) waarbij de indexeringsmiddelen aan de oorspronkelijke begroting zijn toegevoegd en de bijstand van de Structuurfondsen een laatste keer is herschikt. Eind 1999 waren voor beide doelstelling 2-programma's de kredieten van de Structuurfondsen volledig vastgelegd. In het eerste kwartaal van 1999 zijn de verslagen van de lopende evaluaties uitgebracht. Daaruit kan een aanzienlijke verbetering wat betreft de economische situatie en de werkgelegenheid in bovengenoemde regio's worden opgemaakt. De verschillen tussen deze regio's en de rest van Vlaanderen worden kleiner. Het aandeel vrouwen en jongeren in de regionale werkloosheidscijfers bleef hoog. Er zal meer aandacht worden gegeven aan nieuwe infrastructurele voorzieningen, het MKB, technologische innovatie en stimulansen voor ondernemerschap. Bij de acties op het gebied van menselijk potentieel heeft 83% van de deelnemers weer een baan gevonden; slechts 25% van de opgeleiden waren vrouwen. Bij de twee programma's is er een sterk proactieve aanpak geweest met betrekking tot het aanleggen van bedrijfsdossiers.

5.

Doel


STELLINGEN 3 EN 4

In de Franse gemeenschap (Wallonië en Brussel) is in 1999 vooral verder gewerkt aan de maatregelen voor arbeidsintegratie, met name door de instelling van subregionale commissies voor coördinatie van het integratietraject enerzijds en de organisatie van studiebijeenkomsten anderzijds. De commissies moeten de coördinatie op lokaal niveau tussen cursusorganisatoren bevorderen. De contactbijeenkomsten over opleidingsmogelijkheden zijn instrumenten voor voorlichting en advies die bestemd zijn om de transparantie van het aanbod te garanderen en te zorgen voor de verspreiding van informatie ten behoeve van de betrokken personen en organisatoren. In Vlaanderen hebben de maatregelen inzake arbeidsinteratie duidelijk succes geboekt in de volgende sectoren: gezins- en thuishulp; bouwprojecten, waarbij een groeiende vraag van de zijde van de bedrijven is geconstateerd; initiatieven op het gebied van de nieuwe technologieën. De samenwerking met de werkgevers is onontbeerlijk gebleken en op dit punt is een aantal acties ontwikkeld. De grootste zorg was het vinden van aangepaste mogelijkheden om de meest kwetsbaren in het arbeidsproces in te schakelen. In Brussel is het beschikbare bedrag van het programma voor doelstelling 3 grotendeels gebruikt voor het ontwikkelen van ondersteunende en flankerende maatregelen (met name maatregelen voor kinderopvang voor werkzoekenden) en centra voor maatschappelijke emancipatie. Vermelding verdient voorts het belang van de ondersteunende maatregelen voor integratie in de arbeidsmarkt en het werk van de centra waar geleerd wordt hoe actief naar een baan kan worden gezocht.

In het kader van doelstelling 4 is in de Franse gemeenschap vooral aandacht gegeven aan maatregelen ten gunste van middelgrote en kleine tot zeer kleine bedrijven. In het project PLATO, een idee dat is overgenomen uit een project van doelstelling 2 in Vlaanderen, worden opleiding en managementtraining voor het MKB gecombineerd met begeleiding van kaderleden van grote bedrijven, als hulp aan de leiding van kleine en middelgrote bedrijven bij de verdere verbetering van hun bedrijfsvoering en om uitwisseling van ervaring en know-how mogelijk te maken. Het project voor opleidingen en begeleiding CEQUAL, waarvan de eerste fase in 1997 van start is gegaan, draait sinds 1999 op normaal tempo. Het doel is een bewustmakingsproces op gang te brengen inzake permanente vorming bij ongeveer 500 middelgrote en kleine tot zeer kleine bedrijven per jaar. Dit werk omvat: een inventarisatie van de situatie van het bedrijf, eventueel de opleiding van de managers en het kaderpersoneel, opleidingen in kwaliteitszorg en het ISO-systeem, en tenslotte het opmaken van de balans van het traject. Een van de punten waarop in 1999 de nadruk lag, was de voorlichting van het personeel in het MKB met het oog op invoering van de nieuwe informatie- en communicatietechnologie op hun werk. De maatregelen blijven van kracht tot halverwege 2001. Voor de verdere ontwikkeling van de activiteiten voor opleiding en beroepskeuze is een systeem van opleidingscheques ingevoerd. Dank zij ESF-financiering kon het aantal opleidingscheques sterk worden uitgebreid. Daardoor zijn de middelen voor her- en bijscholing van de werknemers aanzienlijk vergroot, terwijl ook de koopkrachtige vraag is toegenomen. In Vlaanderen zijn de selectiecriteria voor de projecten bijgesteld zodat een groter aantal projecten voor medefinanciering in aanmerking komt, onder andere projecten voor de opleiding van leidinggevend personeel en zelfstandigen. Het ziet ernaar uit dat "bedrijfsopleidingsprogramma's" in belangrijke mate bijdragen aan de verbetering van de maatschappelijke positie van de betrokkenen en derhalve algemene toepassing verdienen.

6.

Doel


STELLING 5A - Landbouw

De maatregelen voor verbetering van de efficiency in de landbouw, steun aan jonge landbouwers en investeringen in de landbouwbedrijven vallen zowel onder de bevoegdheid van de nationale regering als de overheden van het Vlaamse en het Waalse gewest. Het Waalse gewest is het enige dat gebruik maakt van de regeling voor compenserende vergoedingen voor gebieden met natuurlijk handicaps (probleemgebieden). De uitvoering van de EPD's voor bijstand voor de verwerking en afzet van land- en bosbouwproducten verloopt in de gewesten Vlaanderen en Wallonië en in Brussel in een bevredigend tempo. In 1999 was de bijstand gericht op dezelfde sectoren als het jaar daarvoor, namelijk aardappelen, fruit, groenten, vlees en bosbouw in Wallonië, vlees, eieren, slachtpluimvee, fruit en groenten in Vlaanderen. Naar aanleiding van de ontwikkelingen op de landbouwmarkten zijn de EPD's van de gewesten Vlaanderen en Wallonië in 1999 gewijzigd. De meeste projecten zijn innoverend en milieuvriendelijk.

7.

Doel


STELLING 5A - Visserij

De positieve tendens van de laatste jaren in de investeringen in de visserijsector heeft zich voortgezet. De prioriteit van de door het FIOV meegefinancierde investeringen is in 1999 verschoven van de verwerking en de afzet van visserijproducten naar modernisering van de visserschepen

8.

Doel


STELLING 5B

De uitvoering van het EPD voor Wallonië is in 1999 bevredigend verlopen. De procedurele achterstand, die voor bepaalde maatregelen was opgelopen bij de voorbereiding van de projecten, is weggewerkt. Opgemerkt zij dat de drie betrokken Fondsen de uitvoering van het programma op elkaar afstemmen. Het ESF wordt vaak ingeschakeld ter ondersteuning van de door de andere Fondsen gefinancierde maatregelen: de maatregelen voor beroepsopleiding en bevordering van de werkgelegenheid zijn erop gericht om te kunnen voldoen aan de behoefte aan gekwalificeerd arbeidspotentieel die ontstaat via de door het EOGFL en het EFRO ondersteunde ontwikkelingsmaatregelen, zodat het effect van de bijstand van de Fondsen maximaal wordt. Ongeveer 40% van de deelnemers aan de opleidingsmaatregelen zijn vrouwen. In juni 1999 heeft de Commissie een laatste beschikking tot wijziging van het EPD goedgekeurd, met als resultaat dat op 31 december alle kredieten waren vastgelegd. Deze beschikking is afgestemd op de voortgang van de verschillende maatregelen van het EPD en maakt het mogelijk alle projecten in het kader van dit programma te voltooien.

In de twee Vlaamse programma's (Meetjesland en Westhoek) ligt de nadruk op een geïntegreerde aanpak van de plattelandsontwikkeling, gezien in het bredere perspectief van de ruimtelijke inrichting waarbij steeds de relatief sterke punten van de verschillende zones worden benut. Bevordering en behoud van de werkgelegenheid vormen de belangrijkste prioriteiten. Het toerisme wordt beschouwd als een middel bij uitstek voor de ontwikkeling van de regio's, maar ook het aantrekken van bedrijven is van groot belang. In de twee EPD's zijn een aantal maatregelen ten behoeve van het milieu en het MKB opgenomen (oprichting van een coördinatiecentrum, steun aan bedrijven bij zaken die het milieu betreffen, milieuanalyse bij de bedrijven in de regio). De twee toezichtcomités zijn in 1999 tweemaal bijeengekomen. Zij hebben vastgesteld dat de uitvoering van de projecten, afgezien van de specifieke landbouwprojecten, trager is verlopen. Deze vertraging is voornamelijk te wijten aan problemen op het gebied van de medefinanciering door de Vlaamse regering. In 1999 zijn twee wijzigingsbeschikkingen goedgekeurd voor de twee Vlaamse programma's waardoor het met name mogelijk is geworden middelen over te hevelen van de ene maatregel naar de andere maatregel van eenzelfde Fonds, van het ene Fonds naar het andere Fonds (Meetjesland), van de ene doelstelling naar de andere doelstelling (Westhoek), de fasering van de jaarlijkse tranches te wijzigen, de middelen van de indexatie toe te kennen, en tenslotte bepaalde maatregelen bij te stellen.

2. De communautaire initiatieven

RESIDER, een van de initiatieven voor industriële reconversie, heeft de financiering van de inrichting van industrieterreinen, onderzoekscentra en universiteiten in het Waalse gewest mogelijk gemaakt, en voorts de oprichting van een bedrijfsinnovatiecentrum in Tubize. In de regio La Louvière is voortgegaan met de verbetering van het milieu in de gebieden die ernstig zijn aangetast door de staalindustrie. In het kader van het communautaire initiatief KONVER is in de regio Brussel, dank zij de verdeling van de financiële middelen uit de reserve, in 1999 een nieuw subprogramma vastgesteld: omschakeling van de activiteiten van SABCA. Dit subprogramma is gericht op twee maatregelen: enerzijds de bevordering van onderzoek en ontwikkeling en anderzijds maatregelen voor de opleiding van het personeel op het gebied van de nieuwe technologieën. Het communautaire initiatief RECHAR in Limburg (Vlaanderen) heeft geprofiteerd van de overheveling van kredieten tussen maatregelen, waarbij extra middelen zijn gegaan naar economische infrastructuur en economische stimulansen. Het communautaire initiatief RETEX in Vlaanderen is eveneens gewijzigd: er is meer gewicht gegeven aan maatregelen ter ondersteuning van de textiel- en kledingsector, maar over het geheel genomen gaat nog 75% van de steun naar maatregelen ten behoeve van de economische omschakeling.

In het kader van het communautaire initiatief URBAN is in Mons-La Louvière steun verleend voor lokalen voor startende bedrijven en voor voorzieningen op sociaal gebied en op het vlak van sport en vervoer. De regio Brussel kon in 1999 profiteren van een tweede URBAN-programma bestemd voor een achterstandswijk in Anderlecht. De voorgestelde maatregelen hebben betrekking op het ontwikkelen van activiteiten op het gebied van inschakeling in het arbeidsproces, stimulering van de lokale economische activiteiten, en uitbreiding van de infrastructuur en de collectieve voorzieningen.

Voor de INTERREG II-programma's Scheldemond en Middengebied zijn respectievelijk op 15 november en 10 december nieuwe beschikkingen goedgekeurd, die de overheveling van kredieten tussen de verschillende maatregelen mogelijk maken.

De communautaire initiatieven ADAPT en WERKGELEGENHEID in Wallonië en Brussel hebben hun projecten op het gebied van menselijk potentieel afgerond en zijn begonnen met de publicatie van de resultaten. Zo is in de tweede helft van het jaar een begin gemaakt met de bekendmaking op grote schaal van de ervaringen met ADAPT-activiteiten via een wekelijkse televisie-uitzending over de projecten. In Vlaanderen waren 45 van de 47 geselecteerde projecten nog in uitvoering. Daarnaast hebben de themagroepen die tot taak hebben de transnationale samenwerking te vergroten hun werk voortgezet.

In 1999 is een beschikking tot wijziging van de twee LEADER II-programma's in Vlaanderen goedgekeurd. Daarbij zijn de financiële middelen van de indexatie verdeeld en de kredieten van het ESF in hun geheel overgedragen aan de andere Fondsen. In Wallonië stonden de jaren 1998 en 1999 in het teken van de selectie van de LEADER-groepen. Er zijn zestien LEADER-groepen aangewezen, die een begin hebben gemaakt met de uitvoering van hun programma voor vernieuwing op het platteland.

Aangezien in de visserijsector het PESCA-initiatief thans grote bekendheid geniet onder de potentiële begunstigden, zijn er meer projecten dan kredieten, zodat het programma doeltreffend kan worden afgesloten.


2.2.2. DENEMARKEN

1. Hoofdpunten van de tenuitvoerlegging van de maatregelen per doelstelling

Maatregelen ter bevordering van gelijke kansen voor vrouwen en mannen in Denemarken.

De vakbonden Kvindeligt Arbejder Forbund DAK, (Bond van Vrouwelijke Arbeiders in Denemarken) en Specialarbejderforbundet i Danmark SID (Bond van Geschoolde Arbeiders in Denemarken) hebben drie mobiele adviesworkshops opgezet in drie delen van het graafschap Viborg. De staf van deze workshops bestaat uit een projectmanager en een pedagoog. De workshops gaan langs bij bedrijven en vakbonden/vakbondsverzekeringsmaatschappijen om deelnemers te begeleiden bij cursussen lezen en schrijven. Deze cursussen dienen om deelname aan onderwijs te stimuleren. Tijdens de workshops worden potentiële deelnemers getest op lees- en schrijfvaardigheid. Gedurende de hele cursus worden laptop computers gebruikt om de mobiliteit te vergroten en tegelijkertijd de geheimzinnigheid rond technologie weg te nemen. Het project heeft ten doel mensen met weinig schoolopleiding te begeleiden en te motiveren om zich te kwalificeren voor een voortgezette opleiding en levensland leren.

Doelgroep

Mensen met een korte schoolopleiding, werklozen zowel als mensen met een baan, die moeite hebben met lezen en schrijven.

Projectfinanciën

Het doelstelling 5b-programma van het ESF heeft 953.932 DKR toegekend, wat overeenkomt met 30% van de subsidiabele kosten voor het project Mobiele Adviesworkshops. Eveneens is een doelstelling 3-krediet toegekend voor 105 werkloze deelnemers, terwijl het 5b-project 230 deelnemers telt. Alle sociale partners zijn bij dit project betrokken.

9.

Doel


STELLING 2

Het programma voor Lolland heeft als globale doelstellingen: het cultiveren van het in de regio aanwezige ontwikkelingspotentieel, het creëren van een bredere basis voor de ontwikkeling van nieuwe bedrijven, het instandhouden en uitbreiden van het aantal banen op korte en lange termijn en het doen toenemen van de totale inkomsten in de regio. Men gaat ervan uit dat op korte termijn 230 banen zijn te creëren en behouden blijven, en 600 op langere termijn. Nog eens 6000 mensen worden geschoold.

De globale doelstelling van het programma voor Noord-Jutland is het versterken van de voorwaarden voor sterkere groei van het regionale bedrijfsleven en daardoor instandhouding en uitbreiding van de werkgelegenheid. De strategie om deze doelstelling te bereiken heet globalisatie: de bedrijven moeten beter internationaal kunnen concurreren door middel van innovatie, vermogen tot omschakeling en grotere deskundigheid en door het versterken van de opleidingssituatie en andere randvoorwaarden in de infrastructuur. Verwacht wordt dat dit programma leidt tot het scheppen van ongeveer 2.100 banen en scholing voor 4.800 mensen.

Beide programma's hebben goed gepresteerd: bijvoorbeeld voor nieuwe werkgelegenheid worden de streefcijfers van het programma ruimschoots gehaald en alle beschikbare financiering was eind 1999 vastgelegd.

10.

Doel


STELLINGEN 3 en 4

De voortgang van het doelstelling 3-programma geeft over het geheel genomen reden tot tevredenheid. De tenuitvoerlegging van het programma is voortgezet in overeenstemming met de conclusies en aanbevelingen uit de tussentijdse evaluatie. In 1999 is de evaluatie uitgevoerd, met als conclusie dat in de loop van het programma steeds sterker de neiging bestond vooral aandacht te besteden aan mensen met een betrekkelijk lange geschiedenis van werkloosheid, met name degenen die al ruim twee jaar werkloos waren bij hun start binnen een project. Gezien de daling in het aantal werklozen en langdurig werklozen, kan aangenomen worden dat de resterende groep langere perioden van werkloosheid zowel als andere problemen had meegemaakt.

Volgens het evaluatieverslag blijkt uit onderzoek dat ook een zekere correlatie bestaat tussen de inhoud van de projecten en het te verwachten resultaat bij de deelnemers. Daarom wordt aangenomen dat deelnemers aan projecten die alleen algemene vorming omvatten hetzij doorstromen naar een voortgezette opleiding dan wel werk vinden, terwijl deelnemers aan projecten met een combinatie van algemene vorming en beroepsgerichte scholing naar alle waarschijnlijkheid aan betaald werk komen. Hetzelfde geldt voor projecten die uitsluitend bestaan uit beroepsgerichte scholing zonder vorming. In het laatste geval blijft echter waarschijnlijk een even groot aantal deelnemers hangen in werkgelegenheidsprojecten met overheidssubsidie. Verder is, ten behoeve van nog meer verbetering en ontwikkeling binnen de projecten, een analyse gestart die is gericht op het identificeren en inzichtelijk maken van de factoren en dynamiek die binnen een project(omgeving) significant verschil kunnen uitmaken voor de kans van slagen dan wel mislukken.

In 1999 is doelstelling 4 door een externe expert geëvalueerd. Het verslag komt tot de conclusie dat een ruime meerderheid van de projecten op beide geslachten gericht is. Een minderheid richt zich hoofdzakelijk op vrouwen, terwijl slechts weinig projecten hoofdzakelijk en expliciet op mannen mikken. Volgens het verslag gaat het bij projecten die in de eerste plaats willen anticiperen op economische trends kennelijk om het ontwikkelen van nieuwe analytische methoden maar ook het uitvoeren van specifieke analyses. Een andere belangrijke doelstelling is het verbeteren van de informatievoorziening aan beleidsmakers op diverse niveaus. Projecten die zich op scholing concentreren hebben als voornaamste doelstelling werknemers in staat te stellen zich te kwalificeren voor nieuwe functieprofielen of een andere baan. De projecten ter bevordering van de ontwikkeling van nieuwe opleidingssystemen omvatten in de eerste plaats curriculumontwikkeling en het ontwikkelen van technologisch ondersteund cursusmateriaal.

11.

Doel


STELLING 5A - Landbouw

Van de 130 miljoen EUR die bestemd zijn voor verbetering van de doelmatigheid van de landbouwstructuur, is het grootste deel, namelijk 71 miljoen EUR , bestemd voor investeringssteun, met op de tweede plaats bijstand voor de vestiging van jonge boeren en her- en bijscholing. Andere, minder belangrijke maatregelen die zijn toegepast in het kader van regeling NO 950/97, zijn de compenserende vergoedingen voor de boeren op de 30 kleine eilandjes en steun voor aanvullende investeringen gericht op jonge boeren. De belangrijkste verandering in 1999 was het limiteren van de steun aan varkens- en rundveefokkerijen wegens investeringen ten behoeve van dierenwelzijn. Ongeveer 731 plannen voor verbetering in materiële zin zijn in 1999 goedgekeurd, voor een investeringstotaal van ongeveer 90 miljoen EUR. Wat de bijstand voor verwerking en afzet van landbouwproducten betreft waren eind 1999 in totaal 29 projecten goedgekeurd, wat minder is dan in 1998,

12.

Doel


STELLING 5A - Visserij

Aan het eind van het programma is het FIOV-krediet met 12 miljoen EUR verminderd als gevolg van nationale bestedingsbeperking. Van het begin tot het eind van de programmeringsperiode is het leeuwendeel van de beschikbare financiering besteed aan modernisering van de vloot en verwerking en afzet, elk voor ongeveer eenderde van het investeringstotaal, terwijl ongeveer 10% van het beschikbare financieringstotaal is opgegaan aan aanpassing van de visserij-inspanning. Eind 1999 heeft de Commissie alle resterende voorschotten uitbetaald, behalve het laatste voorschot voor 1999. Het aantal medegefinancierde projecten bedraagt meer dan 3.300.

13.

Doel


STELLING 5B

De voornaamste doelstellingen zijn het scheppen van nieuwe en het behouden van bestaande banen en verbetering van inkomens in de regio's, met gelijktijdige aandacht voor milieugevolgen. In het eerste deel van de programmeringsperiode is weinig voortgang geboekt, maar sindsdien is de situatie verbeterd. Eind 1999 was de totale EU-bijdrage vastgelegd. Er is besloten tot aanpassingen in het budget voor de verschillende maatregelen op grond van de aanbevelingen in het tussentijdse evaluatieverslag. Met deze aanpassingen is een sterker accent komen te liggen op het programma voor omschakeling van de landbouw (met name naar biologische landbouw) en verbetering van de omstandigheden in de fokkerijen. Bovendien verschoof de nadruk naar investeringssteun aan het MKB, beroepsgerichte opleidingen en bij- en nascholing (vooral gericht op groei binnen het MKB) alsmede toeristische voorzieningen.

2. De communautaire initiatieven

Denemarken is betrokken bij vijf INTERREG II-A-programma's en twee INTERREG II-C-programma's.Zoals vermeld in het tiende jaarlijks verslag van de Structuurfondsen, zijn in de loop van 1998 tussentijdse evaluaties uitgevoerd voor alle INTERREG II-A-programma's. Hierin wordt geconcludeerd dat de programma's ook goed gepresteerd hebben op het gebied van de integratie en cohesie van grensoverschrijdende activiteiten. Wat de financiering betreft waren eind 1999 alle programma's erin geslaagd de beschikbare bedragen vast te leggen. In december 1997 zijn twee INTERREG II-C-programma's goedgekeurd, die respectievelijk het gebied rond de Baltische Zee en het Noordzeegebied bestrijken en waarvoor Denemarken 4 miljoen EUR uit het EFRO ontvangt. De programma's zijn in 1998 goed op gang gekomen en hebben vervolgens van het begin tot het eind van 1999 goed gepresteerd. De kwaliteit van de projecten was zeer hoopgevend.Hetzelfde gold voor de betrokkenheid van plaatselijke initiatiefnemers zoals de graafschapsraden, waardoor een bottom up-benadering werd gerealiseerd.

Bij het Deense MKB-programma voor regio's die in aanmerking komen voor doelstelling 2 en 5b, was de tenuitvoerlegging tot en met 1998 traag verlopen. In 1999 heeft het echter een aanzienlijke versnelling weten te realiseren. Dit was te danken aan een nieuw geïntroduceerde maatregel die gericht is op toename in het gebruik van automatisering en telecommunicatie binnen het MKB en het inzicht in de potentiële voordelen daarvan.

Op het gebied van het menselijk potentieel neemt Denemarken deel aan zeven van de negen themagroepen in het kader van ADAPT en WERKGELEGENHEID. Op nationaal niveau zijn thema-activiteiten op gang gebracht rond drie hoofdthema's: nieuwe vormen van organisatie van de arbeid (ADAPT); ondernemerschap (ADAPT en WERKGELEGENHEID); integratie van marginale groepen (WERKGELEGENHEID); Deze thema's zijn gekozen omdat zij kenmerkend zijn voor de Deense ADAPT- en WERKGELEGENHEID-projecten en omdat zij een centrale rol spelen in de strategie op het gebied van werkgelegenheid binnen de EU en in het Deense nationale werkgelegenheidsprogramma. Deze werkgroepen, die een beperkt aantal projecten voor optimale werkmethoden omvatten, zijn begin 1999 van start gegaan onder begeleiding van externe experts. De uitkomsten hiervan zijn gepubliceerd en de bevindingen vormden ook de hoofdthema's op een nationale conferentie over verspreiding van de resultaten van ADAPT en WERKGELEGENHEID die 9 december 1999 is georganiseerd. Deze conferentie onder de titel de toekomst van de beroepsbevolking - de beroepsbevolking van de toekomst trok zo'n 300 vertegenwoordigers van sociale-partnerorganisaties, bedrijfsondersteuning, overheden, politici, onderwijs- en opleidingsinstellingen, ondernemingen en instituten. Bovendien zijn van de resultaten van afzonderlijke projecten of projectgroepen samenvattingen gemaakt en gepubliceerd.

Het Deense LEADER II heeft als doelstelling op langere termijn het handhaven en tot nieuwe ontwikkeling brengen van regio's als actieve, levensvatbare en leefbare lokale gemeenschappen. Na een betrekkelijk trage start zijn de projecten op gang gekomen. Volgens het in juni 1998 gepresenteerde verslag van de tussentijdse evaluatie was te verwachten dat alle of verreweg de meeste programmakredieten wel zouden worden gebruikt. Door de laatste wijziging in het programma, in december 1999, werd het inderdaad mogelijk 100% van de toegekende financiering vast te leggen.

Het PESCA programma heeft in Denemarken een werkelijk significant succes geboekt. Ongeveer de helft van de beschikbare financiering is geïnvesteerd in projecten die gericht zijn op verbetering van het concurrentievermogen van de visserijsector en het bevorderen van innovatie, terwijl eenderde is gebruikt voor omschakeling naar activiteiten buiten de sector. In 1999 kwam een groter bedrag aan communautair krediet ter beschikking, doordat indexering en reservering werden toegewezen.Het toezichtcomité heeft aan het eind van het jaar nog een kleine wijziging in het programma goedgekeurd.


2.2.3. DUITSLAND

1. Hoofdpunten van de tenuitvoerlegging van de maatregelen per doelstelling

Maatregelen ter bevordering van gelijke kansen voor vrouwen en mannen in Duitsland

De verbetering van het concurrentievermogen van de economie in Brandenburg, die kampt met een aanzienlijke onderbezetting, vooral wat de werkgelegenheid voor vrouwen betreft, vereist bijzondere zorgvuldigheid ten aanzien van een op werkschepping gerichte besteding van de middelen van de Structuurfondsen. Systematische ervaring inzake het effect dat het gebruik van de structuurmiddelen heeft op gelijke kansen is tot nu toe voor het EFRO niet beschikbaar.Het ministerie van Werkgelegenheid, Sociale Zaken, Gezondheid en Vrouwenzaken van de deelstaat Brandenburg heeft daarom opdracht gegeven tot een door het EFRO te financieren studie om tot voorstellen te komen over hoe middelen van de Structuurfondsen met het oog op de gelijkheid van kansen voor vrouwen bijzonder effectief kunnen worden ingezet om actieterreinen voor een gecoördineerde inzet van de fondsen aan te geven. De resultaten van deze studie zullen niet alleen voor de deelstaat Brandenburg van belang zijn.

Bij het doelstelling 1-programma voor het menselijk potentieel lag steeds meer nadruk op maatregelen voor vrouwen, die als de verliezers van de Duitse eenwording worden beschouwd. Gemiddeld waren de deelnemers van alle door het ESF gefinancierde maatregelen voor 50% vrouw, waarmee de deelname van vrouwen dus bijna overeenkwam met hun aandeel in de werkloosheid in de nieuwe deelstaten (51%). Daarnaast is een aantal specifieke activiteiten voor de herintegratie van vrouwen op de arbeidsmarkt ten uitvoer gelegd in het kader van het CB voor doelstelling 1.

Dortmund is één van de door de achteruitgang van de mijnindustrie zwaarst getroffen steden in het Roergebied (doelstelling 2). Het EFRO-project Integratief telehuis voor vrouwen koppelt op bijzonder geslaagde wijze de eis van structurele verandering aan verdere doelstellingen van de structuurverbetering, zoals het creëren van gelijke kansen voor vrouwen en mannen in het beroepsleven en toegang van andere achtergestelde groepen tot de arbeidsmarkt. Nieuwe, duurzame arbeidsplaatsen ontstaan door nieuwe, kansrijke technologieën. Uitgaande van deze premisse worden in het project Telehuis vrouwen met name ook vrouwen met een handicap gekwalificeerd voor de sector moderne informatie- en communicatietechnologieën. Centraal staat, naast het scheppen van duurzame arbeidsplaatsen staat ook het overwinnen van vooroordelen ten aanzien van vrouwen met een handicap, als zouden zij niet arbeidsgeschikt zijn. De totale investering voor het Telehuis bedraagt 832.000 EUR, waarvan de helft voor rekening komt van het EFRO .

14.

Doel


STELLING 1

Met het jaar 1999 is de vastlegging van middelen voor de 16 operationele programma's in de nieuwe deelstaten afgerond. In totaal is voor 7.095,4 miljoen EUR, d.w.z. 100% van de ter beschikking gestelde middelen, een betalingsverplichting aangegaan. Uitbetaald is er tot eind 1999 5.549,7 miljoen EUR, hetgeen overeenkomt met 78%. De verdeling over de deelstaten en programma's wordt hieronder toegelicht.

In de programmeringsperiode 1994 tot 1999 zijn volgens gegevens van de nationale autoriteiten in totaal ca. 40.000 plannen gesteund, 133.519 nieuwe arbeidsplaatsen geschapen en 348.863 arbeidsplaatsen veiliggesteld. De toezichtcommissie vergaderde op 2 juni in Maagdenburg (Saksen-Anhalt) en op 27 oktober in Freiberg (Saksen). Op 2 maart vond in Bonn een werkgroepvergadering over het onderwerp technische bijstand op initiatief van de Commissie plaats. De economische en sociale partners waren door voorbereidende bijeenkomsten en door deelname in de subcomités op regionaal niveau betrokken bij het overleg. In 1999 was er 72,182 miljoen EUR aan indexeringsmiddelen (36,091 miljoen EUR van het EFRO) beschikbaar. Bovendien werden er in 1999 op initiatief van de Commissie voor de operationele programma's extra middelen beschikbaar gesteld voor de technische bijstand, die voor 100% door de Commissie wordt gefinancierd. Daarvoor zijn middelen ter hoogte van 13,7 miljoen EUR begroot. Een belangrijk aandachtspunt van deze prioriteit is vooral de decentralisering en de deelname van de economische en sociale partners op regionaal en lokaal niveau om de werkgelegenheidssteun in de nieuwe periode een bredere basis te geven.

Voor het onderdeel menselijk potentieel wordt het totaal aantal mensen dat tijdens de hele periode bijstand en opleiding via het ESF heeft ontvangen op grofweg 950.000 geschat. De hoofdelementen van de ESF-steun waren de primaire opleiding van jonge mensen, bij- en nascholing voor werklozen in het MKB, arbeidsbemiddeling en opleiding/begeleiding voor oprichters van nieuwe bedrijven. Om de arbeidsintegratie van achtergestelde doelgroepen te verbeteren is de trajectbenadering (Förderketten) op dit terrein van de ESF-steun uitgebreid. Bij deze maatregelen zijn begeleiding, opleiding en arbeidsbemiddeling vaak tot één pakket gecombineerd. Voor de steun voor werving en de werkgelegenheidssteun bleek over het geheel dat het dead-weight aan effectloze maatregelen gering was, namelijk slecht 25%. Het werkgelegenheidseffect voor de specifieke ESF-doelgroepen was daarom ongeveer 75%. Onderzoek onder werkgevers in Saksen heeft uitgewezen dat bij- en nascholing van werknemers in het MKB zeer nuttig werd geacht, vooral door kwaliteitsverhoging van het arbeidspotentieel en verbetering van de productiviteit en het concurrentievermogen. Uit beoordelingen op het terrein van de ESF-steun voor startende bedrijven konden bijzonder positieve conclusies worden getrokken. De uitkomst van een studie in Thüringen was dat 80% van de in 1994 ondersteunde starters in 1999 nog in bedrijf was. Naast de startersopleiding was begeleiding tijdens de bedrijfsconsolidatiefase nuttig om dergelijke kleine of middelgrote bedrijven te stabiliseren. Door deze vorm van ESF-bijstand zijn globaal 130.000 tot 140.000 banen gecreëerd.

Voor de landbouw en de plattelandsontwikkeling wordt de meeste aandacht geschonken aan ondersteunende maatregelen voor de plaatselijke ontwikkeling. Hoewel het werkloosheidscijfer in de nieuwe Duitse deelstaten hoog blijft, konden in de landbouwsector dankzij de steun voor dorpsontwikkelingsprojecten nieuwe banen worden gecreëerd en banen behouden blijven.Tegelijkertijd is de kwaliteit van het leven voor de plattelandsbevolking beduidend verbeterd. Door de investeringen in het plattelandstoerisme zijn de plattelandsgebieden aantrekkelijker geworden en zijn er nieuwe inkomstenbronnen ontstaan. De verschillende programma's zijn herzien of gewijzigd naar aanleiding van de overdracht van niet gebruikte kredieten ten bedrage van 30.907.594 EUR uit het FIOV naar het EOGFL-Oriëntatie en de toewijzing ervan aan de deelstaten Brandenburg, Mecklenburg-Voor-Pommeren, Saksen, Saksen-Anhalt en Thüringen, de toekenning van de indexatie en bepaalde verschuivingen tussen maatregelen.

In de sector visserij heeft de uitvoering van de maatregelen voor afzet en verwerking aanleiding gegeven tot enige bezorgdheid. Met het oog op de problemen is het programma herschreven door FIOV-middelen over te dragen aan het EOGFL. Het herziene operationeel programma is uiteindelijk in 1999 volledig vastgelegd.

15.

Doel


STELLING 2

De steun werd conform de negen bestaande EPD's voortgezet. Zwaartepunten waren wederom de steun aan het MKB, aan technologie en innovatie, uitbreiding van de op het bedrijfsleven gerichte infrastructuur en maatregelen ter verbetering van het milieu. Aan het doelstelling 2-gebied werd in 1999 aan indexeringsmiddelen 7,657 miljoen EUR toegewezen. Vanwege de indexering en de afsluiting van de vastleggingsfase is in 1999 tot talrijke wijzigingen voor de verschillende EPD's besloten.

In het doelstelling 2-gebied werden in 1999 drie grote projecten door de Commissie goedgekeurd, waaronder één voor het opnieuw bruikbaar maken van de vroegere Krupp-Hoesch-hoogoven in Duisburg-Rheinhausen (Noordrijn-Westfalen), waarbij het gaat om een groot project met een voor steun in aanmerking komend investeringsvolume van meer dan 50 miljoen EUR, waarover volgens afspraak verslag is gedaan aan het Europees Parlement.

16.

Doel


STELLINGEN 3 EN 4

Doelstelling 3 wordt in Duitsland uitgevoerd door middel van 12 operationele programma's, waarvan er één door de Bondsregering wordt beheerd en de andere door de elf deelstaten die niet in aanmerking komen voor doelstelling 1. Het ESF wordt voornamelijk gebruikt uit hoofde van doelstelling 3 om maatregelen of kosten te financieren en doelgroepen bij te staan waarvoor de voornaamste nationale regelingen niet toereikend zijn.

Waar de nadruk in het verleden voornamelijk lag op hulp aan langdurig werklozen heeft de toename van de jeugdwerkloosheid in de afgelopen jaren en de voortdurende groei van het percentage kansarme jongeren, die vaak zonder diploma de school verlaten, ertoe geleid dat de programmabeheerders een verschuiving van de middelen ten gunste van werkloze jongeren hebben doorgevoerd. De kredieten voor de prioriteit arbeidsintegratie van jongeren zijn meer dan tienmaal zo hoog als in 1988 en beliepen meer dan eenderde van de totale jaarlijkse tranche voor het programma. Het programma voor gecombineerd leren en werken heeft jongeren duidelijk extra kansen geboden omdat het werkelijk bovenop de bestaande inspanningen op nationaal niveau en in de deelstaten komt.

Het nationale toezichtcomité heeft de eerste resultaten van de eindevaluatie over de jaren 1994-98 besproken. Bijna 300.000 mensen blijken geprofiteerd te hebben van steun uit hoofde van doelstelling 3. Vrouwen hebben voor meer dan 45% deelgenomen aan de deelstaatprogramma's terwijl hun aandeel in de totale werkloosheid rond de 43% lag.

Over het geheel is het resultaat van de financiering voor individuele deelnemers positief. De cijfers over bijvoorbeeld het percentage uitvallers of het relatieve aantal deelnemers dat zes maanden na afronding van de maatregelen aan het werk is of een opleiding volgt, zijn even hoog als bij nationale maatregelen voor de arbeidsmarkt. Gezien de bijzondere moeilijkheden van veel van de bereikte doelgroepen, kan dit als een succes worden opgevat. Uit analyses blijkt dat de kostenelementen die met steun van het ESF zijn gerealiseerd, zoals arbeidsbemiddeling, algemeen vormende modules, welzijn en kinderopvang, het slagingspercentage onder de deelnemers hebben verhoogd.

De voornaamste resultaten van de tussentijdse evaluatie van het doelstelling 4-programma zijn in november 1999 besproken. Een analyse met behulp van een controlegroep met drie categorieën ondernemingen is in dat jaar uitgevoerd. De gegevens over 1996-98 tonen aan dat bedrijven die bijstand uit hoofde van doelstelling 4 genoten een gering voordeel hadden in de werkgelegenheidssfeer, wat nog duidelijker blijkt uit de gegevens voor 1998-99. De analyse heeft ook uitgewezen dat 40% van alle door het ESF medegefinancierde cursussen nog uit traditionele standaardcursussen bestaat, die desondanks doeltreffend kunnen zijn om bedrijven met weinig of geen activiteiten op het punt van opleidingen op weg te helpen. De Duitse arbeidsvoorziening heeft een steunregeling uitgevoerd voor de begeleiding van startende ondernemers, waarbij bleek dat het welslagen van een steunregeling mede afhankelijk kan zijn van de bekwaamheid van de docent. Het meest in het oog springende resultaat van het doelstelling 4-programma, dat bij de start voor de Duitse arbeidsmarkt een innovatie betekende, is dat deze benadering in de periode 2000-2006 zal worden voortgezet.

17.

Doel


STELLING 5A - Landbouw

In het kader van de maatregelen ten behoeve van een betere landbouwstructuur is ongeveer 50% van de totale begroting van 869 miljoen EUR bestemd voor de betaling van compenserende vergoedingen uit hoofde van Verordening 950/1997, die bedoeld is om de natuurlijke handicaps van landbouwers in probleemgebieden te compenseren. Deze gebieden beslaan de helft van het Duitse landbouwoppervlak. De bedragen die worden uitgetrokken voor de compenserende vergoedingen blijven dalen ten gunste van investeringssteun aan landbouwbedrijven. Een derde categorie maatregelen betreft steun aan startende jonge landbouwers.

In 1999 bedraagt de bijstand uit het EOGFL-Oriëntatie voor maatregelen voor de verwerking en afzet van landbouwproducten 283,4 miljoen EUR over de periode 1994-1999. Deze maatregelen worden via tien regionale EPD's ten uitvoer gelegd. In 1999 zijn tien wijzigingen doorgevoerd, waarvan een aantal betrekking heeft op financiële herprogrammering, en zijn voorts voor alle EPD's kredieten in verband met de evaluatie toegewezen.

18.

Doel


STELLING 5A - Visserij

De positieve investeringstrend van de afgelopen jaren is in 1999 voortgezet. Het resultaat van deze vooruitgang was dat alle FIOV-middelen eind 1999 waren vastgelegd. Bij de in 1999 gedane investeringen lag de prioriteit bij de verwerking en afzet van vis en visproducten.

19.

Doel


STELLING 5B

De acht toezichtcomités voor het doelstelling 5B-programma hadden als hoofdtaak de programma's voor de laatste uitvoeringsfase op te stellen. De comités hebben tijdens besprekingen besloten over de toewijzing van de extra middelen die door indexatie van de programma's beschikbaar waren, over overdrachten van middelen tussen maatregelen en tussen de verschillende jaartranches.

In de meeste gevallen is de extra EU-bijdrage naar evenredigheid aan de drie Structuurfondsen toegewezen in verhouding tot de oorspronkelijke besluiten. Een belangrijke uitzondering was Baden-Württemberg, waarvoor het betrokken comité besloot niet alleen de indexeringsmiddelen aan het EFRO en het ESF toe te kennen maar ook 4,5 miljoen EUR uit het EOGFL over te hevelen naar het EFRO.

De financiële uitvoering week in sommige regio's af van wat het indicatieve financiële plan aangaf. Daardoor, en ook om de vastlegging van EU-middelen in de Europese begroting aan het eind van het jaar mogelijk te maken, moesten de financiële plannen dienovereenkomstig worden gewijzigd. Alle toezichtcomités namen besluiten over kleine overdrachten tussen maatregelen aan de hand van de feitelijke besteding van de gelden. Eind 1999 waren alle middelen volledig vastgelegd en hadden bepaalde regio's gebruikt gemaakt van de mogelijkheid om te overboeken om er zeker van te zijn dat de communautaire medefinanciering volledig zou worden benut.

2. De communautaire initiatieven

Per eind 1999 waren alle EFRO-middelen vastgelegd. Door de begeleidende commissie werd een tussentijdse evaluatie van het communautaire initiatief MKB aangenomen. Ook voor de communautaire initiatieven zijn in 1999 met het oog op de afsluiting van de vastleggingsfase talrijke wijzigingen verwerkt.

In de tweede fase van het communautair initiatief WERKGELEGENHEID (1997-1999) zijn 418 projecten uitgekozen. De meeste waren eind 1999 afgelopen. Een gering aantal projecten liep uit naar 2000 met het doel een diepgravende zelfevaluatie te kunnen uitvoeren en de resultaten bekend te maken en in het algemene beleid te integreren. 60% van de begunstigden van WERKGELEGENHEID in Duitsland is vrouw. Bijzondere aandacht ging uit naar vrouwen die terugkeren op de arbeidsmarkt, kansarme jongeren, in het bijzonder uit migrantengroeperingen, mensen met leer- en gehoorproblemen en ex-delinquenten. Om de resultaten bekend te maken en in vast beleid om te zetten, is gekozen voor een tweeledige aanpak op project- en programmaniveau.Aan dertien initiatiefnemers van projecten is opdracht gegeven om conferenties en seminars te organiseren dan wel in de praktijk bewezen methoden te publiceren. De thema's waren o.a. geïntegreerde werkgelegenheidstrajecten, met uitsluiting bedreigde personen nieuw vertrouwen geven, ontwikkeling van het arbeidspotentieel voor de informatiemaatschappij, werkgeversnetwerken om de kansen op werk voor mensen met een handicap te vergroten, ondernemerschap en de sociale economie.

Bij deze thema's hoort een serie zogenaamde overdrachtsseminars die gepland is voor april 2000.De initiatiefnemers van projecten, deskundigen en voornaamste deelnemers, zoals de plaatselijke/regionale overheden, sociale partners, reguliere opleiders en politieke beslissers zullen aanwezig zijn.

Bij ADAPT stond in 1998 het opzetten van netwerken tussen projecten centraal om te zorgen dat de projecten de uitwisseling van ervaringen in 1999 binnen netwerken en themagroepen zouden voortzetten, met hulp van informatie- en communicatietechnologie en de website van het programma. Er vond echter een herijking plaats van het kerndoel van het programma om de resultaten in het beleid te integreren. Volgens het nieuw vastgestelde doel, de verspreiding van goede praktijkmethoden onder mogelijke gebruikers buiten het programma, gaat bijzondere aandacht uit naar beleidsmakers, overheden en de sociale partners. In het streven de resultaten in het beleid te integreren was een belangrijke rol weggelegd voor mediaproducties in de vorm van een serie van tien tv-programma's.

