Toelichting bij COM(2001)403 - Negende overzicht van overheidssteun in de EU - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2001)403 - Negende overzicht van overheidssteun in de EU. |
---|---|
bron | COM(2001)403 |
datum | 18-07-2001 |
|
52001DC0403
Negende overzicht van overheidssteun in de Europese Unie /* COM/2001/0403 def. */
Negende overzicht van overheidssteun in de Europese Unie
(door de Commissie ingediend)
Inhoud
Inhoudsopgave
Conceptuele opmerkingen
en CONCLUSIES
Samenvatting
Conclusies
Deel I - TOTALE OVERHEIDSSTEUN IN DE GEMEENSCHAP
Deel II - STEUN AAN DE BE- EN VERWERKENDE INDUSTRIE
2.1. Omvang en ontwikkeling van de steun
2.2. Vergelijkingen tussen de lidstaten
2.3. Steundoelstellingen
2.3.1. Overzicht
2.3.2. Veranderende trends - horizontale doelstellingen
2.3.3. Veranderende trends - steun voor specifieke sectoren
2.3.4. Veranderende trends - regionale doelstellingen
2.3.5. Trends en patronen van de overheidssteun in de lidstaten
2.4. Steuninstrumenten
2.5. Ad-hocoverheidssteun
Deel III - STEUN AAN DE LANDBOUW
Deel IV - STEUN AAN DE VISSERIJ
Deel V - STEUN AAN DE STEENKOOLINDUSTRIE
Deel VI - STEUN AAN DE VERVOERSSECTOR
6.1 Spoorwegvervoer
6.2 Luchtvervoer
6.3 Zeevervoer
6.4 Binnenscheepvaart
6.5 Gecombineerd vervoer
6.6 Wegvervoer
Deel VII - STEUN AAN ANDERE DIENSTVERLENENDE SECTOREN
7.1 Steun aan de sector financiële diensten
7.2 Steun aan toerisme, media en cultuur
Deel VIII - STEUN AAN WERKGELEGENHEID EN OPLEIDING
Deel IX - EEN OVERZICHT VAN HET JAAR 2000
Deel X - TERUGBLIK
10.1 Overzicht
10.2 Landenanalyse
Deel XI - DIENSTEN - VERANDERENDE PATRONEN IN OVERHEIDSSTEUN
BIJLAGEN
BIJLAGE I Technische bijlage
1. Reikwijdte van de studie - Niet behandelde gebieden
2. Categorieën, vormen en doelstellingen van de steunverlening
3. Aard en herkomst van de gegevens en methoden voor het bepalen van het steunbestanddeel
4. Specifieke problemen
BIJLAGE II Statistische bijlage
BIJLAGE III
1. Communautaire fondsen, instrumenten en programma's en EGKS-maatregelen
2. Statistische gegevens
Tabellen en figuren
TABelLEn
Tabel 1 Totale overheidssteun in de Gemeenschap - jaarlijkse gemiddelden 1995-1997 en 1997-1999 in constante prijzen (1998)
Tabel 2 Overheidssteun per hoofd van de bevolking in de lidstaten - jaarlijkse gemiddelden in de perioden 1995-1997 en 1997-1999 in constante prijzen (1998)
Tabel 3 Totale nationale steun in de lidstaten in procent van het BBP, in euro per werknemer en in procent van de totale overheidsuitgaven 1995-1997 en 1997-1999 in constante prijzen (1998)
Tabel 4 Totale overheidssteun in de lidstaten - onderverdeeld naar voornaamste sectoren 1995-1997 en 1997-1999
Tabel 5 Overheidssteun aan de be- en verwerkende industrie in de Gemeenschap - jaarlijkse waarden 1995-1999 in constante prijzen (1998)
Tabel 6 Overheidssteun aan de be- en verwerkende industrie in de Gemeenschap - jaarlijkse waarden 1995-1999 in constante prijzen (1998)
Tabel 7 Overheidssteun aan de be- en verwerkende industrie in de lidstaten - jaarlijkse gemiddelden 1995-1997 en 1997-1999 in constante prijzen (1998)
Tabel 8 Overheidssteun aan de be- en verwerkende industrie in de lidstaten - onderverdeling naar voornaamste doelstellingen 1995-1997 en 1997-1999
Tabel 9 Overheidssteun voor regelingen voor belastingen op de CO2-uitstoot 1995-1999
Tabel 10 Overheidssteun voor buitenlandse directe investeringen verricht door het MKB 1995-1999
Tabel 11 Steun aan de scheepsbouw
Tabel 12 Steun aan de scheepsbouw in de lidstaten in 1997-1999, in procent van de contractwaarde van de schepen
Tabel 13 Scheepsbouw / ontwikkelingshulp 1995-1999 - volgens besluiten door de Commissie (het referentiejaar komt overeen met de datum van het Commissiebesluit).
Tabel 14 Scheepsbouw - totale door de overheid ondersteunde nieuwbouw in de periode 1995-1999
Tabel 15 Goedgekeurde overheidssteun voor de automobielindustrie in de jaren 1995-1999 (uitgezonderd gevallen beneden de aanmeldingsplafonds)
Tabel 16 Regionale steun per in aanmerking komend hoofd van de bevolking in euro en regionale steun in procent van het totale BBP
Tabel 17 Absolute niveaus van de overheidssteun die rechtstreeks is verleend door of die specifiek bestemd is voor de ultraperifere regio's van de Unie
Tabel 18 Overheidssteun die rechtstreeks is verleend door of die specifiek bestemd is voor de ultraperifere regio's van de Unie, uitgedrukt in procent van het BBP van de respectievelijke regio
Tabel 19 Overheidssteun aan de be- en verwerkende industrie in de lidstaten - onderverdeling naar sector en functie 1995-1997
Tabel 20 Overheidssteun aan de be- en verwerkende industrie in de lidstaten - onderverdeling naar sector en functie 1997-1999
Tabel 21 Overheidssteun aan de be- en verwerkende industrie in de lidstaten - uitsplitsing per steuninstrument 1997-1999
Tabel 22 Ad-hocoverheidssteun aan de be- en verwerkende industrie (inclusief Treuhand) en de dienstensectoren in de Gemeenschap 1993-1999
Tabel 23 Ad-hocoverheidssteun aan de be- en verwerkende industrie (inclusief Treuhand) en de dienstensectoren in de lidstaten - jaargemiddelden 1995-1997 en 1997-1999
Tabel 24 Overheidssteun aan de landbouw in de lidstaten in procent van het BBP, jaargemiddelden 1995-1997 en 1997-1999
Tabel 25 Overheidssteun aan de visserij in de lidstaten in procent van de toegevoegde waarde in deze sector, berekend op basis van de aanvoer en de gemiddelde prijzen - jaargemiddelden 1995-1997 en 1997-1999 in constante prijzen (1998)
Tabel 26 Communautaire steunmaatregelen ten behoeve van de visserij in het kader van de gemeenschappelijke marktordening en het structuurbeleid 1995-1999
Tabel 27 Overheidssteun aan de steenkoolindustrie in 1995-1997 en 1997-1999 in constante prijzen (1998)
Tabel 28 Overheidssteun aan de spoorwegen in de lidstaten in procent van de toegevoegde waarde van het binnenlands vervoer in 1995-1997 en 1997-1999
Tabel 29 Overheidssteun aan de vervoerssector in de Gemeenschap - jaarlijkse waarden 1995-1999
Tabel 30 Overheidssteun aan de sector financiële diensten in de Gemeenschap - jaarlijkse waarden 1995-1999
Tabel 31 Overheidssteun aan toerisme, media en cultuur in de lidstaten via specifieke programma's in 1995-1997 en 1997-1999
Tabel 32 Overheidssteun aan werkgelegenheid en opleiding in de lidstaten via specifieke programma's in 1995-1997 en 1997-1999
Tabel 33 Gevallen van ad-hocsteun per lidstaat in 2000
Tabel 34 Gevallen van ad-hocsteun per sector in 2000
Tabel 35 Gevallen van ad-hocsteun per doelstelling in 2000
Statistische bijlage
Tabel A1: Overheidssteun aan de be- en verwerkende industrie in actuele prijzen in 1995-1999 (in nationale munt)
Tabel A2: Overheidssteun aan de be- en verwerkende industrie in actuele prijzen in 1995-1999 (in euro)
Tabel A3: Overheidssteun aan de be- en verwerkende industrie in constante prijzen in 1995-1999 (in euro)
Tabel A4: Overheidssteun voor de nieuwe Duitse deelstaten - Jaargemiddelden in 1997-1999
Tabel A5/1-15: Totale overheidssteun - jaarlijks gemiddelde in 1997-1999 per lidstaat
Tabel A5/16: Totale overheidssteun - jaarlijks gemiddelde in 1997-1999 in de EU
Tabel A6/1-15: Totale jaarlijkse overheidssteun in 1995-1999 per lidstaat
Tabel A6/16: Totale jaarlijkse overheidssteun in 1995-1999 in de EU
Communautaire fondsen en instrumenten
Tabel A: Jaarlijkse uitgaven van de Gemeenschap (1995-1999)
Tabel B: Overige communautaire instrumenten (1995-1999)
Tabel C: Gemiddelde jaarlijkse uitgaven van de Gemeenschap per lidstaat (1995-1997)
Tabel D: Gemiddelde jaarlijkse uitgaven van de Gemeenschap per lidstaat (1997-1999)
Figuren
Figuur 1 Overheidssteun in procent van het totale EU-BBP
Figuur 2 Overheidssteun in procent van het totale EU-BBP van de gesteunde sectoren
Figuur 3 Overheidssteun in procent van het nationale BBP in 1995-1997 en 1997-1999
Figuur 4 Totale overheidssteun in de lidstaten, onderverdeeld naar de gemiddelden van de voornaamste sectoren 1995 - 1997 en 1997 - 1999
Figuur 5 Overheidssteun aan de be- en verwerkende industrie in de lidstaten in procent van de toegevoegde waarde. Jaarlijkse gemiddelden 1995-1997 en 1997-1999
Figuur 6 Steun voor O&O, het MKB, milieubescherming en energiebesparingen in de lidstaten - in procent van steun aan be- en verwerkende industrie 1995-1997 en 1997-1999
Figuur 7 Regionale steun in procent van het nationale BBP 1995 - 1999
Figuur 8 Overheidssteun aan de be- en verwerkende industrie in de lidstaten - onderverdeling naar begrotingsuitgaven en belastingfaciliteiten 1997-1999
Figuur 9 Overheidssteun aan de be- en verwerkende industrie - percentage per steuninstrument 1991-1999
Figuur 9 vervolg, Overheidssteun aan de be- en verwerkende industrie - percentage per steuninstrument 1991-1999
Figuur 10 Totale overheidssteun in de Europese Unie 1990-1999
Figuur 11 Het aandeel van de totale overheidssteun voor landbouw en visserij, be- en verwerkende industrie, spoorwegvervoer, steenkool en overige sectoren 1990-1999
Figuur 12 Aandeel van de steun voor horizontale doelstellingen, specifieke sectoren en regionale ontwikkeling ten behoeve van de be- en verwerkende industrie 1990-1999
Figuur 13 Aandeel van horizontale doelstellingen als percentage van de totale horizontale steun
Figuur 14 Overheidssteun aan diensten, anders dan het spoorwegevoer, in de EU
Figuur 15 Totale overheidssteun op nationaal en EU-niveau als percentage van het nationale BBP en het BBP van de EU
1. Het communautaire mededingingsbeleid is een van de pijlers waarop de economische activiteiten van de Europese Commissie rusten. Deze activiteiten houden verband met het in het Verdrag neergelegde beginsel van 'een open markteconomie met vrije mededinging'. Het Verdrag erkent daarmee de fundamentele rol van de markt en van de mededinging in het garanderen van welzijn voor de consument, het aanmoedigen van de optimale toewijzing van middelen en in het leveren van de juiste stimulansen voor het nastreven van doelmatigheid, kwaliteit en innovatie in de productie. Met dit beleid streeft de Commissie er dan ook naar de groei en het concurrentievermogen van het Europese bedrijfsleven te versterken door op de interne markt een effectieve concurrentie te waarborgen en voor markten de voorwaarden te scheppen om goed te functioneren, waarbij zij tegelijkertijd rekening houdt met de specifieke sociale markteconomie in Europa.
2. Een essentieel onderdeel van het mededingingsbeleid is de communautaire controle op overheidssteun, waarvan de positieve aspecten duidelijk zijn. Overheidssteun kan de vrije mededinging frustreren door te voorkomen dat de beschikbare middelen zo efficiënt mogelijk worden toegewezen, en kan zo een bedreiging vormen voor de eenheid van de interne markt. In veel gevallen leidt het toekennen van overheidssteun tot een lagere economische welvaart en vaak worden bedrijven minder gestimuleerd om efficiënter te werken. Steun maakt het ook mogelijk dat minder efficiënte bedrijven overleven ten koste van efficiënter werkende ondernemingen. Naast het creëren van distorsies in de interne markt, kan de toekenning van overheidssteun de handel tussen de EU en derde landen ongunstig beïnvloeden en deze soms aanzetten tot het nemen van vergeldingsmaatregelen, hetgeen een bron van verdere inefficiëntie kan vormen. Het unieke controlesysteem dat in de gehele Europese Unie en de Europese Economische Ruimte bestaat, is bedoeld om al deze inefficiënties te verminderen. Dit controlesysteem, dat gebaseerd is op een reeks regels die stevig in de Europese verdragen zijn verankerd, levert een belangrijke bijdrage aan de volledige verwezenlijking van de voordelen van de interne markt en de economische en monetaire unie.