Het communautaire initiatief LEADER II heeft een positieve resultaat opgeleverd. Volgens het bottum-up-beginsel zijn veel plaatselijke actiegroepen aan de slag gegaan en zijn met de ter plaatse beschikbare mensen en middelen concrete en innovatieve projecten opgezet. Aan het eind van de programmeringsperiode zijn alle beschikbare kredieten vastgelegd. Er zijn banen geschapen, de kwaliteit van de voorzieningen in de regio's is verbeterd, milieubescherming krijgt aandacht en de regionale identiteit van de plattelandsbevolking is bewaard gebleven. Het typische cultuurlandschap en de dorpen hebben eveneens hun eigenheid geprofileerd of behouden . In de loop van het jaar hebben de programma's veranderingen ondergaan, met name door herprogrammering naar aanleiding van de indexatie en de overdracht tussen maatregelen (voornamelijk voor uitbreiding van de lokale actiegroepen).

De investeringen van het programma PESCA waren in 1999 hoofdzakelijk gericht op infrastructurele werken in vissershavens, waarvoor ook bijdragen van het EFRO zijn ontvangen. De uitvoering van de twee onderdelen van het programma PESCA (één deel dat het doelstelling 1-gebied beslaat en een ander deel voor de gebieden buiten doelstelling 1 die afhankelijk zijn van de visserij) verliep zodanig dat alle communautaire middelen zijn vastgelegd. De Duitse overheden betreuren het feit dat dit communautair initiatief na 1999 niet zou worden voortgezet.

2.2.4. GRIEKENLAND

1. Hoofdpunten van de tenuitvoerlegging van de maatregelen per doelstelling

20.

Doel


STELLING 1

Heel Griekenland komt in aanmerking voor steun uit hoofde van doelstelling 1.

Maatregelen ter bevordering van gelijke kansen voor vrouwen en mannen in Griekenland

Kinderopvang is voor jonge ouders en met name jonge moeders een van de voornaamste voorwaarden voor toetreding tot de arbeidsmarkt. De maatregelen die via de OP's Permanente educatie en Basisonderwijs en opleiding zijn getroffen en nog tot stand komen zijn bedoeld voor de totstandkoming van centra voor kinderopvang in het hele land. Dergelijke maatregelen leveren uitstekende resultaten voor de kinderen op terwijl ze tegelijkertijd jonge moeders de gelegenheid bieden tot de arbeidsmarkt toe te treden en onder normale omstandigheden een voltijds- of deeltijdbaan te zoeken.

Aanpassing van de tekst van schoolboeken in het kader van het streven naar gelijke behandeling van mannen en vrouwen: van een aantal schoolboeken is de tekst aangepast in het licht van het principe van gelijke behandeling van mannen en vrouwen. Deze actie is uitgevoerd in het kader van het OP 'Onderwijs en basisopleiding'.

In 1999 bleef het bestedingstempo van de kredieten in het kader van het CB onverminderd hoog. Dit hoge tempo was mogelijk door de doeltreffende werkwijze van de uitvoeringsinstanties van de grote projecten en dankzij een aantal door het toezichtcomité genomen besluiten die tot de volgende verbeteringen hebben geleid:

- volledige benutting van de begrotingen voor de operationele programma's door middel van een laatste serie overdrachten van kredieten tussen programma's onderling;

- tenuitvoerlegging van circulaire 2/96 waarmee een effectievere organisatiestructuur ontstond voor de uitvoering van openbare werken in Griekenland en in het bijzonder voor het terugdringen van de overschrijdingen van de begroting voor openbare werken.

Ook hebben de toezichtcomités besloten tot overheveling van kredieten tussen programma's.

In 1999 hebben de Griekse autoriteiten extra aandacht besteed aan horizontale vraagstukken, inzonderheid aan de regels en de structuur voor openbare werken, met als hoofdpunten:

- kwaliteitscontrole op openbare werken. De speciale adviseur kwaliteitscontrole, waarin al eerder was voorzien, heeft zijn werkzaamheden voortgezet.Het gaat om inspecties en kwaliteitscontroles door middel van laboratoriumonderzoek naar de tastbare kenmerken van de projecten. De speciale adviseur heeft dergelijke inspecties en kwaliteitscontroles reeds voor 1100 projecten uitgevoerd en naar verwachting zal hij zijn werkzaamheden tot eind 2001 voortzetten; overheidsconcessies.

- De Griekse overheid heeft een financieel adviseur op het gebied van concessies voor autosnelwegen in de arm genomen en besloten om meteen een onderneming op te richten die belast wordt met het toezicht op de ontwikkeling van alle grote openbare werken die via concessieovereenkomsten worden uitgevoerd;

- aanbestedingen en overeenkomsten voor openbare werken. De Griekse overheid heeft het contract verlengd met de toezichthoudende instantie op aanbestedingen en contracten die afstamt van en is ondergebracht bij het Centrum voor internationaal, Europees en economisch recht in Thessaloniki.

In verband met de organisatie van de secretariaten voor de toezichtcomités is de Werkgroep beheer en organisatie, een door de Griekse overheid opgerichte instantie voor het doelmatiger functioneren van de toezichtcomités, begonnen met de laatste toelatingsexamens op basis waarvan het personeel voor de secretariaatsteams in de laatste regio's zonder Werkgroep beheer en organisatie moet worden aangenomen.

Tenslotte is de Griekse overheid gestart met de voorbereidingen van de volgende programmeringsperiode.De voorbereidingen bestaan uit bijeenkomsten en uitwisseling van ideeën tussen de verschillende lagen van de Griekse overheid en de sociale partners.

Na de financiële en inhoudelijke evaluatie in 1998 van het OP Basisonderwijs en -opleiding is het tempo van uitvoering van het programma aanmerkelijk omhoog gegaan. Een aantal maatregelen is aangepast waarbij beter rekening is gehouden met of meer nadruk kwam te liggen op de in 1997 aangevangen hervorming van het onderwijs in Griekenland (dat wil zeggen modernisering van het hoger voortgezet onderwijs, verbetering van het lager technische onderwijs en beroepsonderwijs en openstelling van het hoger onderwijs). De inspanningen zullen in de volgende programmeringsperiode 2000-2006 worden voortgezet, maar dan meer gericht zijn op specifieke beleidsprioriteiten in overeenstemming met de beleidsterreinen van de nieuwe ESF-Verordening en de richtlijnen van de Europese werkgelegenheidsstrategie. Het OP Permanente educatie en bevordering van werkgelegenheid is in de eindfase van uitvoering en alle maatregelen die in 2000 en 2001 moeten worden uitgevoerd zijn goedgekeurd. Er is een begin gemaakt met de uitvoering van recent genomen maatregelen voor de bevordering van gelijke kansen (dat wil zeggen mogelijkheden voor kinderopvang), welzijnswerk, het scheppen van arbeidsplaatsen in het MKB en de verwerving van werkervaring door werkloze schoolverlaters met diploma. Voor werklozen in de gebieden die het zwaarst getroffen zijn door de aardbeving van september 1999 is een speciale maatregel goedgekeurd. In het kader van het OP bestrijding van uitsluiting van de arbeidsmarkt is in 1999 een extra inspanning geleverd om de uitvoering te versnellen. Na de vernietigende aardbeving van september 1999 in Athene en omgeving is het OP enigszins aangepast met het oog op de behoeften van de aardbevingsslachtoffers, onder wie de patiënten van het psychiatrische ziekenhuis in Attica, dat ernstig beschadigd raakte. Het OP Modernisering van het overheidsapparaat vordert op bevredigende wijze en heeft geen grote wijzigingen ondergaan.

Na de late goedkeuring van de zeven territoriale werkgelegenheidspacten zijn deze in uitvoering genomen met de andere maatregelen in het kader van de regionale programma's. Maatregelen die in Griekenland in het kader van deze werkgelegenheidspacten zijn genomen hebben veelal betrekking op gecombineerde opleidingen, bedrijfsopleidingen en arbeidsbemiddeling in met name de binnenlands gerichte economie: maatschappelijke dienstverlening, toerisme en cultureel erfgoed, MKB en stimulering van samenwerkingsverbanden. De lokale werkgelegenheid die dankzij deze pacten ontstaat, betreft naar verwachting ongeveer 600 banen over een periode van twee jaar. De partnerschapovereenkomsten hebben met grote aantallen lokale initiatiefnemers gewerkt waardoor er veel ervaring is opgedaan en er een voorbeeld is ontstaan voor het invoeren van een bottom-up benadering op regionaal en lokaal niveau. Het in grotere mate inzetten van de particuliere sector is op moeilijkheden gestuit. Hoewel de doelstellingen, de doelgroepen en de partnerschapovereenkomsten helder waren, zijn er vanwege de late uitwerking en goedkeuring van de Griekse pacten nog geen gegevens beschikbaar over de kwaliteit en het effect ervan op korte termijn.

Het OP Landbouw is twee keer gewijzigd in verband met een verhoging van 45 miljoen EUR afkomstig uit de indexatie en de herschikking van het CB en in verband met een laatste aanpassing van het financiële plan door overheveling van kredieten, met name tussen maatregelen. Met dit OP komt een eind aan het CB II.Het was tevens het OP met de beste prestaties wat betreft de besteding van kredieten en concrete uitvoering van projecten, aangezien 97% van de betalingen voor eind 1999 was verricht. Het meest opmerkelijke feit was wel dat aan het eind van de periode er een groot tekort aan EOGFL-kredieten was, die niet konden worden gedekt via herschikking van het CB.Zo komt een groot deel van de betalingen aan de eindbegunstigden voor de na 1 januari 2000 genomen maatregelen volgens de overgangsbepalingen van de Structuurfondsen ten laste van het CB III.

Tot de grote successen van dit OP behoort de modernisering van ongeveer 30.000 boerenbedrijven waarvan bijna de helft wordt geleid door jongeren onder de 40 jaar. Dit resultaat is belangrijk met het oog op de verjonging van de plattelandsbevolking in Griekenland waar 57% van de boeren ouder is dan 55 jaar. Verder is van belang de start van ongeveer 12.000 bedrijven door jonge boeren en van 600 projecten voor verwerking en afzet van landbouwproducten. In het kader van de 13 regionale OP's zijn de EOGFL-financieringen bestemd voor de verwezenlijking van een groot aantal maatregelen ten gunste van de plattelandsontwikkeling. Dankzij de bovengenoemde prestaties is het EOGFL per 31 december 1999 het verst gevorderde Fonds van het CB met een gewogen gemiddelde betalingsniveau van 93%. Voor de periode 1994-1999 heeft het gebrek aan EOGFL-kredieten om aan de geconstateerde behoefde te voldoen als opmerkelijkste gevolg, dat de verwachte resultaten voor de bestendiging van de plattelandsontwikkeling, het concurrentievermogen van de landbouw en het in deze sector geïnvesteerde vaste vermogen slechts ten dele konden worden behaald.

In 1999 is de totale bijdrage van de EU aan het visserijprogramma teruggebracht van 153,1 miljoen EUR naar 147,4 miljoen EUR. Eind 1999 was 100% van de kredieten voor de 3.200 projecten in het kader van het programma vastgelegd en was 79% van de kredieten betaald. De bestedingen betreffen voornamelijk maatregelen voor de vloot, de visteelt en de verwerking, afzet en verkoopbevordering van visserijproducten.

2. De communautaire initiatieven

De 177 projecten op het gebied van het menselijk potentieel die in 1997 uit hoofde van het communautaire initiatief WERKGELEGENHEID tijdens de tweede oproep tot het indienen van projectvoorstellen werden geselecteerd, zijn in uitvoering genomen. De uitgekozen projecten zijn evenwichtig verdeeld over het hele grondgebied. In het kader van het communautair initiatief ADAPT zijn in 1998 114 projecten van de tweede oproep tot het indienen van voorstellen van start gegaan. Opgemerkt dient te worden dat het MKB zeer duidelijk aanwezig is bij de ADAPT-projecten, wat overigens een van de doelstellingen van dit initiatief is.

Verder is in 1998 en 1999 het accent gelegd op de verspreiding en de gebruikmaking van de projectresultaten. Daarnaast is er in 1999 een groot aantal nationale en regionale manifestaties georganiseerd in samenhang met het werk van de Europese themagroepen, om de juiste werkmethoden te bespreken en bekendheid te geven aan de resultaten van de uitgevoerde maatregelen.

Voor LEADER II hebben de lokale actiegroepen en de andere lokale initiatiefnemers de beschikbare kredieten tot eind 1999 volledig vastgelegd.Hiermee was de voortzetting van hun operationele plannen uit de kritieke fase geraakt, waarin deze zich bevond door de sinds het begin opgelopen en begin 1999 nog bestaande vertraging bij de vastleggingen. Hoewel de betalingen van de groepen per 31 december 1999 niet bijzonder snel verlopen, kan het programma dankzij de geringe omvang van de projecten en de mogelijkheid om de betalingen uit te smeren over een extra periode van twee jaar uiteindelijk optimaal worden uitgevoerd. De positieve effecten van LEADER bestaan uit het samenbrengen van lokale partners, het opzetten van plannen door 52 gezamenlijke initiatiefnemers en de uitvoering van duizenden projecten waarbij werkgelegenheid en inkomen worden gegenereerd voor de begunstigde plattelandsbevolking. De evaluatie achteraf moet deze positieve effecten nog bevestigen.

Voor INTERREG II Buitengrenzen zijn alle vastleggingen uit hoofde van het EOGFL geschied, maar de concrete uitvoering heeft een achterstand opgelopen, aangezien de uitgaven van de uitvoering eind 1999 op slechts 44% van de EOGFL-maatregelen zijn blijven steken. Hieruit blijkt dat de meer complexe maatregelen en projecten langer nodig hebben om tot volle wasdom te komen.

Voor INTERREG II-C Droogte is een bedrag van 3 miljoen EUR uit het EOGFL vastgelegd voor het verrichten van een aantal studies en de uitvoering van kleine projecten voor waterbeheer in de droogste gebieden en met name op de eilanden.

Het financiële plan voor PESCA is in 1999 twee keer herzien om het programma beter te laten aansluiten op de behoefte van de visserijsector en in verband met de toekenning van de indexering ten bedrage van 0,503 miljoen EUR. Per 31 december 1999 waren 540 projecten in uitvoering.De volledige EU-bijstand was vastgelegd en 59% was door de Commissie betaald. De bestedingen hadden voornamelijk betrekking op de aanleg van schuilplaatsen voor vissersboten, verkoopbevordering en afzet van visserijproducten.

2.2.5.. SPANJE

1. Hoofdpunten van de tenuitvoerlegging van de maatregelen per doelstelling

Maatregelen ter bevordering van gelijke kansen voor vrouwen en mannen in Spanje

In het kader van het ESF voert de dienst voor activering en informatie op het gebied van de werkgelegenheid voor vrouwen (SERDIFEM) van de autonome regio Extremadura een aantal maatregelen uit ter verbetering van de deelname van vrouwen aan het arbeidsproces. Deze dienst beoogt met name vrouwen informatie, beroepskeuzebegeleiding en opleiding op maat aan te bieden en levert ondersteuning bij de uitvoering van specifieke opleidingsprogramma's voor de begunstigden en bij het oprichten van ondernemingen.Ook verstrekt de dienst informatie in verband met werkgelegenheidskwesties. Daarnaast houdt het centrum zich bezig met bewustmakingsacties gericht op de integratie van vrouwen op de arbeidsmarkt.

Aan de cursus voor vrouwen Oprichten van een onderneming, die gericht was op integratie op de arbeidsmarkt en de oprichting van een eigen bedrijf en die werd georganiseerd in samenwerking met het Instituto de la Mujer (Instituut voor de vrouw) en de gemeente Zaragoza werd door 25 vrouwen deelgenomen. De meesten hiervan waren tussen de 25 en de 35 jaar. Deze cursus leidde tot de oprichting van 13 ondernemingen met 20 nieuwe arbeidsplaatsen.


21.

Doel


STELLING 1

In 1999 is een nieuw programma goedgekeurd waarin de territoriale werkgelegenheidspacten voor de doelstelling 1-regio's zijn opgenomen. De Structuurfondsen dragen 64,6 miljoen EUR bij aan dit programma. Aan het eind van het jaar was alle voor dit programma toegekende steun vastgelegd en 50% hiervan betaald.Alle autonome regio's hadden de steun voor de periode 1994-1999 volledig vastgelegd, met uitzondering van Asturië (97,7%), Kastilië-León (99,27%), Kastilië-La Mancha (97,59%) en Murcia (97,53%). Wat de gedane betalingen betreft hebben de autonome regio's Galicië, Ceuta en de Canarische eilanden de meeste activiteit aan de dag gelegd. Extremadura, Asturië, Cantabrië en Andalusië liepen eind 1999 daarentegen nog enigszins achter.

Daarnaast zijn in 1999 de laatste aanpassingen en wijzigingen van de financieringsplannen goedgekeurd. In dit kader is met name aan het multiregionale programma INEM vanuit uit het CB een bedrag van 11 miljoen EUR aan extra middelen toegekend voor het invoeren van een nieuwe maatregel met betrekking tot workshops werkgelegenheid en voor versterking van de beroepskeuzebegeleiding, in overeenstemming met het nationale actieplan voor de werkgelegenheid. Alle financiële middelen voor deze maatregelen zijn vastgelegd.

Ten aanzien van de menselijke hulpbronnen hebben de uitkomsten van de tussentijdse evaluatie over de periode 1996-1998 de tendensen van de eerste tussentijdse evaluatie over de beginjaren van de programmeringsperiode (1994-1995) bevestigd. Een belangrijk aspect is dat een evaluatie van de maatregelen voor de programmabeheerders een vast gebruik is geworden.

Op het gebied van de landbouw en de plattelandsontwikkeling had de afsluitende herziening van de verschillende door het EOGFL-afdeling Oriëntatie medegefinancierde maatregelen van het CB (1994-99) tot gevolg dat de indexeringskredieten zijn verdeeld tussen de verschillende regionale operationele programma's voor landbouw en plattelandsontwikkeling en dat 30,86 miljoen EUR uit de globale subsidie EFRO-ICO is overgeheveld naar het OP Voedingsmiddelenindustrie en structurele maatregelen voor de landbouw, evenals 3.706 miljoen EUR uit het EFRO naar het EOGFL ter versterking van het regionale OP voor Murcia en 1 miljoen EUR uit het EOGFL-afdeling Oriëntatie naar het EFRO binnen de globale subsidie SODICAMAN.

De uitvoering van de maatregelen verkeerde eind 1999 over het geheel in een zeer ver gevorderd stadium. Alle voor de periode 1994-1999 geprogrammeerde kredieten uit hoofde van het FEOGA-afdeling Oriëntatie waren vóór 31 december 1999 op communautair niveau vastgelegd. Het uitvoeringsniveau van sommige maatregelen was echter nog gering. Dit was met name het geval voor het operationele programma voor economische diversificatie op het platteland en voor de territoriale werkgelegenheidspacten. De betalingen voor deze twee programma's zullen nog tot eind 2001 moeten worden voortgezet.

De meest recente gegevens omtrent de in de visserijsector door de eindbegunstigden gedane betalingen laten zien dat deze betalingen eind 1999 een totaal bedrag van 1329,66 miljoen EUR hadden bereikt, dat is meer dan 68% van het volledige programmabedrag. In de loop van 1999 is het medefinancieringspercentage van het FIOV verlaagd om een groter aantal projecten te kunnen realiseren, hetgeen tot gevolg had dat de totale voor medefinanciering door het FIOV in aanmerking komende kosten gestegen zijn met ongeveer 12%. De maatregelen met de grootste investeringen waren de aanpassing van de visserij-inspanning, de vervanging en modernisering van de vloot en de verwerking en afzet van de producten.

22.

Doel


STELLING 2

De verdere uitvoering van de acht uit het communautaire bestek (1997-1999) voortvloeiende operationele programma's -zeven regionale EFRO-ESF-maatregelen en een multiregionale ESF-maatregel - is volgens plan verlopen. In vervolg op de in 1999 gehouden vergaderingen van het toezichtcomité zijn deze maatregelen herzien met het oog op de toekenning van het indexeringsresultaat, het overhevelen van kredieten tussen de programma's en de veranderingen in projecten die kenmerkend zijn voor alle meerjarenprogramma's.

Om de definitieve financieringsplannen bij de doelstellingen van de nationale vastleggingen te kunnen opstellen zijn de toezichtcomités van de zeven operationele programma's van het EFRO-ESF eind 1999 opnieuw bijeengekomen om de kleinere wijzigingen van de tranches van 1999 en de afsluitende financiële overzichten goed te keuren. Deze wijzigingen zijn eind december 1999 ter kennis gebracht van de Commissie, die aan het begin van het volgende jaar de bijbehorende wijzigingsvoorstellen zal goedkeuren. In vergelijking met het aanvankelijke financieringsplan op basis van het prijspeil van 1997 zijn de EFRO-kredieten met 38.745 miljoen EUR gestegen terwijl de ESF-kredieten met 1.386 miljoen EUR verlaagd zijn. Op 31 december 1999 waren alle geplande communautaire vastleggingen afgerond.

Met betrekking tot de menselijke hulpbronnen werden na de eerste wijzigingen in 1998 (overheveling tussen fondsen en indexering) in 1999 op basis van de werkelijke uitvoeringsprognose vooral kleine aanpassingen doorgevoerd aan zwaartepunten en maatregelen. De rol van het ESF binnen doelstelling 2 werd bevestigd, met name via werkgelegenheidssteun binnen het MKB, steun voor lokale en stedelijke ontwikkeling in economische zwakke gebieden en versterking van onderzoek, technologie en innovatie op nieuwe werkterreinen. Dankzij het feit dat de ESF-maatregelen in 1999 geconcentreerd werden op kwaliteitsverbetering, is een beter zicht ontstaan op ESF-maatregelen die in de toekomst nodig zijn in de doelstelling 2-regio's .

23.

Doel


STELLINGEN 3 EN 4

De verdeling van de middelen per zwaartepunt is gehandhaafd, met een lichte verhoging voor de integratie van jongeren. De hulp was als volgt verdeeld: 31% voor de bestrijding van langdurige werkloosheid, 56% voor de inschakeling van jongeren op de arbeidsmarkt, 9% voor het tegengaan van uitsluiting en 4% voor het bevorderen van gelijke kansen.

Na de verdeling van het indexeringsresultaat in 1998 hebben de financieringsplannen in 1999 geen grote veranderingen ondergaan. Voor het uitvoeren van maatregelen ten behoeve van gehandicapten heeft de stichting ONCE gebruik gemaakt van middelen die door andere kleine organisaties waren afgestaan. De financiering van maatregelen voor actief beleid in het kader van de Europese werkgelegenheidsstrategie is gecontinueerd, waarbij de werkgelegenheidssubsidies aanzienlijk zijn verhoogd. In de regionale programma's is de verdeling van de middelen over de maatregelen enigszins aangepast zonder dat hierbij echter grote wijzigingen zijn aangebracht.

In 1999 verliep het EPD in het kader van doelstelling 4 naar behoren. Alle kredieten van de periode zijn vastgelegd. Het wijzigingsvoorstel van oktober 1999, dat door het toezichtcomité is goedgekeurd, heeft het voor dit programma toegekende bedrag onveranderd gelaten; het bevat alleen een aanpassing van het geldende financieringsplan (een uiterst lichte stijging van de middelen voor opleiding en anticipatie op economische trends).

Zeer belangrijk was in 1999 de uitvoering van de tweede fase van de tussentijdse evaluatie. Hierdoor is bevestigd dat een groot deel van de conclusies uit de eerste fase ook voor de volgende programmeringsfase nog volledig opgaan. Hoewel doelstelling 4 als zodanig verdwijnt uit de verordeningen voor de periode 2000-2006, wordt het soort maatregelen dat in dit kader werd ondersteund voortgezet. Dit is voor Spanje van groot belang aangezien doelstelling 4 in dit land een grote bijdrage heeft geleverd aan het idee dat levenslang leren een investering is en niet alleen maar geld kost. Dit is een eerste stap op weg naar de consolidering van een systeem voor levenslang leren dat zeer goed afgestemd moet worden op de beide andere opleidingssystemen (initiële beroepsopleiding en beroepsopleiding voor werklozen). Zo ontstaat ook in Spanje steeds meer een cultuur van anticiperen en het MKB neemt steeds vaker deel aan dit soort maatregelen, die tot voor kort aan de grote ondernemingen voorbehouden waren. Voor de volgende periode heeft het ESF ervoor gekozen een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van levenslang leren in Spanje, maar dan wel vanuit een bepaald gezichtspunt, namelijk door duidelijke steun te verlenen aan het MKB en door uit te gaan van de prioriteiten van de ESF-verordening: de informatiemaatschappij, plaatselijke ontwikkeling en gelijke kansen.

24.

Doel


STELLING 5A - Landbouw

Het grootste deel van de steun voor de verbetering van de productiestructuur (153 miljoen EUR betaald in 1999) is gereserveerd voor investeringen in de landbouwbedrijven (57 miljoen EUR betaald in 1999), daarna komen de investeringen bestemd voor jonge boeren (47,5 miljoen EUR) en vervolgens de compenserende vergoedingen (43 miljoen EUR).

Het uitvoeringstempo van het EPD betreffende steun voor de verwerking en de afzet van land- en bosbouwproducten is in 1999 versneld. Als gevolg van het gerechtvaardigde verzoek dat de Spaanse overheid in 1998 deed om voor 1999 extra kredieten voor deze maatregel ter beschikking te stellen is 118 miljoen EUR aan het EPD toegekend (103 miljoen EUR -met inbegrip van de indexering- afkomstig uit de aan doelstelling 5a toegekende reserve en 15 miljoen EUR uit de begrotingsmiddelen van Verordening 950/97, waarop hetzelfde bedrag in mindering is gebracht). Voor de totale periode zijn 1.635 projecten goedgekeurd. Meer dan 85% van de investeringen heeft betrekking op de volgende sectoren: vlees, fruit en groenten, wijn en melk. Bovendien is de definitieve versie van de tussentijdse evaluatie van het EPD gepresenteerd.

25.

Doel


STELLING 5A - Visserij

De gegevens over de door de eindbegunstigden gedane uitgaven laten zien dat deze eind 1999 een bedrag van 280,92 miljoen EUR hadden bereikt, dat is 70,36% van het totale programmabedrag. In de loop van 1999 is het medefinancieringspercentage van het FIOV verlaagd, zodat meer projecten gerealiseerd konden worden. Als gevolg hiervan zijn de totale kosten die in aanmerking komen voor steun uit hoofde van het FIOV met ongeveer 20,7% toegenomen. De omvangrijkste investeringen vonden plaats op het gebied van de visserij-inspanning, de vervanging en de modernisering van de vloot en de verwerking en afzet van de producten. Het programma is in zijn geheel vastgelegd.

26.

Doel


STELLING 5B

Tijdens de vergaderingen van de toezichtcomités in juni 1999 is besloten de verdeling tussen maatregelen en prioritaire zwaartepunten aan te passen op basis van de uitvoering en de eindprognoses voor de periode 1994-1999. In december 1999 zijn de besluiten met betrekking tot de EPD's van de zeven Spaanse doelstelling 5-regio's aangenomen.

De belangrijkste maatregelen betroffen de plattelandsinfrastructuur en het herstel en de ontwikkeling van de dorpen in Aragon en Catalonië, de diversificatie van de landbouw op de Balearen, het herstel en de ontwikkeling van de dorpen in Rioja, de bescherming en het herstel van het natuurlijk milieu in Madrid, de plattelandsinfrastructuur en het behoud van de natuurlijke hulpbronnen in Navarra en de plattelandsinfrastructuur in Baskenland.

Volgens de Europese werkgelegenheidsstrategie moet de nadruk gelegd worden op het belang van de maatregelen ten behoeve van de gelijkheid van vrouwen en mannen overeenkomstig het uitgangspunt dat de man-vrouwverhoudingen tot een vast onderdeel van het beleid geïntegreerd dienen te worden.

In plattelandsgebieden waar de bevolking terugloopt zijn de grote afstanden tussen de inwoners nog een extra probleem bij het uitvoeren van doeltreffende maatregelen.Dit geldt met name voor der regio's Aragon, de Balearen, die akkoord zijn gegaan met de overheveling van 16,1 miljoen EUR vanuit het ESF naar andere fondsen. De hoogste overdracht vond plaats voor de regio Aragon, waar 9,5 miljoen EUR werd overgeheveld naar het EFRO.

2. De communautaire initiatieven

Spanje valt onder alle communautaire initiatieven, met uitzondering natuurlijk van PEACE. Elk van de initiatieven wordt uitgevoerd via een nationaal operationeel programma, behalve URBAN (twee nationale programma's) en LEADER II (uitvoering via 17 globale subsidies, dat wil zeggen één per regio).

De uitvoering van het INTERREG II-programma Spanje-Portugal is in 1999 aanzienlijk verbeterd.

Voor alle communautaire initiatieven verliep de uitvoering van de maatregelen in 1999 volgens plan. Na de vergaderingen van de toezichtcomités zijn de operationele programma's herzien met het oog op de toekenning van het jaarlijkse indexeringsresultaat en de veranderingen in projecten die kenmerkend zijn voor alle meerjarenacties.

De uitvoering van de 689 projecten van het initiatief WERKGELEGENHEID en de 189 projecten van het initiatief ADAPT uit de tweede en laatste projectfase, die in 1997 van start is gegaan, is voortgezet. Het uitvoeringsniveau stemt voor beide programma's tot tevredenheid. Daarnaast heeft het met het ESF belaste Spaanse overheidsorgaan zich beziggehouden met het overzicht op en de verbreiding van de optimale werkmethoden die de projecten opleveren, door voor alle onderdelen van de initiatieven studiedagen, congressen en dergelijke te organiseren. Ook heeft het ESF leiding gegeven aan een werkgroep waarin bijna alle autonome regio's zitting hadden en die zich bezighield met verschillende specifieke aspecten van deze programma's.De resultaten van deze werkgroep zouden als uitgangspunt kunnen dienen voor het volgende communautaire initiatief op het gebied van de menselijke hulpbonnen, EQUAL.

In het kader van LEADER II (plattelandsontwikkeling) hebben de plaatselijke actiegroepen grote vooruitgang geboekt bij de uitvoering van hun projecten voor plattelandsvernieuwing. Eind 1999 hadden de lokale groepen met de eindbegunstigden (initiatiefnemers van de projecten) alle aan de regionale programma's toegekende communautaire kredieten vastgelegd.

De uitvoering van het programma in het kader van het initiatief REGIS II, dat betrekking heeft op een van de meest afgelegen regio's, de Canarische eilanden, is in de loop van het jaar duidelijk versneld.

De uitvoering van het programma uit hoofde van het PESCA-initiatief stemt tot tevredenheid gezien de problemen bij de gegevensuitwisseling tussen de verschillende betrokken ministeries, waardoor de administratie van de betalingen wordt bemoeilijkt. De jaarlijkse tranches van 1994, 1995, 1996 en 1997 zijn echter voor alle betrokken Structuurfondsen reeds afgesloten. In ieder geval is de werkelijke situatie ten aanzien van de door de eindgebruikers gedane uitgaven gunstiger dan uit de boekhouding valt af te leiden.

2.2.6. FRANKRIJK

1. Hoofdpunten van de tenuitvoerlegging van de maatregelen per doelstelling

Maatregelen ter bevordering van gelijke kansen voor vrouwen en mannen in Frankrijk

In de 5b-zones van regio Rhône-Alpes is een onderzoek uitgevoerd naar de plaats van vrouwen in het toerisme op het platteland. De studie had betrekking op drie rurale gebieden: een bergstreek (Vercors), een zone rond een echte trekpleister (het Provençaalse deel van het departement Drôme met de lavendelroute) en een toeristisch gebied in de buurt van een grote stad (de heuvels bij Lyon). In deze studie heeft men gekeken naar de beroepskwalificatie, de salariëring en de werkomstandigheden van vrouwelijke werknemers in de toeristensector, maar ook naar het aantal vrouwen in de organisaties die het toeristisch beleid bepalen. Uit de conclusies van dit onderzoek blijkt dat vrouwelijke werknemers minder zeker zijn van hun arbeidsplaats, slechter betaald worden en minder erkenning genieten voor hun verantwoordelijkheid; ook zijn vrouwen meer aanwezig, tonen zich meer betrokken en trouw aan hun bedrijf, terwijl zij sneller promotie maken dan mannen.Deze conclusie, die nu gebaseerd is op gekwantificeerde gegevens, heeft een grote rol gespeeld in de overwegingen bij de voorbereidingen voor de nieuwe doelstelling 2 (2000-2006) met het oog op de 38.000 vrouwelijke werknemers in de toeristensector in de regio Rhône-Alpes.

Wat het menselijk potentieel betreft, is er naast specifiek op opleiding van vrouwen gerichte maatregelen (Auvergne, Champagne-Ardenne en Nord-Pas-de-Calais) sprake van vernieuwende maatregelen in de doelstelling 2-regio's, bijvoorbeeld: een speciaal garantiefonds voor het opstarten van activiteiten door vrouwen (Provence-Alpes-Côte-d'Azur), een maatregel om te zorgen dat vrouwen aan het werk komen in een eigen bedrijf (Rhône-Alpes), een maatregel ter bevordering van de intrede van vrouwen op de arbeidsmarkt uitgaande van werkgeversorganisaties (Picardië); de oprichting van een studiecentrum voor werkgelegenheid en gelijke kansen voor vrouwen en mannen om over betere indicatoren te kunnen beschikken (Provence-Alpes-Côte-d'Azur) en de ontwikkeling van nieuwe communicatiemiddelen, speciaal voor vrouwen, om ze uit hun isolement te halen (Auvergne).

Het project TransFaire'(Rhône-Alpes) kiest in het kader van geïntegreerde, door ESF en EFRO gefinancierde acties voor een vernieuwende benadering. Het doel is politici duurzaam te winnen voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen op het gebied van beroepskeuze en werkgelegenheid (toeleiding naar de arbeidsmarkt, scholing) langs drie hoofdlijnen: werkgelegenheid voor jongeren;gelijke kansen voor werknemers binnen het bedrijf; combineren van werk met gezinsleven en sociale en burgerlijke activiteiten.

In Languedoc-Roussillon is een project ten uitvoer gelegd in het kader van het plan voor gelijke kansen voor werknemers 1998-2000 (doelstelling 4). Bij het bedrijf Vitembal (waar verpakkingen voor groenten en fruit, vlees, gevogelte en zuivelproducten ontworpen en geproduceerd worden) hebben 60 vrouwelijke werknemers deelgenomen aan een gerichte scholing om vrouwelijk personeel van de afdeling krimpverpakkingen in staat te stellen door te stromen naar gekwalificeerde functies.

Het communautaire intitiatief URBAN te Aulnay-sous-bois heeft een project ontwikkeld onder de titel nieuwe manieren van kinderopvang. Dit project richt zich met name op moeders die parttime of als uitzendkracht werken of tijdelijk werkloos zijn.Kinderopvang vormt namelijk vaak een groot probleem waardoor dit deel van de bevolking nog kwetsbaarder wordt. Om in deze behoefte te voorzien heeft de crèche Rose des vents (de Windroos) een aantal plaatsen gereserveerd die bij voorrang gebruikt kunnen worden door werkzoekenden uit de noordelijke stadswijken, inwoners met een instroombaan, een gesubsidieerd contract of een onzekere arbeidssituatie, of nieuwe deelnemers aan een traject van toeleiding naar de arbeidsmarkt.

In 1999 heeft de Commissie ruim twintig besluiten genomen voor wijziging van EPD's van doelstelling 1 en 2, waarbij het voornamelijk ging om het aanpassen van de financieringstermijnen aan de daadwerkelijke uitvoering van de programma's. Bovendien heeft de Commissie besloten tot goedkeuring van een wijziging in het multiregionale doelstelling 2-programma voor defensie, dat 38 miljoen EUR aan EFRO-bijstand krijgt.Hierdoor konden alle EFRO-kredieten vastgelegd worden en is het OP aangepast aan de feitelijke behoeften van de programmering. Tenslotte heeft de Commissie, door verschillende wijzigingbesluiten, de reservemiddelen verwerkt in de lopende communautaire intitiatief-programma's en deze meer afgestemd op de behoeften die bij de praktische programmering zijn gebleken.

Eind 1999 moesten nog 18 dossiers met betrekking tot de programmeringsperiode 1989-1993 afgesloten worden;daarvan was in totaal circa 60 miljoen EUR nog niet uitgekeerd. Voor een aantal van deze dossiers is het wachten op aanvullende inlichtingen van de Franse overheid of alleen nog op het officiële verzoek om uitbetaling van het restant. De huidige achterstand bij het afsluiten van deze programma's komt voort uit problemen naar aanleiding van aanmerkingen van de Europese Rekenkamer en het bureau fraudebestrijding (de vroegere UCLAF, inmiddels OLAF geheten) (vier gevallen), terugvorderingsprocedures (twee gevallen), problemen die zijn onderkend tijdens controles ter plaatse (vier gevallen), en het uitblijven van aanvullende inlichtingen van de Franse overheid (acht gevallen).

27.

Doel


STELLING 1

De vier departementen overzee (Martinique, Guadeloupe, Guyane, Réunion), alsmede de arrondissementen Douai, Valenciennes en Avesnes (Frans Henegouwen) vielen in de periode 1994-1999 onder doelstelling 1.

In de loop van 1999 is van de uitvoeringsachterstand een aanzienlijk deel ingehaald.Aan het eind van het jaar waren namelijk nagenoeg alle kredieten (98%) over die periode vastgelegd. Tevens is wat de betalingen betreft een duidelijke verbetering gerealiseerd in vergelijking met 1998.

Ten aanzien van het menselijk potentieel heeft men zich in de eerste plaats geconcentreerd op verbetering van de (beroeps)kwalificatie, in het bijzonder bij jongeren onder de 25 jaar, onder wie vooral in de overzeese departementen het percentage werklozen zeer hoog is, op integratie in het arbeidsproces van mensen voor wie uitsluiting dreigt, alsmede steunmaatregelen voor aanpassing van de arbeidsplaats en het bevorderen van het concurrentievermogen.

In de landbouwsector zijn eind 1998 voorbereidingen getroffen voor een herschikking van de programma's, in het bijzonder in de drie departementen aan de overzijde van de Atlantische oceaan en in Frans Henegouwen.

Deze is door het toezichtcomité tijdens de eerste bijeenkomst in 1999 goedgekeurd.In de visserijsector is gekort op de steun uit het FIOV, te weten voor Corsica (- 4,16 miljoen EUR), Guadeloupe (- 1,8 miljoen EUR), Guyane (- 3,05 miljoen EUR) en Réunion (- 3,61 miljoen EUR). Het programma voor Martinique is herzien om overheveling van kredieten tussen de maatregelen onderling mogelijk te maken.

28.

Doel


STELLING 2

In de loop van 1999 is een buitengewoon grote inspanning geleverd bij het uitvoeren van de programma's. Zo zijn alle EPD's van de periode 1997-1999 voor 100% vastgelegd, op twee na (Bourgogne en Haute-Normandie). Ter vergelijking: eind 1998 bedroeg de globale vastlegging niet meer dan 73%. In 1998 was men nog bang dat in bepaalde regio's krediet verloren zou gaan;deze verwachting is dus ten dele niet uitgekomen: het verlies aan kredieten blijft beperkt tot circa 2% over de periode 1994-1996 en 1% over de periode 1997-1999.

Toch moet men zich blijven inspannen op het gebied van de betalingsuitvoering: weliswaar komt men globaal uit op 64%, dat wil zeggen even boven het gemiddelde voor doelstelling 2 binnen de Gemeenschap, maar enkele Franse regio's vertonen nog een aanzienlijke betalingsachterstand (Basse-Normandie, Lotharingen, Pays de la Loire, Rhône-Alpes). De algemene bepalingen van de Structuurfondsen geven echter de ruimte om de betalingen tot uiterlijk 31 december 2001 uit te smeren.

29.

Doel


STELLINGEN 3 EN 4

Voor doelstelling 3 werd het jaar 1999 gekenmerkt door een herprogrammering.Deze was bedoeld ter ondersteuning van het Franse programma ter voorkoming en bestrijding van uitsluiting van de arbeidsmarkt, en in het bijzonder de maatregelen krachtens de op 29 juli 1998 aangenomen wet inzake de bestrijding van dergelijke uitsluiting, die zijn neergelegd in een nationaal werkgelegenheidsprogramma. Het gaat in de eerste plaats om maatregelen voor het begeleiden van werkzoekenden: mensen met een gesubsidieerde arbeidsplaats, activiteiten van de arbeidsbureaus, geïndividualiseerde begeleiding van jongeren (het arbeidintegratietraject TRACE voor 5.000 jongeren van 16 tot 26 jaar in 1998, 15.000 in 1999). Overigens is op lokaal niveau het aantal plannen ten behoeve van intreding op de arbeidsmarkt sterk toegenomen. Dit was dan ook een van de maatregelen waarvoor de ESF-bijdrage van doorslaggevende betekenis is geweest.

De maatregelen ten behoeve van aanpassing van werknemers aan veranderingen in de bedrijven vormden de kern van het programma van doelstelling 4. In meer dan de helft van de projecten komen de opleidingsmaatregelen ten goede aan ongeschoolde arbeiders en andere werknemers met geringe vakkennis. Scholingsactiviteiten ten behoeve van de aanpassing aan technologische veranderingen kwamen het meest voor (bijna de helft van de opleidingsmaatregelen), met op de tweede plaats opleidingen in verband met kwaliteitsverbetering en veranderingen in de organisatie. Er heeft verdere diversifiëring van de projecten over de bedrijfstakken plaatsgevonden. Er zijn nu meer ondernemingen in de dienstverlening dan in de industrie. Bijna tweederde van de projecten kwam tot stand op initiatief van erkende paritaire sociale-zekerheidsinstellingen (OPCA), vakbonden en vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven. Bijna 10% van de projecten had een collectief karakter, met deelname van verschillende bedrijven en/of instanties. Dit blijkt een belangrijk middel om kleine bedrijven te bereiken. Bij meer dan 90% van de projecten en ruim de helft van de begunstigden ging het om werknemers in het MKB.

30.

Doel


STELLING 5A - Landbouw

De drie belangrijkste in Frankrijk ten uitvoer gelegde maatregelen ter vergroting van de doelmatigheid van de landbouwstructuur waren: steun bij de modernisering van landbouwbedrijven, bijstand aan startende jonge boeren en compenserende vergoedingen voor natuurlijke handicaps.

De steun voor de modernisering van bedrijven betrof in 1999 ongeveer 6.000 bedrijven (aantal goedkeuringen).Daaruit blijkt dat het na een aarzelend begin in 1995 de goede kant uit is gegaan. In 1999 zijn bijna 8.000 dossiers voor de vestiging van jonge boeren goedgekeurd. Hieruit blijkt dat sinds 1994 weer meer steun wordt gegeven aan startende ondernemers in de landbouw, hetgeen een afspiegeling vormt van de voorrang die de Franse overheid aan deze maatregel verleent. Van de maatregel voor compenserende vergoedingen hebben 115.000 begunstigden geprofiteerd.