3. Terwijl de interne markt en de economische en monetaire unie echter nieuwe mogelijkheden scheppen voor het Europese bedrijfsleven, dragen beide bij aan de fundamentele veranderingen die plaatsvinden in het klimaat waarin dit bedrijfsleven opereert. Deze veranderingen komen niet alleen voort uit ontwikkelingen die de Gemeenschap op gang brengt, maar ook uit externe factoren, zoals het veranderende karakter van de globalisering en de toenemende kansen en uitdagingen op de markten waar Europa van afhankelijk is. De Europese economie heeft in de afgelopen twintig jaar grote veranderingen ondergaan en staat nu op het punt nog verder te veranderen. Het proces van economische integratie wordt voortvarend voortgezet en zelfs voordat de kandidaat-lidstaten daadwerkelijk lid van de Europese Unie worden, neemt de mate van integratie tussen hen, evenals tussen andere landen die deel uitmaakten van de voormalige Sovjetunie en de Unie, met ongekende snelheid toe.
4. Tegelijk met dit proces van economische integratie heeft een ongeëvenaard proces van deregulering of liberalisering van industrieën plaatsgevonden, die voorheen tot het nationale domein behoorden. Voorbeelden hiervan zijn onder meer de luchtvaart, de elektriciteitssector en de telecommunicatie. De liberalisering van deze sectoren heeft ze opengesteld voor meer concurrentie van binnen en buiten de Europese Unie.
5. Uit de liberalisering zijn niet alleen structurele wijzigingen naar voren gekomen, maar ook gedragsveranderingen. Dankzij internet en het mondiale bewustzijn dat dit met zich meebrengt, in combinatie met de opheffing van de vele grensobstakels die tot nog toe bestonden, worden de meest dynamische, innovatieve en winstgevende activiteiten nog mobieler dan in de afgelopen jaren. Er ontstaat een onstuitbare drang om optimaal gebruik te maken van mondiale hulpbronnen. Ook de politieke prioriteiten zijn gewijzigd. Zoals deze zijn neergelegd in het Verdrag van Amsterdam, komt de nadruk bijvoorbeeld te liggen op zaken als milieubescherming en werkgelegenheid. De problemen waarvoor de Commissie en de lidstaten nu bij de ontwikkeling van het controlebeleid en van beleidsmaatregelen inzake overheidssteun komen te staan, worden dan ook complexer.
6. Er wordt erkend dat, om de tekortkomingen van de markt, die niet in de laatste plaats door dit veranderende klimaat worden veroorzaakt, teniet te doen steunmaatregelen van de Gemeenschap of van de overheid gerechtvaardigd kunnen zijn. Dergelijke steunmaatregelen kunnen bijvoorbeeld worden gebruikt om de effecten van ongewenste marktresultaten op het gebied van middelentoewijzing of inkomstenverdeling te verzachten. Bovendien kunnen steunmaatregelen ook nodig zijn om beleid te versterken dat niet uitsluitend wordt ondersteund door krachten die op de markt werkzaam zijn of om diensten te verlenen die bovenop hun marktwaarde, positieve externe voordelen brengen. Als dergelijke steunmaatregelen desalniettemin de vorm van overheidssteun aannemen, zal de controle op de overheidssteun ervoor proberen te zorgen dat de afzonderlijke steunmaatregelen niet gepaard gaan met mededingingsvervalsing. En hoewel in de Verdragen geen grond werd geleverd om de steeds toenemende distorsies, die voortkwamen uit de grote omvang van de overheidssteun in bepaalde sectoren, aan te pakken, heeft de controle op de overheidssteun door de jaren heen geholpen veel van de ergste uitwassen van overheidssteun te beperken.
7. Op de top van de Europese Raad in Lissabon en vervolgens in Stockholm, echter, werd de noodzakelijke politieke aanzet gegeven om het probleem bij de wortel aan te pakken. Er werd erkend dat het, wil Europa in staat zijn tot duurzame economische groei, met meer en betere banen en een sterkere sociale cohesie, noodzakelijk is om zijn concurrentiepositie te versterken door er niet alleen voor te zorgen dat de Europese maatschappij zelf zowel dynamisch als op kennis gebaseerd is, maar eveneens door de omvang van de overheidssteun terug te dringen. Het algehele strategische doel wordt ondersteund door een reeks maatregelen i, maar het belang van de controle op overheidssteun en de terugdringing van de omvang ervan moet worden gezocht in het kader van het economische hervormingsproces.
8. Niettemin zijn er, buiten het economische hervormingsproces om, meer redenen voor het bieden van overheidssteun en controle op overheidssteun dan alleen het leveren van een bijdrage aan het concurrentievermogen van de Europese industrie. Het is van essentieel belang dat een gedegen controle op de overheidssteun en een verstandig gebruik van overheidsmiddelen leiden tot bijvoorbeeld het terugdringen van de verschillen tussen welvarende regio's en regio's waar ofwel sprake is van een concentratie van in crisis verkerende sectoren of waar in het geheel geen werkgelegenheid is. Het risico van polarisatie is in West-Europa wellicht relatief hoog, gezien het feit dat de arbeidsmobiliteit relatief lager is dan in veel van de regio's van onze belangrijkste handelspartners. Om te voorkomen dat er armoede gaat ontstaan, moet de sociale mobiliteit ofwel evenredig zijn met het kapitaalverkeer of moeten de regio's worden ondersteund in de ontwikkeling van hun eigen comparatieve voordelen, zodat ze werkgelegenheid kunnen scheppen.
9. In dit kader zijn investeringen in Europese economieën van cruciaal belang en een van de manieren om te meten hoe aantrekkelijk Europa is voor investeerders, is de omvang van de buitenlandse directe investeringen in Europa. Het is zorgwekkend dat met name in een aantal lidstaten het niveau van de buitenlandse directe investeringen onder dat van de overheidssteun en Gemeenschapsfinanciering ligt, terwijl in andere staten de buitenlandse directe investeringen dergelijke overheidssteun in het niet doen verdwijnen. Het is duidelijk dat bij het nastreven van de doelstellingen van Lissabon investeringen moeten worden gestimuleerd en dat overheidssteun, in combinatie met andere beleidsmaatregelen, ervoor moet zorgen dat Europa een kundige en goed opgeleide beroepsbevolking kan bieden en een belasting- en regelgevend klimaat dat ondernemerschap aanmoedigt. De effecten van flexibele lonen en het belang van prikkels voor de mobiliteit van werknemers zouden moeten worden onderzocht. Er ontwikkelt zich een corpus van theoretisch werk omtrent de vraag of bedrijven moeten worden aangemoedigd samen te gaan. Dit en ander onderzoek zou een bijdrage moeten leveren aan het denken over de evolutie van beleid inzake overheidssteun. Het is soms moeilijk om creatief beleid te ontwikkelen dat nieuwe bedrijfstakken aantrekt, terwijl het tegelijk de noodzakelijke begeleidende investeringen in menselijke hulpbronnen biedt. Wanneer bepaalde bedrijfstakken in verval raken, moeten andere paraat staan om nieuwe werkgelegenheidskansen te bieden.