Ten aanzien van de bijstand voor verwerking en afzet van land- en bosbouwproducten, kende de tenuitvoerlegging van het EPD een constanter verloop dan in het vorig jaar. Als gevolg hiervan moest het EPD financieel versterkt worden door het overhevelen van kredieten die oorspronkelijk waren toegewezen aan andere maatregelen in de 5a-categorie. Eind 1999 was de totale bijdrage uit het EOGFL vastgelegd.

Ruim 80% van het tot dusverre totale vastgelegde bedrag heeft betrekking op investeringen in de sectoren vlees, groente en fruit, wijn en alcohol, melk en zuivelproducten en eieren en slachtpluimvee.

31.

Doel


STELLING 5A - Visserij

Het financieringsschema van het EPD is in de loop van het jaar herzien met het oog op de opbrengst van de indexering en uitbreiding van de maatregelen ten behoeve van de vloot en de productie en afzet van visserijproducten. Aan het eind van het jaar waren alle kredieten vastgelegd.

32.

Doel


STELLING 5B

Op 31 december 1999 waren de communautaire kredieten en de nationale overheidsbijdragen voor de 5b-programma's voor de volle 100% vastgelegd. Dit zeer bevredigende resultaat komt grotendeels voort uit de talrijke aanpassingen op technisch en vooral financieel gebied die hun stempel op 1999 hebben gedrukt: door financieringsplannen uit te smeren en overhevelingen toe te passen tussen maatregelen, tussen Fondsen, en zelfs tussen programma's (van twee bergprogramma's naar de bijbehorende regionale programma's). In veel gevallen konden projecten die tegen het eind van het jaar werden ingediend niet in overweging genomen worden omdat de kredieten op waren.

Er wordt op gewezen dat ieder programma is onderworpen aan een eindevaluatie die vervolgens wordt gebruikt bij de evaluatie vooraf van nieuwe doelstelling 2-programma's. De kwaliteit van deze evaluaties is per regio verschillend, maar de beoordelaars hebben de neiging met hun aanbevelingen altijd op dezelfde punten uit te komen, bijvoorbeeld dat gestreefd moet worden naar een betere synergie tussen de fondsen. Bovendien heeft iedere regio toetsingscriteria opgesteld in overeenstemming met de richtlijnen om optimaal te kunnen inspelen op de voorschriften voor de eindevaluatie. De ESF-bijdrage in het kader van de 5b-programma's heeft gestalte gekregen in financiële steun voor cursussen voor toekomstige ondernemers, scholing voor eenmansbedrijven met meewerkende echtgenoten, voor werkgeversverenigingen en voor scholing met het oog op ontwikkeling.

Twee interessante initiatieven ten behoeve van werkzoekende jongeren in de regio Basse-Normandie dienen vermeld te worden: men heeft een steunpunt dienstverlening werkgelegenheid opgericht om jongeren een laagdrempelige voorziening te bieden met geïndividualiseerde begeleiding;tevens zijn gezamenlijke activiteiten opgezet ten behoeve van het zoeken naar werk; verder zijn lokale beurzen voor werk en scholing gestart om een oplossing in de buurt te bieden voor honkvaste, laaggeschoolde jongeren op zoek naar werk. In de regio Poitou Charente heeft men een activiteit gestart in het natte gebied Marais poitevin, met als bijzonderheid dat hiermee een deel van de oplossing wordt aangedragen voor het probleem van maatschappelijke uitsluiting van werklozen op basis van een actie voor onderhoud aan natuurmonumenten. Zo heeft men in het kader van de doelstelling milieubescherming als experiment een moeraswachter aangesteld en tegelijkertijd onderzoek verricht naar de mogelijkheid duurzame arbeidsplaatsen te creëren op het gebied van onderhoud en exploitatie van het Marais poitevin.

2. De communautaire initiatieven

De programma's van de communautaire initiatieven verlopen sterk vertraagd ten opzichte van het oorspronkelijk vastgestelde tijdpad.De problemen zijn af te lezen aan de resultaten per 31 december 1999 van de nationale programmering. Weliswaar was voor een aantel CI's 100% van de kredieten aan eind van het jaar vastgelegd (initiatieven voor industriële omschakeling RECHAR, RESIDER, RETEX EN KONVER, alsmede URBAN, LEADER II, PESCA en bepaalde INTERREG II-programma's), maar bij andere PCI's is de tenuitvoerlegging onvolledig (MKB, REGIS alsmede een groot aantal INTERREG II-programma's).

Wat de projecten voor menselijk potentieel betreft, heeft Frankrijk in 1999 stappen ondernomen voor een forse uitbreiding van WERKGELEGENHEID en ADAPT. Hiermee werd een aanzienlijke toename van financiële middelen beoogd voor een groot aantal projecten uit de eerste serie (1995) en de tweede (1997), om zo de meest succesrijke daarvan te kunnen ondersteunen zodra de eerste resultaten zichtbaar werden. Ruim 200 WERKGELEGENHEID-projecten hebben geprofiteerd van deze extra middelen en kunnen hun activiteiten grotendeels voort te zetten tot het eind van het jaar 2000. Een groot aantal ADAPT-projecten waarvoor extra middelen zijn verstrekt, werkt vooral aan scholing en andere maatregelen die nodig zijn als gevolg van de nieuwe informatie- en communicatietechnologie. Voor deze beide initiatieven zijn 1999 op lokaal en regionaal niveau een groot aantal manifestaties georganiseerd, in aansluiting op het binnen de Gemeenschap verrichte werk in het kader van dit thema, om positieve praktijkervaringen met elkaar te vergelijken en de resultaten van de uitgevoerde maatregelen bekend te maken. Bij die gelegenheden zijn de nieuwe producten van een groot aantal projecten gepresenteerd. Verschillende manifestaties op nationaal niveau waren in voorbereiding, onder anderen een transnationale week over nieuwe vormen van organisatie van de arbeid en de informatiemaatschappij (in het kader van ADAPT) en Impact (de resultaten van het WERKGELEGENHEID-initiatief).

Bij LEADER II zijn de communautaire kredieten voor 100% vastgelegd. De programmering heeft in 1999 duidelijk vooruitgang geboekt. Toch moeten nog aanzienlijke inspanningen geleverd worden om de programma's tot een goed einde te brengen, gezien het feit dat nog slechts 59% is betaald.Over het algemeen spreken de initiatiefnemers, ongeacht de mate waarin het project gevorderd is, over een positief resultaat in de vorm van het ontwikkelingsdenken, van stimulansen en begeleiding voor taken op het gebied van de organisatie van de ruimte, en van het gezamenlijk als partners werken aan een globale beleidsstrategie voor een gebied.

Wat PESCA betreft, is het financiële plan herzien i.v.m. de financiële middelen van de indexering.Die zijn in de eerste plaats toegewezen voor verbetering van de verwerking en afzet van visserijproducten. Ook heeft deze maatregel geprofiteerd van de overdracht van kredieten uit het ESF en het EFRO.

2.2.7. IERLAND

1. Hoofdpunten van de tenuitvoerlegging van de maatregelen per doelstelling

Maatregelen ter bevordering van gelijke kansen voor vrouwen en mannen in Ierland

Het ESF heeft het hele jaar voortgebouwd op maatregelen voor vrouwen en daarbij met name nieuwe maatregelen in verband met kinderverzorging in het leven geroepen. In verschillende rapporten was immers vastgesteld dat vrouwen bij hun toegang tot en deelname aan werk, onderwijs en scholing worden belemmerd door het gebrek aan passende voorzieningen voor kinderverzorging waar Ierland mee te maken heeft. (Ook de aanbevelingen die de Raad op grond van het JER-proces 1999 aan Ierland heeft gedaan, gingen over dit onderwerp.) In 1999 is extra krediet gegaan naar steunmaatregelen voor de lokale bevolking en werkgevers, waaronder subsidies voor partnerschappen en verenigingen, het scholen van kinderverzorg(st)ers en het ontwikkelen van gezinsvriendelijk beleid.(De kapitaalsubsidies werden met een geïntegreerde aanpak gefinancierd door het EFRO.)

Daarnaast heeft het ministerie van Justitie, Gelijke Kansen en Rechtshervorming, via het operationele programma voor technische bijstand van het CB, financiering ontvangen om mede te zorgen dat man-vrouwaspecten vast onderdeel van het algemene beleid worden (onder meer seminars/scholing en de aanstelling van een deskundige die de ministeries helpt bij het opstellen van het CB 2000-2006).

Eind 1998 heeft het toezichtcomité van het operationele programma Landbouw, plattelandsontwikkeling en bosbouw 1994-1999 een evaluatiestudie naar gelijke kansen voorgelegd. In deze evaluatie is de rol van vrouwen op het platteland en met name in de land- en bosbouw onderzocht en bekeken hoe de toegang van vrouwen op grond van het operationele programma is geëvolueerd. De arbeidskracht in de landbouwsector bestaat voor 30% uit vrouwen, die 27% van al het werk doen. De boerderijen zijn voor 9,6% in handen van vrouwen. Vrouwen doen minder lichamelijke arbeid op de boerderij, maar nemen wel, vaak samen met hun echtgenoten, de hele administratie van de boerderij voor hun rekening. In 20% van de boerenhuishoudens werkt de echtgenote van de eigenaar buitenshuis en levert zo haar bijdrage aan het huishoudelijke inkomen. Hierbij kan worden aangetekend dat de deelname van vrouwen aan cursussen voor toekomstige boeren en boerinnen gering is. In de studie is nagegaan hoe vrouwen in het boerenleven terechtkomen (voornamelijk via het huwelijk) en welk scholingsniveau boerinnen hebben. De beoordelaar deed twintig aanbevelingen, lopend van onderzoek naar de selectiecriteria voor maatregelen om onbedoelde tendensen ten koste van gezamenlijk eigendom te keren, een proefstelsel voor investering in informatietechnologie, tot stimulansen voor betere en geschiktere scholing voor boerinnen. Daarnaast zijn er nog andere evaluaties geweest, waarbij het toezichtcomité de maatregelen die op grond van de aanbevelingen zijn genomen regelmatig heeft beoordeeld.


33.

Doel


STELLING 1

In de periode 1994-1999 kwam Ierland volledig in aanmerking voor doelstelling 1.

De operationele programma's voor Ierland zijn bevredigend verlopen.

De oogmerken en doeleinden die bij aanvang van de programma's waren vastgelegd, zijn bereikt en in veel gevallen overtroffen. Desondanks moesten de programma's in het laatste jaar van de financieringsperiode op een aantal punten worden bijgesteld om veranderende omstandigheden en onvoorziene gebeurtenissen mee te laten wegen. Van de 5,823 miljard euro die als communautaire steun voor de OP's was toegekend, was aan het eind van 1999 nog maar 260 miljoen euro over om te besteden. Voor de bruto banengroei was het doel op ongeveer 15.000 banen per jaar gesteld. Naar verwachting zal de definitieve uitkomst echter eerder in de orde van 350.000 extra banen liggen. Toerisme: Over het algemeen zijn alle streefcijfers en doelstellingen voor investeringen in toerisme bereikt, in veel gevallen zelfs ruimschoots. Desalniettemin viel de bouw van het voorgestelde nationale congrescentrum in Dublin, gezien het geplande tijdbestek, buiten het programma. De fondsen zijn derhalve bij het OP Toerisme weggehaald en bij een herverdeling aan het OP Vervoer toegekend. Milieu: Over het algemeen zijn alle doelen voor dit programma gehaald. Uit het OP Industrie is een bedrag van ongeveer 5,8 miljoen euro overgedragen, dat is gebruikt voor de deelmaatregelen watervoorziening en collectieve waterstelsels, die de bijkomende fondsen volledig hebben kunnen absorberen. Industrie: In 1999 leverde het OP Industrie wederom een aanzienlijke bijdrage aan de industriële ontwikkeling. De verschuiving van de investeringen heeft de ontwikkeling van de dienstverlenende sector nog versterkt met grote gevolgen voor de banengroei. Vervoer: De investering uit hoofde van het operationele programma voor transport heeft opnieuw aanzienlijke verbeteringen in de transportinfrastructuur teweeggebracht. Tegen het eind van juni 1999 was 61% van het Ierse primaire wegennet opgewaardeerd tot Mid D (een norm die staat voor een reissnelheid tussen de steden van 80 km/u). Ter vergelijking: toen het programma in 1994 werd gestart, voldeed 35% aan die norm en het bijgestelde doel voor eind 1999 was 58%. Eind juni 1999 werd, als gevolg van de grote verbeteringen, 189 minuten tijd op de grote doorgangswegen uitgespaard.Dat is meer dan het bijgestelde doel voor eind 1999. Bij de hoofdspoorlijnen kwam het aantal passagiers in 1998 op een totaal van 9,65 miljoen, 0,45 miljoen boven het bijgestelde doel voor 1999. Bij de zeehavens is het aantal passagiers, roro- en lolo-eenheden en bulkgoederen behoorlijk gestegen en het doel van het programma, namelijk een verlaging van de haven- en transportkosten ten behoeve van de havengebruikers met 15%, is bereikt. Voor andere dan nationale wegen wordt verwacht dat vanaf het begin van het OP tot eind juni 1999 naar schatting 1815 kilometer weg was verbeterd, ofwel 91% van de 2000 kilometer die voor de periode tot eind 1999 als doel was gesteld. Een groot aantal projecten in het kader van de maatregel voor verkeersbeheer van het ministerie van Verkeer en Infrastructuur is reeds voltooid: naast een aantal hoogwaardige busbanen gaat het om fietspaden, herbestrating en betere voorzieningen voor minder mobiele mensen. Doordat het LUAS-project tot de nieuwe programmeringsperiode is opgeschort, kon het programma voor de hoogwaardige busbanen (samen met de daaraan gelieerde fietspaden) verder worden uitgebouwd en met de uit de herverdeling vrijgekomen gelden worden bespoedigd. Economische infrastructuur:De investeringen in de sectoren telecommunicatie en energie bleven gelijke tred houden. In verband met de tussentijdse evaluatie en gezien de beleidsontwikkelingen bij de Europese Gemeenschap werd besloten de ontwikkeling van de informatiemaatschappij te subsidiëren. Dientengevolge werden twee nieuwe maatregelen getroffen om de op de informatiemaatschappij gerichte economie meer kracht te geven. De twee maatregelen hebben betrekking E-commerce en Business Awareness.

De landbouwsector beleefde in 1999 een moeilijk jaar waarin lage prijzen voor de meeste producten de boventoon voerden. Toch is er veel vooruitgang geboekt met de uitvoering van de operationele programma's voor de sector. In de loop van 1999 zijn zowel de toegekende EOGFL-financiering uit hoofde van het operationele programma Industrie als de toegekende ESF-gelden uit hoofde van het operationele programma Landbouw, plattelandsontwikkeling en bosbouw door hun respectieve toezichtcomités verhoogd. Aan het eind van het jaar waren alle middelen uit hoofde van deze programma's en de toegekende EOGFL-financiering in het kader van het OP Lokale stads- en plattelandsontwikkeling toegewezen en waren de bestedingen uit hoofde van de drie programma's vergevorderd. Voor bepaalde maatregelen ten behoeve van de landbouw waren de toegekende communautaire middelen geheel verbruikt. Enkele maatregelen zijn toen beëindigd, in een paar gevallen is de maatregel met nationale financiering voortgezet. Het deelprogramma voor de bosbouw heeft de achterstand van de voorgaande jaren ingelopen. De landbouw is geëvalueerd op drie aspecten: dienstverlening in plattelandsgebieden in het kader van het OP Landbouw, plattelandsontwikkeling en bosbouw, de milieugevolgen van het programma en de maatregel inzake toerisme bij de boer.

Wat de visserij betreft, werd het besluit om communautaire steun aan dit programma te verlenen in 1999 twee keer gewijzigd. De extra 1,832 miljoen EUR wegens indexering is toegekend aan FIOV, EFRO en ESF. Daarnaast is het financieringsplan aangepast met het oog op het werkelijke uitgavenpatroon van het programma. De bestedingen zijn geconcentreerd op maatregelen met betrekking tot de vloot, de visteelt, havenfaciliteiten en de visverwerking.

Operationeel programma menselijk potentieel : de verdere daling, in 1999, van het aantal personen die een scholing of opleiding in het kader van het subprogramma sociale uitsluiting hebben afgesloten was een afspiegeling van de ontwikkeling van de situatie op de arbeidsmarkt. Een belangrijk percentage van degenen die een opleiding voltooiden had weliswaar een korte stage op de werkvloer gevolgd, maar ook in 1999 bedroeg het aantal personen die een langere opleidingscursus hebben afgesloten nog altijd meer dan 125.000. Het OP heeft duidelijk een belangrijke rol gespeeld bij de voorziening van de arbeidsmarkt met het, gelet op de groei van de werkgelegenheid in 1999, nodige grote aantal geschoolde arbeidskrachten.

Op grond van de resultaten van de vergadering van het toezichtcomité voor het CB in juni 1999 zijn aanvullende middelen uit het ESF toegewezen voor het OP Ontwikkeling van het menselijk potentieel, o.m. middelen voor de medefinanciering van verbeteringen op het gebied van de kinderbescherming, ruimere voorzieningen voor de opleiding van voormalige gedetineerden, steun voor jongeren die dreigen in de misdaad te verzeilen en de ontwikkeling van een nieuwe strategie om volwassenen te leren lezen en schrijven. Er is ook aanvullende bijstand uit het ESF beschikbaar gesteld voor preventieve maatregelen om de voortzetting van het onderwijs na de lagere school te bevorderen, en voor de oprichting van een fonds om de participatie van minder gegoeden aan het hoger onderwijs te vergroten.

2. De communautaire initiatieven

In 1999 profiteerde het speciale programma voor vrede en verzoening in Noord-Ierland en de aangrenzende graafschappen in Ierland zelf van een herverdeling van 100 miljoen EUR uit andere communautaire initiatieven.Van dat bedrag werd 20 miljoen EUR toegekend aan de aangrenzende graafschappen in Ierland zelf. Eind 1999 was dat bedrag volledig toegewezen. Op de bijeenkomst van de Europese Raad in Berlijn (maart 1999) is besloten dat, als erkenning dat bijzondere inspanningen ten behoeve van het vredesproces zijn geleverd, het programma PEACE voor vijf jaar wordt verlengd met een bedrag van 500 miljoen EUR, waarvan 100 miljoen EUR aan Ierland wordt toegekend. Hoewel het programma PEACE I (1995-1999) een communautair initiatief was, besloot de Raad dat PEACE II (2000-2004) bij doelstelling 1 wordt ondergebracht  i.

In 1999 zijn 126 tweedefase-projecten uit hoofde van het communautair initiatief WERKGELEGENHEID en 32 tweedefase-projecten in het kader van ADAPT voortgezet. De resultaten van het WERKGELEGENHEID-programma werden, dankzij het werk van het forum voor integratie in andere beleidsvormen en acties dat door het ministerie van Bedrijfsleven, Handel en Werkgelegenheid is ingesteld, verder geïntegreerd. De integratie van ADAPT-resultaten in andere beleidsvormen en acties is voortgezet via een klein aantal specifieke voorlichtingsprojecten, die als enige taak hadden optimale praktijkmethoden te verzamelen en verspreiden. Daarnaast namen zowel projectmedewerkers als de nationale overheden deel aan nationale en Europese themagroepen; op Europees niveau heeft dit tot een groeiende stroom publicaties en congressen voor verspreiding van de resultaten geleid.

LEADER II verhoogde het tempo in de eindsprint. Dat Ierland actief deelnam aan LEADER II blijkt niet alleen uit de betrokkenheid bij lokale prioriteiten, maar ook uit de wat lastiger participatie in gemengde transnationale projecten.

Van het programma in het kader van PESCA was 93% al op 30 juni 1999 vastgelegd. Vervolgens werd het financieringsplan gewijzigd en werd het extra bedrag van 0,1308 miljoen EUR wegens indexering toegerekend aan maatregelen van EFRO (0,0408 miljoen EUR) en ESF (0,09 miljoen EUR) en werd het programma op de toenmalige uitgavenpatronen afgestemd.Dat alles rechtvaardigt dat de EU-bijdrage aan het eind van 1999 vrijwel volledig (99%) door de Commissie was toegewezen. De middelen worden bij uitstek besteed voor diversifiëring van de vissersbedrijven en voor productieve investeringen in de visserijsector.


2.2.8. ITALIË

1. Hoofdpunten van de tenuitvoerlegging van de maatregelen per doelstelling

Maatregelen ter bevordering van gelijke kansen voor vrouwen en mannen in Italië

In de doelstelling 1-regio's is vrij weinig gebruik van de fondsen gemaakt voor maatregelen op het gebied van gelijke kansen voor vrouwen en mannen. Afgezien van de (door het ESF gefinancierde) opleidingsacties om de toegang tot de arbeidsmarkt te vergemakkelijken, zijn in het kader van de door het EFRO gefinancierde regionale programma's niet veel projecten op dit gebied uitgevoerd. Het OP Industrie omvat echter een steunregeling voor vrouwelijke ondernemers, en het PCI voor het MKB, verleent steun voor het oprichten van nieuwe ondernemingen. Ook kan in dit verband een innoverende actie binnen het PCI URBAN genoemd worden met betrekking tot een netwerk ter bestrijding van het geweld tegen vrouwen. Dit proefproject is in de tweede helft van 1999 van start gegaan en wordt uitgevoerd in de steden Catania, Napels, Rome, Venetië, Reggio di Calabria, Foggia en Lecce. De oprichting van dit netwerk heeft tot doel risicovolle omstandigheden te inventariseren en te analyseren, vast te stellen welke maatregelen genomen kunnen worden in geval van geweld tegen vrouwen binnen en buiten de huiselijke kring en, als uitvloeisel hiervan, een methode vast te stellen waarmee een en ander gerealiseerd kan worden.

In de stimuleringmaatregelen voor de economie van zones in industriële omschakeling uit hoofde van de Italiaanse EPD's 1997-1999 voor doelstelling 2 zijn acties opgenomen ter bevordering van gelijke kansen. Met dit doel worden in Toscane historisch en/of architectonisch belangrijke gebouwen gerenoveerd ten behoeve van een sociale bestemming, zoals crèches of kinderopvangcentra, waardoor voor vrouwen de kans op werk of de werkomstandigheden verbeterd worden. Andere regio's (Emilia-Romagna, Piemonte en Venetië) hebben in hun programmering steun voor ondernemingen opgenomen en hierbij prioriteit gegeven aan door vrouwen geleide bedrijven. De regio Liguria heeft ook aan voorwaarden gekoppelde steun toegekend voor de oprichting van nieuwe ondernemingen. Een van de voorwaarden is positieve discriminatie ten gunste van vrouwen of vrouwenorganisaties.

34.

Doel


STELLING 1

De uitvoering van het CB voor de doelstelling 1-regio's werd in 1999 gekenmerkt door twee aanpassingen in de toekenning van middelen voor de operationele programma's om de bestedingscapaciteit op regionaal en centraal niveau te optimaliseren. Dankzij de financiële controle kon de achterstand op het gebied van de vastleggingen en de betalingen voor een flink deel worden ingelopen, waardoor de vastleggingen in de communautaire begroting per 31 december 1999 naar behoren konden worden afgesloten: voor alle doelstelling 1-programma's zijn de kredieten van de periode volledig vastgelegd, een enorme verbetering dus in vergelijking met de achterstand die eind 1998 nog bestond (slechts 73% van de kredieten vastgelegd).

In het kader van de flankerende maatregelen voor de steunverlening is het accent gelegd op aspecten die verband houden met informatie, publiciteit, tussentijdse evaluaties en controle ter plekke. Met name wat betreft het EFRO is de start van de procedures op het gebied van dit laatste aspect ernstig vertraagd.

Het afsluitingsproces van de maatregelen van de periode 1989-1993 is voortgezet, maar een aantal dossiers is nog steeds niet afgerond.

De medefinanciering door het ESF van opleidingsmaatregelen in de programma's voor doelstelling 1-regio's gebeurde in een periode waarin zowel de groei van de productie als die van de werkgelegenheid in de Mezzogiorno zeer laag was en er een steeds grotere kloof ontstond tussen deze regio en de rijkere regio's van Italië. Er is een structurele, grote ongelijkheid binnen de beroepsbevolking in de Mezzogiorno (ten nadele van jongeren en vrouwen) die vooral in het geval van de vrouwen duidelijk verband houdt met een lager opleidingsniveau.

De impactstudie, die is uitgevoerd via meting van het effect van maatregelen op potentiële begunstigden, heeft aangetoond dat volwassen langdurig werklozen slechts in zeer geringe mate door de maatregelen bereikt worden, terwijl bij op jongeren gerichte maatregelen een veel groter deel van de betrokkenen geholpen wordt. Naast het te verwachten over het geheel genomen geringe effect, bevestigt de analyse van maatregelen voor werknemers in de vier regio's die complete informatie konden verstrekken (Abruzzen, Basilicata, Calabrië en Sicilië) dat het beleid in de regio's nogal verschilt: het aantal deelnemers aan de maatregelen van 0,2% van de potentiële deelnemers in Sicilië tot 2,1% van die groep in Basilicata. Ook zijn de maatregelen traag uitgevoerd. Uit onderzoek naar gelijke kansen blijkt dat bij alle afgesloten opleidingsmaatregelen slechts 45% van alle begunstigden vrouw was.Bij vergelijking van de feitelijke deelnemers met de potentiële deelnemerspopulatie is de resultaatindicator echter voor vrouwen en mannen gelijk, namelijk 3,3%. Bij de maatregelen gericht op de inzetbaarheid van jongeren en langdurig werklozen vormen vrouwen 55% van de deelnemers;4,2% van de vrouwelijke populatie wordt door de maatregelen bereikt, tegen 3,2% voor de mannen. Vrouwen zijn echter weer ondervertegenwoordigd als het gaat om her- en bijscholing (20%) en er bestaat een grote kloof ten opzichte van de ESF-resultaten in doelstelling 3-regio's.

Op het gebied van de landbouw en de plattelandsontwikkeling is naast het programma voor steun aan fruit- en groentenproducenten op multiregionaal niveau alleen het programma Steun voor landbouwkundige diensten vanaf het begin in een goed tempo uitgevoerd, aangezien het bij dit programma gedeeltelijk ging om meer traditionele activiteiten als steun voor landbouwvoorlichting. Een nieuwe maatregel Innovatie en onderzoek ging echter met meer vertraging van start vanwege de complexe selectieprocedures voor begunstigden. De resultaten zijn echter bemoedigend en zouden zich de komende twee jaar nog positiever kunnen ontwikkelen. Het uitvoeringsniveau van de beide andere programma's die korter geleden zijn goedgekeurd, Territoriale werkgelegenheidspacten en Diensten voor afzetbevordering van zuidelijke agrarische producten is nog niet voldoende. De hoop is gericht op de resterende twee jaren om de tamelijk ambitieuze doelstellingen van deze programma's te halen. Het Italiaanse ministerie van Landbouw heeft alle middelen voor de 14 commerciële macro-organisaties vastgelegd. Het uitvoeringspercentage bedraagt op dit moment 22%. Op regionaal niveau lijkt nu, twee jaar voor de uiteindelijke afsluiting van de betalingen, de uitvoering voor de regio's Abruzzen, Basilicata, Calabrië en Sardinië een bevredigend niveau bereikt te hebben. In de regio's Campanië, Molise, Apulië en Sicilië ligt het uitvoeringsniveau echter nog onder het gemiddelde.

In de visserijsector is het financieringsschema voor het programma in 1999 twee keer gewijzigd om de fondsen in te zetten op die gebieden waarop hieraan het meest behoefte bestond. De eerste keer werd 40 miljoen EUR overgeheveld van de drijfnet-maatregel naar maatregelen op het gebied van de vloot, de visteelt en de verwerking en afzet van producten. Aangezien het steeds minder waarschijnlijk werd dat alle aan het programma toegekende middelen gebruikt zouden worden, werden bij de tweede herziening van het financieringsplan de middelen van het programma met 19,5 miljoen EUR verlaagd - voornamelijk ten koste van de maatregelen met betrekking tot de vloot en de verwerking en afzet van producten. Aan het eind van het jaar was 55 % van de middelen van het programma besteed. De volledige communautaire bijdrage aan het programma was vastgelegd.

35.

Doel


STELLING 2

Voor drie van de elf EPD's in het kader van doelstelling 2 die gedurende de periode 1994-1996 communautaire steun verkregen werd de uiterste datum voor de betalingen een jaar uitgesteld, tot 31 december 1999 (Piemonte, Veneto en Lazio). De totale structurele steun voor deze fase bedroeg 524 miljoen EUR. Eind 1999 waren de kredieten volledig vastgelegd en was over het geheel 51% betaald. De communautaire bijdrage voor de programmeringsperiode 1997-1999 bedroeg 918 miljoen EUR.Hierbij zijn de uit de vorige periode overgedragen kredieten en de 50 miljoen EUR die is overgeheveld naar de in 1997 door een aardbeving getroffen regio's Marche en Umbria inbegrepen. Net als in het verleden verschilt de uitvoering per regio. Het door de overheid opgezette systeem waarbij de regio's verplicht zijn per kwartaal prognoses te doen over vastleggingen en betalingen en de kans dat middelen naar andere programma's worden overgeheveld als deze doelen niet worden bereikt, is tamelijk doeltreffend gebleken. Op grond hiervan werden aan twee regio's (Piemonte en Toscane) de middelen die in verband met de aardbeving aan Marche en Umbria waren overgedragen terugbetaald. Het jaar 1999 was natuurlijk uiterst belangrijk voor de toezichtcomités, die de uitvoering van de programma's zorgvuldig moesten controleren zodat direct eventuele wijzigingen aangenomen konden worden om volledige vastlegging van de middelen te garanderen. Door bijna alle toezichtcomités werd dan ook besloten tot afsluitende herzieningen van de financieringsplannen.

Het bestedingsniveau van de elf in 1997 aangenomen regionale programma's op het gebied van de menselijke hulpbronnen stemt tot tevredenheid en alle middelen zijn vastgelegd. Verschillende maatregelen voor plaatselijke ontwikkeling maken deel uit van de doelstelling 2-programma's. De belangrijkste resultaten hebben betrekking op technische bijstand, de modernisering of her- en bijscholing van het arbeidspotentieel. Deze maatregelen hebben tot doel de zeer belangrijke rol van menselijke hulpbronnen in gebieden met teruglopende industriële activiteit te consolideren.

36.

Doel


STELLINGEN 3 EN 4

In Italië vertonen de doelstelling 3-maatregelen voor jongeren het beste uitgavenniveau. Dit is het gevolg van het feit dat het beroepsopleidingssysteem in Italië vanouds gericht is op het geven van onderwijs aan deze doelgroep. Het aantal bij deze maatregelen betrokken personen vertegenwoordigt op jaarbasis 13% van de potentiële begunstigden. De op jongeren gericht maatregelen legden wat betreft de integratie op de arbeidsmarkt goede resultaten aan de dag. In 1999 werden ongeveer 8000 mensen bereikt door de maatregelen voor verbetering van de gelijkheid van kansen. Toch is deze steun veel meer gebruikt om vrouwen hun plaats op de arbeidsmarkt te laten behouden dan om hun toegang tot de arbeidsmarkt te geven of hun positie op deze markt te verbeteren. Bovendien heeft het volledig ontbroken aan kinderopvang en flankerende maatregelen ter verbetering van de deelname van vrouwen aan de maatregelen van het ESF of aan het arbeidsproces. 84% van de maatregelen bestaat uit opleiding. Niettemin is een zekere diversificatie doorgevoerd door het opzetten van geïntegreerde toeleiding naar werk, bestaande uit begeleiding en andere acties.

In het kader van doelstelling 4 is gebruik gemaakt van her- en bijscholing als middel om groeiende kleine en middelgrote ondernemingen te ondersteunen en te ontwikkelen, maar niet als instrument voor verhoging van de vaardigheden van een passend aantal werknemers die behoefte hadden aan verbetering van hun beroepsvaardigheden. Ook is geconstateerd dat bij de her- en bijscholing mensen betrokken waren die redelijk tot hoog gekwalificeerd waren en dat er een positieve invloed op het MKB van uitging. Het bereik (verhouding tussen het aantal betrokkenen en het aantal werknemers in de particuliere sector) varieert van 1,3% tot 3,6%, afhankelijk van hoe her- en bijscholing gedefinieerd wordt (een jaarlijks terugkerende actie of een eenmalige kans). Het belangrijkste resultaat van doelstelling 4-maatregelen was de ontwikkeling van een systeem voor her- en bijscholing. Dit hield in dat specifieke leermethoden werden ontworpen en dat de bedrijven zich bewust werden van de kansen die educatie te bieden heeft. Het betekende ook de verbreiding van optimale praktijkmethoden en het ontwerpen van speciale opleidingscursussen op maat voor een specifieke onderneming.

37.

Doel


STELLING 5A - Landbouw

In alle financieringsplannen voor de programma's voor de verwerking en afzet van land- en bosbouwproducten zijn wijzigingen aangebracht op basis van de werkelijk geboekte vooruitgang. Aan sommige plannen - bijvoorbeeld in Trento (+ 54%), Bolzano (+ 33%) en Ligurië (+ 11%) - zijn extra middelen toegevoegd die het resultaat waren van de indexering en herzieningen van de toekenning van kredieten,

Aangezien 1999 het laatste jaar van de programmeringsperiode 1994-1999 is , heeft de Commissie aan het eind van het jaar de laatste herzieningsbesluiten voor alle operationele programma's van doelstelling 5a goedgekeurd om de laatste tranche van 1999 te kunnen vastleggen en alle vastleggingskredieten te kunnen afsluiten. De voortgang is ten aanzien van de betalingskredieten echter tamelijk gering en verschilt nogal per regio. Zo varieert het uitvoeringsniveau van de betalingen van 19% voor Trento tot 80% voor Veneto.

38.

Doel


STELLING 5A - Visserij

Het financieringsplan voor dit programma is in 1999 twee keer gewijzigd omdat duidelijk werd dat niet alle middelen gebruikt zouden worden. Eerst werd 25 miljoen EUR overgeheveld naar het CB van doelstelling 1, met name vanuit maatregelen op het gebied van de vloot, de visteelt en de verwerking en afzet van producten. Vervolgens werd 5,12 miljoen EUR vanuit het indexeringsresultaat aan het programma toegevoegd, voornamelijk met het oog op het definitief uit de vaart nemen van vissersschepen en de bescherming van bepaalde delen van de zee. Aan het eind van het jaar was 40% van de middelen van het programma besteed. De volledige communautaire bijdrage aan het programma was vastgelegd.

39.

Doel


STELLING 5B

In 1999 heeft de Commissie de laatste herzieningsbesluiten goedgekeurd.Bij deze herziening is uitgegaan van de werkelijke voortgang van de programma's, het gebruik van de indexeringskredieten en de verdeling van de middelen tussen de fondsen. De herziening omvat een strikt toezicht in partnerschap met de betrokken nationale en regionale overheidsorganen. Er is bijzondere aandacht geschonken aan de herbouwmaatregelen in de programma's voor de regio's Umbrië en Marche. Alle programma's hebben de laatste tranche van 1999 vastgelegd en zijn wat de vastleggingskredieten betreft afgesloten. Het niveau van de betalingen loopt van 26% voor Lazio en 85% voor Piemonte.

Het belangrijkste kenmerk van de ontwikkeling van de menselijke hulpbronnen in plattelandsgebieden is het verband tussen door het ESF ondersteunde maatregelen en de maatregelen van het EOGFL. Hierdoor konden op de behoeften van die gebieden afgestemde maatregelen op maat worden ontworpen en uitgevoerd. De wijzigingen in de programma's na de aardbeving in de regio's Umbrië en Marche omvatten een budget voor menselijke hulpbronnen en de resultaten hiervan beginnen zich reeds af te tekenen. Daarnaast heeft een aantal programma's die in 1998 in moeilijkheden verkeerden hun prestaties in 1999 aanzienlijk verbeterd.

2. De communautaire initiatieven

De uitvoering van de INTERREG II-programma's verliep nog steeds moeizaam vanwege de problemen in verband met het transnationale karakter van de maatregelen en de noodzaak om daadwerkelijke samenwerking tot stand te brengen tussen de lokale partners aan weerszijden van de grens.

Op het gebied van de menselijke hulpbronnen heeft Italië in 1999 een groot deel van de WERKGELEGENHEID- en ADAPT-projecten van de eerste fase afgerond en het toezicht op de uitvoering van de voor de periode 1997-1999 geselecteerde projecten is gecontinueerd. Het ministerie van Werkgelegenheid organiseerde regelmatig informatiebijeenkomsten voor inspecteurs en controleurs over de bijzonderheden van de communautaire initiatieven om zo de boekhoudkundige afsluiting op een meer samenhangende wijze te kunnen voorbereiden. De contactpersonen bij de instellingen, de sociale partners, de NGO's en de projectleiders hebben, na kennisneming van de reeds bereikte resultaten, zich vooral geconcentreerd op verdere bekendmaking daarvan en op verdere integratie van gelijke kansen in alle beleidsmaatregelen. Een groot aantal projectleiders heeft bijeenkomsten georganiseerd gericht op de integratie van gelijke kansen en het verspreiden van de resultaten. Italië heeft de leiding van de themagroep nieuwe arbeidsplaatsen en zorgt als zodanig voor de coördinatie van deze groep.Daarnaast heeft het land zitting in de themagroep nieuwe vormen van organisatie van de arbeid. Door aan deze themagroepen deel te nemen en door vanuit de centrale overheid de regio's te stimuleren is er sprake van een nationale beweging om de resultaten van de CI's nuttig te gebruiken.

Op het gebied van de plattelandsontwikkeling zijn de LEADER II-programma's in 1999 herzien op basis van de werkelijke uitvoering. Wat betreft de vastleggingskredieten zijn de programma's afgesloten, maar de voortgang is bij de betalingen zeer gering en varieert van 4% in Toscane tot 45% in Emilia-Romagna. De regio's moeten vóór 31 december 2001 de resterende betalingen hebben gedaan.

Het financieringsschema van PESCA is in 1999 twee keer gewijzigd. Er werd 3,63 miljoen EUR bij de middelen toegevoegd vanuit het indexeringsresultaat en via de toekenning van de reserve, er kwam een maatregel voor technische bijstand en bovendien waren er kleine overhevelingen tussen maatregelen doordat de bijdrage van het ESF werd gehalveerd ten gunste van het FIOV en het EFRO. De volledige communautaire steun voor het programma is vastgelegd en 45% is door de Commissie betaald.

2.2.9. LUXEMBURG

1. Hoofdpunten van de tenuitvoerlegging van de maatregelen per doelstelling

Maatregelen ter bevordering van gelijke kansen voor vrouwen en mannen in Luxemburg

De vereniging ZARABINA asbl - Initiativen fir Fraën leidt een project waaraan door vijf gemeenten wordt deelgenomen en dat bestemd is voor vrouwelijke werklozen en werkzoekenden. Het project beoogt de specifieke kenmerken van de werkgelegenheid voor vrouwen te analyseren, opleidingen op te zetten waaraan bij vrouwen behoefte bestaat, de verschillende partners in een netwerk onder te brengen en het oprichten van ondernemingen door vrouwen te ondersteunen. In 1998 heeft de vereniging maatregelen uitgevoerd op het gebied van informatieverstrekking en opleiding en aan 369 vrouwen advies op maat gegeven. In totaal is 14.396 uur opleiding verstrekt.

Het project, dat wordt uitgevoerd door de dienst voor emancipatie van de vrouw van de gemeente Bettembourg, is bestemd voor herintredende of werkloze vrouwen. In het kader van dit project zijn een documentatiecentrum en werkgelegenheidsaanspreekpunten geopend. Daarnaast zijn maandelijkse bijeenkomsten rond een arbeidsmarktthema georganiseerd en opleidingen en andere op de informatiemaatschappij gerichte technieken en opleidingen opgezet.

40.

Doel


STELLING 2

De inspanningen ter bevordering van productieve investeringen en innovatie in ondernemingen zijn voortgezet. Verder is een braakliggend industrieterrein van 17 hectare op de locatie ARBED-BELVAL geselecteerd voor hergebruik met economisch oogmerk. De in eerste instantie in het programma opgenomen maatregelen voor de invoering van nieuwe milieusparende technologieën moesten het veld ruimen voor een nieuwe maatregel voor de uitbreiding en de modernisering van het waterzuiveringsstation te Esch-Schifflange.

De maatregelen op het gebied van de menselijke hulpbronnen vormden aanleiding tot meer dan twintig door het FSE gesteunde projecten. De algemene doelstelling van de actie was om op termijn het concurrentievermogen en de ontwikkeling van de regionale economieën te versterken door via opleidingen de innovatie te bevorderen met speciale nadruk op lokale en regionale werkgelegenheidsinitiatieven en de bevordering van de gelijkheid van kansen voor vrouwen en mannen. Naast de reeds bestaande voorzieningen is er nu ook een 'contract' inzake 'volledige werkgelegenheid'.

41.

Doel


STELLINGEN 3 EN 4

De uitvoering van de twee programma's (OP Overheidsinitiatieven en OP Particuliere initiatieven) in het kader van doelstelling 3 en het programma van doelstelling 4 is volgens plan verlopen. Binnen doelstelling 3 zijn alle financiële middelen gebruikt. Ook de mate waarin gebruik gemaakt is van de middelen van doelstelling 4 is nu, na een moeilijke aanloopperiode zeer bemoedigend.

Het jaar 1999 werd gekenmerkt door een aanzienlijke toename van de werkgelegenheid (zowel binnenslands als in de grensstreken). Hierdoor neemt ook de beroepsbevolking toe, wellicht aangemoedigd door de goede vooruitzichten op de arbeidsmarkt. De werkloosheid is van 3,3% in 1999 gedaald naar 2,3% in januari 2000 (cijfers Eurostat).

42.

Doel


STELLING 5A - Landbouw

Het grootste deel van de kredieten voor verbetering van de doeltreffendheid van de landbouwstructuur is bestemd voor steun aan probleemgebieden, gevolgd door steun voor investeringen en steun aan jonge boeren. In 1999 zijn alle kredieten vastgelegd en beliepen de betalingen 70%.

De bijdrage van het EOGFL voor verbeterde verwerking en afzet van agrarische producten bedroeg voor de periode 1994-1999 4,909 miljoen EUR. Alle kredieten zijn in 1999 vastgelegd, tegen een betalingsniveau van 62%.

43.

Doel


STELLING 5A - Visserij

De uitvoering van het Luxemburgse programma voor de ontwikkeling van visteeltprojecten stuitte vanaf de start op veel technische problemen. Er is bijvoorbeeld geen verandering gekomen in het vastleggingsniveau en de concrete uitvoering van het programma, die nog steeds rond de 8% liggen (op communautair niveau is 29% van de kredieten van de periode betaald).

44.

Doel


STELLING 5B

Het programma van doelstelling 5b is gebaseerd op een strategie die is toegespitst op de volgende prioriteiten: stimulering van de land- en bosbouw op milieuvriendelijke wijze; scheppen en handhaven van duurzame werkgelegenheid; investeringen ter bevordering van het toerisme en het leefklimaat. Nadat de tenuitvoerlegging van het programma in eerste instantie vertraging had opgelopen, is in 1999 het hele krediet vastgelegd.

Een speciaal beleid ten behoeve van de ontwikkeling van de meest kwetsbare plattelandsgebieden en de versterking van het bestaande potentieel is door de verschillende betrokken partners voltooid. In dit kader zijn organisaties voor lokale ontwikkeling bij de uitvoering van het programma betrokken.