10. De lidstaten hebben een aantal instrumenten tot hun beschikking om op markten tussenbeide te komen en het is van wezenlijk belang dat het economisch meest efficiënte middel gebruikt wordt om de beoogde doelstelling te realiseren. Als overheidssteun als het geschiktste instrument wordt beschouwd, moeten de doelstellingen dienaangaande voldoende goed omschreven zijn, zodat het mogelijk is toezicht te houden op zijn effectiviteit en zijn succes te vergelijken met andere soorten steunmaatregelen. Het toezicht op en de follow-up van de uitgaven voor overheidssteun zijn dan ook wezenlijke onderdelen van de nationale beleidsmaatregelen inzake overheidssteun en het communautaire controlebeleid inzake overheidssteun.
11. Het toezicht en de follow-up zouden ook vergezeld moeten gaan van doorzichtigheid bij de controle op en het gebruik van overheidssteun. De publicatie van dit negende verslag onderstreept dat de Commissie en alle lidstaten dit beleid nog steeds hoog in het vaandel hebben staan. Het verzamelen en publiceren van gegevens over de toegekende steunbedragen is een van de belangrijkste manieren waarop de Commissie laat zien dat zij de actuele resultaten van haar controlebeleid en de respectieve steunmaatregelen van iedere lidstaat voortdurend nauwlettend in de gaten houdt.
12. Naarmate het beleid inzake overheidssteun in de Europese Unie evolueert, moet rekening worden gehouden met de internationale context en inzonderheid met de multilaterale verplichtingen die door de WTO-voorschriften zijn opgelegd: de WTO-Overeenkomst inzake de landbouw en de WTO-Overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen.
13. Bilaterale overeenkomsten die zijn gesloten met landen die kandidaat zijn voor het lidmaatschap van de Europese Unie, bevatten een duidelijke verplichting voor hen om zich te houden aan de communautaire regels inzake de toekenning van overheidssteun. De volledige naleving van deze regels is nog steeds noodzakelijk, en doorzichtigheid is de eerste stap die moet worden gezet in de tenuitvoerlegging ervan. Er zijn bilaterale overeenkomsten gesloten met andere landen en in de meeste gevallen zijn hierin bepalingen opgenomen om een adequate controle op overheidssteun te waarborgen. De bepalingen inzake doorzichtigheid moeten als fundamenteel worden beschouwd en dienen derhalve in een vroeg stadium ten uitvoer te worden gelegd. In dit overzicht wordt als altijd een voorbeeld gegeven van wat op het gebied van doorzichtigheid van deze en onze andere handelspartners mag worden verwacht.
Conceptuele opmerkingen
14. Sinds 1988 heeft de Commissie regelmatig overzichten van de overheidssteun gepubliceerd. Na het eerste overzicht, dat de periode 1981-1986 bestreek, verscheen om de twee jaar een bijgewerkt overzicht. i Om de doorzichtigheid verder te verbeteren, actuelere informatie te verschaffen en zichzelf in staat te stellen vroegtijdig nieuwe tendensen in de toekenning van overheidssteun op te sporen en derhalve sneller op veranderende omstandigheden in te spelen, besloot de Commissie in 1998 dit overzicht op jaarbasis te publiceren. Het negende overzicht, dat betrekking heeft op de periode 1995-1999, is het derde jaarlijks gepubliceerde overzicht.
15. De cijfergegevens voor dit overzicht zijn door de diensten van de Commissie in nauwe samenwerking met de lidstaten samengesteld. Historische gegevens, waarop voorgaande overzichten werden gebaseerd, zijn geactualiseerd met cijfers voor 1999. Voorts is bij de actualisering van de historische gegevens rekening gehouden met de terugbetaling van onverenigbare steun en zijn gegevens over overheidssteun opgenomen die na onderzoek door de Commissie werd aangemerkt als niet-aangemelde steun. Daarnaast zijn de lidstaten de historische gegevens blijven verifiëren en hebben zij deze, indien nodig, gewijzigd, waarmee zij ervoor hebben gezorgd dat het betrouwbaarheidsgehalte van de cijfers relatief hoog is. Zo hebben bijvoorbeeld de grondige herzieningen die de Italiaanse en Zweedse nationale overheden met betrekking tot hun respectieve gegevens hebben doorgevoerd, bijgedragen aan de betrouwbaarheid van het overzicht.
16. Indien de Commissie, rekening houdend met gewijzigde omstandigheden, besluit dat een maatregel waarvan eerder werd aangenomen dat hij geen steunmaatregel vormde, overheidssteun omvat, wordt het steunbedrag volledig in het overzicht opgenomen. Zo besloot de Commissie in december 1998, na bestudering van de Ierse vennootschapsbelasting, dat de bestaande regeling overheidssteun vormde. Als gevolg van deze beschikking is de omvang van de overheidssteun in Ierland in de periode 1997-1999 aanzienlijk toegenomen vergeleken met de periode 1995-1997. Hoewel deze verhoging geen vrijwillige wijziging weergeeft van het beleid inzake overheidssteun van de Ierse regering, weerspiegelt het wel het bedrag van de belastingfaciliteiten in het kader van de vennootschapsbelasting.
17. Overheidssteun kan worden toegekend in de vorm van allerlei overheidsmiddelen. Het begrip overheidsmiddelen is zeer rekbaar en omvat niet alleen het centrale overheidsbudget, maar alle middelen van de overheid, waaronder belastingfaciliteiten. Daarnaast omvatten overheidsmiddelen nog de verschillende administratieve organen van de overheid, instanties die namens de overheid optreden, andere parastatale instellingen en ook nog overheidsondernemingen, ongeacht of zij onder het publieke recht of het privaatrecht vallen. Voordelen in natura, zoals het gebruik van faciliteiten die de overheid beschikbaar stelt, kunnen ook overheidssteun omvatten.
18. Overheidssteun houdt in dat bepaalde economische sectoren, regio's of activiteiten een voorkeursbehandeling krijgen ten opzichte van de rest, teneinde de economische activiteit te bevorderen. Het begrip overheidssteun is echter niet van toepassing op alle soorten overheidsbemoeienis die ten doel hebben de kosten van het verwerven van bepaalde goederen of diensten te verlagen. Zo kunnen bijvoorbeeld subsidies voor woningkopers indirect steun bieden aan de bouwsector, terwijl deze niet altijd zijn te beschouwen als concurrentieverstorend en als een negatieve beïnvloeding van de handel tussen de lidstaten en daarmee als overheidssteun.