2. De communautaire initiatieven

In 1999 zijn kredieten vanuit het initiatief KONVER naar het initiatief RESIDER overgeheveld voor maatregelen op het gebied van aanpassing en beroepsopleiding en voor investeringen in opleidingsvoorzieningen. De maatregelen ten behoeve van het toerisme en de R&D- en vervoersinfrastructuur zijn eveneens versterkt.

De begrotingsmiddelen van het CI URBAN zijn verlaagd ten gunste van het PEACE-programma (Noord-Ierland en de aan Noord-Ierland grenzende graafschappen van Ierland), aangezien het project van Differdange niet volgens plan kon worden uitgevoerd.

De maatregelen in het kader van het communautaire initiatief MKB zijn voortgezet en naar gelang de behoeften van de bedrijven aangepast of versterkt.

Op het gebied van de menselijke hulpbronnen waren de projecten in het kader van het initiatief WERKGELEGENHEID - met name de onderdelen Now, Horizon en Youthstart - en het Integra-programma zeer succesvol. De projecten in het kader van het initiatief ADAPT verkeren nog in een afrondingsstadium. De werkzaamheden in het kader van de themagroep de taak van de werkgever jegens gehandicapten, waarvan Luxemburg de leiding had, hebben hun vruchten afgeworpen en in december 1999 is hierover in Kopenhagen een seminar gehouden.

Wat betreft LEADER II zijn ondanks een aantal problemen op institutioneel en administratief gebied alle kredieten vastgelegd.De betalingen beliepen 51%. De lokale initiatiefnemers hebben zich verenigd in twee plaatselijke LEADER-groepen: Clervaux-Vianden en Redange-Wiltz. Aansluitend op een en ander is nu ook een 'contract' inzake volledige werkgelegenheid tot stand gekomen.

2.2.10. NEDERLAND

1. Hoofdpunten van de tenuitvoerlegging van de maatregelen per doelstelling

45.

Doel


STELLING 1

In 1999 is in Flevoland een technologisch startersfonds (Techno-fund) opgezet. Dit fonds is bestemd voor startende hightech ondernemingen en zogenaamde doorstarters, dat wil zeggen ondernemingen met veel potentieel die de startfase net zijn gepasseerd. Het fonds is bestemd voor de financiering van investeringen met een betrekkelijk hoog risicoprofiel voor met name de ontwikkeling van innovatieve acties (producten, dienstverlening, processen en dergelijke). Het fonds is een zogenaamd revolverend fonds, maar in verband met de hoge financiële risico's is het waarschijnlijk dat het beginkapitaal na een aantal jaren vermindert. Dit stelsel wordt toegepast met naleving van de de minimis-regel.

Werkgelegenheidsprogramma: Flevoland is een van de drie Nederlandse regio's die deelneemt aan de werkgelegenheidspacten. Hoewel het pact reeds eerder is afgesloten, begon het pas in 1999 volledig te functioneren. De activiteiten hadden betrekking op de volgende zaken: (i) Leer-/werkprojecten, waarin cursisten leren hoe ze een bedrijfsplan moeten opzetten; (ii) RTO (Regionale Transfer-Organisatie, met overheid en regionale partners) is van start gegaan en begint nu bedrijfsmatig te functioneren; (iii) In Urk (een oud vissersstadje) lijken de maatregelen voor diversificatie vruchten af te werpen. Verder is het de bedoeling om een regionaal platform voor werkgelegenheidsbeleid in te stellen. Met het oog op de uitvoering van toekomstige werkgelegenheidsplannen heeft deze regio een aanvraag ingediend voor nog een budget voor technische bijstand bij het werkgelegenheidspact, waarmee de kosten voor de organisatie tot het jaar 2001 kunnen worden betaald.

Dit jaar is de vierde evaluatie voor deze programma's uitgevoerd. In het verslag wordt gewezen op de sociaal-economische vooruitgang van de regio, de financiële vorderingen en de materiële resultaten. Het verslag vestigt de aandacht op organisatorische zaken en legt een verband met de toekomstige programmeringsperiode, waarbij aanbevelingen worden gedaan voor de afronding van het huidige programma, de toekomstige organisatiestructuur en de manier waarop het programma moet worden afgebouwd. De belangrijkste punten kunnen als volgt worden samengevat.

Indicatoren m.b.t. resultaten en acties, deelnemers, enz. moeten al bij indiening van een project worden verstrekt. Deze factoren worden, naast de financiële zaken, nauwlettend in het oog gehouden. Hoewel het effect van indicatoren alleen na verloop van zekere tijd kan worden gemeten, waren de meeste doelstellingen op het moment van evaluatie reeds bereikt (aantal adviezen aan kleine en middelgrote ondernemingen, innovatie in verband met milieukwesties, aantal m2 nieuwe bedrijfsruimten). Anderzijds waren een aantal geplande resultaten nog lang niet verwezenlijkt. Het betrof onder andere starterssteun, verbetering van het waterbeheer uitgedrukt in ha , natuurontwikkeling.

In 1999 heeft de Commissie het programma gewijzigd. De bijstand werd verhoogd met ongeveer 2,5 miljoen EUR uit de indexatie en nog eens 2,5 miljoen EUR die van het nationale visserijprogramma uit hoofde van doelstelling 5A werden overgeheveld. Het laatste bedrag is bestemd voor de financiering van de verminderde visserij-inspanning vanuit de haven van Urk. De wijziging van het programma had ook betrekking op overdrachten van kredieten tussen prioriteiten en maatregelen. Extra aandacht is besteed aan de aanpassing en modernisering van de vissersvloot. Nog belangrijker echter was de aandacht voor de maatregel stedelijke ontwikkeling.

In verband met het lage bestedingsniveau van de ESF-kredieten in de voorgaande jaren jaren moest in 1999 nog ongeveer tweederde van de totale bijstand worden vastgelegd. Het arbeidsbureau, belast met de uitvoering van de ESF-maatregelen, is er met veel extra inspanning in geslaagd om het restant van de begroting vast te leggen. Bijgevolg zal een groot aantal van de betrokken projecten worden uitgevoerd in de jaren 2000 en 2001. Dankzij de positieve ontwikkelingen op de Nederlandse arbeidsmarkt is het aantal werklozen aanzienlijk gedaald, ook in Flevoland. De steun uit het ESF is gegaan naar mensen die veraf stonden van de arbeidsmarkt en een individueel aangepast integratietraject inclusief sociale zorg nodig hadden. Het regionale arbeidsbureau en de gemeenten hebben nauw samengewerkt bij het opzetten van dit soort projecten, ook ondernemingen en brancheorganisaties namen deel aan de door het ESF gesubsidieerde opleidingsmaatregelen. Een groot aantal opleidingen had betrekking op ICT.

46.

Doel


STELLING 2

Op verzoek van de betrokken regio's heeft de Commissie in 1999 besloten tot wijziging van de programma's voor alle vijf Nederlandse doelstelling 2-regio's. De wijziging betrof een verhoging van de EU-bijstand naar aanleiding van de indexatie, de overdracht van kredieten tussen prioriteiten en maatregelen, en in de meeste gevallen aanpassing van de begrotingen met overdrachten tussen jaartranches.

Feiten uit het laatste programmajaar: Zuid-Limburg. Het programma is onderverdeeld in vier prioriteiten.

Het toezichtcomité besloot in juni 1999 tot een verschuiving van de EFRO-bijstand tussen maatregelen waarbij de verhouding tussen de zwaartepunten Infrastructuur en Bedrijfsleven werd gewijzigd van respectievelijk 52%-45% naar 70%-27% van de totale EFRO-kredieten. In juli 1999 moest de Europese Commissie de bijstand uit het EFRO voor het grensoverschrijdende industriegebied Heerlen-Aachen schorsen in verband met een mogelijke overtreding van de Habitat-richtlijn. De Europese Commissie, dat wil zeggen DG Milieu, heeft opdracht gegeven tot een onafhankelijk onderzoek naar de situatie van de populatie wilde hamsters (de korenwolf). In de regio Twente heeft de Commissie twee maatregelen goedgekeurd. Het betreft de stimuleringsmaatregel en het innovatiefonds. Met de stimuleringsmaatregel wordt de invoering van vernieuwingen in kleine en middelgrote ondernemingen bevorderd. Het innovatiefonds was oorspronkelijk in de voorafgaande programmeringsperiode opgezet en is bedoeld om risicodragend kapitaal te verstrekken voor innoverende projecten in Twente. Het is met name gericht op ondernemingen die zich bezighouden met nieuwe technologieën of nieuwe combinaties van producten en markten aanboren. De regio Groningen-Drenthe heeft in samenwerking met de Commissie en andere EU-regio's een onderzoek afgerond naar duurzame ontwikkeling voor deze regio. In het kader hiervan zijn een aantal workshops georganiseerd voor de betrokken lokale partners. Dit onderzoek mag worden beschouwd als een belangrijke inbreng voor de komende programmeringsperiode waarin deze doelstelling 2-regio deel zal uitmaken van een groter geheel. Eén van de belangrijkste projecten van dit EPD, de spoorlijn Starkenborgh-Sauwerd, is in 1999 van start gegaan. Dankzij de overdracht van middelen tussen de verschillende maatregelen als gevolg van de wijzigingsbeschikking van de Commissie komen er meer kredieten beschikbaar voor het bedrijvenpark Atalanta in Emmen. Tenslotte wordt opgemerkt dat er in samenwerking met het programma Groningen-Drenthe uit hoofde van doelstelling 5b een uitgebreide voorlichtingscampagne in de pers zal worden gevoerd naar aanleiding van de resultaten van het huidige programma. In het gebied Arnhem-Nijmegen is binnen het zwaartepunt Toerisme het accent verlegd van congres- en gezondheidstoerisme naar toeristische attracties. Er zitten met name veel projecten in de pijplijn voor de specifieke maatregel Bereikbaarheid binnensteden. In Zuidoost-Brabant heeft de Commissie haar goedkeuring verleend aan een fonds voor risicodragend kapitaal dat krediet en kapitaal moet verstrekken in aanvulling op bestaande startersfondsen, zoals het regionaal technologisch startersfonds.

Op het gebied van het menselijk potentieel richten de maatregelen in de doelstelling 2-regio's zich voornamelijk op de opleiding van werknemers, om die, in een regionale economie met sterk veranderende bedrijfsactiviteiten, nieuwe vaardigheden bij te brengen. Een ander belangrijk onderdeel van de ESF-bijstand in het kader van doelstelling 2 is gericht op de inschakeling van langdurig werklozen in de arbeidsmarkt.

De tussentijdse evaluatie van het programma is in 1999 afgerond. Uit deze evaluatie blijkt dat het programma succesvol is met betrekking tot de uitvoering van de belangrijkste prioriteit, te weten Versterking van het industriële netwerk. Toerisme is echter nog een zorgpunt: de ontwikkeling van projecten is bij gebrek aan een regionale aanpak niet op gang gekomen.


47.

Doel


STELLINGEN 3 EN 4

De gebeurtenis van 1999 was dat bij een controleonderzoek onregelmatigheden zijn ontdekt in de einddeclaraties van een aantal ESF-projecten. De Commissie reageerde met de opschorting van alle ESF-betalingen, met uitzondering van die voor doelstelling 4, totdat de Nederlandse overheid kon aantonen dat de noodzakelijke tegenmaatregelen waren genomen om de onregelmatigheden te corrigeren en verder te voorkomen. De Nederlandse overheid kwam snel in actie en hierdoor konden de betalingen worden hervat.

Ook zijn in 1999 zijn de laatste resultaten van de tussentijdse evaluatie bekend gemaakt, nog net vóór aanvang van de programmering van de nieuwe periode.

Voor doelstelling 3 is de belangrijkste conclusie dat de behaalde resultaten behoorlijk gunstig zijn. Het percentage geplaatsten (dat wil zeggen mensen die na afloop een baan vinden) ligt afhankelijk van de doelgroep tussen 60 en 90. Uit de evaluatie blijkt dat doelstelling 3 erin is geslaagd ook degenen met de grootste afstand tot de arbeidsmarkt te bereiken. Toch is het aandeel kansarmen bij de ESF-maatregelen niet groter dan hun aandeel in de werkloosheid, wat betekent dat ondanks de groeiende arbeidsmarkt hun relatieve positie niet is verbeterd via het ESF. De belangrijkste, soortgelijke conclusie van de tussentijdse evaluatie voor doelstelling 4 is: de beschikbare begroting is volledig benut door de uitstekende opleidingsmogelijkheden voor werknemers dankzij de zogenaamde opleidings- en onderwijsfondsen per bedrijfstak. Deze fondsen worden gefinancierd door de sociale partners die een percentage (tussen 0,2 en 1,25%) van de loonsom in de bedrijfstak afdragen. Het belangrijkste doel van doelstelling 4 lijkt hiermee te zijn bereikt. Werknemers en werkgevers zijn hierdoor in hoge mate gaan beseffen dat het noodzakelijk is om voortdurend te investeren in opleidingen om de inzetbaarheid van werknemers te kunnen handhaven. De exacte omvang van de bijdrage is moeilijk in cijfers uit te drukken, maar er kan rustig gesteld worden dat doelstelling 4 als katalysator heeft gewerkt. Aan het eind van de periode bleek dat de ESF-bijstand uit hoofde van doelstelling 4 ten bedrage van 165 miljoen EUR ten goede is gekomen aan ongeveer 170.000 werknemers.

Het bereik was over het geheel genomen bevredigend: 58% van alle deelnemers was werkzaam in kleine en middelgrote ondernemingen en veel laag opgeleide werknemers, hoewel voornamelijk in grotere ondernemingen, hebben van het programma geprofiteerd.

48.

Doel


STELLING 5A - Landbouw

Het EPD voor de verbetering van de verwerking en afzet van landbouw- en bosbouwproducten verloopt naar behoren. De steun is geconcentreerd binnen de sectoren vlees, melk en zuivelproducten, fruit en groente, eieren en slachtpluimvee en aardappels. Omdat het EPD nu in het laatste jaar van uitvoering is, hebben de Nederlandse autoriteiten besloten tot herprogrammering om het programma tot een goed einde te kunnen brengen, en om tegelijk een voorziening te treffen voor het bedrag dat nodig is voor de evaluatie van het programma.

Van de kredieten voor doelstelling 5A-Landbouw was eind 1999 81% vastgelegd. Het betalingsniveau van deze doelstelling is minder bevredigend. Slechts 32% van de kredieten was betaald. De Commissie heeft haar bezorgdheid over deze langzame uitvoering enkele malen aan de Nederlandse autoriteiten kenbaar gemaakt.Er resten echter nog twee jaar om het programma af te ronden.

49.

Doel


STELLING 5A - Visserij

Na een zeer trage start in het begin van de programmeringsperiode 1994-1999 is in 1999 een extra inspanning geleverd om het programma vóór de sluitingsdatum van 31 december 1999 weer op koers te krijgen. Nederland slaagde er in 1999 inderdaad in om met name wat betreft de maatregel Voorzieningen vissershavens een groot deel van de achterstand in te lopen. Bij de betalingen zijn echter geen vorderingen gemaakt en het betalingspercentage voor het hele programma bedraagt dan ook slechts 28%.

50.

Doel


STELLING 5B

De uitvoering van de doelstelling 5B-programma's is in 1999 in Nederland tot tevredenheid vooruitgegaan. Voor alle EPD's samen is 96% van de kredieten per eind 1999 vastgelegd en 46% betaald. De met de uitvoering van het ESF belaste regionale arbeidsbureaus moesten namelijk nog de helft van de totale ESF-bijstand vastleggen in verband met de vertraagde start van de uitvoering en het lage bestedingspercentage gedurende de eerste jaren van de programmeringsperiode. In de loop van 1999 zijn voor de EPD's Friesland, Groningen-Drenthe, Overijssel, Limburg en Zeeland vijf wijzigingen goedgekeurd. Deze hebben betrekking op verschuivingen tussen zwaartepunten of maatregelen, overdrachten van niet-bestede kredieten en de toekenning van de financiële middelen van de indexatie.

Vier van de vijf betrokken regio's (Friesland, Groningen-Drenthe, Overijssel en Limburg) concentreerden zich op de oprichting van nieuwe ondernemingen en op het toerisme en verfraaiing van het landschap, terwijl Zeeland vooral het accent legt op diversificatie in de landbouw.

2. De communautaire initiatieven

De financiële middelen die beschikbaar zijn gekomen via de indexatie voor de vier URBAN-programma's in Nederland bedroegen in totaal 1.058.000 EUR. Hiervan ging 155.000 EUR naar elk van de programma's voor Amsterdam en Den Haag, Rotterdam kreeg 548.000 EUR en 200.000 EUR werd bestemd voor het PEACE-programma voor Noord-Ierland. In Amsterdam-Zuidoost is nog meer aandacht gegeven aan verbetering van de infrastructuur voor en bevordering van de werkgelegenheid, door middel van voorzieningen voor nieuwe, kleine ondernemingen. In Den Haag-Schilderswijk moest het bijstandspercentage in 1999 worden gewijzigd, omdat duidelijk werd dat een groot deel van de voor URBAN gemelde maatregelen niet subsidiabel was. Bijgevolg kon een aantal projecten niet meer in het kader van het nieuwe financieringsplan worden uitgevoerd. In Rotterdam-Delftshaven besloot het toezichtcomité, gezien de projecten in de pijplijn, de EFRO-bijstand anders over de verschillende maatregelen te verdelen. Uit de tussentijdse evaluatie bleek een voorkeur voor meer infrastructuurprojecten ten koste van maatregelen die meer gericht zijn op sociale ondersteuning en steun aan het bedrijfsleven. Voor Utrecht-Kanaalstraat heeft het comité op 1 juli 1999 een tweede financiële wijziging goedgekeurd, omdat het duidelijk werd dat in verband met wettelijke en planningsprocedures een aantal van de projecten voor basisvoorzieningen niet vóór de einddatum kon worden vastgelegd. De daardoor vrijgemaakte middelen zijn gebruikt om extra projecten mede te financieren in het kader van de maatregel Economische activiteiten, waaronder een bedrijvencentrum.

In het kader van het INTERREG II-C-programma IRMA (bestrijding van overstromingen en hoog water in de stroomgebieden van de Rijn en de Maas) zijn de hoogste subsidies toegekend voor infrastructuurprojecten. Deze hebben met name betrekking op het verplaatsen van dijken en verhoging van het wateropnemend vermogen van de bodem. Het IRMA-programma bevordert grensoverschrijdende initiatieven. Nederland heeft hierin voor een bedrag van 10 miljoen EUR meegedaan ten behoeve van dijkverplaatsing en het creëren van retentiebekkens in de deelstaat Noordrijn-Westfalen (Duitsland). Deze projecten verminderen het risico van hoog water zowel in Duitsland als in Nederland. Nederland werkt ook met België samen in het kader van een project voor de dijken langs de Maas, genaamd Maasdijkenplan. Aanleiding tot dit Vlaamse initiatief waren de overstromingen in 1993 en 1995. De plannen, ontwerpen en resultaten van dit project worden uitgewisseld met de Nederlandse dienst voor beheer van het Maaswater (Rijkswaterstaat).

De uitvoering van de 112 in 1997 bij de tweede projectaanbesteding uitgekozen projecten in het kader van het WERKGELEGENHEID-programma wordt voortgezet. Daarnaast zijn verschillende themabijeenkomsten georganiseerd op nationaal niveau waaronder congressen over bepaalde aspecten van NOW, YOUTHSTART en INTEGRA. Het streven is om de ideeën en voorbeelden die tijdens deze bijeenkomsten zijn vermeld, te integreren in het algemene beleid. In het kader van ADAPT waren in 1999 142 bij de tweede projectaanbesteding uitgekozen projecten in uitvoering. Bij de meeste van deze projecten is communicatie- en informatietechnologie een zeer belangrijk onderdeel. In de loop van het jaar zijn verschillende nationale themabijeenkomsten gehouden en is een gids voor grote projecten gepubliceerd. Dit alles helpt om de bekendmaking van de resultaten te bevorderen. In 1999 hebben de transnationale themagroepen hun werkzaamheden in het kader van WERKGELEGENHEID en ADAPT voortgezet. Nederland neemt deel aan vier themagroepen, namelijk nieuwe arbeidsplaatsen en toegangswegen tot werk (beide horizontale thema's) en verantwoordelijkheid voor met uitsluiting bedreigde personen (WERKGELEGENHEID-INTEGRA) en actieve deelname van jongeren (YOUTHSTART). Bovendien is Nederland betrokken bij andere thema's zoals tweedeling van de arbeidsmarkt (WERKGELEGENHEID-NOW).

De uitvoering van het LEADER II-programma verloopt volgens plan. Eind 1999 was aan Nederland uit hoofde van vier programma's een bedrag van ongeveer 2,2 miljoen EUR betaald, wat neerkomt op ongeveer 48% van de bijstand uit het EOGFL-Oriëntatie.

De speciale inspanningen die in 1999 zijn gedaan voor PESCA - buiten de doelstelling 1-regio - leidden tot een vrijwel volledige uitvoering van dit programma.De uitvoering van het PESCA-programma in de doelstelling 1-regio zelf (het kleinste deel) verliep minder bevredigend.


2.2.11. OOSTENRIJK

1. Hoofdpunten van de tenuitvoerlegging van de maatregelen per doelstelling

Maatregelen ter bevordering van gelijke kansen voor vrouwen en mannen in Oostenrijk

In het kader van het URBAN-programma voor Graz is een project uitgevoerd waarbij vrouwen getraind werden in het gebruik van Internet, omdat slechts één op de vier Internetgebruikers vrouw is. In het zogenaamde Internetcafé worden cursussen gegeven voor vrouwen in het URBAN-gebied om de drempel voor vrouwen met kleine kinderen, vrouwen met een laag opleidingsniveau en buitenlanders te verlagen. Daarnaast organiseert het mobiele deel van het Internetcafé cursussen ter plaatse om de doelgroepen nog beter te bereiken.

In het kader van het INTERREG II A-programma voor Alpenrhein-Bodensee-Hochrhein beoogt het project de totstandkoming van een netwerk van centra voor dienstverlening en informatieverstrekking aan vrouwen en jonge meisjes in het Vorarlberggebied, Lichtenstein en Zwitserland waarbij het verzamelen van informatie en het uitwisselen van middelen wordt bevorderd en het publiek over het algemeen bewust wordt gemaakt van de situatie van vrouwen.

51.

Doel


STELLING 1

De economische ontwikkeling van Burgenland, de enige doelstelling 1-regio in Oostenrijk, bleef ook in 1999 positief. Het aantal nieuwe banen nam licht toe, maar de werkloosheid bleef op hetzelfde betrekkelijk lage niveau steken dankzij de toename van het aantal werkende personen. In Burgenland steeg het aantal banen naar meer dan 80.000. Dit aantal is nooit eerder bereikt. Vooral de toename van het aantal banen voor vrouwen was opmerkelijk. Hiermee doet Burgenland het zelfs beter dan geheel Oostenrijk wat betreft de werkloosheid en de langdurige werkloosheid, waarbij wel gezegd moet worden dat veel werknemers buiten de regio werkzaam zijn.

Voor de programmeringsperiode 1994-1999 moest de totale beschikbare begroting uit de EU en van de lidstaat zelf voor eind december worden vastgelegd. Sinds de aanvang van het programma zijn 1.070 projecten beoordeeld waarvan er 779 zijn goedgekeurd. Het toezichtcomité heeft verschillende aanbevelingen gedaan voor wijzigingen waarmee de volledige begroting kon worden benut. De belangrijkste wijziging betrof de accentverlegging van de prioriteit bedrijven en industrie naar onderzoek en ontwikkeling, in overeenstemming met de EU-zwaartepunten. Naar verwachting levert het programma 6.600 nieuwe en behouden banen op, steun aan 225 nieuwe en behouden ondernemingen, 1.060 extra bedden in de toeristensector en de opleiding van 11.000 mensen in het kader van de ESF-maatregelen. Het percentage vrouwen dat deelneemt aan projecten die door het ESF worden medegefinancierd, bedraagt 45%. Dit komt mede doordat het aantal vrouwen dat deelneemt aan beroepsopleidingen voor werknemers is gestegen. De deelname van vrouwen aan projecten op het gebied van onderzoek en ontwikkeling en aan managementcursussen was laag. 36% van de begunstigden van het ESF-programma betrof jonge mensen onder de 25 jaar.

De Oostenrijkse regering heeft op 27 oktober het ontwerpprogramma uit hoofde van doelstelling 1 voor de periode 2000-2006 officieel bij de Commissie ingediend. De Commissie heeft het programma op 9 november voor de onderhandelingsronde goedgekeurd. De eerste onderhandelingen vonden op 17 december in Eisenstadt plaats. In vergelijking met de programmeringsperiode 1995-1999 richt het nieuwe programma zich meer op de mogelijkheden in de regio zelf en niet zo zeer op het aantrekken van grote investeringen van buiten af. Dit betekent dat het programma meer aandacht gaat schenken aan het MKB en startende ondernemingen. Bovendien komt er meer aandacht voor internationalisering, overdracht van innovatie en technologie en de totstandkoming van netwerken voor samenwerking tussen bedrijven. Een andere belangrijke wijziging behelst de overstap van de traditionele investeringsregelingen naar meer innovatieve financieringsinstrumenten.

52.

Doel


STELLING 2

In het omvangrijkste programma, dat voor Stiermarken bestemd is, wordt in het kader van de 2.488 gesteunde projecten gestreefd naar 2.895 nieuwe arbeidsplaatsen en het behoud van 23.354 banen. Er worden 166 O&O-projecten gesteund en 10 centra voor technologie en vernieuwing opgezet en/of uitgebreid. In Beneden-Oostenrijk worden 274 investeringsprojecten gefinancierd (29 milieuprojecten en 52 O&O-projecten), 574 adviseringsprojecten en 38 projecten voor technische bijstand. Het is de bedoeling dat er in de industrie en het bedrijfsleven 1.094 nieuwe arbeidsplaatsen bijkomen en 7.120 banen behouden blijven. In de toeristenindustrie gaat het om 62 nieuwe arbeidsplaatsen en 155 te behouden banen. In het kader van het kleinere programma voor Opper-Oostenrijk wordt steun verleend aan 212 projecten waarbij naar verwachting 345 nieuwe arbeidsplaatsen worden geschapen en 2.195 nieuwe banen behouden blijven. Het kleinste programma, dat voor Vorarlberg, steunt 303 projecten, met een planning voor 458 nieuwe arbeidsplaatsen en het behoud van 3.069 banen.

De Commissie en de Oostenrijkse regio's zijn in 1999 een aantal malen in vergadering bijeen geweest waarbij de richtsnoeren voor de nieuwe programmeringsperiode uiteengezet zijn en er gesproken is over de ontwerpplannen voor de nieuwe programmeringsperiode. De kern van de ontwikkelingsstrategieën voor alle nieuwe programma's is aandacht voor kleine en middelgrote ondernemingen, ontwikkeling van clusters en samenwerkingsverbanden en de overstap naar meer innovatieve financieringsregelingen en soms zelfs naar risicodragende fondsen.

53.

Doel


STELLINGEN 3 EN 4

In oktober 1999 heeft het toezichtcomité de uitvoering van het programma uit hoofde van doelstelling 3 tot eind 1998 besproken. Het bleek dat 46.000 personen van de programma's hadden geprofiteerd.28.000 van hen hadden deelgenomen aan opleidingscursussen en 18.000 hadden geprofiteerd van werkgelegenheidssteun. Vrouwen vertegenwoordigden de helft van de begunstigden. Voor de eerste keer was het merendeel van de begunstigden (54%) jonger dan 25 jaar. Mensen boven de 45 jaar maakten voor 11% deel uit van de doelgroepen, waarin vooral langdurig werklozen een groot aandeel hadden. Uit de evaluatie van het programma blijkt dat de succesvolle toetreding tot de arbeidsmarkt afhangt van de opleidingsmaatregel waarvan iemand heeft geprofiteerd en ook van een juiste combinatie van de modules. Van de module beroepskeuzeadvisering hadden de meeste mensen baat gehad. Mensen die een gespecialiseerde beroepsopleiding volgen hebben de meeste kans om na een periode van zes maanden werk te vinden.

Voor doelstelling 4 gingen de besprekingen op nationaal niveau en binnen het toezichtcomité voornamelijk over de wijze waarop voor de nieuwe programmeringsperiode lering kan worden getrokken uit de opgedane ervaringen. Vastgesteld is dat men er goed in geslaagd is om werknemers in het MKB op te leiden en dat modernisering van de organisatiestructuur van het bedrijfsleven en opleidingen op het gebied van de communicatietechnologieën de belangrijkste doelstellingen bij de programma-uitvoering waren. Daar het programma echter een groot aantal verschillende activiteiten betrof (34.000 tot eind 1997) en er vooraf geen doelstellingen waren vastgelegd, bleek het moeilijk om de exacte invloed van het programma te meten.

54.

Doel


STELLING 5A - Landbouw

In het kader van de maatregelen voor een verbeterde landbouwstructuur is 185 miljoen EUR besteed ter compensatie van de natuurlijke handicaps van 99.000 boeren in de Oostenrijkse probleemgebieden die op dit moment 69% van de oppervlakte cultuurgrond uitmaken.

In het kader van de steun voor verwerking en afzet van land- en bosbouwproducten waren eind 1999 651 projecten goedgekeurd. De EOGFL-O-maatregel concentreert zich op de sectoren vlees, melk en melkproducten. In 1997 zijn bosbouwproducten in het programma opgenomen.

55.

Doel


STELLING 5A - Visserij

Het spreekt vanzelf dat met het programma 5a-Visserij in het geval van Oostenrijk een zeer gering bedrag is gemoeid (2,1 miljoen EUR). Per 31 december 1999 waren alle kredieten vastgelegd.

56.

Doel


STELLING 5B

Eind 1999 hebben de toezichtcomités de balans opgemaakt voor de verschillende vergevorderde deelprojecten in het kader van het GPD voor doelstelling 5b. De wijzigingen in de financiering van de programma's waren bedoeld om te komen tot vastlegging van het totale bedrag aan EU-kredieten en de resterende geplande uitgaven voor reeds uitgevoerde projecten (reeds bestede kredieten) en voor ingediende, maar nog in behandeling zijnde, bijstandsverzoeken zo zorgvuldig mogelijk te verdelen. Net als in de voorafgaande jaren hebben de zeven toezichtcomités de verschillende uitgaven voor technische bijstand onderzocht en geluisterd naar de uiteenzetting van de verschillende diensten en ministeries waarop de nationale en communautaire controle betrekking had. Het ministerie van Justitie heeft melding gemaakt van een nationale controle in het kader van het EFRO-programma in Stiermarken, die geleid heeft tot een bijstelling naar beneden van de voor dit Fonds in aanmerking komende uitgaven.

2. De communautaire initiatieven

Met het oog op de volledige concrete besteding van de EU-kredieten uit hoofde van alle programma's voor communautaire initiatieven hebben de toezichtcomités wijzigingen voorgesteld, die door de Commissie zijn goedgekeurd.

Net als in het jaar ervoor hebben de toezichtcomités voor de programma's in het kader van INTERREG IIA aan de buitengrenzen van Oostenrijk met Hongarije, Tsjechië, Slowakije en Slovenië vergaderd samen met of in nauw overleg met de PHARE-comités (grensoverschrijdende samenwerking), om de aansluiting tussen deze twee instrumenten te verhogen. Aan de binnengrenzen is verder gewerkt aan de uitvoering van een groot aantal verschillende projecten. Voor alle INTERREG-programma's zijn de voorbereidingen voor de nieuwe programmeringsperiode tussen Oostenrijk en de buurlanden van start gegaan. Voor het programma INTERREG IIC-CADSES (Midden, Adriatische Zee, Donau en Zuid-Oosten) is de derde oproep tot het indienen van projecten half februari 1999 afgesloten en het toezichtcomité heeft het verslag over de tussentijdse uitvoering van dit programma goedgekeurd. Voorts zijn extra kredieten beschikbaar gesteld uit het Italiaanse MKB-programma (Italië is een van de vier lidstaten dat aan dit programma deelneemt) en uit de indexatie.

In verband met de versnelde uitvoering van de URBAN-programma's hebben de voor Graz en Wenen bestemde programma's extra financiering ontvangen uit andere programma's voor communautaire initiatieven in Oostenrijk.

Op het gebied van het menselijk potentieel lag het accent bij ADAPT op integratie van de resultaten in het algemene beleid door middel van uitwisseling van ervaringen. Eén groep projecten betrof het opzetten van netwerken in het MKB en een tweede groep hield zich bezig met regionale netwerken in het kader waarvan een groot congres is georganiseerd in Graz met als thema lerende regios'. De anderen thema's in Oostenrijk betroffen levenslang leren en leren op afstand. De tweede serie communautaire initiatieven ADAPT en WERKGELEGENHEID (1997-1999) had betrekking op 98 projecten, waarvan de meeste eind 1999 waren afgerond. Kennelijk heeft Oostenrijk uit hoofde van WERKGELEGENHEID bepaalde doelgroepen extra aandacht gegeven.Het ging met name om langdurig werklozen en mensen met weinig of geen officiële kwalificaties, met name oudere werknemers, vrouwen en jongeren. De belangrijkste thema's van de projecten in het kader van dit programma waren de totstandkoming van de informatiemaatschappij, antiracisme en gelijke kansen. Slechts enkele projecten (11 WERKGELEGENHEID en 7 ADAPT) ontvingen aanvullende financiering om de werkzaamheden in 2000 voort te zetten. De verlengingen zijn bedoeld om de projecten af te ronden, het resultaat ervan te verspreiden en de aanzet te geven tot de integratie van de resultaten in het beleid. Tijdens twee belangrijke nationale evenementen werd aandacht geschonken aan de resultaten van de initiatieven.In november 1999 is een HORIZON-congres georganiseerd waarin de aandacht werd gevestigd op netwerken van werkgevers als een mogelijkheid om meer arbeidsplaatsen te scheppen voor gehandicapten en een slotbijeenkomst in mei 2000 waarin de balans is opgemaakt van de projectresultaten en is vastgesteld welke invloed de twee initiatieven op het beleid hebben gehad. Oostenrijk publiceert eveneens een samenvatting over het thema Nieuwe arbeidsplaatsen in verband met de deelname van dit land aan de desbetreffende transnationale themagroep.Hierin worden de belangrijkste voorbeelden van optimale werkmethoden in het kader van ADAPT en WERGELEGENHEID voor Oostenrijk gegeven.

Het LEADER II-programma verloopt naar behoren. In het kader van dit programma is vooral voorrang gegeven aan maatregelen op het gebied van duurzame plattelandsontwikkeling. Er zijn 31 lokale LEADER-groepen in het leven geroepen en daarnaast zijn er nog negen andere groeperingen bij het programma betrokken. Met name in het midden en het zuiden van Burgenland hebben deze groepen via culturele projecten een doeltreffende bijdrage geleverd aan de versterking van de interne cohesie en de identiteit van de verschillende bevolkingsgroepen. Vermeldenswaardig is eveneens het in het Vorarlberg genomen initiatief voor de productie van traditionele kaassoorten volgens een zeer strikte bereidingswijze en met melk afkomstig van dieren die gevoed zijn met gras en hooi.

2.2.12. PORTUGAL

1. Hoofdpunten van de tenuitvoerlegging van de maatregelen per doelstelling

Maatregelen voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen in Portugal

Met uitzondering van het programma RIME (steunprogramma voor zeer kleine ondernemingen), waarin een verhoging is opgenomen voor het scheppen van werkgelegenheid voor vrouwen, bevat het Portugese CB geen specifieke maatregelen of acties voor vrouwen. RIME heeft een bijdrage geleverd aan het scheppen van 18.479 arbeidsplaatsen, waarvan 9.919 voor vrouwen.

In het kader van de Structuurfondsen zijn opleidingsmaatregelen uitgevoerd met steun van het ESF, maar de meeste projecten die door of voor vrouwen zijn ontwikkeld, worden uitgevoerd in het kader van de communautaire initiatieven WERKGELEGENHEID-NOW (ESF+EFRO) en LEADER (EOGFL+EFRO). Een paar voorbeelden: NOW: opvangcentra voor kinderen en afhankelijke volwassenen; centra voor startende ondernemingen; centra voor informatie, technische bijstand en advisering. LEADER: steun voor de diversifiëring van bedrijfsactiviteiten in het kader van de omschakeling van de landbouw.

In het kader van het ESF heeft het project ORIANA bijvoorbeeld tot doel sociale uitsluiting te voorkomen door het verbeteren van de persoonlijke en beroepsmatige vaardigheden van werkloze vrouwen, met het oog op hun (her)intreding. De opleidingsactie was gericht op de ontwikkeling van technische vaardigheden op het gebied van de bejaardenzorg en relationele vaardigheden. De opleiding is gedeeltelijk in de praktijk gegeven en is (organisatorisch en inhoudelijk) aangepast aan de specifieke situatie van de betrokken vrouwen.Omdat al deze vrouwen de zorg hadden voor kinderen leidde het project tot de oprichting van een crèche, die het de vrouwen mogelijk maakte de opleiding met succes af te ronden. Overigens stond deze crèche ook open voor kinderen van mensen die niet aan het project deelnamen.

Een ander voorbeeld dat hier genoemd kan worden vanwege de totaalaanpak is het project VIRAR, dat in Almada is uitgevoerd (een stad in de directe omgeving van Lissabon). Dit project had de volgende doelstellingen: de oprichting van een Documentatiecentrum (voor informatie over werkgelegenheid, juridisch advies, psychosociale steun), beroepsopleiding in bijvoorbeeld lokale dienstverlening, tuinieren, en dergelijke om zo de toegangsmogelijkheden tot de arbeidsmarkt te diversifiëren en tenslotte de oprichting van een starterscentrum voor ondernemingen op het gebied van lokale dienstverlening, als vervolg op de initiatieven op het gebied van het zelf scheppen van werk en het oprichten van zeer kleine ondernemingen door vrouwen.

Over andere programma's, met name het deelprogramma GEZONDHEID, kan hier vermeld worden dat in 1999 een studie over de rol van vrouwen in de volksgezondheid is gepubliceerd, waaruit blijkt dat veel belang wordt gehecht aan de dimensie van de gelijke kansen. Daarnaast is via de ESF-maatregel een cursus georganiseerd over geweld tegen vrouwen ten behoeve van werkers in de gezondheidszorg, om deze mensen zich bewust te laten worden van de rol die zij in dergelijke situaties hebben.


57.

Doel


STELLING 1

Geheel Portugal komt in aanmerking voor steun uit hoofde van de periode 1994-1999.

Het jaar 1999 werd gekenmerkt door het inlopen van de achterstand bij sommige maatregelen (een aantal maatregelen van het programma Bevordering van het regionaal ontwikkelingspotentieel, het programma Sociale integratie en, in het bijzonder, de steunregeling voor de handel Procom). Aan het eind van het jaar was 99% van de kredieten van de periode vastgelegd, waardoor een succesvolle uitvoering van het CB verzekerd was. De betalingen beliepen aan het eind van het jaar 89%, eveneens een uitstekend uitvoeringsniveau omdat de betalingen nog tot eind 2001 kunnen plaatsvinden. Wat betreft de goedkeuring van de grote projecten kan hier vermeld worden dat 12 elektrische stellen zijn aangeschaft voor de spoorlijn Norte en vier voor de streekspoorlijn van Sintra.Met deze aanschaf worden de moderniseringsinspanningen van de Portugese spoorwegen voortgezet, met name op het gebied van een grotere veiligheid en meer comfort voor de passagiers.

Wat betreft de menselijke hulpbronnen konden dankzij de herziening van het OP Beroepsopleiding en werkgelegenheid de in 1998 niet-bestede bedragen van de maatregelen betreffende initiële opleiding en de opleiding van docenten worden vrijgemaakt ter uitbreiding van de her- en bijscholing van werklozen, de gesubsidieerde arbeidsplaatsen, het leerlingstelsel en de beroepsopleiding van overheidsambtenaren. Daarnaast zijn de deelprogramma's voor onderwijs (ongeveer 20 miljoen EUR voor de scholen voor beroepsonderwijs) en wetenschap en technologie (9,5 miljoen EUR voor gevorderde opleidingen voor menselijke hulpbronnen) geïntensiveerd. Het deelprogramma Gezondheid is versterkt met 3,7 miljoen EUR en binnen het deelprogramma INTEGRAR zijn de maatregel voor langdurig werklozen (ongeveer 6 miljoen EUR) en de maatregel voor sociale en economische integratie van gehandicapten (15 miljoen EUR) versterkt. De eindevaluatie van het effect van de ESF-maatregel in Portugal gedurende het CB 1994-1999 is van start gegaan. In het kader van dit onderzoek zijn de resultaten van de evaluaties die voor de programma's PRODEP, PAMAF, PESSOA en PEDIP reeds zijn uitgevoerd meegenomen en zijn nieuwe evaluaties uitgevoerd inzake de maatregelen voor beroepsgerichte her- en bijscholing van PESSOA en het deelprogramma Toerisme, de beroepscursussen van PESSOA, de sociaal-economische integratie van achtergestelde groepen en werklozen en de steun voor samenlevingsopbouw van INTEGRAR.

Op het gebied van de landbouw en de plattelandsontwikkeling is het onderdeel EOGFL van het CB (1994-1999) volledig herzien teneinde de nog beschikbare kredieten volledig te kunnen besteden. In het kader van deze herziening, die ook betrekking had op de verdeling van het indexeringsresultaat van 1999 (10 miljoen EUR), werden het deelprogramma Landbouw en het landbouwonderdeel van het door meerdere fondsen gefinancierde OP voor de Azoren en Madeira versterkt en werden de voor de PEDIZA-programma's en het PPDR toegekende kredieten verlaagd.

De financieringsplannen voor de drie deelprogramma's voor de visserij (Portugese vasteland, de Azoren en Madeira) zijn in 1999 twee keer gewijzigd. De bijdrage van het FIOV voor het programma voor het vasteland is met 10 miljoen EUR verlaagd, waarna dit bedrag gelijkelijk werd verdeeld tussen de visserij-programma's voor de Azoren en Madeira. Vervolgens werden de middelen nog eens met 7,873 miljoen EUR gereduceerd. De uitgaven waren geconcentreerd op maatregelen met betrekking tot de vloot en de verwerking en afzet van visproducten. De FIOV-bijdrage voor de Azoren en Madeira werd verhoogd met voor ieder 5 miljoen EUR uit het visserij-deelprogramma voor het Portugese vasteland en het financieringsschema van deze programma's werd aangepast op basis van het werkelijke uitgavenpatroon van de deelprogramma's. De uitgaven waren geconcentreerd op maatregelen met betrekking tot de vloot en de verwerking en afzet van visproducten.

Het regionale ontwikkelingsplan van doelstelling 1 (2000-2006) is in oktober door de nationale overheid ingediend, gevolgd door de operationele programma's. Dankzij dit tijdschema moet het nieuwe CB in de loop van maart 2000 aangenomen kunnen worden, gevolgd door de goedkeuringsbeschikkingen van de programma's. De overgang van het 2e naar het 3e CB zou dus zonder noemenswaardige problemen moeten kunnen verlopen.