19. Dit overzicht behelst nationale overheidssteun als omschreven in artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag i, die door de vijftien lidstaten wordt verleend en door de Commissie is onderzocht. Compensatie die in overeenstemming met artikel 86, lid 2, i wordt verleend aan ondernemingen die een openbaredienstverplichting vervullen kan, volgens recente uitspraken van het Hof i, als overheidssteun worden aangemerkt. Derhalve zijn de procedurele bepalingen van artikel 88 van toepassing en sinds kort is in principe voorafgaande goedkeuring door de Commissie vereist. In het verleden hebben de lidstaten echter vaak geen aanmelding gedaan van dit soort overheidssteun. In de vervoerssector gelden andere regels in verband met specifieke verplichtingen die in de communautaire wetgeving zijn vervat op grond van de artikelen 73 inzake vervoer over land en 80, in samenhang met 86, lid 2, EG-Verdrag, inzake lucht- en zeevervoer. Het is de bedoeling dat deze compensatie wordt aangegeven, met name de compensatie die wordt toegekend in het spoorwegvervoer, omdat deze sector vrijgesteld is van de aanmeldingsprocedure van artikel 88, lid 3, welke vrijstelling niet is aangetast door recente uitspraken van het Hof. Gegevens over openbaredienstverplichtingen zijn dan ook alleen voor het spoorwegvervoer in het overzicht opgenomen, maar kunnen soms voorkomen in de beschikkingen van de Commissie ten aanzien van overheidssteun in de zeldzame gevallen waarin steun wordt verleend in het kader van artikel 86, lid 2. Zo worden bijvoorbeeld de financiële aspecten van het openbare lucht- of zeevervoer getoetst aan artikel 86, lid 2, maar ook, afhankelijk van de situatie, aan artikel 87, lid 2. Algemene maatregelen en overheidssubsidies die de handel niet beïnvloeden en de concurrentie niet vervalsen of dreigen te vervalsen, worden niet in het overzicht behandeld, omdat ze niet onder de onderzoeksbevoegdheden van de Commissie vallen.
20. De Commissie heeft bij vrijstellingsverordening besloten dat bepaalde steunmaatregelen niet aan alle criteria van artikel 87, lid 1, voldoen en dat ze om die reden worden vrijgesteld van de aanmeldingsprocedure waarin artikel 88, lid 3, voorziet, zo lang de toegekende steun aan dezelfde onderneming over een periode van drie jaar niet de 100.000 EUR overstijgt. Dergelijke de minimis-steun is niet in het overzicht opgenomen.
21. In de toekomst zal het overzicht gegevens over overheidssteun bevatten die is toegekend via steunregelingen en ad-hocsteun die is vrijgesteld van aanmelding op grond van de groepsvrijstellingsverordeningen. Momenteel zijn er twee van dergelijke vrijstellingsverordeningen goedgekeurd, een voor opleidingssteun i en een voor overheidssteun aan kleine en middelgrote ondernemingen i. In beide gevallen zijn de lidstaten verplicht jaarlijkse verslagen in te dienen over overheidssteun die is toegekend in het kader van de voorwaarden van deze verordeningen van de Commissie. Deze gegevens zullen in 2002 beschikbaar zijn voor analyse.
22. Het belangrijkste doel van overheidssteun is de tekortkomingen in de markt in verscheidene economische sectoren te verhelpen, om nationale, regionale of communautaire beleidsdoelstellingen te ondersteunen of om de mogelijke sociale gevolgen van structurele wijzigingen die in alle Europese economieën plaatsvinden, te reduceren. De voorwaarden waaronder steun mag worden verleend, zijn neergelegd in een of meer van de talrijke EU-regels die betrekking hebben op de controle van overheidssteun. In theorie kan dan ook een duidelijke, ondubbelzinnige beoordeling van de overheidssteun worden uitgevoerd vanuit zowel een functioneel als een op de regels gebaseerd standpunt. In de praktijk weerspiegelen de voordelen die voortkomen uit een individuele steunverlening vaak de complexiteit van onze economieën, en ze houden dan ook verband met een samenstel van doelstellingen en regels. Zo kan bijvoorbeeld de steun die aan specifieke sectoren wordt verleend ook worden beschouwd als een versterking van de regionale en/of sociale doelen. Anderzijds kan steun die wordt verstrekt op grond van regionale steunregels vrij legitiem worden gebruikt voor de ondersteuning van bepaalde economische entiteiten, zoals KMO's, of activiteiten als opleiding of O&O.
23. Dienovereenkomstig en binnen de beperkingen die worden opgelegd door de huidige, maar voortdurend toenemende gedetailleerdheid van de beschikbare gegevens, presenteert dit overzicht een beoordeling van de omvang van de overheidssteun vanuit beide bovengenoemde gezichtspunten. In lijn met de voorgaande uitgaven van dit overzicht, richt deze uitgave zich vooral op de analyse van steun aan de be- en verwerkende industrie. Bovendien is, gezien het groeiende belang van steun ter bevordering van bepaalde beleidsdoelen als O&O, KMO's, milieubescherming en de reductie van CO2 en andere emissiegassen, de analyse die in het achtste overzicht is geïntroduceerd, gehandhaafd. De hoofdstukken over steun aan bepaalde sectoren van de be- en verwerkende industrie en aan bepaalde doelstellingen zijn opnieuw ingedeeld en het hoofdstuk over steuninstrumenten is uitgebreid. Daarnaast is een kort hoofdstuk toegevoegd over bepaalde trends in het jaar 2000 die nu al waarneembaar zijn.
24. Ook over steun die is verleend aan de sectoren landbouw, visserij, steenkoolindustrie en vervoer wordt verslag gedaan, maar gezien de geringere mate van gedetailleerdheid die momenteel beschikbaar is, wordt daarbij geen nadruk gelegd op de einddoelstellingen van dergelijke steun en op de gebruikte steuninstrumenten. Wanneer er echter sprake is van nieuwe tendensen of beleidsmaatregelen, dan worden deze gepresenteerd. Gezien het groeiende belang van de dienstensector in de Europese economie, is de lidstaten verzocht informatie te verschaffen over het dienstenbestanddeel van belangrijke steunregelingen die voor veel sectoren openstaan. Het onderhavige overzicht bevat een samenvatting van de gegevens van drie lidstaten en in toekomstige overzichten zal dit worden uitgebreid naar een samenvatting voor de hele EU.
25. Bij de vergelijking van patronen van overheidssteun tussen de lidstaten is de analyse toegespitst op de jaargemiddelden voor de driejaarsperiode 1997-1999. De jaargemiddelden over deze periode worden vergeleken met de jaargemiddelden van de periode 1995-1997 als uit de analyse trends in de toekenning van steun naar voren komen. Omdat op grond van jaarcijfers niet altijd betrouwbare conclusies ten aanzien van veranderende trends op de middellange en lange termijn kunnen worden getrokken, worden deze gegevens niet algemeen voor vergelijkingen gebruikt. Wanneer het echter van belang was snelle veranderingen te belichten, is commentaar geleverd bij de jaarcijfers van 1999. Voor de eerste maal is een historisch overzicht gegeven van de omvang van de overheidssteun sinds 1990. Ook zijn voor het eerst sinds het vijfde overzicht de gegevens over de steun die aan de landbouwsector is verleend, uitgesplitst naar lidstaat.
26. Teneinde de cijfers die in het overzicht worden vermeld, vergelijkbaar te maken, zijn ze allemaal uitgedrukt in constante prijzen van 1998 i.