2. De communautaire initiatieven

De financiële middelen van de programma's INTERREG II-C Zuidoost-Europa en REGIS zijn verhoogd. Voor de programma's INTERREG II A Grensoverschrijdende samenwerking, INTERREG II-C Droogte en MKB zijn deze middelen verlaagd. In het kader van het communautaire initiatief Interreg II-C is in mei 1999 een nieuw programma voor Portugal goedgekeurd dat tot doel heeft maatregelen op het gebied van de transnationale samenwerking met bepaalde regio's in Spanje, Frankrijk, Ierland en het Verenigd Koninkrijk te ondersteunen. Aan dit programma, met de naam Interreg II-C Atlantisch gebied is een communautaire bijdrage van 13,381 miljoen EUR verleend (waarvan 1,083 miljoen EUR voor Portugal). Dit programma gaat voornamelijk zaken financieren als onderzoeken, samenwerkingsacties en het opzetten van netwerken en is vooral gericht op steun voor toerisme, milieu, onderzoek, ontwikkeling, overdracht van technologie en vervoer.

Op het gebied van de menselijke hulpbronnen is het grootste deel van de 316 ADAPT- en WERKGELEGENHEID-projecten die voor de periode 1994-1999 geselecteerd waren in december 1999 afgerond. Met overgebleven middelen van het ADAPT-programma ging in de eerste helft van 1999 voor een beperkt aantal projecten een derde fase van start. Het doel was strategische projecten op nationale schaal op te zetten met als aandachtspunt de specifieke behoeften van een innoverende docentenopleiding en MKB-opleiding. De inspanningen van de beheersautoriteit waren er in 1999 vooral op gericht om van de bij andere projecten opgedane ervaringen te leren, met name via een reeks manifestaties over bepaalde onderwerpen, waarbij de initiatiefnemers van de projecten nauw betrokken waren. Met steun van de regering zijn twee grote bijeenkomsten georganiseerd in het kader van twee Europese themagroepen over het combineren van werk en gezinsleven en actieve deelname van jongeren. De thema-activiteiten op het gebied van het combineren van werk en gezinsleven sloten aan bij een nationale campagne over dit onderwerp, die de hele maand maart heeft geduurd. Initiatiefnemers van ESF-projecten op het gebied van gelijke kansen en van NOW-projecten leverden een grote bijdrage aan de informatieactiviteiten en de openbare discussie over dat onderwerp in forums door het hele land en in de media.

Wat betreft de plattelandsontwikkeling is de laatste herziening van LEADER II op 6 december door de Commissie goedgekeurd. Deze herziening had betrekking op de toekenning van het indexeringsresultaat van 1998 en 1999 en op het overhevelen van middelen tussen maatregelen en fondsen, met name de overdracht van de niet door het ESF gebruikte bedragen aan het EOGFL-afdeling Oriëntatie en het EFRO. Het uitvoeringstempo van het programma was goed.

Het PESCA-programma is in 1999 twee keer herzien. Bij de eerste herziening zijn de voor steun in aanmerking komende zones uitgebreid en de tweede herziening had betrekking op de toekenning van de uit de indexering voortvloeiende extra 0,608 miljoen EUR, de overheveling naar het FIOV van 1,7 miljoen EUR uit het EFRO en 1,993 miljoen EUR uit het ESF en de aanpassing van het financieringsplan op basis van het huidige uitgavenpatroon van het programma. De uitgaven hebben voornamelijk betrekking op maatregelen voor de reorganisatie van de visserijsector.

2.2.13. FINLAND

1. Hoofdpunten van de tenuitvoerlegging van de maatregelen per doelstelling

Maatregelen ter bevordering van gelijke kansen voor vrouwen en mannen in Finland

In het kader van het MoniNainen project leren vrouwen zelfstandig initiatieven te ontplooien. Het is een flexibel project gebaseerd op de behoefte die vrouwen op dit moment hebben aan opleiding. Van kandidaten die tot het project toegelaten wilden worden, werd verlangd dat zij een idee op het zakelijke vlak hadden. Het project is uitgevoerd door de universiteit van Lapland.Het ging in januari 1997 van start en is in 1998 uitgebreid tot de hele provincie Lapland. In totaal zijn in het kader van dit project 90 vrouwen opgeleid in het ondernemerschap of omgeschoold naar een nieuwe loopbaan. Voor aanvang volgden alle deelneemsters een individueel traject van beroepskeuzetraining. De voor alle deelneemsters gemeenschappelijke cursus liep synchroon met de individuele cursusperiode. In heel Finland werden verschillende soorten opleidingen verzorgd al naar gelang de behoefte; de deelneemsters betaalden zelf hun reis- en verblijfkosten. Het was duidelijk dat veel aan het eigen initiatief werd overgelaten;elke deelneemster moest bijvoorbeeld zelf een stageplaats in een bedrijf vinden. Het initiatief had een positief effect, daar bedrijven in het gebied zeer geïnteresseerd bleken in deelname aan de cursussen.

Daar het MoniNainen-project bedoeld is voor vrouwen kwamen in de cursus ook typische vrouwenzaken aan de orde als communicatievaardigheden, een discussie over de positieve aspecten van het vrouwzijn, deelname aan projecten voor vrouwelijke ondernemers en een discussie over de onderwerpen die voor vrouwen interessant zijn. Dit soort zaken en het saamhorigheidsgevoel tijdens het project hebben het zelfvertrouwen van de vrouwen vergroot en ze vertrouwen gegeven in eigen kracht, wat tijdens de opleiding verder is versterkt. Tenslotte beschikken de deelneemsters na dit project over hun eigen ondersteunend vrouwennetwerk van deelneemsters en samenwerkende partners aan het project.

Het project heeft zeven nieuwe bedrijven opgeleverd en een viertal bedrijven in oprichting. Van de deelneemsters die de cursus hebben afgerond, heeft 55% werk gevonden.Dit is een zeer hoog percentage gezien het feit dat alle deelneemsters oorspronkelijk werkloos waren en het project is uitgevoerd in een regio met hoge werkloosheid.


58.

Doel


STELLING 2

Over het geheel genomen wordt geschat dat de beide programmeringsperioden, 1995-1996 en 1997-1999, voor doelstelling 2 in belangrijke mate hebben bijgedragen aan de groei van het bedrijfsleven en het aantal arbeidsplaatsen in de acht regio's in het westen en zuiden van Finland. Volgens het evaluatieverslag echter is het effect van het programma op de oprichting van nieuwe bedrijven beperkt, omdat de meeste bijstand is verleend aan reeds gevestigde productiebedrijven.De meeste nieuwe bedrijven zijn echter opgericht in de dienstverlening. Dit betekent een belangrijke les voor de nieuwe programmeringsperiode 2000-2006.

Met het oog op de maximale besteding van de EU-kredieten in het kader van het doelstelling 2-programma voor 1997-1999 zijn de resultaten van de indexatie, de extra middelen in Finse mark (uit de euroconversie) en niet gebruikte ESF-middelen verzameld en opnieuw onder de projecten verdeeld, waarbij rekening is gehouden met de meest recente evaluatiegegevens uit de herfst. Om dezelfde reden zijn er ook aan het eind van het jaar kleine wijzigingen aangebracht in het financieringsschema. Naar verwachting wordt voor de bekende projecten bijna 100% van de EU-financiering besteed. Eind 1999 was ongeveer 44% van de kredieten betaald aan de eindbegunstigden ter ondersteuning van de ongeveer 2.400 projecten van het programma. Het eindverslag over de programmeringsperiode 1995-1996 uit hoofde van doelstelling 2 is in juni 1999 ingediend, kort daarop gevolgd door het laatste verzoek om betaling.

59.

Doel


STELLINGEN 3 EN 4

Uit hoofde van doelstelling 3 waren eind 1999 in totaal 914 projecten voor de programmeringsperiode van start gegaan waaraan 125.000 mensen deelnamen. De Commissie heeft alle kredieten voor het programma vastgelegd, waarvan eind 1999 76% aan Finland was betaald. Uit hoofde van doelstelling 4 namen 150.000 mensen deel aan de 845 projecten die sinds het begin van de programmeringsperiode in 1995 in uitvoering zijn. De Commissie heeft aan Finland 74% van de totale financiering uitgekeerd. In 1999 is volledige vastlegging van alle kredieten gerealiseerd.

In mei 1999 is in Finland een evaluatiebijeenkomst georganiseerd. Bij deze gelegenheid gaven de beoordelaars van het programma hun visie over de uitvoering van het programma en de dankzij de ESF-maatregelen bereikte resultaten. De aanbevelingen zijn meegewogen bij de planning van de programmeringsperiode 2000-2006.

60.

Doel


STELLING 5A - Landbouw

In het kader van de maatregelen voor een doelmatige landbouwstructuur ligt de prioriteit bij de compenserende vergoedingen voor natuurlijke handicaps voor een gebied van 1,3 miljoen hectare. De overgebleven middelen zijn gebruikt voor steun aan startende ondernemingen met in totaal 2.065 begunstigden over de hele periode en voor investeringssteun aan 1.015 begunstigden, onder wie 273 jonge boeren.

Eind 1999 was 96% van de beschikbare kredieten voor de verwerking en afzet van landbouwproducten vastgelegd. De autoriteiten hadden 219 projecten goedgekeurd waarvan 118 voor vlees, 49 voor melk en zuivel, 27 voor fruit en groente, 15 voor aardappelen en 10 voor eieren en slachtpluimvee.

Eind 1999 waren er in totaal tien producentengroeperingen erkend in de landbouw van wie acht voor aardappelen en twee voor de biologische graanproductie.Bovendien bestonden er vijf erkende producentengroeperingen voor fruit en groenten.

61.

Doel


STELLING 5A - Visserij

Alle beschikbare kredieten van het programma waren voor 100% vastgelegd, maar de werkelijke bestedingen door de eindbegunstigden bedroegen slechts 61%. 1308 projecten zijn goedgekeurd. Ongeveer 40% van de vastgelegde kredieten was geïnvesteerd voor verwerking en afzet. Zowel voor visteelt als voor modernisering van de vloot is ongeveer 15% van de vastgelegde kredieten benut en de aanpassing van de visserij-inspanning beliep ongeveer 10%. In 1999 is het bedrag van de kredieten verhoogd door de toewijzing van de indexatiemiddelen over de hele periode 1995-1999.

62.

Doel


STELLING 5B

Alle kredieten op de begroting zijn volledig vastgelegd. Het gemiddelde percentage medefinanciering door de Europese Unie bedroeg 36% en het particuliere aandeel in de totale kosten bedroeg 42,6%. Het hele programma omvat 6.251 goedgekeurde projecten, waarvan 1.600 ontwikkelingsprojecten (72% van de overheidsfinanciering) en 4.651 bedrijfsprojecten (28% van de overheidsfinanciering) in samenhang met de ontwikkelingsprojecten. Toen er tegen het eind van het project meer ervaring was opgedaan, verliep de uitvoering doelmatiger en nam het aantal ontwikkelingsprojecten voor bedrijven snel toe.

Het programma uit hoofde van doelstelling 5b voor het Finse vasteland beoogt de ontwikkeling en diversificatie van kleine ondernemingen en dienstverlenende instanties, een beter concurrentievermogen van boerenbedrijven en aanpassing aan de eisen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB). Een kleiner, apart programma voor de Ålandeilanden richt zich op toerisme, kleine ondernemingen en duurzame ontwikkeling.

De kredieten van het programma voor het vasteland van Finland zijn gedurende het jaar enigszins aangepast door overdracht tussen regio's en tussen EFRO- en ESF-maatregelen met het oog op een doelmatige besteding van de middelen tegen het eind van de programmeringsperiode. Het toezichtcomité volgde de uitvoering van een aantal grotere samenwerkingsprojecten en ESF-projecten waaraan het de middelen uit de indexatie had toegekend. De beoordelaars deden voor de toekomst de aanbeveling om een eenvoudiger besluitvormingsmodel te kiezen en een maximale duur in te stellen voor de behandeling van aanvragen voor grotere samenwerkingsprojecten. Tijdens de laatste vergadering van het jaar heeft het toezichtcomité het eindverslag van de opeenvolgende tussentijdse evaluaties goedgekeurd.

63.

Doel


STELLING 6

Eind 1999 lag de prioriteit van het programma uit hoofde van doelstelling 6 bij de zorg om de nog overgebleven begroting voor projecten vast te leggen vóór de deadline van het eind van het jaar. In het hele gebied hebben de autoriteiten daarom alle nog aanhangige projecten bekeken om te zien of er nog middelen onbenut waren gebleven. In mei/juni heeft het toezichtcomité de laatste aanpassingen aan het financieringsschema goedgekeurd en zijn er fondsen tussen maatregelen en prioriteiten overgedragen, zijn de middelen van de indexatie over 1998 en 1999 toegekend en is ook een bedrag van 35,827 miljoen EUR overgedragen uit de middelen voor doelstelling 5a voor de gebieden buiten die van doelstelling 6. Deze laatste grote herprogrammering is op 29 november door de Commissie goedgekeurd. In december is het financieringsschema op nog enkele kleine punten aangepast om het nog beter te laten aansluiten op de in de praktijk gedane vastleggingen. Deze aanpassingen zijn in april 2000 door de Commissie goedgekeurd. Het programma heeft bijna 100% van de oorspronkelijk vastgelegde EU- kredieten benut.

2. De communautaire initiatieven

Ook voor de INTERREG-programma's lag de nadruk op de aanpassing van de financieringsschema's aan de werkelijke situatie in de praktijk met betrekking tot gefinancierde en nog aanhangige projecten. De drie programma's langs de Russische grens (Barentszzee, Karelië en Zuid-Oost-Finland) en het programma Zuid-Finland-Estland hebben allemaal voor de zomer een grote herstructurering ondergaan, gevolgd door enkele kleine aanpassingen tegen het eind van het jaar. Dientengevolge zijn de begrotingen van alle programma's volledig vastgelegd.

Het MKB-programma dat in de gebieden van doelstelling 2, 5B en 6 wordt uitgevoerd, verliep in vergelijking met eerdere jaren wat sneller, maar de kredieten waren eind 1999 nog niet helemaal vastgelegd. De beoordelaars van zijn van mening dat het programma voornamelijk effectief is geweest bij de totstandkoming van netwerken, de samenwerking en de ontwikkeling van dienstverlening aan het MKB. In de herfst is voor de initiatiefnemers een succesvolle bijeenkomst belegd.

De URBAN-programma's die in de steden Joensuu en Helsinki-Vantaa worden uitgevoerd, richten zich op de ontwikkeling van de lokale economie en werkgelegenheid. Bij deze projecten lag de nadruk op bevordering van werkgelegenheid in het algemeen en maatregelen voor langdurig werklozen en jonge mensen in de voorstedelijke doelgebieden in het bijzonder. In 1999 was 78% van de EU-kredieten in beide gebieden betaald.

Met betrekking tot het menselijke potentieel lag de nadruk binnen WERKGELEGENHEID en ADAPT op de verspreiding van de resultaten en de integratie ervan in het beleid. Het Noordse project voor overdracht van resultaten tussen Finland en Zweden is voortgezet, waardoor voornamelijk op het gebied van WERKGELEGENHEID-resultaten een grotere verspreiding mogelijk was. Finland heeft een congres in het kader van de transnationale themagroep Toegangswegen tot werk georganiseerd en is verder erg actief geweest bij de werkzaamheden in het kader van de nationale thema's. Beide initiatieven hebben in 1999 rechtstreeks invloed gehad op het Finse nationale werkgelegenheidsplan.

Eind 1999 werden in het kader van de plattelandsontwikkeling in totaal 2.775 LEADER-projecten gefinancierd.Voorts werd uitvoering gegeven aan 13 transnationale samenwerkingsprojecten. Een maatregel was reeds in 1998 nagenoeg afgerond;100% van de gereserveerde financiering is vastgelegd.

De kredieten voor het programma in het kader van PESCA zijn volledig vastgelegd, maar de werkelijke bestedingen door de eindbegunstigden bedroegen slechts 20%. 68 projecten zijn goedgekeurd. De middelen zijn voornamelijk gebruikt voor specifieke projecten, economische diversificatie en opleidingen.

2.2.14. ZWEDEN

1. Hoofdpunten van de tenuitvoerlegging van de maatregelen per doelstelling

Maatregelen ter bevordering van gelijke kansen voor vrouwen en mannen in Zweden

Doelstelling 5b.Een van de projecten van het programma voor Zuidoost-Zweden is erop gericht meer vrouwen aan te trekken die een eigen bedrijf willen oprichten, de deskundigheid in de diensten- en handelssector te bevorderen, en de status van bedrijfstakken die van oudsher door vrouwen gedomineerd worden te verhogen. Het project is bedoeld om licht te werpen op het ontwikkelingspotentieel van kleine ondernemingen, vrouwen en kleine ondernemingen zichtbaarder te maken en mensen ertoe te bewegen naar het betreffende gebied te verhuizen door gunstige omstandigheden te creëren voor vrouwelijke ondernemers. Er zal ter plaatse een commercieel adviseur werkzaam zijn die voorziet in advisering, informatieverstrekking enz. ter ondersteuning van vrouwelijke ondernemers. Het streven is 30 nieuwe bedrijven op te zetten en 35 nieuwe banen te creëren.

Een ander project, het Elektra-project, is erop gericht vrouwen op te leiden tot geluidstechnici zodat zij zich op de arbeidsmarkt voor geluidstechnici kunnen begeven, die sterk door mannen wordt gedomineerd. Er wordt naar gestreefd om vrouwen rolmodellen te laten zijn voor jonge vrouwen, die op de lange duur meer vrouwen ertoe zullen bewegen onconventionele beroepskeuzes te maken en op die manier een plaats te veroveren op de arbeidsmarkt. Twintig jonge vrouwen die de introductiecursus gevolgd hebben, moeten nu een gedegen kennis opdoen van de technische kanten van de culturele sector.80% van hen zal naar verwachting naar de technische beroepen doorstromen. Er worden twee introductiecursussen gehouden, gericht op de culturele sector (muziek en dergelijke), in geluids-, licht- en productietechniek. De cursus duurt drie maanden en omvat theorie, rondleidingen, gastsprekers en een stage. Tijdens de voortgang van het project zijn andere vormingsmogelijkheden voorzien op bovengenoemde gebieden. Een groep jonge vrouwen, Tjejernas, moet in cursusverband een dialoog opzetten en discriminerende structuren zichtbaar maken, door middel van evaluatiemethoden en forumspellen. Het project wordt uitgevoerd in samenwerking met lokale deelnemers in technische beroepen in de culturele sector, zoals productiemaatschappijen, muziekstudio's, Radio Gotland and Länsteatern.

64.

Doel


STELLING 2

In 1999 is de voortgang van de Zweedse doelstelling 2-programma's zeer bevredigend geweest. Voor alle vijf programma's was aan het eind van het jaar het volledige krediet vastgelegd, met een gemiddeld uitkeringstempo van ongeveer 69%. Teneinde de kredieten beter te kunnen besteden zijn in de loop van 1999 enkele kleine veranderingen aangebracht in alle programma's.

Het doel van de programma's is 19 350 nieuwe banen te scheppen en 1750 nieuwe bedrijven op te richten. Deze streefcijfers worden waarschijnlijk ruim overtroffen. Eind 1999 was het resultaat ongeveer 7700 nieuwe banen en 2100 nieuwe bedrijven, terwijl de tot nu toe genomen besluiten naar verwachting zullen leiden tot 22.500 nieuwe banen en 6000 bedrijven.

65.

Doel


STELLINGEN 3 EN 4

Het uitvoeringstempo van de doelstelling 3-programma's is ook in 1999 bevredigend geweest.Voor de periode 1995-1999 zijn alle fondsen vastgelegd. Eind 1999 waren in totaal 1929 projecten gestart, waarvan er 1591 voltooid waren. Het aantal deelnemers bedroeg 165.000, wat betekent dat de kwantitatieve doelstelling van 151.000 deelnemers aan het programma gehaald is. Naar schatting beloopt het totaal aantal deelnemers aan het eind van de periode 180.000. De deelnemers bestonden voor 49% uit langdurig werklozen, 40% jongeren en 11% immigranten en gehandicapten. In totaal waren 53% van de deelnemers vrouwen. 52% van de projecten vielen onder de maatregel voor deskundigheidsbevordering, 16% onder computercentra, 18% onder advisering, en 14% onder Eigen bedrijf opzetten. Deze laatste maatregel is na een trage start het meest succesvol geweest en heeft zich het snelst ontwikkeld. De gemeenten zijn de grootste stimulatoren geweest van projecten, maar de toename bij bedrijven en organisaties zonder winstoogmerk is ook opmerkelijk. De gemeenten hebben de meeste projecten georganiseerd, gevolgd door ondernemingen en nutsbedrijven.

Uit het eindrapport van de evaluatie blijkt dat de toegevoegde waarde van het doelstelling 3-programma ligt in de innovatieve wijze waarop het nieuwe samenwerkingsvormen schept, met name tussen lokale partners, nieuwe acteurs erbij betrekt, nieuwe wervingsmethoden stimuleert, en nieuwe methoden en benaderingen tot stand brengt. Daarnaast zijn ook innovatieve en positieve ervaringen opgedaan met het opzetten van netwerken, inclusief netwerken in het kader van de regionale comités en door middel van contacten die uit de projecten voortkomen.

De uitvoering van doelstelling 4 heeft ook in 1999 in een hoog tempo plaatsgevonden. Alle fondsen zijn vastgelegd. In fase 1 zijn ongeveer 16.000 projecten afgesloten en in fase 2 ongeveer 6000. Meer dan 90% van de voltooide fase 1-projecten is doorgegaan met fase 2. In 1999 zette de sterke groei van het aantal deelnemers zich door: eind 1999 waren er bijna 300.000 deelnemers aan fase 1, en 100.000 deelnemers aan fase 2;dit laatste getal was vijfmaal zo hoog als het jaar daarvoor. Het evaluatierapport van doelstelling 4 gaf aan dat aanzienlijke successen behaald zijn.

De evenwichtigheid van het tweefasenmodel is de belangrijkste factor die aan het succes van het programma ten grondslag ligt. Het model heeft ook gewerkt in overheidsorganisaties. Fase 1, zijnde de analyse van de modernisering van de werkorganisatie en van de behoefte aan ontwikkeling van vaardigheden van alle werknemers in de ondernemingen, is een essentiële voorwaarde geweest voor fase 2. De tweefasenbenadering is een succes gebleken. Hoewel de meeste aandacht uitgegaan is naar fase 1 hebben de twee fasen samen de belangrijkste succesfactor gevormd voor het programma. Het programma heeft tot een aanzienlijke betrokkenheid geleid zowel van werkgevers en werknemers als van bedrijven en overheden. Eenvoudige, flexibele administratieve procedures en het vertrouwen en de samenwerking tussen het nationale en het regionale deel van het programma worden doorgaans genoemd als factoren die dit succes mogelijk hebben gemaakt.


66.

Doel


STELLING 5A - Landbouw

Toen Zweden in 1995 toetrad tot de Gemeenschap koos men ervoor in het kader van de aanpassing van de landbouwstructuur alleen gebruik te maken van de bijstand voor probleemgebieden en de steun aan jonge boeren. In 1997 is daar investeringshulp voor landbouwbedrijven aan toegevoegd. Verreweg het grootste deel van de 15,6 miljoen EUR die in 1999 voor doelmatigheidsverbetering in de landbouw is toegewezen, is gereserveerd voor bijstand aan probleemgebieden (11,6 miljoen EUR). De op een na grootste tranche betrof investeringshulp aan landbouwbedrijven, gevolgd door bijstand aan startende jonge boeren.

Met betrekking tot de verwerking en afzet van landbouwproducten heeft de Commissie in december 1999 een nieuw besluit goedgekeurd waardoor extra financiële ruimte werd gecreëerd.De indexering, de aanvullende financiering die al aan Zweden was toegekend maar nog niet gebruikt was en een extra toewijzing ter dekking van evaluatiekosten zijn hiervoor ingezet. Daarnaast is de verdeling van de fondsen over de sectoren herzien. De toewijzing voor vlees, groenten, vruchten en bessen en pluimvee in alle gebieden buiten doelstelling 6 en voor melk in gebieden buiten doelstelling 6 en 5b is verhoogd. De toewijzing voor melk in doelstelling 5b-gebieden, voor aardappelen en bosbouw in alle gebieden buiten doelstelling 6 en voor de tuinbouw in gebieden buiten doelstelling 6 en 5b is verlaagd. In de loop van 1999 hebben 126 projecten financiering ontvangen van het EOGFL. In de volgende sectoren zijn projecten uitgevoerd: vlees- en vleesproducten (46), melk  i, pluimvee  i, vruchten, bessen en groenten  i, aardappelen  i, tuinbouw  i, bosbouw  i en rendieren  i. Eind 1999 had de Zweedse overheid een totaal aantal van 627 projecten goedgekeurd in het kader van de bijstandsverlening.

67.

Doel


STELLING 5A - Visserij

Het doelstelling 5A-programma voor de visserij is in Zweden zeer succesvol en van de beschikbare middelen van de Gemeenschap was eind 1999 reeds 95 % vastgelegd. Voor sommige sectoren, bijvoorbeeld verwerking, overtroffen de aanvragen ruimschoots de beschikbare bedragen. De betalingen van communautaire bijstand beliepen ongeveer 60 % terwijl reeds 80 % van het totale bedrag aan beschikbare middelen was uitgegeven. Het meest is geïnvesteerd in 'modernisering van de vloot' en 'verwerking', met elk meer dan een derde van de totale investeringen, en 'aquacultuur' (10 %). In 1999 zijn de financieringsschema's tweemaal gewijzigd om de uit de indexatie voortvloeiende bedragen toe te wijzen en 'verschuivingen' van middelen tussen de bijstandsgebieden uit te voeren. Meer dan 1000 projecten zijn gefinancierd uit het FIOV.

68.

Doel


STELLING 5B

Na een trage start name het tempo van de vastleggingen in 1998 en vooral in 1999 toe. De totale bijdrage van de EG aan de Zweedse doelstelling 5b-programma's bedraagt 153 miljoen EUR. De Zweedse doelstelling 5b-programma's zijn in de loop van het jaar gewijzigd.Er zijn middelen overgeheveld tussen de maatregelen onderling. De laatste wijzigingsbesluiten zijn genomen in het najaar van 1999.

Eind 1999 was 94% van het totale krediet vastgelegd en 55% uitbetaald. Het programma voor Zuidoost-Zweden ligt enigszins achter op de andere programma's met een vastleggingspercentage van 84%.

Het doel van de programma's is 10.300 nieuwe banen te scheppen en 610 nieuwe bedrijven op te richten. Eind 1999 was het resultaat ongeveer 6.400 nieuwe banen en 900 nieuwe bedrijven, terwijl de tot nu toe genomen besluiten naar verwachting zullen leiden tot 16.900 nieuwe banen en 2.700 nieuwe bedrijven, dus ruim boven de streefcijfers.

69.

Doel


STELLING 6

Na een trage start is ook dit programma op gang gekomen. Eind 1999 was 100% van het totale krediet vastgelegd. Door een flinke verhoging van het uitbetalingstempo in de loop van het jaar was aan het eind van het jaar 70% uitgekeerd. Het doel van het doelstelling 6-programma is 9.500 nieuwe banen te scheppen en 900 nieuwe bedrijven op te laten richten; de jongste gegevens wijzen erop dat deze streefcijfers overtroffen zullen worden. Eind 1999 was het resultaat ongeveer 5.800 nieuwe banen en 1.370 nieuwe bedrijven, terwijl besluiten genomen waren over 16.600 nieuwe banen en 3.500 nieuwe bedrijven.

2. De communautaire initiatieven

Alle acht INTERREG II-A-programma's hebben in 1999 aanzienlijke vooruitgang geboekt. Het vastleggingspercentage voor zes programma's (Öresund, Samenwerking zonder Grenzen, Binnenland van Scandinavië, Noordse groene rand, Kvarken-Mittskandia and Noord-Calotte) was 100%, terwijl het uitbetalingspercentage varieert tussen 28% en 77%.

De voornaamste activiteiten van de WERKGELEGENHEID- en ADAPT-initiatieven betroffen de verspreiding en integratie van de resultaten. In het kader van WERKGELEGENHEID zijn er vele nationale activiteiten ontplooid om de integratie in het algemene beleid in diverse vormen bredere bekendheid te geven en te beïnvloeden. In het kader van ADAPT is een project genaamd Import en Verspreiding gestart om waardevolle ADAPT-voortbrengselen te vinden die in andere lidstaten ontwikkeld zijn en om beroepsorganisaties in Zweden te stimuleren deze voortbrengselen te importeren, aan te passen en aan Zweedse doelgroepen over te dragen. Beide initiatieven hebben rechtstreeks materiaal aangeleverd voor het Zweedse nationale actieplan voor de werkgelegenheid in 1999.

De Zweedse LEADER II programma's kwamen na een trage start goed op gang in 1998 en 1999. In de loop van het jaar zijn middelen overgeheveld tussen de maatregelen onderling, voor het laatst in het najaar van 1999. Over het geheel genomen waren eind 1999 bijna alle gelden vastgelegd (98%).

De voortgang van het PESCA-programma is na een zeer trage start aanzienlijk verbeterd: per 31 december 1999 waren alle fondsen volledig vastgelegd. Van de totale investeringen komt 60% ten goede aan maatregelen voor grotere diversificatie van ondernemingen in de visserijsector;opleidingsinitiatieven hebben kunnen profiteren van 25% van de totale investeringen. In 1999 zijn de financiële tabellen van het programma tweemaal gewijzigd: eenmaal om de toewijzing van de Gemeenschap te verminderen ten gunste van het ondersteuningsprogramma PEACE, en eenmaal om een aantal onderwerpen voor FIOV-bijstand samen te voegen teneinde het programma flexibeler te maken.

2.2.15. VERENIGD KONINKRIJK

1. Hoofdpunten van de tenuitvoerlegging van de maatregelen per doelstelling

Maatregelen ter bevordering van gelijke kansen voor vrouwen en mannen in het Verenigd Koninkrijk

Toegang tot investeringsfinanciering voor vrouwen (doelstelling 2 voor West-Schotland). Dit project is ontwikkeld door het Wellpark Enterprise Centre, een voorziening die uniek is in het VK; het is een centrum voor vrouwenondernemingen dat diverse diensten verleent aan vrouwelijke ondernemers. Het project beoogt de invoering van informele investeringen (de business angel of mentorfinanciering) als eerste financieringsbron voor de groei van door vrouwen geleide ondernemingen in de doelstelling 2-gebieden in West-Schotland. Het project dient ook zakenvrouwen meer bewust te maken van de voordelen van particuliere financiering en investeringen voor groei van de onderneming; aanvullende investeringsmogelijkheden te bieden;nieuwe bronnen van informele investeringen te vinden; de redenen vast te stellen die vrouwen er momenteel van weerhouden groeiondernemingen op te zetten;de bestaande stimuleringsprogramma's voor ondernemers aan te vullen. De deelnemers ontvangen op hun situatie toegesneden opleidingen en adviezen op het gebied van financiële investeringen, voorbereiding van de onderneming, inclusief de presentatie van een ondernemingsplan, en de ontwikkeling van vaardigheden in het opbouwen van netwerken en in marketing.

Naar verwachting zal het project steun verlenen aan acht ondernemingen met een vrouwelijke eigenaar en een groot groeipotentieel, en helpen bij het starten van twee nieuwe groeiondernemingen. Het doel is de omzet van de deelnemende bedrijven te verhogen. Er worden vijfentwintig investeerders in contact gebracht met ondernemingen, en er wordt een gids voor extern kapitaal geproduceerd, gericht op bedrijven met een vrouwelijke eigenaar, met steun van de Bank of Scotland en te distribueren via het ondernemerscentrum. De totale kosten van het project bedragen ongeveer 132.000 EUR, waarvan ongeveer 65.000 EUR uit het EFRO komt. De overige financiering is voornamelijk afkomstig van lokale ontwikkelingsinstellingen maar ook van de Bank of Scotland.

Dit is een van de projecten die sinds 1997 door het Wellpark Centre ondersteund zijn, die alle erop gericht waren specifieke kansen voor vrouwen te scheppen. Daarbij ging het onder andere om het instellen van microkredietfaciliteiten gericht op gebieden met bijzondere sociale behoeften in de stad Glasgow en elders in West-Schotland, en het leveren van innovatieve ondernemingssteun, faciliteiten en werkruimte toegesneden op de specifieke behoeften van vrouwelijk ondernemers.

70.

Doel


STELLING 1

Het EPD van Highlands & Islands werd op een punt ingrijpend gewijzigd, waarbij indexeringsmiddelen toegewezen werden, enkele overhevelingen plaatsvonden tussen maatregelen gefinancierd door het EFRO en het ESF, en de bijdrage van de particuliere sector aan het programma aangepast werd. De wijziging maakte het ook mogelijk de beoordeling van de gekwantificeerde effect-indicatoren per maatregel af te ronden. De herziene schattingen van het effect van het programma zijn afgeleid van de streefcijfers voor werkzaamheden en resultaten zoals die in 1998 gewijzigd waren op basis van de tussentijdse evaluatie.

Het EPD van Merseyside is dit jaar onveranderd gebleven, nadat er in 1998 een ingrijpende wijziging in was aangebracht na de tussentijdse evaluatie. Voor beide programma's waren tegen het eind van het jaar alle middelen vastgelegd en was de situatie wat de betalingen betreft verbeterd. Voor beide programma's waren tegen het eind van het jaar alle middelen vastgelegd en was de situatie wat de betalingen betreft verbeterd. Er zijn geen grote projecten goedgekeurd in het kader van de doelstelling 1-programma's, maar het speciale investeringsfonds voor Merseyside, een groot project dat in 1996 is goedgekeurd, is verlengd. Op het gebied van de ontwikkeling van het arbeidspotentieel lijkt het erop dat de streefcijfers overtroffen zijn, zowel wat betreft het aantal begunstigden als het aantal gecreëerde banen.

In Noord-Ierland was eind 1999 94% van de beschikbare kredieten vastgelegd. Het totale aantal arbeidsplaatsen in Noord-Ierland is gestegen van 628.000 in 1993 tot 700.000 in 1999, wat aanzienlijk hoger is dan de verwachtingen en de voorspellingen. De voor het seizoen gecorrigeerde werkloosheid is gedaald van 13,3% van de beroepsbevolking in december 1993 tot 6,1% van de beroepsbevolking in september 1999 (het overeenkomstige cijfer voor het VK is 4,2%). Uit de telling van de beroepsbevolking blijkt dat in Noord-Ierland het percentage vrouwen dat werkzaam is in de drie hoogste standaard-beroepscategorieën, is toegenomen van 28 tot 31%. Het BBP per hoofd van de bevolking is de laatste jaren, in vergelijking met dat van het VK, ongeveer constant gebleven, ondanks de grotere bevolkingsaanwas in Noord-Ierland. Het BBP is gestegen tot boven de drempel voor steun in het kader van doelstelling 1, zodat Noord-Ierland in 2000 - 2006 in aanmerking komt voor de overgangssteun na afloop van de doelstelling 1-status.

Vier regio's van het VK zijn aangewezen als gebieden van doelstelling 1 voor de periode 2000 - 2006: Cornwall, Merseyside, Zuid-Yorkshire, en West-Wales en de Valleys. In november heeft de Commissie de plannen voor deze regio's ontvangen, evenals het overgangsprogramma voor de Highlands & Islands die niet meer in aanmerking zouden komen voor doelstelling 1.

Eind november en begin december, in de periode dat de Commissie haar formele reactie op de programma's voorbereidde, is in de diverse betrokken regio's een eerste ontmoeting gehouden tussen de Commissie en de regionale partnerschappen, met de bedoeling het overleg in april af te ronden. Uit een vergelijking van deze plannen met de in 1994 ingediende plannen voor doelstelling 1 blijkt een grote verbetering in de kwaliteit van de documenten, waarbij de meeste regio's uitgebreide sociaal-economische analyses verricht hebben om hun strategie dienaangaande te ontwikkelen.

71.

Doel


STELLING 2

In elke regio van doelstelling 2 is een gecombineerde tussentijdse evaluatie van de programma's voor 1997-99 uitgevoerd, alsmede een evaluatie achteraf van de programma's voor 1994-96. De belangrijkste bevindingen worden hieronder beschreven.

Economische ontwikkeling van de bevolking in een gebied is een van de eerste prioriteiten van de programma's van doelstelling 2; hiermee worden de problemen van met uitsluiting bedreigde bevolkingsgroepen aangepakt. Deze prioriteitstelling heeft tot doel investeringen te concentreren op terreinen waar de behoefte daaraan het grootst is en de lokale bevolking in staat te stellen optimaal te profiteren van de investeringsmogelijkheden. De regionale programma's zijn op dit punt zeer succesvol geweest. Budgettaire beperkingen bij de lokale overheden hebben de vastlegging van middelen voor deze prioriteit enigszins vertraagd, maar toch hebben de activiteiten op het gebied van de ontwikkeling van het arbeidspotentieel het bijzonder goed gedaan, en op zodanige wijze dat er sprake was van integratie met door het EFRO ondersteunde acties. De meer algemene steun aan het MKB heeft te kampen gehad met een laag niveau van overheidsfinanciering voor EFRO-projecten en enkele problemen bij het tot stand brengen van een koppeling tussen deze activiteiten en de ontwikkeling van het arbeidspotentieel.

Wat betreft het arbeidspotentieel hebben eind 1999 naar schatting 1,6 miljoen mensen geprofiteerd van de ESF-steun. Circa 74% van de begunstigden van het ESF boekte een positief resultaat (d.w.z. kregen een baan, begonnen voor zichzelf of gingen verder studeren na hun opleiding) en bijna 40% van hen verbeterde hun inzetbaarheid op de arbeidsmarkt. Het bevorderen van gelijke kansen is een belangrijk horizontaal thema in alle programma's van doelstelling 2. De behandeling van dit thema bleek echter van programma tot programma te verschillen, als reactie op het specifieke bevolkingsprofiel van elke regio, waarbij in enkele industriegebieden sprake was van een bijzonder hoog percentage langdurige werkloosheid bij mannen. In andere gebieden, bijvoorbeeld Oost-Schotland, bestond de groep begunstigden van door het ESF gesteunde opleidingen voor meer dan 60% uit vrouwen. Er was sprake van een tendens dat vrouwen oververtegenwoordigd waren in cursussen gericht op sectoren zoals het toerisme, waar de huidige lonen overwegend laag zijn, maar ondervertegenwoordigd in de technische sectoren.

Met betrekking tot duurzame ontwikkeling is het op alle gebieden problematisch gebleken te achterhalen wat het effect van de programma's is, om diverse redenen: de moeilijkheid om een nulsituatie vast te leggen ten opzichte waarvan toekomstige ontwikkelingen gemeten kunnen worden; de hoge kosten van het meten van milieueffecten; enz. Alle programma's bouwen nu ervaring op en verzamelen gegevens op dit gebied, wat tot verdere verbeteringen zal leiden in 2000-2006. De verst gevorderde regio op dit gebied is Oost-Schotland, waar een proefproject betreffende duurzame ontwikkeling met directe steun van de Commissie heeft geleid tot de productie van een gids voor het systematisch opnemen van duurzame ontwikkeling in de nieuwe programma's van de Structuurfondsen.

Bij de evaluatie is ook nader onderzoek gedaan naar de belemmeringen die een grotere wisselwerking tussen EFRO- en ESF-acties in hetzelfde programma in de weg staan. Een van de grootste problemen is dat er op landelijk niveau verschillende regels ingesteld zijn voor de twee fondsen, daar deze onder de verantwoordelijkheid van twee verschillende overheidsdepartementen vallen.

De bevindingen van de evaluaties zijn in de meeste regio's gunstig ontvangen. Elk toezichtcomité keurde een plan van aanpak goed om het intern en extern functioneren van de huidige programma's te verbeteren. Deze actie was ook uiterst belangrijk voor het propageren van een evaluatiecultuur bij alle leden van de regionale partnerschappen.

Met betrekking tot de financiële voortgang waren de fondsen voor de meeste programma's aan het eind van het jaar volledig vastgelegd. Dit is gedeeltelijk bereikt door wijziging van de jaarlijkse aan programma's toegekende bedragen. De programma's zijn ook gewijzigd om ruimte te maken voor indexeringsmiddelen. Er zijn enkele problemen geweest met betalingen.

Enkele grote projecten zijn tijdens het jaar aan de Commissie ter behandeling voorgelegd en goedgekeurd: een verlenging van Sunderland Metro in het Noordoosten van Engeland; Newburn Riverside, een industriegebied in dezelfde regio; twee nieuwe toeristische attracties in Yorkshire en Humber ("Magna" en 'The Deep'); het Imperial War Museum of the North in Manchester; het Wales Millennium Centre en de tweede fase van de nationale botanische tuinen in Wales, beide in het programma voor geïndustrialiseerd Zuid-Wales; en de Nottingham Express Transit tramlijn in het programma van doelstelling 2 voor de oostelijke Midlands. Tegen het eind van het jaar is een groot aantal projecten voor leningen en risicodragend kapitaal goedgekeurd, wat een beduidende toename betekende van het voor ondernemers beschikbare kapitaal in de in aanmerking komende regio's. Een van deze projecten, het West Midlands Creative Industries Fund, was het eerste dat specifiek gericht was op het MKB in de cultuureconomie.

72.

Doel


STELLINGEN 3 EN 4

Eind 1999 is de eindevaluatie van het ESF-programma voor doelstelling 3 in Groot-Brittannië (1994-1999) gepubliceerd. De belangrijkste conclusies van het evaluatierapport waren dat 30% van de deelnemers werk vindt na het verlaten van door het ESF gefinancierde projecten en dat 70% een of ander positief resultaat behaalt (baan, eigen baas, verdere studie en opleiding). Vrouwen hebben een grotere kans dan mannen om werk te vinden binnen een half jaar na het verlaten van een ESF-project. In het algemeen lijken werkzoektechnieken en enigerlei vorm van loonsubsidie een sterk positief effect te hebben op de kansen van een ESF-projectdeelnemer om werk te vinden. Geïntegreerde steunpakketten lijken betere resultaten op te leveren dan een project dat alleen opleidingen biedt. Geïntegreerde pakketten zijn echter duurder en werken beter voor bepaalde groepen. Eind 1999 waren alle aan doelstelling 3 van het ESF toegekende kredieten vastgelegd en was 83,9% van de kredieten uitbetaald.

1999 was het tweede jaar van het doelstelling 4-programma in Groot-Brittannië. Vanwege de late start in 1998 werden de eerste projecten pas goedgekeurd in september en bleven er voor succesvolle aanvragers slechts vier maanden over om projecten uit te voeren in de eerste periode van het programma. Het EPD voor doelstelling 4 kent drie beleidsprioriteiten: planning voor verandering, waarbij geanticipeerd wordt op veranderingen in de arbeidsmarkt op nationaal, regionaal en lokaal niveau; het inspelen op veranderingen door ontwikkeling van het arbeidspotentieel, wat inhoudt de opleiding en ontwikkeling van sleutelpersonen en doelgroepen onder de werkende bevolking; en als laatste prioriteit het voortgaan met bepaalde oplossingen voor verandering waaronder het ontwikkelen van nieuwe opleidingsstelsels en betere netwerkvorming. Er waren in 1998 iets meer dan 1000 doelstelling 4-projecten: werknemers in 90.000 bedrijven kregen hulp en meer dan 167.000 personen profiteerden van het programma, waarvan 60% een grote kans liep om werkloos te worden. Ondanks dit grote aantal projecten moest bijna 50 miljoen EUR doorgeschoven worden naar 1999. Alle overblijvende gelden werden echter aan projecten toegekend tijdens de aanvraagrondes van 1999 en er zullen projecten worden uitgevoerd tot half-2000.


73.

Doel


STELLING 5A - Landbouw

Van de 154 miljoen EUR die bestemd is voor verbetering van de landbouwstructuur wordt ongeveer 95% uitbetaald in de vorm van compenserende vergoedingen, terwijl de rest gebruikt wordt om investeringsprojecten te financieren. In totaal hebben sinds het begin van de programmeringsperiode ongeveer 7.000 boeren een uitkering ontvangen. Het Verenigd Koninkrijk heeft toestemming gekregen de steunmaatregelen voor productie en afzet van landbouwproducten te beperken tot aanvragen voor projecten in Engeland ontvangen vóór eind maart 1996. In Schotland en Wales bleven projecten in aanmerking komen voor dit soort bijstand tot het eind van 1999. Daardoor is de bijdrage van het EOGFL gedaald van 227 miljoen EUR tot 51 miljoen EUR. In de programmeringsperiode 1994-1999 zijn slechts twee van de mogelijke gecofinancierde maatregelen in het VK uitgevoerd, te weten de hulp bij investeringen op landbouwbedrijven en de compenserende vergoedingen.Voor de eerste maatregel werden al eind 1994 geen nieuwe aanvragen meer in behandeling genomen. In 1998 is voor ongeveer 5,3 miljoen EUR aan subsidies uitbetaald en om terugbetaling verzocht voor verbeteringen die uitgevoerd werden in het kader van subsidieregelingen met cofinanciering. De soorten investeringen die in aanmerking komen zijn: subsidies ter bescherming van het milieu, subsidies voor het bewaren en verhogen van de aantrekkelijkheid van het plattelandsmilieu door stimulering van milieubevorderende landbouwmethoden, subsidies voor landverbetering om de productiecapaciteit van verbeterd grasland en daardoor van de veeteelt te helpen handhaven, met name in heuvelachtige gebieden. De compenserende vergoedingen worden betaald in de vorm van Hill Livestock Compensatory Allowances aan boeren die fokvee en fokschapen houden in probleemgebieden. Deze probleemgebieden omvatten alle grote hooglandgebieden en de Scilly-eilanden, tezamen iets minder dan 10 miljoen hectare.

Eind 1999 waren ongeveer 200 projecten voor de productie en afzet van landbouwproducten goedgekeurd (waarvan 120 in Engeland), hoofdzakelijk in de volgende sectoren: groenten en fruit, vlees, aardappelen en melk.

74.

Doel


STELLING 5A - Visserij

Het programma voor het Verenigd Koninkrijk kon niet in zijn geheel worden uitgevoerd. In de loop van het tweede halfjaar van 1999 heeft het VK ongeveer een derde van de 89 miljoen EUR uit hoofde van de voor dit programma bestemde FIOV-kredieten aan de Commissie teruggestort. De voornaamste reden hiervoor is gelegen in de krapte van de nationale begroting waarmee de mogelijkheden voor medefinanciering kleiner zijn geworden. Zo konden de maatregelen voor de visteelt in Engeland niet in uitvoering worden genomen. Verder moesten minder vissersvaartuigen worden opgelegd om de vlootinkrimpingsdoelstellingen van de meerjarige-oriëntatieprogramma's voor de vissersvloten te halen dan was gedacht.

75.

Doel


STELLING 5B

Tijdens de tweede helft van het jaar zijn door alle toezichtcomités van het programma in het VK wijzigingen voorgesteld in het uitgavenpatroon en in mindere mate in de verdeling van middelen over de prioriteiten en maatregelen. Desondanks zijn er geen belangrijke wijzigingen geweest in de prioriteiten bij de programmering. De programmawijzigingen zijn niet in tegenspraak met de oorspronkelijke strategieën, wat in de meeste gevallen bevestigd is door de tussentijdse evaluaties van de elf programma's en de toegekende kredieten. Maar wat, gegeven de opmerkingen over het tempo van de voortgang in het rapport over 1998, belangrijker is: in het algemeen is het voortgangstempo in het VK gedurende 1999 flink verbeterd. Aan het eind van het jaar waren de kredieten voor de elf regionale programma's voor 94% op het niveau van de Gemeenschap vastgelegd.

2. De communautaire initiatieven

De uitvoering van de communautaire initiatieven heeft over het algemeen weinig problemen opgeleverd. Bijna alle programma's zijn gedurende het jaar gewijzigd om indexeringsmiddelen toe te wijzen, om fondsen over te hevelen naar andere prioriteiten, en ook om ongebruikte middelen weg te halen bij de programma's teneinde een extra 100 miljoen EUR financiering voor het PEACE-initiatief te verkrijgen. Voor de meeste programma's zijn de fondsen geheel vastgelegd, hoewel er problemen ondervonden werden in gevallen waarin de doelgroepen vrij nauw waren gedefinieerd, zoals bij PESCA, of waarin de uitvoeringsstructuur vrij laat ontwikkeld was, zoals bij het MKB-initiatief in Engeland. In deze gevallen werden middelen overgeheveld tussen de regio's om een maximale vastlegging op nationaal niveau te verzekeren. Er zijn ook problemen geweest met het vastleggen van middelen voor het URBAN-initiatief, deels ten gevolge van de innovatieve structuur van de programma's en de hoge mate van betrokkenheid van de lokale bevolking en activisten die in het verleden niet bij Europese programma's betrokken waren. Niettemin was het niveau van de vastleggingen aan het eind van het jaar zeer hoog, bijna 100%.

Een van de belangrijkste taken was dit jaar een tussentijdse evaluatie van het URBAN-initiatief. De essentiële kenmerken van URBAN zijn: actieve deelname van de bevolking aan de ontwikkeling van een actieplan; tijdige capaciteitsopbouw (begeleiding) om plaatselijke bevolkingsgroepen op zinvolle wijze te kunnen laten deelnemen; het delegeren van de besluitvorming aan een plaatselijk URBAN-partnerschap, waarin de lokale bevolking goed vertegenwoordigd is; delegatie van maatregelen inzake toezicht (o.m. financieel toezicht) aan een bemiddelende instantie. permanente capaciteitsopbouw om plaatselijke bevolkingsgroepen in staat te stellen deel te nemen in de uitvoering van het plan van aanpak, in besluitvormingsinstanties en in het uitvoeren van individuele projecten. De overgrote meerderheid van de lokale partnerschappen beschouwden de evenredige eigen bijdrage als de grootste hinderpaal voor succesvolle betrokkenheid van lokale bevolkingsgroepen bij URBAN. In sommige gevallen zorgden de lokale autoriteiten van tevoren voor een specifiek budget voor de programma's. Dit bleek zeer nuttig; de in het VK meer gebruikelijke procedure, waarbij individuele projectaanvragers wordt gevraagd een evenredige eigen bijdrage te leveren, heeft de uitvoering van de URBAN-programma's belemmerd in die gebieden waar deze is toegepast.

Met betrekking tot de ontwikkeling van het arbeidspotentieel functioneerden er 283 projecten in het kader van het WERKGELEGENHEID-initiatief in het programma voor Groot-Brittannië zonder Noord-Ierland, dat een apart programma heeft met 27 projecten. In het kader van het ADAPT-initiatief werden in totaal 293 projecten in Groot-Brittannië goedgekeurd; in Noord-Ierland gingen de negen projecten die in 1998 goedgekeurd werden, door met hun werk. Voor ADAPT is in het voorjaar van 1998 een derde aanbesteding uitgeschreven (alleen voor Groot-Brittannië) in verband met het voorstel van de Britse regering om een Universiteit voor het bedrijfsleven op te zetten. Dit voorstel beoogt de concurrentiekracht van bedrijven te verhogen en individuele personen in staat te stellen zich de nodige kennis en vaardigheden eigen te maken om hun inzetbaarheid op de arbeidsmarkt te verbeteren. Een overdracht van 34 miljoen EUR van WERKGELEGENHEID naar ADAPT heeft het mogelijk gemaakt nog eens 55 projecten van oproep 3 voor projecten voor ADAPT te financieren. Groot-Brittannië heeft leiding gegeven aan de themagroep in Europees verband op het gebied van Verantwoordelijkheid voor met uitsluiting bedreigde personen, waarbij voornamelijk gebruik gemaakt werd van het werk van INTEGRA-projecten van diverse lidstaten om de werkvormen te beschrijven die in de praktijk voldoen. De werkgroep organiseerde in juni 1999 een conferentie en tentoonstelling over dit thema in Birmingham. Groot-Brittannië neemt ook deel aan werkzaamheden betreffende het ADAPT-thema Nieuwe vormen van organisatie van de arbeid en er zijn case study-projecten op het gebied van optimale werkmethoden beschreven voor behandeling tijdens een themavergadering in mei 1999. Noord-Ierland leidde de themagroep Plaatselijke/regionale benaderingen van werkgelegenheid, die in januari op verscheidene plaatsen in Noord-Ierland een succesvolle conferentie heeft gehouden getiteld Building territories for the millennium.

Bij LEADER II is eind 1999 elk gefinancierd programma bijgesteld door een deel van de middelen over te hevelen vanuit de andere maatregelen. Daardoor is het mogelijk geworden de beschikbare kredieten voor alle programma's volledig vast te leggen. Het betalingstempo is weliswaar verbeterd in 1999, maar blijft toch duidelijk achter bij het tempo van de vastleggingen en varieert per regio; in Noord-Ierland bijvoorbeeld is het 55% en in Schotland 80%.

De uitvoering van het communautaire PESCA-initiatief verliep eerst zeer traag, zodat pogingen zijn ondernomen om het programma te versnellen.

De belangrijkste oorzaak van de trage voortgang was het feit dat het VK gekozen heeft voor de bottom up benadering, wat betekent dat het programma beheerd wordt door 20 PESCA-werkgroepen en commissies die zich bezighouden met 66 aangewezen gebieden die afhankelijk zijn van de visserij.

Voorts aarzelde de visserij als bedrijfstak het PESCA-initiatief te aanvaarden. In 1999 is het voortgangstempo drastisch toegenomen en uiteindelijk is het programma een succes geworden. Alle PESCA-fondsen, inclusief de reserve van de Commissie, zijn volledig besteed.

Hoofdstuk 3: Evaluatie en analyse van het effect van de Structuurfondsen

3.1. Evaluatie vooraf en nieuwe programmering van de doelstellingen 1 en 3, de programma's voor plattelandsontwikkeling en het FIOV

76.

Doel


STELLING 1:

De evaluatie vooraf is een nieuw element in de nieuwe regelgeving voor de Structuurfondsen (2000-2006). Volgens artikel 41 laat elke bevoegde autoriteit onder haar verantwoordelijkheid een evaluatie vooraf uitvoeren tijdens de voorbereiding van de plannen, de bijstandspakketten en het programmacomplement.

a) De evaluatie wordt uitgevoerd aan de hand van een aantal essentiële vragen die zowel kwaliteit van de programmeringsdocumenten als doeltreffendheid van de geplande maatregelen garanderen; via die vragen wordt er namelijk voor gewaakt dat de gestelde doelstellingen via efficiënte verdeling van de middelen onder de verschillende prioriteiten van de maatregelen kunnen worden bereikt. Deze vragen corresponderen met de hoofdthema's van de programmering: inventarisatie van de problemen van de regio of bepaling van het actieterrein; samenhang tussen de gekozen strategie en doelstellingen en de toegekende middelen; globale kwantificering van de te verwachten impact ten opzichte van de uitgangssituatie; keuze van geschikte indicatoren en kwantificering van de specifieke doelstellingen; specifieke evaluaties op prioritaire themagebieden zoals concurrentievermogen en innovatie, arbeidsmarkt, milieu, en gelijke kansen voor mannen en vrouwen.

Evaluatie vooraf: belangrijkste stadia

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Gemeenschappelijk uitgangspunt voor het tweeledige traject van programmering en evaluatie is de balans van de voorgaande programmaperiode en de daaruit verworven kennis. In alle aan de Commissie voorgelegde plannen of maatregelen zijn dan ook de uitkomsten van voorgaande evaluaties verwerkt, ofwel als een apart hoofdstuk van de programmeringsdocumenten ofwel als een als bijlage bijgevoegd hoofdstuk.

b) De evaluatie vooraf is in de onderscheiden lidstaten op verschillende manieren georganiseerd. De meeste lidstaten hebben externe beoordelaars ingeschakeld die via openbare aanbestedingen zijn geselecteerd. Italië, Ierland, Noord-Ierland en de regio Nord-Pas de Calais (F) hebben zich bij de evaluatie laten steunen door interne, maar van de met de programmering belaste autoriteiten onafhankelijke instanties. Bij een aantal officieel ingediende programma's was de evaluatie als bijlage toegevoegd, maar de meeste programma's bevatten een apart hoofdstuk of een korte samenvatting van de betrokken werkzaamheden. In de overige gevallen was de evaluatie opgenomen in de verschillende hoofdstukken van de programmeringsdocumenten.

c) Het feitelijke belang van de evaluatie kan worden afgemeten aan een aantal objectieve indicatoren: de plannen zijn beter geredigeerd; de gekozen strategie is meer in bijzonderheden beargumenteerd; de uitwerking van de plannen is transparanter verlopen.

Over het algemeen voldoen de plannen inhoudelijk aan de methodologische richtsnoeren die in de kaderdocumenten van de Commissie zijn vermeld, met name waar het de evaluatie vooraf en de indicatoren voor follow-up betreft. De kwalitatief beste plannen zijn echter die waarin wordt uitgegaan van een gestructureerde wijze van beoordeling en zelfs van interactieve contacten met de beoordelaars. De evaluaties vooraf hebben dan ook voor de CB's/EPD's van doelstelling 1 een drievoudige rol vervuld: kritisch commentaar op basis van de ervaring van de voorgaande programma's; strategische steun bij het opstellen van een plan dat inspeelt op de relevante sociaal-economische kenmerken; verantwoording van de gestelde prioriteiten en doelstellingen met behulp van gekwantificeerde indicatoren.

Ook bij de operationele programma's is een evaluatie vooraf uitgevoerd om de samenhang te toetsen tussen de uitgangspunten die zijn vastgesteld op het vlak van de plannen/CB's en die welke tot in detail zijn uitgewerkt. Een feitelijke toetsing van de relevantie van gekwantificeerde doelstellingen kan pas worden uitgevoerd wanneer de programmacomplementen zijn ingediend.

Ten aanzien van de horizontale prioriteiten zoals milieu en gelijke kansen voor mannen en vrouwen geven de meeste plannen een gedetailleerde analyse van de uitgangssituatie. De beschrijvingen van de uitgangssituatie op milieugebied bevatten soms echter te weinig complete en betrouwbare basisgegevens. In sommige gevallen zullen ze wellicht moeten worden verbeterd voordat de evaluatie halverwege de looptijd kan worden uitgevoerd. De kwaliteit van de analyses inzake de onverwachte impact van de strategie en de bijstandspakketten op de milieusituatie varieert zeer sterk en tijdens het gehele onderhandelingsproces is voortdurend getracht de inhoud ervan te verbeteren. Wat de prioriteiten milieu en gelijke kansen betreft zal de impactanalyse worden voortgezet in de latere stadia van de programmering en worden verfijnd op basis van nauwkeurige gegevens over het type beoogde maatregelen en de plaats van uitvoering.

Doelstelling 3:

Uit de analyse van de evaluaties vooraf die samen met de plannen voor ontwikkeling van de regio's van doelstelling 3 zijn ingediend, vallen in dit stadium slechts enkele voorlopige conclusies te trekken. Vrijwel alle evaluaties die tegelijk met de plannen zijn ontvangen, konden worden geaccepteerd. Veel lidstaten hebben externe beoordelaars ingezet, ook al eiste de verordening dit niet met zoveel woorden. De koppeling tussen het programmeringsproces enerzijds en datgene wat een externe blik zou moeten zijn om te zorgen voor transparantie anderzijds is slechts in enkele gevallen gerealiseerd. Niet altijd is helder aangegeven wat de evaluatie vooraf aan de programmering heeft bijgedragen en vaak is die bijdrage kennelijk fragmentarisch. In veel gevallen worden de strategische prioriteiten van de plannen en de opzet in zwaartepunten niet afdoende aan de hand van de evaluaties gemotiveerd. Bovendien lijkt een nadere precisering van de eisen van artikel 41 van de verordening noodzakelijk: deze bepalingen zijn in de lidstaten op zeer uiteenlopende manier uitgelegd, zoals bijvoorbeeld de vereiste van een SWOT-analyse (sterke en zwakke punten, kansen, risico's), of de transversale analyses betreffende milieu, arbeidsmarkt en gelijke kansen voor mannen en vrouwen. Wat dit laatste betreft, dient te worden opgemerkt dat het meten van de verwachte impact van de bijstandspakketten voor gelijkheid van kansen een aantal methodologische problemen heeft opgeleverd.

Programma's voor plattelandsontwikkeling:

Na ontvangst in 1998 van de tussentijdse evaluatieverslagen over de periode 1994-1999 heeft de Commissie het zinvol geacht de evaluatiestrategie van de programma's voor plattelandsontwikkeling te herzien zodat zij over informatie zou beschikken die voor de hele Europese Unie vergelijkbaar is. De artikelen van de nieuwe verordening inzake steun voor plattelandsontwikkeling die over de evaluaties handelen, zijn uitgewerkt richtsnoeren voor de periode 2000-2006, die in juli 1999 aan de lidstaten zijn voorgelegd. Voorts zijn er richtsnoeren voor de evaluatie vooraf van de SAPARD-programma's opgesteld.

FIOV:

De meeste plannen van doelstelling 1, met inbegrip van het onderdeel FIOV, waren voor eind 1999 binnen, maar op dat tijdstip was formeel nog geen enkel FIOV-programma voor gebieden buiten doelstelling 1 ontvangen. De plaats die de visserij in de evaluaties vooraf kreeg toebedeeld verschilt sterk; in enkele uitzonderingsgevallen (Spanje) werden kwantitatieve gegevens voor de belangrijkste indicatoren vermeld; in veel andere gevallen (onder andere Italië, Verenigd Koninkrijk) werd over de visserij zeer weinig gezegd; soms werd de visserij niet eens genoemd (Zweden).

Er is verzocht om verbetering van de inhoud van de evaluaties vooraf voor het FIOV, waarbij in het bijzonder de nadruk werd gelegd op de noodzaak de verwachte gevolgen van de programma's te vermelden en de doelstellingen van deze programma's te kwantificeren.

Tegen de achtergrond van de structurele maatregelen van het FIOV is een balans opgemaakt van de joint ventures. Deze per project uitgevoerde evaluatie behelst in het bijzonder een analyse van de impact van deze joint ventures op de werkgelegenheid, de visserijsector en de voorziening van de Gemeenschap met visserijproducten. De uitkomsten van de evaluatie zijn gebruikt om de inhoud (en premiehoogte) bij te stellen van het artikel van de nieuwe FIOV-verordening betreffende joint ventures.

3.2. Balans van de voorafgaande periodes

Programma's van doelstelling 2 (1989-1999):

Om nieuwe ideeën te verzamelen voor de komende programmaperiode heeft de Commissie een onafhankelijke evaluatie van de resultaten van de doelstelling 2-maatregelen en de daarmee opgedane ervaring en kennis laten uitvoeren. Bij het onderzoek naar de ervaring met doelstelling 2 in de afgelopen tien jaar zijn niet alleen de belangrijkste strategieën voor de omschakeling, de strategische keuzes ten aanzien van de steun voor specifieke prioriteiten (het creëren van arbeidsplaatsen, onderzoek en ontwikkeling, milieu, gelijkheid van kansen) en kwesties met betrekking tot het programmabeheer onder de loep genomen, maar ook de sociaal-economische impact van de programma's. Tegelijk met de evaluatie zijn ook gedetailleerde aanbevelingen gedaan met betrekking tot de verschillende onderzochte punten.

De belangrijkste conclusies van het onderzoek kunnen als volgt worden samengevat:

Bij het opstellen van plannen en strategieën is de laatste tien jaar aanzienlijke vooruitgang geboekt, met name op het punt van strategische planning en visie, een bredere inschakeling van organisaties, en strakker vasthouden aan de strategische prioriteiten (bijv. minder aandacht voor het bevorderen van traditionele economische activiteiten). Het is echter zeker nog mogelijk om zowel de continuïteit in de strategieontwikkeling te verbeteren als de komende programmaperiode voor experimenten en innovatie te gebruiken.

Programmabeheer en -afwikkeling profiteerden van de toenemende verbeteringen in de achtereenvolgende programmaperiodes: verankeren van het programmeringsconcept en het strategisch beheer; proactieve aanpak bij het opstellen en selecteren van projecten; formele en systematische toetsings- en selectieprocedures; doelmatig managementinformatiesysteem. De grootste beperkingen waren met name versnippering van de verantwoordelijkheid voor het programmabeheer, gebrekkige opleiding en voorlichting en geringe bekendmaking van voorbeelden van succesvolle werkmethoden.

De strategische prioriteiten van de EU worden steeds meer in doelstelling 2-programma's geïntegreerd. Het milieu als horizontaal thema wordt vaker recht gedaan. Ook is ten behoeve van milieumaatregelen werk gemaakt van het opstellen van betere profielen en uitgangsstudies, het gebruik van selectiecriteria, een effectbeoordeling op activiteitniveau en krachtiger beleidslijnen. De grootste beperking is dat de strategieën nog niet op duurzame ontwikkeling georiënteerd zijn, in de zin van het bereiken van met milieubelangen verenigbare groei. Bij gelijkheid van kansen is de ontwikkeling minder groot. Er waren enkele positieve acties en gender-gerelateerde selectiecriteria en doeleinden, maar de programma's bevatten geen volledig geïntegreerde antwoorden of positieve acties als onderdeel van een op een gedegen diagnose gebaseerde bredere strategie. Onderzoek en ontwikkeling wordt algemeen gezien als een kernfactor voor de bevordering van duurzame groei en concurrentievermogen. Op dit gebied wordt in toenemende mate ervaring opgedaan, waarbij de nadruk verschuift naar meer mens- dan techniekgerichte maatregelen en aanvullende maatregelen voor het menselijk potentieel. In het bijzonder in regio's waar maatregelen van het type regionale innovatiestrategieën (RIS) worden uitgevoerd, is er vooruitgang bij het ontwerpen van beleidsstrategieën, maar er is nog steeds behoefte aan een betere programma-afwikkeling, meer betrokkenheid van brede partnerschappen en betere meting van de betekenis van de maatregelen voor het innovatieve vermogen. Aan het creëren van werkgelegenheid wordt in ruime kring de hoogste voorrang toegekend, zowel in samenhang met de veranderingen in de economie als met EU-prioriteiten. Bijgevolg was hiervoor in toenemende mate aandacht in de beleidsmaatregelen. Ook kreeg in de selectiesystemen het scheppen van werkgelegenheid meer nadruk en verbeterden de raming en toetsing van het effect op de werkgelegenheid. Verdere vooruitgang is echter nodig op de punten reikwijdte en juistheid van de gestelde doeleinden, coördinatie van EFRO- en ESF-maatregelen en meting van het netto-effect.

De controle en evaluatie werden verder geïntensiveerd door evaluaties vooraf te gebruiken ter verbetering van de EPD's, doordat nationale overheden een evaluatiekader ontwikkelen (bijv. Oostenrijk, Frankrijk, Verenigd Koninkrijk), terwijl ook veel werk is verricht aan de indicatoren en de kwantificering van streefdoelen. Ondanks deze aanzienlijke verbeteringen blijft de behoefte bestaan de controles systematisch in het programmabeheer te verankeren door te zorgen dat de data-inzameling met meer samenhang en regelmatiger verloopt, in het bijzonder wat betreft materiële prestaties en resultaten, en door voor de effectmeting een gedegen methodologische aanpak vast te stellen.

Het ESF in de doelstellingen 1, 3 en 4 en de communautaire initiatieven ADAPT en WERKGELEGENHEID

De eindevaluatie is niet alleen ingevoerd als follow-up van de tussentijdse evaluatie maar ook om nuttige informatie voor de volgende programmaperiode te verschaffen. De opbouw is gelijk aan die van de tussentijdse evaluaties, waarvoor op programmaniveau door de lidstaten externe beoordelaars worden aangesteld. Nu de werkzaamheden ten einde lopen, is het de bedoeling de resultaten zowel op nationaal als op het niveau van de Europese Unie samen te voegen. Tot dusver is het grootste deel van de werkzaamheden gericht op het terugkoppelen van deze resultaten naar de volgende programmaperiode.

De resultaten van de eindevaluatie van de communautaire initiatieven voor het ESF zijn beschikbaar, met een apart onderdeel voor de hele EU. Het doel was een methodologisch richtsnoer te bieden en vanuit EU-oogpunt een beeld te geven van de transnationale aspecten. De werkzaamheden van de beoordelaars leverden een aantal aanbevelingen op:

- de transnationale aspiraties en projectinhoud moeten worden aangejaagd, onder andere via het inbouwen van een projectontwikkelingsfase waarin potentiële aanvragers steun kunnen krijgen, ruime termijnen voor het zoeken van partners en aanstelling van een transnationale programmacoördinator;

- vereenvoudiging van administratieve procedures;

- hechtere samenwerking van partijen op de nationale arbeidsmarkt en degenen die op verschillende niveaus verantwoordelijk zijn voor de communautaire initiatieven, om de informatie beter te verspreiden en ingang te doen vinden;

- al vanaf het project zelf moet er een strategie zijn om de resultaten ingang te doen vinden die moet leiden tot een sterke strategie voor bewustmaking en verspreiding van resultaten en producten;

- ten behoeve van de projecten en de evaluatieprocessen moeten controleprocedures en een systeem van controle-indicatoren worden ontwikkeld. Vooral is meer informatie nodig over hoe de impact van het initiatief kan worden gemeten, hoe geschikte prestatie-indicatoren kunnen worden ontwikkeld en hoe transnationaliteit en innovatie kunnen worden gekoppeld aan effect op de arbeidsmarkt.

Veel van deze suggesties zijn verwerkt in de opzet van het nieuwe EQUAL-initiatief.

Programma's voor plattelandsontwikkeling en LEADER II:

In 1999 heeft de Commissie de tussentijdse evaluaties van de lidstaten ontvangen, waaronder twee verslagen betreffende de nieuwe lidstaten voor doelstelling 5b (Zweden en Finland). In het kader van LEADER II zijn drieëntwintig tussentijdse evaluatieverslagen ontvangen. Hierbij moet worden aangetekend dat het door de late start van dit communautaire initiatief niet mogelijk was eerder over de evaluaties te beschikken.

Om te kunnen beschikken over voor de hele Europese Unie nuttige en vergelijkbare informatie werden er richtsnoeren uitgewerkt voor de evaluaties achteraf van doelstelling 5b, van LEADER II en van twee verordeningen betreffende doelstelling 5a in het kader van de programmering in 1994-1999.

3.3. Evaluaties per thema

Vervoer:

De evaluatie had tot doel een inventarisatie en een effectanalyse te geven van de investeringen in de vervoersinfrastructuur in de regio's van doelstelling 1 in de volgende landen: Spanje, Portugal, Ierland, Griekenland, Italië en Duitsland. Het doel was ook de doelmatigheid vast te stellen van de uitgaven van de Structuurfondsen en het Cohesiefonds voor deze sector alsmede het achterhalen van voorbeelden van succesvolle werkmethoden.

In de evaluatie wordt vermeld dat de investeringsuitgaven hoofdzakelijk op de wegen zijn gericht (ongeveer 57%) en in mindere mate op projecten voor spoorweginfrastructuur (ongeveer 23%). De investeringen in wegen vormen in de meeste landen (niet in Duitsland en Italië) het belangrijkste uitgavenhoofdstuk, maar Spanje en Ierland zijn wel de grootste investeerders in wegen (respectievelijk 73 en 68% van het totaal). Deze strategische keuzes worden in het verslag geanalyseerd, dat onder andere melding maakt van de ongelijkheid van het aanvangsniveau van de wegenstelsels vergeleken met Europese gemiddelde. Toch komt er geen duidelijk in het oog springend verband naar voren tussen de verhoging van de bijstand voor infrastructuur (gemeten in km) en meer economische ontwikkeling. Dit lijkt te bevestigen dat investeren in vervoersinfrastructuur weliswaar een belangrijke factor is voor economische ontwikkeling van perifere regio's, maar alleen niet toereikend is.

De onderzoeken hebben ook het positieve effect van de investeringen in vervoersinfrastructuur aangetoond. Zo zal het dankzij de investeringen mogelijk zijn meer dan een uur reistijd op het traject Athene - Thessaloniki te besparen. Belangrijke tijdsbesparingen zijn in Ierland bereikt dankzij verbetering van de wegen (voor ongeveer 50 miljoen euro). In Portugal hebben investeringen in spoorweginfrastructuur het mogelijk gemaakt vracht tot 70% sneller te vervoeren en in Spanje hebben de uitgaven voor modernisering van de autowegen een besparing van ongeveer 20% van de reistijd opgeleverd.

Bovendien wordt in de evaluatie gesteld dat de investeringen hebben geholpen de veiligheid, met name de veiligheid op de weg, te verbeteren, de aantrekkingskracht van een regio door betere bereikbaarheid te vergroten en tot slot betere basisvoorwaarden te scheppen voor de ontwikkeling van bepaalde bedrijfstakken zoals het toerisme (met name in Griekenland).

De meeste betrokken landen hebben met succes gebruik gemaakt van projecten van het type publiek-privaat partnerschap (PPP). Zo heeft Portugal het bedrijfsleven ingeschakeld bij de aanleg en het beheer van sommige wegen (tolheffing) en hebben in Italië de projecten in de haven van Gioia Tauro profijt gehad van privaat/publieke investeringen. In Griekenland is de luchthaven van Spata het grootste project, maar ook andere vormen van infrastructuur zijn erbij betrokken, zoals bijvoorbeeld de brug Rio-Antirion. De evaluatie vermeldt echter ook dat het PPP niet voor alle projecten toepasbaar is. Dat geldt met name voor investeringen in de spoorwegsector (niet geprivatiseerd).

De ramingen voor de groei van de werkgelegenheid zijn als volgt: binnen de vervoersinfrastructuur lopen de gemiddelde kosten per arbeidsplaats uiteen van 20.000 tot 70.000 euro met een mediaan van ongeveer 25.000 euro per arbeidsplaats. Tevens blijkt dat de infrastructuurprojecten voor het openbaar vervoer meer banen per investeringseenheid opleveren dan de investeringen in wegen.

In de evaluatie wordt voorts de conclusie getrokken dat de tenuitvoerlegging van een project snel verloopt wanneer de Structuurfondsen en het Cohesiefonds een groot deel van de investeringen voor hun rekening nemen. In het omgekeerde geval verloopt de uitvoering duidelijk minder snel, vandaar de aanbeveling de middelen te concentreren daar waar zij een kritieke massa bereiken (aangemerkt als meer dan 30%).

Hoofdstuk 4: Begrotingsuitvoering, financiële controle en verificatie van de additionaliteit

4.1. Begrotingsuitvoering van de fondsen in 1999 voor alle programmaperiodes

Dit hoofdstuk behandelt de totale begrotingsuitvoering in 1999, dat wil zeggen, zowel voor de referentieperiode 1994 -1999, als voor de voorgaande periodes.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Zoals ook in 1997 en 1998 het geval was, zijn de overgedragen kredieten in 1999 gering (28,93 miljoen EUR) en hadden deze voor het overgrote deel betrekking op de communautaire initiatieven. Een aantal vastleggingskredieten is opnieuw opgevoerd of opnieuw gebruikt, maar de desbetreffende bedragen zijn gering in vergelijking met de oorspronkelijke toewijzingen: 104,48 miljoen EUR wederopgevoerde en 2,82 miljoen EUR opnieuw gebruikte kredieten.

De Commissie kan namelijk, behalve als op de begroting van het lopende boekjaar nog middelen beschikbaar zijn, bij uitzondering met gebruikmaking van eerder vrijgemaakte vastleggingskredieten nieuwe vastleggingskredieten creëren als dat noodzakelijk blijkt om het oorspronkelijk vastgestelde programma te realiseren. In 1999 zijn de wederopgevoerde kredieten hoofdzakelijk afkomstig van het EFRO (76,18 miljoen EUR). Ondanks deze extra kredieten zijn de vastleggingskredieten vrijwel geheel verbruikt, aangezien het EFRO 97% van de voor dat jaar beschikbare kredieten heeft gebruikt.

De hergebruikte kredieten bestaan uit voorschotten die door de begunstigden zijn terugbetaald (omdat ten onrechte was uitbetaald of geplande maatregelen niet zijn uitgevoerd). In 1999 bedroegen de hergebruikte kredieten slechts 2,82 miljoen EUR; zij hadden uitsluitend betrekking op het EFRO.

Binnen de nieuwe kredieten voor 1999 is er een aantal interne kredietoverschrijvingen geweest, maar dit heeft geen invloed op de in totaal beschikbare kredieten voor alle Fondsen samen. De kredieten zijn voornamelijk onttrokken aan het FIOV, het ESF en de innoverende acties en zijn ten goede gekomen aan de communautaire initiatieven en de programma's van het EFRO en het EOGFL. Door deze stroom van extra kredieten naar de communautaire initiatieven is het bestedingspercentage van de vastleggingskredieten voor de communautaire initiatieven automatisch lager dan het voorgaande jaar (82% van de beschikbare kredieten tegen 93% in 1998).

In totaal is 2.347 miljoen EUR aan beschikbare vastleggingskredieten niet gebruikt, of 6,5% van het totaal. Dit lijkt een aanzienlijk bedrag, maar het totale bestedingspercentage komt uit op 93%. Dit kan worden beschouwd als een bevredigend resultaat omdat 1999 als laatste jaar van de programmaperiode de nawerking ondervindt van de sinds 1994 achtereenvolgens overgedragen kredieten.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

De vastleggingskredieten voor de CB's zijn voor 95% gebruikt, met enige verschillen al naargelang de doelstelling: de kredieten van de doelstellingen 4 en 6 zijn volledig benut, de doelstellingen 1, 5a en 5b liggen rond of boven het gemiddelde en bij de doelstellingen 2 en 3 zijn de bestedingspercentages lager.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

De betalingen voor de CB's belopen globaal 89%, dit is lager dan in de voorgaande jaren. Overigens zij opgemerkt dat de beschikbare betalingskredieten voor de doelstellingen 3, 4 en 5a wel volledig zijn benut.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Sinds 1997 is er een afname waar te nemen van betalingen die zijn verricht uit hoofde van de voorgaande periodes. Deze tendens zet zich voort, want in 1999 is slechts 216 miljoen EUR betaald vanwege vóór 1994 toegezegde bijstandsverlening (tegen 555 miljoen EUR in 1998). Dit komt neer op minder dan 0,9% van de totale betalingen die in de loop van 1999 zijn verricht. Bovendien heeft het overgrote deel van deze betalingen (88%) betrekking op de onmiddellijk aan de huidige programmaperiode voorafgaande periode (1989-1993). De betalingen voor oude vastleggingskredieten (van vóór 1989) zijn dus uiterst gering (25,5 miljoen EUR). Vrijwel de helft van de betalingen uit hoofde van in vroegere periodes toegezegde bijstandsverlening hebben betrekking op Italië, voornamelijk in samenhang met de afsluiting van de programma's van doelstelling 1 voor de periode 1989-1993.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

De nog te betalen kredieten vormen het verschil tussen de vastgelegde kredieten en de daarmee corresponderende reeds afgewikkelde betalingen. In 1999 heeft nog slechts 4% van het nog te betalen bedrag te maken met vastleggingen van vóór 1999 (tegen 7% in 1998 en 12% in 1997). Deze gestage daling is het resultaat van het afsluiten van veel oude programma's.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

4.2. Controles door de diensten van de Fondsen, door het DG Financiële controle en door de eenheid fraudebestrijding/het bureau voor fraudebestrijding

* EFRO:

In 1999 zijn door het Directoraat-generaal Regionaal Beleid, dat het EFRO beheert, 36 controlebezoeken uitgevoerd in alle lidstaten behalve Luxemburg  i, wat neerkomt op een toename van 60% ten opzichte van 1998. Door middel van deze controles zijn de beheers- en controlesystemen van de lidstaten getoetst aan de beginselen van gezond en doelmatig financieel beheer en op correcte toepassing van de communautaire voorschriften met betrekking tot het EFRO.

Daarnaast hebben de controles een instructief en preventief karakter. Zo zijn aan de lidstaten adviezen en aanbevelingen verstrekt voor het verbeteren van hun controle- en beheerssystemen. De in het kader van dit verslag genoemde controles hadden betrekking op de bijstandsverlening in de periode 1994-1999.

Bovendien is veel werk gestoken in de controle inzake de vernieuwende projecten en de projecten voor technische bijstand (artikel 10 en 7 van de EFRO-verordening, zie 2.1.9). Daarbij is onderzocht of de contractuele bepalingen voor financiering die rechtstreeks tussen de Commissie en de eindbegunstigden (zonder tussenkomst van de lidstaat) zijn vastgesteld en die een directe financiële verantwoordelijkheid van de Commissie inhouden, ook werkelijk in acht zijn genomen. De controles met betrekking tot de artikel 10-projecten zijn in het algemeen opgenomen in de controleprogramma's voor de OP's in de lidstaten. Voor de artikel 7-projecten zijn daarentegen 10 ad-hoc controlebezoeken van één of twee dagen uitgevoerd.

Bij de controles zijn stelselmatige en incidentele fouten aan het licht gekomen, die gevolgen hebben voor de betrouwbaarheid van de aan de Commissie verstrekte uitgavencertificeringen.

Het meest voorkomende probleem is het opvoeren van kosten die niet voor financiering in aanmerking komen, gevolgd door het niet correct functioneren van de beheers- en controlesystemen. Bovendien worden de communautaire voorschriften met betrekking tot publiciteit en aanbestedingen niet altijd in acht genomen. In sommige lidstaten leverde het vinden van bruikbare aangrijpingspunten voor controle ('audit trail', volgens de bepalingen van Verordening (EG) 2064/97) problemen op.

Naar aanleiding van de controles zijn financiële en functionele correcties opgelegd. Voor zes gevallen van bijstandsverlening waarbij ernstige tekortkomingen zijn vastgesteld is besloten de betalingen op te schorten.

* ESF:

In 1999 hebben de diensten van de Commissie 60 controlebezoeken uitgevoerd om na te gaan op welke wijze de ESF-gelden zijn gebruikt. De controles worden uitgevoerd aan de hand van een jaarprogramma dat aan het einde van het voorgaande jaar aan de lidstaten wordt toegezonden. Het programma wordt vooraf met nationale controle-instanties besproken tijdens coördinatievergaderingen. Deze onderlinge afstemming (lidstaat en de voor het ESF en de controle verantwoordelijke diensten van de Commissie) beoogt een verhoogde doelmatigheid van de concrete controles. De controles zijn van tweeërlei aard: systeemcontroles en toetsing van de naleving van de voorschriften. Systeemcontroles hebben betrekking op de stelsels die de nationale autoriteiten hebben ingesteld voor het beheer van de programma's; de toetsing vindt plaats bij de uitvoerders van de projecten. In het kader van de controlewerkzaamheden worden ook rechtstreekse subsidies van de Commissie meegenomen.

Bij de systeemcontroles van 1999 is in het bijzonder gelet op de operationele programma's met een laag uitvoeringsniveau ten opzichte van zowel de verwachtingen bij de programmering als de meest recente financiële overzichten. Beoogd werd de voornaamste problemen bij de programma-uitvoering op te sporen evenals de hoofdredenen voor de geringe uitvoeringsgraad.

De voornaamste conclusies uit de in 1999 uitgevoerde werkzaamheden zijn dat flinke vertragingen optreden bij de goedkeuring van de regelgeving voor de programma's, bij het besluitvormingsproces en bij het opzetten van de beheersstructuren, dat de procedures binnen een en dezelfde lidstaat niet altijd gelijk zijn en dat de administratieve organisatie niet altijd is toegesneden op de taken die binnen het ESF moeten worden vervuld. Verder was er sprake van ontoereikende controle en een tekort aan juiste informatie over de medefinanciering van het ESF. In financieel opzicht is geconstateerd dat de inbreng van de wederpartijen werd opgeschroefd, inkomsten niet werden opgegeven, kennis over de nationale bijdrage ontbrak en te hoge uitgaven door de lidstaten werden opgegeven. Bij de uitvoerders bleek dat zonder meer onkostendeclaraties voor een totaalbedrag waren geaccepteerd in plaats van declaraties van feitelijk gemaakte kosten, dat contracten met adviseurs ontbraken en de voorlichting aan de uitvoerders over de wijze waarop kosten, met name algemene kosten, in rekening konden worden gebracht, gebrekkig was.

* EOGFL-Oriëntatie:

In 1999 zijn 16 controlebezoeken uitgevoerd om na te gaan op welke wijze de door de lidstaten beheerde kredieten van het EOGFL zijn gebruikt. De controles waren er voornamelijk op gericht de toegepaste beheers- en controlesystemen te evalueren en te verifiëren of de financiële en boekhoudkundige verslagen en de feitelijke besteding in overeenstemming waren met de communautaire voorschriften, de beschikkingen tot toekenning van bijstand en de bij het EOGFL-Oriëntatie gedeclareerde uitgaven. Er is naar gestreefd om een zo groot mogelijk aantal regio's en bestuursorganen in het controleprogramma op te nemen. Dit jaar, aan het einde van de programmaperiode, is in het bijzonder aandacht besteed aan de regionale programma's waarvan de beheerssystemen nog niet zijn gecontroleerd of zijn gewijzigd.

Bepaalde soorten onregelmatigheden zijn geconstateerd in een groot aantal lidstaten en bij veel maatregelen. We willen de volgende punten noemen: niet-naleving van de communautaire voorschriften voor gunning van overheidsopdrachten, het toekennen van steun voor uitgaven die daarvoor niet in aanmerking komen (vanwege de aard ervan of de betalingsdatum), te late betaling aan de begunstigden, het ontbreken van publiciteit en voorlichting over de communautaire medefinanciering, ontoereikende controlemaatregelen en onjuiste toepassing van de omrekeningskoers. De zwakke punten, en zelfs tekortkomingen in de beheerssystemen met betrekking tot de betalingen zijn onder de aandacht van de betrokken bestuursorganen gebracht. Naar aanleiding van deze problemen zijn de uitgavencertificeringen naar beneden bijgesteld en is de communautaire medefinanciering zonodig verlaagd.

Speciale aandacht is besteed aan de maatregelen die rechtstreeks door de Commissie worden beheerd (proefprojecten volgens artikel 8). Daarvoor is een relatief groot aantal controles  i uitgevoerd. Het is mogelijk dat de Commissie naar aanleiding van deze controles enkele beslissingen moet nemen inzake terugvordering van steun die is toegekend voor proefprojecten van het EOGFL-Oriëntatie.

* FIOV:

In 1999 zijn door het Directoraat-generaal Visserij, dat het FIOV beheert, acht controlebezoeken uitgevoerd. De controles hadden voor het merendeel betrekking op projecten die zijn gefinancierd in het kader van het FIOV, maar daarnaast zijn ook enkele oude projecten, met name joint ventures, gecontroleerd. De controles betroffen vooral aquacultuurprojecten en projecten op het gebied van visverwerking, en sloop en bouw van schepen. De controle in Italië betrof de dienstencentra.