27. Een algemene uiteenzetting over de toegepaste methode wordt in de technische bijlage (bijlage I) gegeven. De statistische bijlage (bijlage II) bevat de basisstatistieken over de steun aan de be- en verwerkende industrie en de totale steun. Communautaire fondsen en instrumenten zijn derhalve niet opgenomen in de nationale cijfers inzake overheidssteun. In bijlage III wordt een overzicht gegeven van de communautaire fondsen en instrumenten.
en CONCLUSIES
Samenvatting
28. Er is sprake van een toenemend belang van de met het overzicht samenhangende gegevensanalyse. Deze draagt bij aan een verbeterde doorzichtigheid bij de tenuitvoerlegging door de lidstaten van de beschikkingen van de Commissie inzake overheidssteun. Voorlopige gegevens over 1999 zijn gebruikt ter ondersteuning van bepaalde voorstellen in de aanbevelingen van de Commissie voor de algemene richtsnoeren voor het economisch beleid en in het recentelijk uitgekomen samenvattende verslag dat is gepresenteerd op de Europese Raad van Stockholm. Gezien de veranderende context van het overzicht, hebben de lidstaten gereageerd op het verzoek van de Commissie om ervoor te zorgen dat zowel de huidige als de historische gegevens die zij leveren zo betrouwbaar mogelijk zijn.
29. In het kader van de verplichtingen die de lidstaten in Stockholm zijn aangegaan, is een selectie van de gegevens op zodanige wijze gepresenteerd dat de informatie die zij verschaffen tot beter overwogen keuzes leidt met betrekking tot reducties in overheidssteun en waar deze reducties kunnen worden toegepast. Teneinde de belofte om in 2003 een reductie in overheidssteun te verwezenlijken, na te komen, terwijl juist in 2000 en 2001 de uitgaven inzake overheidssteun zijn toegenomen, zullen de lidstaten zeer snel moeten reageren willen zij in 2003 inderdaad een neerwaartse tendens hebben ingezet. Deze uitgave van het overzicht zou een deel van de benodigde informatie moeten bieden als de bestedingsplannen van de lidstaten in de nabije toekomst gewijzigd moeten worden.
30. De Europese Unie is een diensteneconomie. De sector commerciële dienstverlening neemt een groot deel van het totale BBP voor zijn rekening en dit aandeel is zelfs nog groter als de sociale en overheidsdiensten worden meegerekend. Gezien het belang van de dienstverlening, wordt er steeds meer nadruk gelegd op de analyse van de steun die in deze sector wordt toegekend en, afhankelijk van de informatie die de lidstaten verstrekken, zal in de toekomst een gedetailleerder beeld van de trends en patronen in de toekenning van steun worden gepresenteerd.
Algemene resultaten
31. Uit de resultaten van het overzicht blijkt dat de algemene omvang van overheidssteun in de Europese Unie is blijven dalen. Bovendien nemen de onderlinge verschillen tussen de lidstaten wat betreft de middelen die aan nationale overheidssteun worden toegekend, af. De resultaten laten ook zien dat het proces van ingrijpende herstructurering in productieve bedrijfstakken, dat in sommige lidstaten in de jaren negentig plaatsvond, ten einde loopt. De herstructurering van bepaalde dienstverlenende bedrijfstakken, zoals luchtvaartmaatschappijen en de financiële sector, lijkt ook af te lopen na de betrekkelijk recente liberalisering van deze sectoren.
32. De totale omvang van nationale overheidssteun in de EU is gedaald van een jaargemiddelde van 102 miljard EUR in de periode 1995-1997, naar 90 miljard EUR in de periode 1997-1999. Hoewel de verminderde steun aan de be- en verwerkende industrie, vervoer en landbouw het meest heeft bijgedragen aan deze daling met 12 miljard EUR, is er ook een teruggang te zien geweest in de omvang van de steun aan de steenkoolindustrie. In tegenstelling tot de algemene neerwaartse tendens die zichtbaar wordt bij een vergelijking van de twee verslagperiodes, zijn er stijgingen te zien in de steun die is toegekend aan de visserij- en dienstensector. Op het gebied van werkgelegenheid en opleiding zijn geen volledige gegevens over de periode 1995-1999 beschikbaar, zodat er geen vergelijking tussen deze twee periodes kan worden gemaakt. Uit een vergelijking met recente jaargegevens blijkt echter dat de steun die aan deze twee doelstellingen is verleend, sinds 1997 ieder jaar is toegenomen.
33. De omvang van de overheidssteun is in alle lidstaten, behalve Denemarken, Ierland, Luxemburg en Nederland gedaald. De minieme stijging in Denemarken wordt veroorzaakt door aanzienlijke stijgingen in de steun die nu wordt toegekend om de werkloosheid te bestrijden en opleiding in dit land te ondersteunen. De stijging in Ierland wordt grotendeels veroorzaakt doordat de Ierse vennootschapsbelasting, die pas sinds 1998 als overheidssteun wordt beschouwd, nu wordt meegerekend, gecombineerd met kleinere stijgingen van de steun aan landbouw en financiële diensten. In Luxemburg wordt de stijging volledig veroorzaakt door de recente scherpe, hoewel tijdelijke, stijging in subsidies die worden uitgekeerd voor extra investeringen in het spoorwegnet in dat land; een net dat de communicatie tussen veel lidstaten ten goede komt. In Nederland heeft de toename van de steun voor de spoorwegen en de landbouw de daling in de andere sectoren meer dan gecompenseerd. Net als in voorgaande perioden zijn Duitsland en Italië de twee lidstaten die het meest tot de daling met 12 miljard EUR hebben bijgedragen, dankzij een afname van hun steun met respectievelijk bijna 6 miljard EUR en 5 miljard EUR.
34. Niet alleen de omvang, maar ook de samenstelling van de overheidssteun is echter van invloed op de mededinging in de interne markt. In de periode 1997-1999 was de sectorspecifieke steun nog altijd relatief hoog in België (spoorwegen), Duitsland (steenkool en spoorwegen, hoewel de steun in absolute termen afnam), Griekenland (spoorwegen), Spanje (spoorwegen, steenkool en scheepsbouw) en Frankrijk (spoorwegen en financiële diensten). In Portugal neemt de regionale steun, die vrijwel geheel bestemd is voor de dienstensector en wordt toegekend in de vorm van belastingvoordelen, ongeveer de helft van alle steun voor zijn rekening
Gedetailleerde bevindingen en specifieke kwesties
35. Het totale bedrag aan steun dat over de hele Gemeenschap is toegekend aan de be- en verwerkende industrie, berekend over 5 jaar van 1995 tot 1999, bevestigt de bevindingen van de drie voorgaande overzichten, waarin een hoogtepunt in de steunverlening werd waargenomen in 1993. Vanaf dat jaar heeft er een geleidelijke teruggang plaatsgevonden in de omvang van steun in de EU. Anders dan in de verslagperiode van 1995 tot 1997, toen de jaarlijkse gemiddelde steun op 36 miljard EUR lag, ligt het jaarlijkse gemiddelde tijdens de huidige verslagperiode op 28 miljard EUR. Deze daling is met name bemoedigend omdat de jaarlijkse vermindering met 6 miljard EUR van 1997 op 1998 zich heeft doorgezet van 1998 op 1999.
36. De totale omvang van de steun die in de hele EU aan de be- en verwerkende industrie is toegekend, is van de voorgaande op de huidige verslagperiode met ongeveer 23% verminderd, welke vermindering is te danken aan een afname van de steun met 3 miljard EUR in Duitsland en met 4 miljard EUR in Italië. Kleinere verminderingen zijn zichtbaar in België, Griekenland, Spanje, Luxemburg, Nederland en het VK.
37. De drie nieuwe lidstaten, Oostenrijk, Finland en Zweden nemen minder dan 4% van de totale steun voor de be- en verwerkende industrie voor hun rekening, hoewel hun huidige aandeel een toename betekent ten opzichte van het aandeel van minder dan 3% dat ze twee jaar geleden nog hadden.
38. Tussen de lidstaten blijven verschillen bestaan in de steunbedragen die worden toegekend aan de be- en verwerkende industrie. Uitgedrukt in procent van de toegevoegde waarde is de steunspreiding aanzienlijk: het hoogste steunpeil (4,3% in Griekenland) ligt zeven maal zo hoog als het laagste steunpeil in de Europese Unie (0,6% in het Verenigd Koninkrijk). De lidstaten met de laagste steunniveaus voor de be- en verwerkende industrie zijn het Verenigd Koninkrijk, Zweden, Portugal en Nederland. In deze landen ligt de steun ver beneden het EU-gemiddelde.
39. Worden de verschillen binnen de lidstaten beschouwd vanuit het oogpunt van de cohesie, dan blijkt dat het aandeel van de steun van de vier cohesielanden, Griekenland, Ierland, Portugal en Spanje, slechts is toegenomen van 9% van de totale steun aan de be- en verwerkende industrie in de vorige verslagperiode tot ongeveer 10% in 1997-1999. Verder is deze toename voornamelijk te wijten aan het meerekenen van de gegevens van de Ierse vennootschapsbelastingregeling, die de Commissie sinds 1998 als overheidssteun beschouwt. Deze steunregeling is voor ongeveer 1% van alle steun aan de be- en verwerkende industrie verantwoordelijk. Ter vergelijking: het aandeel van de vier grote economieën - Duitsland, Italië, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk - in de steun aan de be- en verwerkende industrie is gedaald van 82 tot 79%. (Duitsland vertegenwoordigt 36% van het totaal, Italië 21%, Frankrijk 17% en het Verenigd Koninkrijk 5%.)
40. Wat de doelstellingen van de steun betreft, zijn er vrij weinig wijzigingen opgetreden in het aandeel van de steun voor horizontale doelstellingen, met name voor de be- en verwerkende industrie en de steungebieden. De variatie is in de meeste lidstaten op minder dan 9% blijven steken. De enige landen waar grotere variaties zijn waargenomen, zijn België en Spanje met aanzienlijke verminderingen in de sectorale steun en Zweden, waar de stijging van de steun aan horizontale doelstellingen evenredig is aan de vermindering van de regionale steun. Op EU-niveau ligt het aandeel van de steun voor horizontale doelstellingen, zoals voor de bevordering van onderzoek en ontwikkeling, milieubescherming en steun aan kleine en middelgrote ondernemingen, op 37%. Het aandeel van de sectorale steun in de totale steun aan de be- en verwerkende industrie is gedaald tot 7%. Over het geheel genomen, wordt het merendeel van de steun aan de be- en verwerkende industrie in de Europese Unie (56%) besteed aan regionale doelstellingen. Deze steun is in hoofdzaak bestemd voor de minst welvarende regio's die in aanmerking komen voor regionale steun uit hoofde van artikel 87, lid 3, onder a), van het EG-Verdrag. Als de buitengewone steun van de THA en haar opvolgers aan de nieuwe Duitse deelstaten buiten beschouwing wordt gelaten, daalt dit aandeel tot 53%.
41. Wat betreft de instrumenten die worden gebruikt bij het toekennen van steun aan de be- en verwerkende industrie op communautair niveau, hebben de lidstaten de voorkeur gegeven aan begrotingsuitgaven: ongeveer 75% van deze steun is gefinancierd uit de begroting. De voorkeur voor financiering via de begroting boven steunverlening via het belastingstelsel, hetgeen minder doorzichtig is, doet zich echter niet in alle lidstaten even sterk gelden. Wordt in sommige landen bijna alle steun aan de be- en verwerkende industrie gefinancierd uit de begroting, in andere landen, zoals Denemarken, Frankrijk en Ierland, wordt meer dan 35% van de steun verleend in de vorm van belastingvoordelen.
42. Net zoals in eerdere overzichten blijkt er nog altijd een relatief groot, doch voortdurend afnemend volume ad-hocsteun aan individuele ondernemingen te worden verleend, buiten de regelingen ter bevordering van horizontale, sectorale of regionale doelstellingen om. In de be- en verwerkende industrie, de financiële diensten en het vervoer maakt een beperkt aantal individuele steunmaatregelen van grote omvang een onevenredig groot deel uit van de totale steun. Ad-hocsteun, die voornamelijk met het oog op redding en herstructurering van ondernemingen wordt toegekend, brengt tegelijkertijd het grootste risico van concurrentievervalsing met zich mee. In de be- en verwerkende industrie steeg het aandeel van de totale steun voor deze sectoren naar 11% in 1994, alvorens terug te vallen tot 1,7% in 1999. Wordt de via de Treuhandanstalt/BvS aan de nieuwe Duitse deelstaten verleende steun - die met ad-hocsteun kan worden gelijkgesteld - meegerekend - dan steeg het aandeel in de totale steunverlening tot 37% in 1994, waarna weer een daling te zien was tot 4,7% in 1999.
Conclusies
43. In een snel veranderende wereld is een voortdurende herziening van het controlebeleid inzake overheidssteun noodzakelijk om ervoor te zorgen dat het eerlijk en rechtvaardig blijft voor zowel de lidstaten, de industrie als de consumenten. De toepassing van de basisbeginselen moet voortdurend worden afgestemd op de fundamentele veranderingen die plaatsvinden in het klimaat waarin de Europese industrieën actief zijn en op de onderbouwing van de ontwikkeling van industrieel en sociaal beleid.
44. De bemoeiingen van de overheid, met name de steunmaatregelen, hebben ten doel de ongewenste resultaten van marktprocessen te verhelpen. Echter, net als andere vormen van overheidsbeleid, moeten steunmaatregelen constant gerechtvaardigd zijn, kritisch onderzocht worden en tegen het licht worden gehouden. Naast de noodzaak zo min mogelijk concurrentievervalsing te laten plaatsvinden, moet de toekenning van steun ook worden afgezet tegen beperkingen op nationale overheidsfinanciën, terwijl in de Europese context de steunverlening verenigbaar moet zijn met het kader van de economische en monetaire unie en het Stabiliteitspact. Overheidsmiddelen moeten beperkend en efficiënt worden aangewend.