Bovendien zijn controles uitgevoerd om na te gaan of ten aanzien van schepen die tussen 1984 en 1993 zijn gebouwd of gemoderniseerd met steun van de Commissie, het 5, resp. 10 jaren-beding in acht is genomen. In Spanje zijn twee controlebezoeken uitgevoerd (Catalonië en Galicië), evenals in Portugal (Lissabon en Norte), in elk van de lidstaten Finland, Denemarken, Italië en Frankrijk is één controle verricht.

Het DG Visserij heeft tevens deelgenomen aan het controlebezoek dat door het DG Financiële Controle van de Commissie in Ierland is uitgevoerd.

Controles door het DG Financiële Controle van de Commissie:

In 1999 heeft het DG Financiële Controle 54 controlebezoeken uitgevoerd inzake de Structuurfondsen. De controlebezoeken waren als volgt over de Fondsen verdeeld:

ESF: 24

EFRO: 18

EOGFL-Oriëntatie: 7

FIOV: 5.

De voornaamste aanbevelingen naar aanleiding van de controles betroffen de volgende punten:

- verbetering van de nationale beheers- en controlesystemen;

- verbetering van de betrouwbaarheid van de uitgavencertificeringen, met name door de garantie dat de onkosten in aanmerking komen voor medefinanciering en correcte boeking van de algemene kosten; juiste boeking van salarissen (deze moeten niet ten onrechte op de technische bijstand worden geboekt); naleving van de voorschriften inzake de gunning van overheidsopdrachten en de selectie van projecten; controle op dubbele financiering bij projecten die onder verschillende programma's vallen; naleving van de regels inzake publiciteit en voorlichting; een correct gebruik van de forfaitaire voorschotten van de Commissie; opgave van alle uit de projecten verkregen opbrengsten.

Wat het ESF betreft waren de aanbevelingen voornamelijk toegespitst op twee punten: enerzijds is het nodig de beheers- en controlesystemen te versterken met het oog op het voorkomen, opsporen en corrigeren van systematische lacunes en onregelmatigheden, anderzijds moeten de lidstaten voor de programmaperiode 2000-2006 zorgen voor een structuur ad hoc voor de uitvoering van de operationele programma's. Bovendien is met het DG Werkgelegenheid besloten tot een gemeenschappelijke aanpak die het mogelijk maakt een logische, transparante methode toe te passen voor het boeken van de uitgaven in de vorm van een forfaitair bedrag, die voldoet aan de wettelijke normen.

Naar aanleiding van de controles bij het EOGFL-Oriëntatie en het FIOV met betrekking tot de LEADER- en PESCA-projecten zijn aanbevelingen gedaan voor het vaststellen van richtlijnen voor de niet-financierbare kosten, om te garanderen dat in het kader van initiatieven waarbij meerdere fondsen betrokken zijn correcte verzoeken worden ingediend. Volgens de aanbevelingen met betrekking tot de door het FIOV gefinancierde projecten voor de bouw of modernisering van schepen is het vooral noodzakelijk ervoor in te staan dat de registratiegegevens van de schepen juist zijn en dat de Commissie officieel en op de vereiste wijze in kennis wordt gesteld van de activiteiten in dit kader. Ook moet worden nagegaan of de begunstigden de ontvangen subsidies en de opbrengst van hun eigen activiteiten correct op afzonderlijke rekeningen hebben geboekt. In één geval heeft de Financiële Controle de Commissie gevraagd om verduidelijking van bepaalde voorschriften en bepalingen inzake de financierbaarheid van de uitgaven (en zo nodig de door de betrokken autoriteit ingeschakelde controleurs uit de particuliere sector daarin inzage te geven) om de Commissie te kunnen garanderen dat de uitgavencertificeringen rechtsgeldig zijn en een logische samenhang vertonen.

De aanbevelingen naar aanleiding van de controle bij het EFRO concentreren zich op de noodzaak om maatregelen te nemen tegen de systematische fouten die zijn opgespoord en die het gevaar opleveren dat subsidies tweemaal op de uitgavencertificeringen voorkomen. Voorts is het noodzakelijk dat er waarborgen komen voor de naleving van de met de Commissie overeengekomen richtlijnen inzake de verwerking van de sociale lasten en algemene kosten die mogelijk op de projecten kunnen worden geboekt. Tenslotte moet ervoor worden gezorgd dat de bij de Commissie gedeclareerde uitgaven geen bedragen omvatten die op het tijdstip van de declaratie niet werkelijk zijn gedaan, want dit is in strijd met de bepalingen inzake de financiële uitvoering.

Bovendien zijn in 1999 controles uitgevoerd met betrekking tot de 46 nog resterende proefprojecten in het kader van EOGFL-Oriëntatie waarvoor in de periode 1987-1996 goedkeuring was verleend. Ook bij een aantal in de periode 1995-1999 goedgekeurde proefprojecten uit hoofde van het ESF en het EFRO die onderhands waren aanbesteed, zijn controles uitgevoerd. Bij sommige daarvan bestond aanleiding tot terugvordering van bepaalde bedragen.


Onderzoek door de UCLAF / OLAF

Op 1 juni 1999 is de Eenheid Fraudebestrijding (UCLAF) vervangen door het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF), een dienst van de Commissie die zijn taken onafhankelijk uitoefent  i. In Verordening EG 1073/1999 van het Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) 1074/1999 van de Raad, die beide betrekking hebben op onderzoek dat door het OLAF wordt uitgevoerd, worden de voorwaarden waaronder het Bureau zijn taken uitvoert nader uitgewerkt, met name wat betreft intern onderzoek, rekening houdend met de interinstitutionele taak van het Bureau. Deze verordeningen bepalen bovendien dat de directeur regelmatig verslag uitbrengt aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer over het resultaat van de door het Bureau uitgevoerde onderzoeken, zonder daarbij de vertrouwelijke aard van het onderzoek uit het oog te verliezen. Uit dien hoofde publiceert de algemeen directeur van het Bureau een verslag over de werkzaamheden van het Bureau.

Overeenkomstig deze nieuwe wetgeving gaat de verantwoordelijkheid van het Bureau verder dan de bescherming van de financiële belangen in verband met de behartiging van de Gemeenschapsbelangen. Het verschaft de lidstaten de steun van de Commissie bij het opzetten van een nauwe en regelmatige samenwerking en bij de coördinatie van de maatregelen die de Gemeenschap moeten beschermen tegen fraude.

Conform artikel 280 EG, lid 5 van het Verdrag van Amsterdam stelt de Commissie elk jaar op basis van de werkzaamheden van het Bureau en de lidstaten een verslag op over de maatregelen die zijn genomen met het oog op de bescherming van de Gemeenschapsbelangen en de bestrijding van fraude en alle andere onwettige praktijken. In dit algemeen verslag van de Commissie inzake de bescherming van de belangen van de Gemeenschap worden de cijfers opgenomen die door de lidstaten aan de Commissie worden verstrekt om enkele van de maatregelen te illustreren.

4.3. Verificatie van de additionaliteit

Het beginsel additionaliteit

Additionaliteit is een algemeen uitgangspunt van de Structuurfondsen om te voorkomen dat nationale bijstand voor structuurmaatregelen wordt vervangen door bijstand uit de Structuurfondsen. In concreto brengt dit mee dat elke lidstaat voor elke doelstelling de eigen structurele overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen structurele uitgaven tenminste op hetzelfde peil moet houden als in de voorgaande programmaperiode.

Programmaperiode 1994-99

In 1999 is de lopende toetsing van de additionaliteit op basis van bijgewerkte informatie voortgezet. Voor doelstelling 1, waaraan bijna 70% van de steun van de Structuurfondsen wordt besteed, is bijgewerkte informatie ontvangen van negen van de elf lidstaten die voor subsidie in aanmerking komen (Frankrijk en België hebben geen bijgewerkte informatie verschaft). Voor doelstelling 2 zijn gegevens ontvangen van alle lidstaten die voor subsidie in aanmerking komen behalve België en Denemarken. Ten aanzien van doelstelling 5b zijn geactualiseerde cijfers geleverd door Duitsland, Italië, Nederland, Oostenrijk, Zweden en het Verenigd Koninkrijk. Nieuwe gegevens voor doelstelling 6 zijn ontvangen van Zweden en Finland.

Het algemene beeld van de lopende toetsing van de additionaliteit, bedoeld om de ontwikkeling van de structurele overheidsuitgaven in de lidstaten te bewaken tijdens de programmaperiode om naleving achteraf te waarborgen, is dat deze voor de periode 1994-1999 nu als afgesloten kan worden beschouwd.

Programmaperiode 2000-2006

Artikel 11 van de nieuwe verordening houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen behelst een aantal veranderingen in het additionaliteitsbeginsel ten opzichte van artikel 9 van de oude coördinatieverordening. De voornaamste gedachte achter het beginsel - de Structuurfondsen mogen niet dienen ter vervanging van structurele overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen structurele uitgaven van een lidstaat - blijft weliswaar gehandhaafd, maar de toetsingsprocedure kent een aantal belangrijke wijzigingen.

* Voor doelstelling 1 blijft de toetsing van de additionaliteit gebaseerd op het peil van de structurele overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen structurele uitgaven in alle onder deze doelstelling vallende regio's, maar voor de doelstellingen 2 en 3 samen wordt de additionaliteit bepaald aan de hand van het peil van de uitgaven voor het actieve arbeidsmarktbeleid op nationaal niveau.

* Het aantal toetsingen is gereduceerd tot in totaal drie: een voorafgaande toetsing voor de programmeringsdocumenten, een toetsing halverwege vóór 31 december 2003 en een periode-eindetoetsing vóór 31 december 2005.

* In de voorafgaande toetsing is een element van onderhandeling tussen de lidstaat en de Commissie ingebracht bij het bepalen van het te bereiken uitgavenpeil, dat 'normaliter' tenminste gelijk moet zijn aan de uitgaven in de voorgaande programmaperiode.

* Zodra het door een lidstaat te handhaven uitgavenpeil bij de voorafgaande toetsing is vastgesteld, is er bij verdere toetsing geen flexibiliteit meer mogelijk door middel van algemene vrijstellingen afhankelijk van de economische omstandigheden, maar slechts door de mogelijkheid van een herziening van het te bereiken peil van de uitgaven na de toetsing halverwege indien de economische situatie heeft geleid tot een ontwikkeling van de overheidsontvangsten die aanzienlijk verschilt van die waarop bij de toetsing vooraf was gerekend.

Eind 1999 hebben de lidstaten hun ontwikkelingsplannen voor de periode 2000-06 voor de regio's van doelstelling 1 ingediend, vergezeld van de gegevens ten behoeve van de onderhandelingen over de situatie wat additionaliteit betreft. Begin 2000 was de toetsing voor enkele lidstaten afgerond en waren de onderhandelingen met de overige aan de gang. Vanwege de doorgaans latere indiening van de plannen waren de onderhandelingen inzake additionaliteit voor doelstelling 2 en 3 begin 2000 pas begonnen.


Bijzonder verslag van de Rekenkamer inzake additionaliteit

In de loop van 1999 heeft de Rekenkamer de naleving van het additionaliteitsbeginsel gecontroleerd. Het onderzoek was gebaseerd op bezoeken van de Rekenkamer aan de diensten van de Commissie, bezoeken in vijf lidstaten en vragenlijsten die aan alle lidstaten waren toegezonden. Een bijzonder additionaliteitsverslag is begin 2000 door de Rekenkamer aangenomen en gepubliceerd.

Het rapport geeft kritiek op enkele punten die volgens de Rekenkamer aandacht behoeven, zoals het ontbreken van sancties in geval van niet-naleving, methodologische gebreken en bij de diensten van de Commissie bepaalde organisatorische problemen. In haar in het verslag opgenomen antwoorden wijst de Commissie erop dat ook zij het ontbreken van sancties een fundamentele zwakte van het additionaliteitsbeginsel vindt. Bij de besprekingen over de verordening voor de Structuurfondsen voor de nieuwe programmaperiode is echter het voorstel van de Commissie om naleving van de additionaliteit een van de criteria voor toekenning van de prestatiereserve te maken door de meeste lidstaten verworpen. Wat de methodologische problemen betreft, is er aanzienlijke verbetering geboekt bij het beheer en de doorzichtigheid van het systeem in de afgelopen programmaperiode. Veel van de in het verslag naar voren gebrachte problemen hebben betrekking op regio's die niet onder doelstelling 1 vallen, waar zich problemen voordoen met de beschikbaarheid van gegevens door de kleine omvang van de voor subsidie in aanmerking komende regio's. Daarom moest de Commissie veel pragmatischer te werk gaan met de methodologische eisen dan voor doelstelling 1, rekening houdend met de specifieke situatie van elke lidstaat. Tenslotte mag worden aangenomen dat de aanzienlijke vereenvoudiging van de procedures voor de toetsing van de additionaliteit in de nieuwe programmaperiode, in het bijzonder de veranderingen voor de nieuwe doelstellingen 2 en 3, de situatie aanzienlijk zal verbeteren.

Hoofdstuk 5: Coördinatie met de andere financieringsinstrumenten

De coördinatieverordening van de Structuurfondsen (EEG) nr. 2083/93 van de Raad bepaalt dat de Commissie moet zorgen voor coördinatie en samenhang tussen de steun van de Fondsen en de bijstandsverlening via andere financiële instrumenten. Bij deze coördinatie wordt rekening gehouden met de eigen doelstellingen van de andere instrumenten.

5.1. Coördinatie met het Cohesiefonds

Het Cohesiefonds is een instrument voor economische en sociale cohesie en functioneert parallel met de Structuurfondsen. In de verordening tot oprichting van het Cohesiefonds is immers bepaald dat dit Fonds steun kan toekennen voor projectfasen die financieel en technisch onafhankelijk van elkaar zijn. In deze verordening is ook bepaald dat voor geen enkele uitgavenpost tegelijk steun kan worden ontvangen uit het Cohesiefonds en de Structuurfondsen. Om elke vorm van dubbele subsidiëring via communautaire steun uit verschillende bronnen te vermijden, worden de afzonderlijk op te vatten fasen gedefinieerd aan de hand van fysieke indicatoren: het Cohesiefonds kan deze of gene duidelijk omlijnde fase van een project financieren waarvan voor andere fases steun van het EFRO wordt ontvangen. Dit is vooral het geval bij grote vervoersprojecten. De diensten die verantwoordelijk zijn voor het beheer van het Cohesiefonds organiseren op gezette tijden bijeenkomsten met de diensten voor de andere financiële instrumenten, in het bijzonder het EFRO, met het oog op een zo goed mogelijke coördinatie. Dank zij de coördinatieprocedures is er bij de verschillende controlebezoeken geen enkel geval van dubbele financiering vastgesteld.

Opgemerkt zij verder dat, met het oog op een zo goed mogelijke harmonisatie, de informatie die de lidstaten moeten verstrekken inzake de door het EFRO gefinancierde grote projecten (waarvan de totale kosten meer dan 50 miljoen EUR bedragen) identiek is aan de informatie die zij moeten verstrekken over de projecten waarvoor zij steun uit het Cohesiefonds ontvangen.

Tenslotte brengt de Commissie ter informatie jaarlijks een milieuverslag uit over de grote gemeenschappelijke projecten van het EFRO en het Cohesiefonds (waarvan de totale kosten meer dan 50 miljoen EUR bedragen), dat bestemd is voor het Europees Parlement (zie overzicht van de grote EFRO-projecten in bijlage 5).

5.3. Coördinatie met de Europese Investeringsbank (EIB)

In 1999 zijn de door de bank verstrekte leningen ten opzichte van 1998 toegenomen met 8%. Binnen de EU zijn leningen verstrekt ten bedrage van 27,8 miljard EUR tegen 25,1 miljard EUR in 1998 (+ 10,8%). De voornaamste begunstigden van de door de EIB verstrekte leningen waren Duitsland (17,3% van de leningen), Italië (16,9%), Spanje (13,2%), het Verenigd Koninkrijk (12,8%) en Frankrijk (12,6%). Deze verdeling is vergelijkbaar met die in 1998.

De investeringen ten gunste van de achterstandsgebieden in de EU vertegenwoordigden 61% van de leningen binnen de EU. De leningen voor doelstelling 1-regio's vertoonden een duidelijke stijging (45% van het totaal in 1999, tegen 36% in 1998) In de Cohesiefondslanden (Spanje, Portugal, Ierland en Griekenland) zijn leningen verstrekt ten bedrage van 7 miljard EUR, of 25 % van het totaal (17,5% in 1998).

De EIB heeft dus in 1999 veel moeite gedaan om haar leningen sterker te richten op de achterstandsgebieden in de EU en zo rechtstreeks mee te werken aan de economische en sociale cohesie die als doelstelling in het verdrag is opgenomen.

EIB - Financieringen voor regionale ontwikkeling (mln. EUR)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

5.3. Coördinatie met het Europees Investeringsfonds (EIF)

Het EIF is de financiële instelling van de EU die gespecialiseerd is in de verstrekking van garanties en kapitaaltransacties (eigen vermogen). Doelstelling van het fonds is het ondersteunen van investeringen op middellange en lange termijn op twee gebieden die voor de EU van essentieel belang zijn: enerzijds de trans-Europese netwerken (TEN), waar het fonds de totstandkoming van partnerschappen tussen de openbare en particuliere sector vergemakkelijkt, en anderzijds het MKB, waar het EIF bedrijven in staat stelt gemakkelijker en tegen redelijke kosten financiering te krijgen voor hun investeringen. Het fonds is dus een instrument ten dienste van de algemene economische ontwikkeling van de EU en heeft geen speciale taak ten aanzien van de cohesie. Dit neemt niet weg dat de invloed van het fonds zich uitstrekt over het hele Europese grondgebied en dus ook ten goede kan komen aan de ontwikkelings- en omschakelingsregio's.

In 1999 heeft het EIF garanties verstrekt voor een bedrag van 406,6 miljoen EUR, waarvan 388,8 miljoen EUR bestemd was voor de TEN-infrastructuur en 17,8 miljoen EUR voor het MKB. Bovendien zijn uit hoofde van de begrotingspost MKB-garanties contracten voor contragaranties gesloten die geen betrekking hebben op eigen vastleggingskredieten van het EIF.

Proefproject groei en milieu

Uit hoofde van dit project, dat op initiatief van het Europees Parlement is opgezet, verstrekt het EIF financiële instellingen gratis garanties voor leningen aan het MKB die bedoeld zijn voor milieugerichte investeringen. Eind 1999 had het EIF verdeeld over alle lidstaten 28 van dit soort contracten afgesloten. In 1999 zijn hiervoor garanties verstrekt voor een bedrag van 17,75 miljoen EUR.

Europese Technologiefaciliteit (ETF)

De Raad van Amsterdam van juni 1997 heeft de EIB gevraagd om in samenwerking met het EIF een instrument te vormen voor financiering van projecten van het MKB op het gebied van geavanceerde technologie. De EIB heeft het EIF om die reden gemachtigd om in drie jaar tot 125 miljoen EUR te investeren in fondsen voor risicodragend kapitaal ten behoeve van de ontwikkeling of het gebruik van speerpunttechnologieën door het MKB. Eind 1999 zijn in dit kader aanvullende contracten getekend voor 13,8 miljoen EUR. Daarmee is het totaal van de door het EIF vastgelegde kredieten gekomen op 68,7% van de vastgestelde 125 miljoen EUR.

Het initiatief Groei en werkgelegenheid

Dit initiatief is een programma voor financiële steunverlening in de sector MKB ten behoeve van innoverende bedrijven die arbeidsplaatsen kunnen creëren. Het EIF beheert twee onderdelen van dit programma:

* Financiering van start-up technologie. De hiervoor bestemde begrotingspost bedraagt 150 tot 190 miljoen EUR en de kredieten moeten vóór 31 december 2002 vastgelegd zijn. In 1999 is in dit kader ongeveer 30,6 miljoen EUR vastgelegd ten behoeve van vier lidstaten (Frankrijk, Verenigd Koninkrijk, Finland en Zweden).

* Een begrotingspost MKB-garanties: het EIF kan zich met anderen garant stellen voor leningen ten behoeve van projecten van overheidswege en in de particuliere sector, ofwel contracten voor contragaranties afsluiten. Het doel hiervan is het MKB in staat te stellen gemakkelijker leningen voor deze projecten te verkrijgen doordat het risico wordt gedeeld met de nationale instellingen die garanties verstrekken. In 1999 heeft het EIF in acht lidstaten voor een totaalbedrag van meer dan 1.155 miljoen EUR contracten voor steun getekend ten behoeve van bedrijven met risicodragend kapitaal.

5.4. Het financieel mechanisme van de Europese Economische Ruimte (EER)

In het kader van de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte is op 1 januari 1994 een financieel mechanisme ingesteld ter ondersteuning van de doelstellingen op het gebied van economische en sociale cohesie in de Gemeenschap via subsidies en rentesubsidies afkomstig van de lidstaten van de EER (Noorwegen, IJsland, Liechtenstein).

Krachtens Protocol 38 van de overeenkomst was in het kader van dit mechanisme voor de periode 1994-1998 in totaal 500 miljoen EUR beschikbaar voor subsidies en konden rentesubsidies van 2% per jaar worden toegekend voor leningen van de EIB tot een totaalbedrag van 1,5 miljard EUR.

Voor financiële bijstand uit het mechanisme komen in aanmerking: Griekenland, Ierland, Noord-Ierland, Portugal en de Spaanse doelstelling 1-regio's van de periode 1989-1993. Bij de medegefinancierde projecten ligt de nadruk op milieu, vervoer, onderwijs en scholing.

Over de tenuitvoerlegging van het mechanisme zijn een aantal verslagen uitgebracht, waarvan het laatste de periode van 1 juli 1998 tot 30 juni 1999 bestrijkt.

1998 was het laatste jaar waarin kredieten konden worden vastgelegd. In 1999 zijn dus geen nieuwe subsidies toegekend.

De Raad van de EER heeft tijdens de bijeenkomst van 18 mei 1999 overeenstemming bereikt over de essentiële elementen van een nieuwe financiële regeling. In het tweede kwartaal van 2000 wordt deze regeling ter goedkeuring voorgelegd aan het Gemengd Comité van de EER.

5.5. Coördinatie met de programa's voor onderwijs en opleiding

In 1999 zijn de structuurmaatregelen en de programma's voor onderwijs en scholing, met name het communautaire initiatief LEONARDO DA VINCI, verder op elkaar afgestemd. In dat kader heeft de Commissie, overeenkomstig de artikelen 149 (ex 126) en 150 (ex 127) van het Verdrag, verdere invulling gegeven aan de beginselen van samenhang en complementariteit op deze twee beleidsterreinen. In 1999 zijn namelijk de volgende nieuwe beleidsinitiatieven gepresenteerd.

* Een beschikking van de Raad waarin de tweede fase van het programma LEONARDO DA VINCI voor de periode 2000-2006 is vastgelegd. In deze beschikking wordt bepaald dat er een sterkere complementariteit dient te komen met de bijstandsverlening van de Structuurfondsen, met name het ESF  i. Bovendien moet van de toekomstige uitvoering van de communautaire maatregelen op het gebied van onderwijs en scholing een stimulans voor onderwijs en scholing gedurende het hele leven uitgaan.

* Op 1 januari 2000 is een beschikking van de Raad inzake de bevordering van Europese trajecten in het kader van alternerende beroepsopleidingen, waaronder begrepen het leerlingwezen, van kracht geworden. Deze beschikking  i roept de EUROPASS-beroepsopleiding in het leven, een communautair document waarin het gevolgde Europese opleidingstraject wordt vermeld. Met deze aanpak wordt een beroepsopleiding beoogd, met inbegrip van het leerlingwezen, waarbij theorie en praktijk elkaar afwisselen, ongeacht tegen welke achtergrond de mobiliteit van de studenten plaatsvindt, met name in het kader van de communautaire programma's en initiatieven op het gebied van onderwijs en scholing, met inbegrip van het programma LEONARDO DA VINCI.

5.6. Coördinatie met de financiële communautaire steun voor de transeuropese netwerken (TEN)

Hoewel de TEN-verordening in principe niet toelaat dat een bepaalde fase van een project via de begroting voor de TEN en via andere communautaire bronnen wordt gefinancierd, is het voor het goede verloop van de bijstandsverlening van belang dat er coördinatie is tussen de TEN-begroting en de Structuurfondsen: zo kan bijvoorbeeld de financiering van haalbaarheidsstudies uit het budget voor de TEN worden gevolgd door steun van de Structuurfondsen en de EIB bij de (mede)financiering van de feitelijke investeringen.

In de transportsector komt het vaak voor dat het EFRO werken financiert die aansluiting geven op een verbinding die zelf weer uit de TEN-begroting wordt gefinancierd. In 1999 was uit de TEN-begroting 29 miljoen EUR beschikbaar aan vastleggings- en 16 miljoen EUR aan betalingskredieten voor energie en 499 miljoen EUR aan vastleggings- en 84 miljoen EUR aan betalingskredieten voor vervoer. Ongeveer gelijktijdig met de hervorming van de Structuurfondsen in het kader van het Gemeenschapsprogramma Agenda 2000 is medio 1999 de financiële TEN-verordening (EG) nr. 1655/99 (tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2236/95) aangenomen met het oog op de planning voor de middellange termijn door middel van meerjarige investeringsprogramma's en om publiek-private partnerschappen te stimuleren. Tevens is toen bepaald dat een klein bedrag van deze begroting (1 tot 2%) mag worden gebruikt voor projecten waar risicokapitaal bij betrokken is. Een totaal bedrag van 4,6 miljard EUR is nu beschikbaar voor de drie TEN-programma's voor de periode tot 2005 en voor een subsidieaandeel van 20% ter ondersteuning van Global Navigation Satellite Systems vanaf 2003. Naar aanleiding van de richtsnoeren voor TEN-Vervoer (Beschikking (EG) 1692/96) heeft de Commissie in 1997 een voorstel ingediend met betrekking tot steun voor zeehavens, binnenhavens en multimodale terminals. In juni 1999 heeft de Raad ter zake politieke overeenstemming bereikt over een gemeenschappelijk standpunt.

Hoofdstuk 6: Overeenstemming en synergie met het communautaire beleid op andere terreinen

Acties die worden gefinancierd door de Structuurfondsen, de EIB of enig ander financieel instrument van de Gemeenschap moeten in overeenstemming zijn met de Verdragen, in het bijzonder het beleid inzake mededingingsregels en overheidsopdrachten. Voorts moeten deze acties verenigbaar zijn met de andere hoofdlijnen van het beleid van de Unie. In 1999 is het beleid voor een aantal gemeenschapsbeleidsterreinen aangepast.

De overeenstemming tussen het beleid van de Structuurfondsen enerzijds en het werkgelegenheidsbeleid anderzijds is al behandeld in punt 1.2.1. van hoofdstuk 1.2 (nadere analyse van de prioriteiten van het cohesiebeleid). Dit thema wordt derhalve hier niet aan de orde gesteld.

6.1. Structuurfondsen, gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) en gemeenschappelijk visserijbeleid

De hervorming van het GLB

De hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, waartoe op 24 en 25 maart 1999 door de Europese Raad van Berlijn is besloten, heeft als doel de Europese landbouw voor te bereiden op de interne en externe problemen waarmee deze tegen het jaar 2000 wordt geconfronteerd.

Deze hervorming bevordert namelijk een meer concurrerende, maar tevens milieuvriendelijker landbouw. Het is ook een volgende stap in de richting van een beleid dat meer op de landbouwers dan op de producten is georiënteerd, en dat niet alleen de productie van de landbouwers honoreert, maar ook de bijdrage die zij leveren aan de leefbaarheid van de maatschappij.

Bovendien is de hervorming de basis voor het EU-standpunt bij de multilaterale handelsbesprekingen die in november 1999 onder auspiciën van de Wereldhandelsorganisatie van start zijn gegaan.

Op langere termijn scheppen de thans op gang gebrachte hervormingen voorwaarden die gunstig zijn voor het overbruggen van de verschillen met de landbouw van de kandidaat-leden van de EU. Deze aanpassing wordt vergemakkelijkt door de financiering van structuurmaatregelen ter voorbereiding van de toetreding.

Het GLB en plattelandsontwikkeling

Daarnaast is de toekomst van de landbouw sterk afhankelijk van een evenwichtige ontwikkeling van het platteland, dat 80% van het Europese grondgebied beslaat. Het communautair belang spreekt voor zich: het landbouw- en plattelandsbeleid speelt een belangrijke rol bij de economische en sociale cohesie van de Unie als geheel en binnen de regio's.

Het nieuwe beleid inzake plattelandsontwikkeling, inmiddels de tweede pijler van het GLB, is op deze aandachtspunten afgestemd. Uit dit essentiële element van het Europese landbouwmodel moet een samenhangend en duurzaam kader ontstaan om de toekomst van de plattelandsgebieden te waarborgen en het behoud en creëren van arbeidsplaatsen te stimuleren.

Het gemeenschappelijk visserijbeleid

De belangrijkste taak van het structuurbeleid voor de visserijsector, dat deel uitmaakt van het gemeenschappelijk visserijbeleid, is te streven naar een duurzaam evenwicht tussen de grootte van de visbestanden en de exploitatie daarvan. Verder moet het beleid bijdragen tot het voortbestaan en een duurzame ontwikkeling van de bedrijven in de sector en zorgen voor een betere aanvoer en winstgevender exploitatie van visserij- en visteeltproducten. Een laatste doel is hulp bij het economisch herstel van gebieden die afhankelijk zijn van de visserij.

De communautaire en nationale steunmaatregelen voor de vissersvloot mogen in geen geval leiden tot een vergroting van de visserij-inspanning. De steun die wordt toegekend wanneer vangstcapaciteit definitief aan de visserij wordt onttrokken, blijft nog beschikbaar. Overheidssteun voor de bouw van nieuwe schepen is alleen toegestaan als zonder overheidssteun ten minste evenveel, en in bepaalde gevallen zelfs aanzienlijk meer, vangstcapaciteit definitief aan de visserij wordt onttrokken als er nieuwe capaciteit wordt gebouwd.

Bovendien moeten de door het FIOV gefinancierde maatregelen de verschillende componenten van de sector (vloot, verwerking en afzet van de producten, aquacultuur, haveninstallaties) steun bieden voor een aantal problemen waarmee ze geconfronteerd worden: mondialisering van de economie, hogere eisen van de consument aan de kwaliteit van de producten, strengere eisen aan de hygiëne, te verbeteren arbeidsvoorwaarden aan boord van de schepen.

6.2. Structuurfondsen en milieu

De verordeningen betreffende de Fondsen en versterking van de milieudimensie

De verordeningen inzake de Fondsen voor de periode 2000-2006 voorzien in een meer systematische integratie van de milieuaspecten: duurzame ontwikkeling en bescherming en verbetering van het milieu zijn voortaan horizontale elementen van alle doelstellingen van de Structuurfondsen die moeten worden geïntegreerd in voorbereiding, toezicht en evaluatie van de programma's.

Dit principe is opgenomen in de bepalingen betreffende de aanwijzing van het partnerschap, de verenigbaarheid van de acties die door de Fondsen worden gefinancierd en de differentiëring van de bijdragepercentages, met name door toepassing van het voorzorgsbeginsel, het beginsel van preventieve actie en het beginsel 'de vervuiler betaalt'.

Voorts moeten de plannen en de bijstandspakketten voorzien in een voorafgaande beoordeling van de milieusituatie in de betrokken regio, en met name een gekwantificeerde beschrijving van de milieusituatie, een raming van het verwachte effect van de strategie en de bijstandsprojecten op deze situatie, bepalingen om de milieudimensie in de bijstand te integreren en om te waarborgen dat de communautaire regels inzake het milieu in acht worden genomen.

Naast de verordeningen leggen ook de richtsnoeren voor de programma's voor de periode 2000-2006 de nadruk op de integratie van de milieudimensie in alle beleidstakken. Dit strookt met de twee horizontale beginselen van de richtsnoeren: duurzame ontwikkeling en gelijke kansen.

Voorts wordt in de richtsnoeren het accent gelegd op de noodzaak van infrastructuurinvesteringen met het oog op een gezond milieu, met name in de sectoren water en afvalbehandeling. Tenslotte zijn wat het MKB betreft milieukwaliteit en milieuverbetering erkend als factoren die bijdragen tot verbetering van het concurrentievermogen.

Milieuwetgeving en Structuurfondsen

In het kader van de actie van de Structuurfondsen zijn twee belangrijke terreinen van de milieuwetgeving waarmee rekening moet worden gehouden de natuurbescherming en de milieueffectbeoordeling.

Wat het natuurbehoud betreft gaat het om twee richtlijnen: Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 2 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna  i (de habitatrichtlijn) en Richtlijn79/409/EEG van de Raad inzake het behoud van de vogelstand  i.

De eerstgenoemde richtlijn voorziet in het opzetten van een Europees netwerk van speciale beschermingszones (Natura 2000) waarin de in het kader van de twee richtlijnen aangewezen beschermingszones worden opgenomen. Er is een aantal problemen en vertragingen vastgesteld bij de tenuitvoerlegging van de programma's voor 1994-1999. Deze problemen hielden verband met het in gebreke blijven van verschillende lidstaten wat de aanwijzing van de te beschermen zones betreft, waardoor er onzekerheid bestond omtrent de status van bepaalde zones die onder door de Fondsen gesubsidieerde acties vallen.

Om soortgelijke problemen voor de periode 2000-2006 te voorkomen en ervoor te zorgen dat alle acties verenigbaar zijn met de communautaire milieuwetgeving heeft de Commissie de lidstaten een brief gestuurd om hen te herinneren aan hun verplichtingen ten aanzien van de bovengenoemde richtlijnen en er bij hen op aan te dringen de lijst van de te beschermen zones zo snel mogelijk aan te vullen.

Dit was een zeer belangrijk initiatief waaruit blijkt hoezeer de commissarissen zich ervoor willen inzetten dat rekening wordt gehouden met alle bepalingen van het communautair beleid op de verschillende terreinen, en vooral het milieubeleid en de richtlijnen inzake natuurbescherming.

Richtlijn 85/337/EEG  i van de Raad betreffende de milieu-effectbeoordeling (MEB) is gewijzigd bij Richtlijn 97/11/EEG, die in maart 1999 in werking is getreden. Sommige aspecten hebben daarbij meer nadruk gekregen, zoals bijvoorbeeld de typering van infrastrutuurprojecten van bijlage I waarvoor in elk geval een MEB moet worden uitgevoerd. Ook is nauwkeuriger bepaald hoe de lidstaten moeten uitmaken of ook voor andere types projecten, die onder bijlage II vallen, de verplichting moet gelden om een MEB uit te voeren volgens de procedure waarin de richtlijn voorziet.

Bovendien zijn de regels inzake het betrekken van de overheid bij specifieke milieuverplichtingen en de raadpleging van de bevolking verscherpt en verduidelijkt, zodat de actieve deelname van overheid en publiek aan de actie op dit gebied wordt bevorderd en vergemakkelijkt.

6.3. Structuurfondsen en ondernemingenbeleid

De in juli 1999 door de Commissie goedgekeurde richtsnoeren voor de Structuurfondsen 2000-2006 benadrukken hoe belangrijk het voor een beter regionaal concurrentievermogen en meer werkgelegenheid is om een voor ondernemingen gunstig klimaat te bevorderen: het ondernemingenbeleid levert een forse bijdrage aan de door het regiobeleid beoogde regionale economische ontwikkeling.

Een belangrijke ontwikkeling in het ondernemingenbeleid in 1999 was de eerste stap in de uitvoering van het actieplan BEST ter bevordering van ondernemerschap en concurrentievermogen. In dit actieplan worden voor het eerst alle voor het ondernemerschap en de ondernemingen van belang zijnde maatregelen gebundeld. Gecoördineerde acties hebben een belangrijke rol in het vervolg op het actieplan BEST. Erkend wordt dat gecoördineerde acties een praktische, flexibele en doelmatige vorm van samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten zijn ter verbetering van het concurrentievermogen door goede werkmethoden te propageren. Op 9 november 1999 heeft de Commissie een verslag goedgekeurd  i over de resultaten van de gecoördineerde acties in combinatie met succesvolle methoden op het gebied van de opleiding en voorlichting aan starters, financiën en de directe dienstverlening aan starterscentra.

De actie voor de ambachtelijke sector was gericht op het bewaken en verspreiden van de resultaten van proefmaatregelen inzake transnationale samenwerking en op opleidingen voor kleine en zeer kleine ondernemingen. Er is een brochure gepubliceerd die tevens op het internet is te vinden.

In het kader van het Witboek over de handel  i hebben de diensten van de Commissie goede werkmethoden aangegeven die worden toegepast in de handelssector in plattelandsgebieden met natuurlijke handicaps. Met het oog op de toepassing van deze methoden in de praktijk, met name in het kader van acties van de Structuurfondsen, is hier in ruime mate bekendheid aan gegeven. Daarnaast heeft de Commissie een aanvang gemaakt met het onderzoek naar goede handelsmethoden in stedelijke achterstandsgebieden.

Ook de netwerkactiviteiten onder bedrijven, zoals EUROPARTENARIAT zijn in 1999 voortgezet (zie hoofdstuk 2.1.9)

De Commissie heeft onderkend dat innovatie regionaal van aard is. Door gecombineerde inspanningen wil zij bijdragen aan de ontwikkeling van regionale innovatiestrategieën (RITTS/RISS - zie hoofdstuk 2.1.9). In 1999 is de gegevensbank voor regionale maatregelen voor het innovatiebeleid (RINNO) ingesteld, een nieuw instrument voor de uitwisseling van goede methoden tussen Europese regio's. Met dit project gaan de regionale betrokkenen beschikken over een gegevensbank met maatregelen die in de praktijk hun deugdelijkheid hebben bewezen, 'case studies' en een overzicht van de regionale steunmaatregelen voor de bevordering van innovatie in de Europese Unie.

6.4. Structuurfondsen, onderzoek en technologische ontwikkeling (OTO)

Het jaar 1999 was door twee gebeurtenissen belangrijk voor de onderlinge afstemming van het OTO-beleid en het structuurbeleid: zowel de specifieke programma's van het vijfde kaderprogramma als de verordeningen betreffende de Structuurfondsen voor de periode 2000-2006 zijn goedgekeurd.

OTO en innovatie na de hervorming van de Structuurfondsen

De hervorming van de Structuurfondsen is gunstig uitgepakt voor de financieringsmogelijkheden van maatregelen op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie binnen de toekomstige structuurmaatregelen voor de periode 2000-2006.

Zo financiert het EFRO niet alleen projecten op het gebied van infrastructuur, maar maakt het daarnaast de mobilisatie van plaatselijk ontwikkelingspotentieel mogelijk door 'financiering van de overdracht van technologie, waaronder met name het verzamelen en verspreiden van informatie en de gemeenschappelijke organisatie van ondernemingen en onderzoeksinstellingen, en de financiering van de praktische toepassing van de innovatie in de bedrijven.' Het EFRO ondersteunt met name 'onderzoek en technologische ontwikkeling, om de toepassing van de nieuwe technologieën en de innovatie te bevorderen of om de capaciteit voor onderzoek en technologische ontwikkeling die bijdraagt tot de regionale ontwikkeling, te vergroten.'

Tot de werkingssfeer van het ESF behoort 'bevordering van goed geschoolde en opgeleide arbeidskrachten met een groot aanpassingsvermogen, van de innovatie en het aanpassingsvermogen wat de organisatie van het werk betreft, van de ontwikkeling van de ondernemingsgeest, van maatregelen die het scheppen van arbeidsplaatsen vergemakkelijken en van de kwalificatie en de versterking van het menselijk potentieel in onderzoek, wetenschap en technologie.'

De verordening inzake de plattelandsontwikkeling  i bepaalt dat het EOGFL 'de invoering van nieuwe technologieën en de verbetering van de productkwaliteit,' kan ondersteunen. Daarentegen kan geen steun uit hoofde van het EOGFL worden verleend aan maatregelen ter ondersteuning van onderzoeksprojecten.

Tenslotte moet bij de evaluaties vooraf voor de programma's 2000-2006 met name de situatie op het gebied van concurrentievermogen en innovatie in aanmerking worden genomen. De resultaten van een eerste analyse geven de indruk dat OTO en innovatie een belangrijke rol zullen blijven spelen in de bijstandsverlening van de Structuurfondsen. De Commissie houdt vast aan het standpunt dat zij op 27 mei 1998 in haar mededeling over versterking van de cohesie en het concurrentievermogen via onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie heeft ingenomen, door medewerking te verlenen aan acties die verband houden met onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie bij de modernisering en diversifiëring van de regionale economische structuur. De twee in 1999 uitgebrachte eindverslagen over de structuurmaatregelen 1994-1999 in de regio's van doelstelling 1 en 2 kunnen de in deze mededeling verwoorde beleidslijnen staven.

Cohesie en kaderprogramma voor OTO en demonstratie

Het aantal geselecteerde voorstellen waarbij cohesielanden waren betrokken, bedroeg op 31 oktober 1999, na de eerste oproepen tot het indienen van voorstellen voor het vijfde kaderprogramma, voor Griekenland 642, voor Spanje 1.161, voor Ierland 274 en voor Portugal 304. Dit is respectievelijk 3,6%, 6,5%, 1,5% en 1,7% van de geselecteerde voorstellen van alle deelnemende landen samen. Deze percentages zijn lager dan die van de ingediende voorstellen, die respectievelijk 4,3%, 7,1%, 1,6% et 2,1% van het totaal bedroegen, wat aangeeft dat voor deze landen de inspanningen moeten worden gericht op de kwaliteit van de voorstellen.

Tenslotte heeft de Commissie in 1999 de mededeling Naar een Europese onderzoeksruimte uitgebracht [COM(2000)6 van 18 januari 2000], waarvan de opening naar de regio's vermelding verdient. De Commissie stelt voor meer invulling te geven aan de rol van de regio's bij de Europese onderzoeksinspanning, in het bijzonder bij de verwezenlijking van de Europese onderzoeksruimte.

6.5. Structuurfondsen en trans-europese netwerken (ten)

Uit de TEN-begroting worden TEN-projecten voor zowel vervoer als energie gefinancierd die van belang zijn voor de Gemeenschap, terwijl het cohesiefonds in het bijzonder voor vervoersinfrastructuur is bestemd en het EFRO voor zowel vervoer als energie. Volgens het artikel 2 van de EFRO-Verordening (EG) nr. 1783/1999 moet het fonds ten behoeve van doelstelling 1 bijdragen aan de financiering van infrastructuurinvesteringen die bijdragen tot de totstandkoming en de ontwikkeling van de trans-Europese netten. Het heeft tot taak de toegang van ondernemingen tot financiering en leningen te verbeteren door geschikte financieringsinstrumenten in het leven te roepen. In dit verband stimuleert de Gemeenschap ook publiek-private partnerschappen, onder andere door hogere kredieten te verschaffen indien de bijstand wordt gegeven in een andere vorm dan subsidie.

6.6. Structuurfondsen, cultuur en toerisme

Op cultureel gebied was 1999 een bijzonder vruchtbaar jaar voor de regionale ontwikkeling. Het merendeel van de 32 proefprojecten op het gebied van interregionale culturele samenwerking uit hoofde van artikel 10 van de EFRO-Verordening is namelijk voltooid (zie 2.1.9). Het eindverslag en de evaluatie van de resultaten bieden de mogelijkheid om met de bij deze projecten opgedane ervaring en kennis de cultuur te gaan benutten als factor voor cohesie en bevestiging van het specifieke karakter van een gebied.

De nieuwe algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen onderstrepen dat het culturele aspect van het leefklimaat van belang is voor het bevorderen van de regionale ontwikkeling. In die zin vermeldt de nieuwe EFRO-Verordening in artikel 2 voor de eerste maal 'culturele investeringen, met inbegrip van de bescherming van het cultureel en natuurlijk erfgoed, vooropgesteld dat hiermee duurzame werkgelegenheid wordt gecreëerd' als onderdeel van het toepassingsgebied van het EFRO. Dit juridische kader geeft goede hoop dat verdere invulling wordt gegeven aan de rol van de cultuur als stuwende kracht voor de regionale ontwikkeling in de periode 2000-2006.

Het belang van het toerisme voor de economie van de regio's is in 1999 bevestigd doordat aan de conclusies van de Groep op hoog niveau inzake toerisme en werkgelegenheid  i gevolg is gegeven. In haar mededeling van 28 april 1999 over versterking van het werkgelegenheidsscheppend potentieel  i van het toerisme kent de Commissie het toerisme een bevoorrechte plaats toe bij "de integratie van de economieën van de Europese regio's en in de exploitatie van hun culturele en natuurlijke hulpbronnen," naast de rol van "stuwende kracht van de economische activiteit in talrijke gebieden van de Gemeenschap, waaronder plattelandsgebieden en door de achteruitgang van de industrie getroffen regio's." Tot slot merkt zij op: 'om met deze substantiële steun de beste resultaten te kunnen behalen, is het van essentieel belang duurzame toerismestrategieën in een ruimer economisch ontwikkelingsperspectief te integreren.'

In de conclusies van de Raad Interne Markt van 21 juni 1999 over het toerisme en de werkgelegenheid zijn vier punten voor nadere bestudering vermeld: uitwisseling en verspreiding van informatie met behulp van nieuwe technologieën; betere scholing met het oog op verdere professionalisering van het toerisme; verbetering van de kwaliteit van het toeristisch product; bevordering van milieuzorg en duurzame ontwikkeling van het toerisme.

Voorts heeft de Commissie drie publicaties uitgebracht op het gebied van geïntegreerde kwaliteitszorg in toeristische kust- en plattelandsgebieden en steden  i.
[Kwaliteitszorg toerisme in kustgebieden / Kwaliteitszorg toerisme in plattelandgebieden / Kwaliteitszorg stedelijk toerisme] Europese Commissie - DG Ondernemingenbeleid, eenheid Toerisme, Brussel. Luxemburg (BOPEG) 1999.

6.7. Structuurfondsen en mededingingsbeleid

Het beleid inzake economische en sociale cohesie heeft in het bijzonder tot doel het verschil in ontwikkelingsniveau tussen de verschillende regio's te verminderen. Het structuurbeleid is immers flankerend beleid: onderlinge steun op het gebied van ontwikkeling van de regionale economie is in eerste instantie een taak die op nationaal en regionaal niveau moet worden aangepakt. Daarom moeten de gebieden die in aanmerking komen voor regionaal gerichte nationale steunmaatregelen zo goed mogelijk samenvallen met de gebieden die in aanmerking komen voor subsidie van de Structuurfondsen.

De Commissie heeft derhalve in haar mededeling over de coherentie tussen de regionale steunmaatregelen en de bijstandsverlening door de Structuurfondsen  i voorgesteld om voor artikel 87 lid 3 onder a) van het Verdrag identieke subsidiecriteria toe te passen als bij de vaststelling van de regio's met een ontwikkelingsachterstand van doelstelling 1. Vooral moet zoveel mogelijk worden gestreefd naar coherentie tussen de zone-indeling in artikel 87 lid 3 onder c) van het Verdrag enerzijds en die van doelstelling 2 en de vroegere doelstelling 6 anderzijds. Deze beginselen hebben de steun van de Raad gekregen en zijn opgenomen in de zestiende considerans van de algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen, die bepaalt dat moet worden gestreefd naar een grotere coherentie aan het einde van de periode 2000-2006, doordat de lidstaten met betrekking tot hun huidige situatie de nodige inspanning leveren.

De complementariteit en de wisselwerking tussen de twee beleidsterreinen komen ook naar voren in de kwestie van de verenigbaarheid van de regionale steunregelingen met de gemeenschappelijke markt. In dit verband schenkt de Commissie bijzondere aandacht aan de mogelijk gunstige effecten van steunmaatregelen die zijn bestemd om de economische ontwikkeling van de achterstandsgebieden te bevorderen, voorzover de mededingingsregels en het handelsverkeer tussen de lidstaten niet in zodanige mate worden beïnvloed dat dit strijdig is met het algemeen belang. Deze principes zijn niet alleen van toepassing bij het onderzoek van specifieke regelingen, maar ook in het kader van bepalingen van horizontale aard. Zo houden de nieuwe communautaire richtlijnen voor nationale steunregelingen voor de redding en reorganisatie van bedrijven die in moeilijkheden  i verkeren een wijziging in van de richtlijnen inzake regionale steunmaatregelen  i. Met deze wijziging moet het mogelijk worden dat de overname van een bedrijf in moeilijkheden kan worden beschouwd als een oorspronkelijke investering en dus in aanmerking komt voor regionale steunmaatregelen.

Tenslotte heeft de Commissie krachtens Verordening (EG) 994/98 van de Raad  i betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op bepaalde soorten van horizontale steunmaatregelen, haar werkzaamheden voortgezet met betrekking tot de hervorming van de procedurele regels voor steunmaatregelen die niet snel tot concurrentievervalsing zullen leiden. Zo zijn ontwerp-vrijstellingsverordeningen bekendgemaakt voor de minimis-steun, opleidingssteun en steun ten behoeve van het MKB. Deze ontwerp-verordeningen moeten uitmonden in een vereenvoudiging van de procedures voor de communautaire medefinanciering van bepaalde steunregelingen tijdens de gehele programmeringsperiode 2000-2006.


6.8. Structuurfondsen en transparantie bij overheidsopdrachten

Artikel 12 van de algemene bepalingen betreffende de Structuurfondsen bepaalt dat de verrichtingen die met communautaire financiering worden uitgevoerd, in overeenstemming moeten zijn 'met de bepalingen van het Verdrag en de op grond van het Verdrag vastgestelde besluiten, alsmede met het communautaire beleid, met inbegrip van het beleid (....) inzake de plaatsing van overheidsopdrachten.' Het beheer van de Structuurfondsen is meer gedecentraliseerd waardoor meer verantwoordelijkheid bij de lidstaten ligt, vooral bij de instanties die het besluit tot overheidsopdrachten met financiering door de communautaire fondsen moeten nemen. Om te zorgen dat de procedures in overeenstemming zijn met de communautaire normen, moedigt de Commissie de nationale autoriteiten aan preventieve maatregelen te nemen, zoals bijvoorbeeld een adequate opleiding voor het personeel dat bij de plaatsing van de opdrachten is betrokken en het ontwikkelen van handleidingen, zonder echter af te zien van haar eigen recht van interventie in geval van overtreding van de voorschriften.

De Commissie ziet erop toe dat bij de plaatsing van overheidsopdrachten procedures in overeenstemming met de communautaire wetgeving worden gehanteerd door de omzetting van de relevante communautaire richtlijnen te verifiëren en gebruik te maken van haar recht van interventie in geval van overtredingen.

Hoofdstuk 7: Dialoog tussen de Instellingen, dialoog met de economische en sociale partners, voorlichting en publiciteit

7.1. Dialoog tussen de Instellingen

De dialoog tussen de verschillende instellingen van de Europese Unie is een vast gegeven bij de uitvoering van het communautair beleid. Dit geldt zeer zeker ook voor het structuurbeleid. De gedachtewisseling gebeurt op verschillende manieren, formeel (bijvoorbeeld de zittingen van het Europees Parlement en de commissies daarvan, en vergaderingen van ministers) of informeel (seminars en gemeenschappelijke werkgroepen). Evenals in het voorgaande jaar gingen de contacten in 1999 voornamelijk over de hervorming van de Structuurfondsen en met name over de uitvoering van de nieuwe programmering.

7.1.1. Dialoog met het Europees Parlement

De gedachtewisseling met het Europees Parlement loopt hoofdzakelijk via de betrokken commissies van het Parlement.

Na de verkiezingen van 13 juni 1999 zijn de commissie regionaal beleid en de commissie vervoer en toerisme samengevoegd tot de commissie regionaal beleid, vervoer en toerisme. Door dit samengaan is meer aandacht gegaan naar de vervoersproblematiek.

Het eerste halfjaar 1999 is vooral besteed aan de voorbereiding van de nieuwe verordeningen inzake de Structuurfondsen. Er zijn vier gewone vergaderingen en een buitengewone vergadering aan gewijd. De Europese Commissie was op het hoogste niveau vertegenwoordigd. Zo heeft Mevrouw Wulf-Mathies, op dat moment het lid van de Commissie belast met het regionaal beleid, herhaalde malen de beraadslagingen van de parlementscommissie bijgewoond, met name in januari om de balans op te maken van de voortgang van de werkzaamheden en in maart om de resultaten van de Raad van Berlijn toe te lichten. De hervorming van de Structuurfondsen heeft geleid tot een groot aantal verslagen. De beleidslijnen van de Commissie voor de nieuwe programmeringsperiode zijn door mevrouw Wulf-Mathies toegelicht. Voorts heeft de parlementscommissie kennis genomen van het zesde periodiek verslag over de sociaal-economische situatie en de ontwikkeling van de regio's, waarop de directeur-generaal voor regionaal beleid een toelichting gaf. Na de benoeming van de nieuwe Commissie zijn de nieuwe Commissieleden door het Parlement gehoord.

Direct na zijn benoeming heeft de heer Barnier tijdens de vergadering van oktober persoonlijk de ontwerp-hoofdlijnen voor de communautaire initiatieven INTERREG III en URBAN uiteengezet, die kort tevoren door de Commissie waren aangenomen. Tot slot is er op verzoek van de parlementscommissie tegelijk met de oktobervergadering een technisch seminar over het regionaal beleid georganiseerd ten behoeve van de nieuwe leden.

Voortaan is hoofdzakelijk de nieuwe gedragscode over de tenuitvoerlegging van het structuurbeleid, die op 6 mei door Commissievoorzitter Santer en Parlementsvoorzitter Gil Robles is ondertekend, bepalend voor de betrekkingen met het Europees Parlement, en met name met de Commissie voor regionaal beleid, vervoer en toerisme. Op grond van deze code moet de Commissie tegenover het Parlement een groot aantal verplichtingen nakomen, vooral inzake de programmering, de communautaire initiatieven, de innoverende acties, het partnerschap, de evaluatie, de financiële uitvoering, de uitvoeringsverordeningen en de jaarlijkse verslagen

Het Europees Sociaal Fonds heeft in 1999 intensieve contacten gehad met de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken van het Europees Parlement. In het kader van de nieuwe gedragscode heeft de Commissie herhaalde malen gesproken met het secretariaat van de commissie sociale zaken en werkgelegenheid van het Europees Parlement om de praktische regels en werkwijze van deze afspraken vast te stellen; deze gedragscode geeft het Parlement immers de mogelijkheid meer betrokken te zijn bij verschillende onderwerpen die het Europees Sociaal Fonds aangaan. Ter zelfder tijd heeft het ESF in het kader van de werkgroep ad hoc contact gehad met de nieuw gekozen parlementsleden om de verschillende aspecten van de nieuwe programmeringsperiode 2000 - 2006 te onderzoeken. Op deze bijeenkomsten werden niet alleen algemene onderwerpen betreffende de verschillende aspecten van de hervorming van het ESF aan de orde gesteld, maar ook de aanwending van de beschikbare financiële middelen, de innoverende acties en de richtsnoeren voor EQUAL.

Met betrekking tot de plattelandsontwikkeling werden de contacten met het Parlement sterk bepaald door de invoering van de nieuwe Verordening (EG) nr. 1257/1999 waarover het Parlement op 6 mei was geraadpleegd. Daarnaast heeft de Commissie op 29 en 30 november deelgenomen aan het debat inzake LEADER + dat georganiseerd was door de commissie landbouw en plattelandsontwikkeling van het Europees Parlement, en aan het debat over het document inzake de coördinatie van de Structuurfondsen en het Cohesiefonds van dezelfde commissie, dat op 6 en 7 december plaatsvond.

Ten aanzien van de visserij heeft het Europees Parlement in zijn plenaire vergadering van 6 mei 1999 een resolutie en twee voorstellen voor een verordening van de Raad aangenomen.

Follow-up van de opmerkingen van het Europees parlement over het vorige jaarlijks verslag van de Structuurfondsen (1998):

In het verslag van de heer Turco (commissie regionaal beleid, vervoer en toerisme) over het tiende jaarlijks verslag van de Structuurfondsen (1998) wordt een aantal opmerkingen naar voren gebracht met het verzoek aan de Commissie bepaalde punten te verduidelijken of nieuwe maatregelen te nemen. In dit hoofdstuk zijn de belangrijkste verzoeken van het Parlement vermeld en wordt tevens een antwoord gegeven.

* Het Parlement verzoekt de Commissie en de lidstaten de huidige programmering te bespoedigen (2000-2006). Zodra de nieuwe verordeningen inzake de Structuurfondsen waren aangenomen, heeft de Commissie het programmeringsproces voor de periode 2000-2006 in gang gezet. Er zijn richtsnoeren aan de lidstaten verstrekt om hen in staat te stellen beter rekening te houden met de communautaire prioriteiten voor de hele programmeringsperiode. De eerste plannen (ontwerp-programma's) voor de doelstellingen 1 en 3 zijn eind 1999 door de Commissie ontvangen, die voor doelstelling 2 verspreid over de maanden januari tot en met juni 2000. Zodra de diensten van de Commissie hebben vastgesteld dat een plan ontvankelijk is (tien werkdagen), gaan de onderhandelingen met de verantwoordelijke autoriteiten in elke lidstaat van start. In april 2000 zijn de eerste programmeringsdocumenten goedgekeurd. Overigens komen de bij een programma betrokken kosten in aanmerking voor subsidie vanaf de datum waarop de Commissie het plan ontving, ongeacht de datum van goedkeuring ervan, althans in zoverre het ontvankelijk wordt geacht.

* Het Parlement verzoekt de Commissie de coördinatie en strategische convergentie tussen de verschillende doelstellingen te verbeteren. Dankzij de voor de nieuwe programmeringsperiode ingevoerde vereenvoudiging is het mogelijk de bezorgdheid op dit punt weg te nemen: het is makkelijker drie doelstellingen de facto op elkaar af te stemmen dan zeven, zoals in de periode 1994-1999. Daarnaast wordt gevraagd in de programmatekst een verbinding te leggen tussen de geplande ESF-acties van doelstelling 3 (horizontaal) uit hoofde van de nationale werkgelegenheidsplannen en de in de programma's van doelstelling 2 (regionaal) geplande acties.

* Het Parlement verzoekt op de hoogte te worden gehouden van de stand en de evaluatie van de territoriale werkgelegenheidspacten. Het tweede voortgangsverslag inzake de werkgelegenheidspacten, opgesteld in november 1999, is verspreid onder de leden van het Europees Parlement die tevens waren uitgenodigd voor de Conferentie inzake de verbreiding van de resultaten (verscheidene van hen waren aanwezig).

* Het Parlement verzoekt de Commissie bij maatregelen voor de regionale ontwikkeling waarborgen te bieden voor de bescherming van de plaatsen die beschouwd worden als van communautair belang. Voorwaarde voor goedkeuring van de programma's door de Commissie is dat de lidstaten een lijst overleggen met locaties die beschermd zijn uit hoofde van de Richtlijn NATURA 2000; tevens moeten zij zich verplichten binnen een tijdsbestek van maximaal zes maanden na goedkeuring van het betreffende programma de lijst met aanvullende locaties over te leggen.

* Het Parlement verzoekt de Commissie instrumenten te vinden voor een betere controle op de naleving van het additionaliteitsbeginsel. In de periode 2000-2006 zal het additionaliteitsbeginsel op drie sleutelmomenten van de programmering worden getoetst: een toetsing vooraf die door de lidstaat in zijn plan wordt voorgelegd, een tussentijdse toetsing, en een toetsing net voor het einde van de periode. Voorts zijn ook de toetsingsbepalingen vereenvoudigd: voor de programma's van doelstelling 1 die qua methode geen probleem opleverden wordt de toetsing op dezelfde wijze als tevoren uitgevoerd, maar voor de doelstellingen 2 en 3 samen wordt zij uitgevoerd via een steekproef van maatregelen voor een actief arbeidsmarktbeleid.

* Het Parlement verzoekt de Commissie de controle op de uitvoering van de programma's te versterken. De controleactiviteit is een vast onderdeel van de tenuitvoerlegging van de Structuurfondsen. Uit dien hoofde is zij voor de nieuwe periode 2000-2006 door Commissie als prioriteit naar voren gebracht. Jammer genoeg moesten er in 1998 enkele bezoeken voor controle ter plaatse door de beheerders van de Structuurfondsen worden afgezegd bij gebrek aan voldoende personeel. Toch is in 1999 het aantal controlebezoeken door het EFRO aanzienlijk toegenomen (36 bezoeken tegen 22 in 1998). De gewijzigde verantwoordelijkheid die de Commissie door de nieuwe verordeningen op het gebied van controle is toebedeeld, zou aan de bezorgdheid op dit punt een einde moeten maken: in feite ligt de eerste verantwoordelijkheid voor de controles bij de lidstaat; de Commissie is op haar beurt verantwoordelijk voor de controle op de in elke lidstaat opgezette systemen. Daarnaast zal de oprichting van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) versterking van de controleactiviteit mogelijk maken.

* Het Parlement verzoekt de Commissie om meer gedetailleerde en transparante verslagen over de resultaten van haar controleactiviteit. De kaderovereenkomst inzake de toezending van documenten die in juni 2000 door de Commissie en het Parlement werd gesloten, vormt sindsdien een duidelijker kader voor de verspreiding van dit type documenten bij beide instellingen.

7.1.2. Adviezen van de Comités van de Structuurfondsen

Het Comité voor de ontwikkeling en de omschakeling van de regio's met bevoegdheid voor de doelstellingen 1, 2 en 6, is in 1999 vijfmaal bijeengekomen; een eerste maal op 12 maart in de oude opzet als raadgevend comité, de vier andere keren na de hervorming van de Structuurfondsen. Krachtens de nieuwe algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen oefent het Comité voor de ontwikkeling en omschakeling van de regio's nu eens de bevoegdheid uit van een beheerscomité dan weer die van een raadgevend comité, al naargelang de omstandigheden. Op grond van zijn bevoegdheid als beheerscomité heeft het Comité voor de ontwikkeling en de omschakeling van de regio's met name de communautaire initiatieven INTERREG en URBAN onder de loep genomen, zonder overigens voor het einde van het jaar een formeel advies uit te brengen; op grond van zijn raadgevende bevoegdheid heeft het Comité zich uitgesproken over de afbakening van de in het kader van de voor doelstelling 2 in aanmerking komende zones in België, Nederland, Denemarken, Finland en Duitsland. Tevens heeft het Comité de aanzet gegeven voor de werkzaamheden inzake drie uitvoeringsverordeningen krachtens artikel 53 van de algemene bepalingen, te weten het gebruik van de euro voor de begrotingsuitvoering van de Structuurfondsen, de voorlichtings- en publiciteitsactiviteiten die de lidstaten met betrekking tot de bijstandspakketten van de Structuurfondsen dienen uit te voeren, alsmede de subsidiabiliteit van de uitgaven van de door de Structuurfondsen meegefinancierde acties. Tot slot, het Comité van Beheer voor communautaire initiatieven is op 23 april 1999 voor het laatst bijeengekomen.

Het Economisch en Sociaal Comité zou volgens plan in 1999 driemaal bijeenkomen. Jammer genoeg moest de bijeenkomst van juni geannuleerd worden als gevolg van een geschil tussen het Europees Parlement en de Raad over de comitologie en de financiering. De leden van het Comité werden op elke bijeenkomst op de hoogte gesteld van de ontwikkeling van de Europese werkgelegenheidsstrategie en ontvingen alle documenten dienaangaande. De leden werden op de hoogte gehouden van de ontwikkeling van de besprekingen en de draagwijdte van de nieuwe ESF-verordening die in behandeling was. Op de bijeenkomst van september legden verscheidene lidstaten de prioritaire onderwerpen en beleidsaspecten voor die bij de nieuwe programmering een rol hebben gespeeld; zij richtten zich daarbij vooral op het referentiekader, de inhoud van het programma van de nieuwe doelstelling 3 en de band tussen het ESF en de Europese werkgelegenheidsstrategie. Voorts is het nieuwe communautaire initiatief EQUAL tijdens een aantal bijeenkomsten behandeld. Op de bijeenkomst van december 1999 heeft het Comité na lange discussies over de verschillende aspecten en implicaties van de voorgelegde tekst advies over EQUAL uitgebracht. Ook over de indicatoren voor de evaluatie vooraf van de nieuwe programma's en over de controles is binnen het Economisch en Sociaal Comité lang en breed gediscussieerd. Voorts heeft het Comité advies uitgebracht over een ontwerp-uitvoeringsverordening van de Commissie inzake het gebruik van de euro, en een advies over de uitvoeringsverordening inzake voorlichting en publiciteit. Tijdens de bijeenkomst van december kwam een discussie op gang over de uitvoeringsverordening inzake de voor subsidie in aanmerking komende uitgaven; deze discussie wordt in 2000 voortgezet.

Het Comité voor de landbouwstructuur en de plattelandsontwikkeling (STAR-Comité) is in 1999 19 maal bijeengekomen en heeft 102 positieve adviezen uitgebracht; één raadpleging eindigde in een onthouding van advies. Deze adviezen betroffen voornamelijk de bepalingen inzake de door de lidstaten uit te oefenen financiële controle, de maatregelen op grond van Verordening (EG) nr. 950/97 betreffende een grotere doelmatigheid van de landbouwstructuur, die op grond van Verordening (EG) nr. 2078/92 betreffende milieumaatregelen in de landbouw en die op grond van Verordening (EG) nr. 951/97 inzake de verwerking en de afzet van landbouwproducten. Voorts heeft het Comité over verschillende onderwerpen van gedachten gewisseld, onder meer over de uitvoeringsverordening inzake het gebruik van de euro, de richtlijnen over de evaluatie achteraf van de programma's van doelstelling 5b, het initiatief LEADER II en maatregelen betreffende Verordening (EG) nr. 950/97 en Verordening (EG) nr. 2078/92, de overgangsregels krachtens artikel 53 van de verordening inzake steun voor plattelandsontwikkeling voor de periode 2000-2006, de toekenning van de bedragen aan de verschillende kandidaat-landen in het kader van SAPARD, de ontwerp-verordening inzake de uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1268/1999 betreffende SAPARD en de richtlijnen van het nieuwe initiatief LEADER +.

7.1.3. Dialoog met het Economisch en Sociaal Comité

De Commissie is de werkzaamheden van het Economisch en Sociaal Comité (ESC) nauwlettend blijven volgen. Behalve dat adviezen werden uitgebracht over de jaarlijkse verslagen van de Structuurfondsen en het Cohesiefonds die het mogelijk maken een totaalbalans op te maken, heeft het ESC zich op het gebied van het regionaal beleid vooral gericht op het zesde periodiek verslag over de sociaal-economische situatie en de ontwikkeling van de regio's van de Europese Unie en voorts op de communautaire initiatieven INTERREG III en URBAN. Wat dit laatste betreft, zij opgemerkt dat het ESC op eigen initiatief advies heeft uitgebracht over duurzame stadsontwikkeling.

Voorts heeft het ESC tijdens de vergadering van mei 1999 een advies uitgebracht over het voorstel voor een verordening van de Raad waarin de voorwaarden voor structurele acties voor de visserij worden vastgesteld.

7.1.4. Dialoog met het Comité van de regio's

De activiteiten van het Comité van de regio's bestonden wat betreft het regionaal beleid globaal genomen uit het opstellen van tweeëntwintig adviezen. De gedachtewisseling met de Commissie betrof drie hoofdthema's:

- de richtsnoeren voor de nieuwe programmeringsperiode 2000-2006, waarover het Comité een resolutie heeft aangenomen inzake het partnerschapbeginsel en hoe dit bij de hervorming van de Fondsen gestalte krijgt. Deze resolutie is nogmaals een bevestiging van de gehechtheid van het Comité aan het partnerschapsbeginsel. Voorts heeft het Comité na de Europese organisaties met regionale en lokale bestuursmacht te hebben gehoord een positief advies uitgebracht over de richtsnoeren voor de communautaire initiatieven 2000-2006. Bij deze gelegenheid heeft de directeur-generaal regionaal beleid bij het Comité gepleit voor het inschakelen van de lokale betrokkenen, het vereenvoudigen van het programmabeheer en de noodzaak van een brede verspreiding van de opgedane ervaringen;

- de problematiek ten aanzien van de cohesie en de ruimtelijke ordening, op welk terrein adviezen werden uitgebracht over investeringsbevorderende maatregelen, over de mededeling van de Commissie over cohesie en vervoer en tot slot over de Europese strategie inzake ruimtelijke ordening van kustgebieden;

- de conform de verordening uitgebrachte verslagen over de Structuurfondsen, waarvoor het Comité zich in zijn adviezen betreffende het jaarlijks verslag van het Cohesiefonds (1997) en het zesde periodiek verslag over de sociaal-economische situatie en ontwikkeling van de regio's positief had uitgelaten.

Voorts zijn twaalf adviezen van het Comité door het Directoraat-generaal Regionaal Beleid aanvaard, waaronder dat inzake de territoriale werkgelegenheidspacten en hun samenhang met het structuurbeleid van de Unie, alsmede inzake het actiekader voor duurzame stadsontwikkeling.

Tot slot heeft het Comité advies uitgebracht over het voorstel voor een verordening betreffende de structurele acties in de visserij, alsmede over het voorstel voor een verordening van de Raad inzake bepalingen en voorwaarden voor structurele acties in de visserij.

7.2. Dialoog met economische en sociale partners

In het overleg met de economische en sociale partners stond in 1999 de voorbereiding voor de nieuwe programmeringsperiode 2000-2006 centraal. Tijdens de jaarlijkse raadpleging van de sociale partijen op Europees niveau in januari 1999 hebben de partners hun bemerkingen en bezorgdheid over de stand van de hervorming naar voren gebracht. Zij gaven uiting aan hun vrees voor renationalisering van de bijstandspakketten van de Structuurfondsen als gevolg van de grote speelruimte die de lidstaten wordt gegeven, in het bijzonder ten aanzien van doelstelling 2; zij uitten de wens dat de decentralisatie van de tenuitvoerlegging op subnationaal niveau (regio's en lokale instanties) wordt voortgezet; zij gaven blijk van hun ongenoegen over het feit dat de nieuwe Structuurfondsverordeningen geen verwijzing naar diensten van algemeen belang bevatten en wensten dat er nieuwe vormen van medefinanciering worden ontwikkeld (geavanceerde financieringstechnieken).

Voorts hebben de partners gereageerd op het door de Commissie voorgelegde ontwerp voor EROP (Europees ruimtelijk ontwikkelingsperspectief). Met alle waardering voor de inspanningen van de Commissie op het gebied van ruimtelijke ordening hebben zij enkele kritische opmerkingen gemaakt. De economische en sociale partners betreuren het vooral dat zij door sommige lidstaten niet bij de uitwerking van het EROP zijn betrokken, ondanks hun belangrijke rol op dit gebied. Bovendien betreuren zij de afwezigheid van de sociale dimensie in het ontwerp-EROP. Tot slot leven bij een aantal van hen vragen over het al dan niet bindend karakter van het EROP voor de nationale, regionale en lokale overheden.

Tijdens een bijeenkomst in februari 1999 is het Raadgevend Comité voor de visserij, bestaande uit vertegenwoordigers van de beroepsorganisaties, door het Directoraat-generaal Visserij op de hoogte gesteld van het voorstel voor een verordening van de Raad inzake het vaststellen van de bepalingen en voorwaarden voor structurele acties binnen de visserij. Tijdens een vergadering op 3 maart 1999 werd dezelfde tekst aangeboden aan de contactgroep van de Commissie en de niet-gouvernementele organisaties voor de sectoren milieu en ontwikkeling.

7.3. Voorlichting en publiciteit, uitwisseling van ervaring

Het opvallendste feit op het gebied van de voorlichting is dat de uitvoeringsverordening van de Commissie inzake de voorlichtings- en publiciteitsmaatregelen die de lidstaten moeten nemen met betrekking tot de bijstandspakketten van de Structuurfondsen voor 2000-2006 is voltooid. Over deze verordening nam de Commissie op 24 november 1999 een principebesluit. Daarin worden met name de bijzonderheden gegeven van de maatregelen die de beheersautoriteiten moeten nemen in de vorm van een voorlichtingsactieplan, het aanwijzen van verantwoordelijken en de financiering.

Op het gebied van het regionaal beleid heeft de Commissie op 25 oktober een seminar georganiseerd over de tenuitvoerlegging van de voorschriften voor voorlichting- en publiciteitsactiviteiten voor de volgende programmeringsperiode van de Structuurfondsen 2000 - 2006. Aanwezig waren vertegenwoordigers van de centrale bestuursorganen en een groot aantal regio's met het doel de balans op te maken van de activiteiten van de lidstaten op het gebied van voorlichting en publiciteit in de programmeringsperiode 1994-1999. Het eindverslag van deze gebeurtenis is in brede kring verspreid. Volgens het werkprogramma 1999 zijn 48 evenementen en conferenties georganiseerd dan wel ondersteund.

Andere belangrijke evenementen waren:

- vier voorlichtingsbijeenkomsten voor vertegenwoordigers van de in Brussel gevestigde bureaus van de regio's,

- het forum over de conclusies van het EROP, 2 en 3 februari in Brussel,

- de conferentie over de territoriale werkgelegenheidspacten, 8 tot en met 10 november 1999,

- de voorlichtingsdag over INTERREG III, 29 november.

Tijdens het Duits voorzitterschap is op 28 april 1999 in Leipzig een seminar gehouden over effect en toekomst van het Europees regionaal beleid in Duitsland, alleen voor de regionale Duitse pers. Voorts is tijdens het Fins voorzitterschap op 28 en 29 oktober een seminar georganiseerd in Oulu over effect en uitdagingen van het Europees regionaal beleid in Noord-Europa, alleen voor de regionale Finse, Zweedse en Noorse pers en enkele geselecteerde journalisten uit de Baltische landen en Rusland.

Tijdens het Fins voorzitterschap nam de Commissie deel aan verscheidene evenementen in Finland:

- congres van Europese vakbonden, 28 juni tot en met 2 juli in Helsinki,

- ontmoetingsdag van de vereniging van gemeenteautoriteiten, 16-17 september in Helsinki,

- conferentie van maritieme en perifere regio's, 22-24 september in Vaasa,

- bijeenkomst Helsinki Millennium, 21-22 oktober in Helsinki.

Al drie jaar kent het Directoraat-generaal Regionaal Beleid ter gelegenheid van de jaarlijkse conferentie van het CIRCOM prijzen voor regionale televisieprogramma's toe. Dit jaar werden de prijzen op 2 juni in Cavtat in Kroatië uitgereikt in aanwezigheid 600 vertegenwoordigers van regionale publieke televisiezenders.

Zowel over de regelgeving van de Structuurfondsen (2000-2006) als over de balans van de EFRO-maatregelen in de periode 1994-1999 vonden niet alleen publicaties op papier plaats maar ook langs elektronische weg. Ook werden stukken gepubliceerd die met specifieke onderdelen van het regionaal beleid te maken hebben, zoals ruimtelijke ordening, lokale en regionale convenanten, stedelijk beleid, cultuur, evaluatie en communautaire initiatieven

Tot de voornaamste publicaties van dit jaar behoren twee brochures met een selectie uit de belangrijke projecten die met medewerking van het EFRO in Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk zijn uitgevoerd (Tour de France des régions en Driving Regional Development), alle delen van het evaluatieprogramma MEANS, het Europees Ruimtelijke-Ordeningsperspectief EROP (wordt voortgezet in 2000), verscheidene publicaties over het Cohesiefonds, gegevenscompilaties over de territoriale werkgelegenheidspacten, de INFOREGIO-informatie Urban: nieuwe hoop voor probleembuurten, de brochure Cultuur, een rijkdom voor de regio's. De uitgave van de nieuwsbrief INFOREGIO NEWS is voortgezet in de elf talen van de Unie.

Zowel de Internetsite INFOREGIO als de pagina's van de EUROPA-site gewijd aan het regionaal beleid zijn regelmatig bijgewerkt.

Op het gebied van voorlichting en publicatie bestonden de belangrijkste activiteiten van het ESF in 1999 uit:

- verbeteren van de transparantie van de werking van de Fondsen door de doelstellingen ervan en de wijze van bijstand toe te lichten en aan de hand van concrete voorbeelden de resultaten ervan laten zien;

- de Fondsen bij de uiteenlopende doelgroepen beter in beeld brengen door publiciteitsacties met nadruk op het aspect Europese werkgelegenheidsstrategie.

Voorts is bijzondere aandacht besteed aan steun voor nationale overheidsmaatregelen die hetzelfde doel hebben. Het in 1995 door de Commissie opgerichte informele netwerk van nationale voorlichtingsfunctionarissen van het ESF is dan ook op de ingeslagen weg voortgegaan. Het zesde seminar van het netwerk vond plaats in juni 1999 in Uppsala in Zweden. Er werd een groot onderzoek verricht naar de tenuitvoerlegging in alle lidstaten van de op het ESF gerichte nationale publiciteitsactiviteiten. Het ESF-publicatieprogramma 1994-1999 eindigde met de publicatie van een op een breed publiek gericht jaarverslag van de activiteit Werkgelegenheid/ESF 1998, en van het ESF-blad InfoReview.

In het kader van het Europees netwerk voor plattelandsontwikkeling speelt de Association européenne pour l'information sur le développement local (AEIDL) bij de verspreiding van informatie een belangrijke rol. Naast een informatiebulletin van het netwerk INFO-LEADER (tien nummers per jaar in zeven talen) geeft zij het LEADER-MAGAZINE uit (drie nummers in 1999), waarvan een was gewijd aan transnationale samenwerking van landstreken, een tweede aan het scheppen van werkgelegenheid op het platteland en een derde aan plattelandsontwikkeling in de informatiemaatschappij. Ook heeft de AEIDL in 1999 twee handleidingen met werkmethoden gepubliceerd respectievelijk over het ontwikkelen van diensten voor de plattelandsbevolking, en over hernieuwbare energiebronnen als bronnen van duurzame ontwikkeling, voorts een informatiemap over de wijze waarop bij het toekomstige plattelandsbeleid rekening gehouden kan worden met de informatie van LEADER. Daarnaast heeft de AEIDL verscheidene seminars in verschillende landen van de Europese Unie georganiseerd met elk een speciaal thema, zoals bijvoorbeeld gezinstoerisme, onderzoek en ontwikkeling van het platteland, particuliere financiering als kapitale hulpbron.De meeste informatie is beschikbaar op de Internetsite van de Commissie (EUROPA) met een link naar Rural Europe, waar informatie in zes talen beschikbaar is, discussies worden gevoerd tussen direct betrokkenen op het platteland en men kan deelnemen aan forums.

In 1999 waren de activiteiten in het kader van het FIOV gericht op de verspreiding van informatie onder vooral in visserij gespecialiseerde media, en voorts op het actualiseren van publiciteitsmiddelen en materiaal inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid:

- opstellen van een brochure voor de potentiële begunstigden van de maatregelen ten behoeve van de visserij;

- vervaardigen van een reeks videobanden over het gemeenschappelijk visserijbeleid;

- aanpassen van de Internetsite over het gemeenschappelijk visserijbeleid.

Ter gelegenheid van de internationale tentoonstelling European seafood (Brussel, 20-22 april), gewijd aan de verwerking van en handel in visserij- en aquacultuurproducten, werd voor belangstellenden uit de beroepsgroep een seminar gehouden over voorlichting over en handel in visserijproducten in de Europese Unie.

Ter vervanging van het informatiebulletin PESCA info is een nieuwe periodiek gestart, gewijd aan het communautaire initiatief PESCA. Dit nieuwe blad ten behoeve van de visserijsector verschijnt in de elf talen van de Gemeenschap.


BIJLAGEN

Bijlage 1 : Financiële uitvoering per doelstelling 1994-1999

Bijlage 2 : Financiële uitvoering van de communautaire initiatieven 1994-1999

Bijlage 3 : Financiële uitvoering van de overgangsmaatregelen en innovatieve acties 1994-1999

Bijlage 4 : Proefprojecten en innovatieve acties uit hoofde van het EFRO, ESF en EOGFL

Bijlage 5 : Grote projecten 1994-1999

Bijlage 6 : Financiële uitvoering van de kredieten in 1999 per begrotingspost (exclusief vrijgemaakte en overgedragen kredieten)

Bijlage 7 : Stand van uitvoering van de programma's (doelstellingen en communautaire initiatieven) per lidstaat -1999 de programmeringsperiode 1994-1999


ACRONIEMEN EN AFKORTINGEN


ADAPTCommunautair initiatief voor de aanpassing van de werknemers aan de gewijzigde omstandigheden in het
bedrijfsleven

BICBedrijfs- en
Innovatiecentrum

CBCommunautair
bestek

CEEPEuropees centrum van
gemeenschapsbedrijven

CICommunautair
initiatief

DOMFranse overzeese
departementen

ECOS-OUVERTURENetwerk voor samenwerking met de steden van Midden- en
Oost-Europa

EFROEuropees Fonds voor Regionale
Ontwikkeling

EGKSEuropese Gemeenschap voor Kolen en
Staal

EIBEuropese
Investeringsbank

EIFEuropees
Investeringsfonds

EOGFLEuropees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de
Landbouw

EPDEnkelvoudig programmeringsdocument (GPD voor 2000-2006; zie
GPD)

EROPEuropees Ruimtelijk
Ontwikkelingsperspectief

ESFEuropees Sociaal
Fonds

EUROPARTNERSCHAPActie ter bevordering van contacten tussen ondernemingen in
regio's die in aanmerking komen voor steun uit de Structuurfondsen en ondernemingen in de rest van de Gemeenschap of in derde landen

EVAEuropese
Vrijhandelsassociatie

EVVEuropees Verbond van
Vakverenigingen

FIOVFinancieringsinstrument voor de oriëntatie van de
visserij

FORCEMStichting voor permanente educatie
(Spanje)

GLBGemeenschappelijk
landbouwbeleid

GPGroot
project

GPDGecombineerd (ook
'enig') programmeringsdocument (periode 1994-1999). Zie ook EPD

GSGlobale
subsidie

HORIZONCommunautair initiatief voor de inschakeling in het arbeidsproces van gehandicapten en andere
kansarmen

INTERREGCommunautair initiatief ter bevordering van grensoverschrijdende en interregionale
samenwerking

ISDNDigitaal netwerk voor geïntegreerde
diensten

KONVERCommunautair initiatief voor de omschakeling van
regio's die afhankelijk zijn van de defensiesector

LEADERCommunautair initiatief ter ondersteuning van projecten op het gebied van
plattelandsontwikkeling

LMOELanden van Midden- en
Oost-Europa

MKBMidden- en
kleinbedrijf

MKBCommunautair initiatief voor de aanpassing van het MKB aan de interne
markt

MOPMeerjarig oriëntatieprogramma voor de
visserij

NOSNieuwe onafhankelijke
staten

NOWCommunautair initiatief voor de inschakeling in het arbeidsproces van
vrouwen

O &
OOnderzoek en
ontwikkeling

OPOperationeel
programma

OTOOnderzoek en technologische
ontwikkeling

PACTEProgramma voor de uitwisseling van ervaringen tussen plaatselijke en regionale overheden in
Europa

PCIProgramma in het raam van een communautair
initiatief

PEACECommunautair initiatief voor verzoening in
Noord-Ierland

PESCACommunautair initiatief in de
visserijsector

PHARESteunprogramma voor de economische omschakeling van de landen van Midden- en
Oost-Europa

RECHARCommunautair initiatief voor de omschakeling van de
steenkoolwinningsgebieden

RECITEProgramma voor de vorming van netwerken tussen de
regio's en steden van Europa

REGENCommunautair initiatief betreffende
gasdistributienetten

REGISCommunautair initiatief ten behoeve van de geïsoleerde
regio's

RESIDERCommunautair initiatief voor de omschakeling van ijzer- en
staalzones

RETEXCommunautair initiatief voor de diversificatie van de bedrijvigheid in de
regio's die sterk afhankelijk zijn van de textiel- en kledingsector

RISRegionale
innovatiestrategie

RISIRegionaal initiatief voor de
informatiemaatschappij

STRIDECommunautair initiatief
'Wetenschap en technologie voor regionale innovatie en ontwikkeling in Europa'

TENTranseuropese
netwerken

UNICEUnie van industriefederaties der Europese
Gemeenschap

URBANCommunautair initiatief ten behoeve van probleembuurten in
steden

WERKGELEGENHEIDCommunautair initiatief voor de ontwikkeling van de menselijke
hulpbronnen

YOUTHSTARTCommunautair initiatief voor de inschakeling in het arbeidsproces van
jongeren


Bijlage 1 : Financiële uitvoering per doelstelling (1994-1999)*

77.

Doel


STELLING 1 - CB

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Bijlage 1 : Financiële uitvoering per doelstelling (1994-1999)*

78.

Doel


STELLING 2 - CB

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Bijlage 1 : Financiële uitvoering per doelstelling (1994-1999)*

79.

Doel


STELLING 3 - CB

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Bijlage 1 : Financiële uitvoering per doelstelling (1994-1999)*

80.

Doel


STELLING 4 - CB

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Bijlage 1 : Financiële uitvoering per doelstelling (1994-1999)*

81.

Doel


STELLING 5a Landbouw - CB

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Bijlage 1 : Financiële uitvoering per doelstelling (1994-1999)*

82.

Doel


STELLING 5a Visserij - CB

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Bijlage 1 : Financiële uitvoering per doelstelling (1994-1999)*

doelstelling 5b - CB

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Bijlage 1 : Financiële uitvoering per doelstelling (1994-1999)*

83.

Doel


STELLING 6 - CB

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Bijlage 2 : Financiële uitvoering van de communautaire initiatieven** (1994-1999)*

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Bijlage 3 : Financiële uitvoering van de overgangsmaatregelen en innovatieve acties** (1994-1999)*

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Bijlage 4 : In 1999 goedgekeurde acties voor technische bijstand op grond van artikel 7 van het EFRO

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Bijlage 4 : Proefprojecten en innovatieve acties

In 1999 goedgekeurde proefprojecten op grond van artikel 10 van het EFRO

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Bijlage 4 : Proefprojecten en innovatieve acties

In 1999 goedgekeurde proefprojecten en technische bijstand op grond van artikel 6 van het ESF

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Bijlage 4: Proefprojecten en innovatieve acties

In 1999 goedgekeurde innovatieve acties en technische bijstand op grond van artikel 8 van het EOGFL

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Bijlage 5 : Grote projecten 1994-1999*

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Bijlage 5 : Grote projecten in het kader van operationele programma's* (1994-1999)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Bijlage 6 : Financiële uitvoering van de kredieten in 1999 per begrotingspost (exclusief vrijgemaakte en overgedragen kredieten) (EUR)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Bijlage 7 : Stand van uitvoering van de programma's (doelstellingen, resp. communautaire initiatieven) per lidstaat - 1999 in de programmeringsperiode 1994-1999 (mln EUR)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>