45. In de Europese Unie bestaat overeenstemming over de noodzaak van een streng begrotingsbeleid. Er wordt gediscussieerd over de omvang van de overheidsgoederen en -diensten die zouden moeten worden geleverd en de doelmatigheid waarmee ze kunnen worden geleverd. Dit overzicht behandelt de maatregelen van de overheid die onder het begrip overheidssteun vallen zoals gedefinieerd in artikel 87 van het EG-Verdrag en die genomen zijn in de volle wetenschap van de recente verbintenis van alle lidstaten tot het terugdringen van de omvang van de steun als percentage van het BBP.
46. Ter ondersteuning van de verbintenis die de lidstaten in Stockholm zijn aangegaan inzake de noodzaak de omvang van overheidssteun te verminderen, moet er een instrument komen dat uitreikt boven de doelstellingen van dit overzicht. Er is behoefte aan een veel gedetailleerder niveau van toezicht en follow-up van de steunmaatregelen. Bovendien moet de ervaring die 15 lidstaten hebben opgedaan in het uitvoeren van nationale, regionale en lokale beleidsmaatregelen inzake overheidssteun kunnen worden uitgewisseld. Er moet inzicht worden verkregen in de complexe drijfveren van het beleid inzake overheidssteun en andere maatregelen van de overheid aan markten, en de levering en kosten van overheidsgoederen. Als onderdeel van deze grootscheepse onderneming is de eerste versie van een register van alle beschikkingen van de Commissie inzake overheidssteun geopend via de internetprovider van de Unie, EUROPA i. In de nabije toekomst zal een scorebord op het gebied van overheidssteun worden ingevoerd.
47. Deze op doorzichtigheid gerichte instrumenten hebben een drieledig doel. Allereerst moeten ze meer begrip kweken voor het communautaire stelsel inzake overheidssteun en het bewustzijn verhogen wat betreft de noodzaak van een centrale controle op de overheidssteun. Ze zouden ook een bijdrage moeten leveren aan de beschikbaarheid van informatie over de besluitvormingsprocessen van de Commissie en informatie verschaffen over de manier waarop de lidstaten de beschikkingen van de Commissie ten uitvoer leggen. Maar het belangrijkste is nog dat ze alle lidstaten een manier moeten bieden om de uitwisseling van informatie en ervaringen aangaande hun respectieve beleidsmaatregelen inzake overheidssteun, te vereenvoudigen. In die zin zullen het register en met name het scorebord een hulpmiddel zijn voor een verbeterde analyse van de doelmatigheid van de steunmaatregelen in vergelijking met andere overheidsmaatregelen die niet concurrentievervalsend werken. Deze twee instrumenten zullen op de korte termijn als aanvulling dienen op de informatie die momenteel via de jaarlijkse overzichten inzake overheidssteun in de Unie wordt verstrekt. In een later stadium zullen ze deze overzichten vervangen. De gegevens die de lidstaten verstrekken, zullen de statistische basis blijven vormen voor deze instrumenten en de economische indicatoren zullen helpen vaststellen waar en hoe verminderingen in de overheidssteun als percentage van het BBP kunnen worden doorgevoerd.
48. Het zal geen eenvoudige taak zijn de omvang van de overheidssteun terug te dringen. De meeste speling daartoe zullen de lidstaten vrijwel zeker hebben in de steun voor bepaalde dienstensectoren en sectoren van de be- en verwerkende industrie en in dat deel van de regionale steun, dat zeer marginaal is in cohesielanden, maar belangrijker in de welvarendste lidstaten, dat niet wordt medegefinancierd met communautaire fondsen. In feite is het kader van de Structuurfondsen en daarmee de medefinanciering van de communautaire steun met nationale overheidssteun reeds vastgelegd tot 2006. Verder is er ook al overeenstemming bereikt over de uitgaven op het gebied van de landbouw en de visserij tot het jaar 2006. Tot slot zijn er, naast het reeds vastgestelde uitgavenpatroon in de voornoemde gebieden, reeds overeenkomsten gesloten inzake de vermindering van de omvang van steun aan de steenkoolindustrie tot 2005.
49. Iedere lidstaat zal zelf een beleid moeten zoeken dat het best beantwoordt aan de in Stockholm aangegane verbintenis. En wanneer ze de noodzakelijke gegevens leveren, zal het overzicht het toezicht op de omvang van de steun die door de lidstaten wordt verstrekt, vereenvoudigen en zo bijdragen aan de handhaving van een stringent begrotingsbeleid; een beleid dat vereist is om de voorwaarden te scheppen voor een sterke en duurzame uitbreiding van investeringen, productie en werkgelegenheid. Hoewel de dalende steunbedragen in de meeste lidstaten, die in dit overzicht worden vermeld, zeker ook een weerspiegeling van deze disciplines vormen, zijn de geregistreerde steunniveaus tezamen nog steeds hoog. Er zou dan ook nog steeds speelruimte kunnen zijn voor verdere inspanningen om de overheidssteun terug te dringen. Een aanhoudend strikte tenuitvoerlegging van de communautaire regels inzake overheidssteun zal dit consolideringsproces ondersteunen.
50. Tegelijk met de ontwikkeling van nieuwe instrumenten ten behoeve van de doorzichtigheid, bestaat nog steeds de noodzaak om andere, meer traditionele problemen aan te pakken. Er is een blijvende noodzaak om een voortdurende verbetering van de controle op de overheidssteun in stand te houden, die momenteel op een aantal manieren zichtbaar wordt. Er worden nieuwe communautaire richtsnoeren en kaderregelingen opgesteld, niet alleen om rekening te houden met de behoeften van de markt, maar ook om de bestaande communautaire regels inzake overheidssteun te verfijnen. Er is een nieuwe kaderregeling voor milieubescherming gepubliceerd i en het effect hiervan op de omvang van overheidssteun zal nauw worden gevolgd. Een herziening van de huidige multisectorale, werkgelegenheids- en O&O-richtsnoeren wordt momenteel uitgevoerd en er zijn regels tot stand gekomen inzake het verlenen van overheidssteun teneinde de verschaffing van risicokapitaal te stimuleren, hetgeen weer een belangrijke impuls geeft aan de ontwikkeling van bedrijven en het scheppen van werkgelegenheid. Ook wordt verdergegaan met het opsporen van schadelijke fiscale steunmaatregelen. i
51. Steun voor het MKB en de sector opleiding, die voldoet aan strenge criteria die door de Commissie zijn goedgekeurd i, hoeft in de toekomst niet langer te worden aangemeld. Dankzij dergelijke groepsvrijstellingen moet voor de lidstaten en de Commissie de administratieve last in verband met de tenuitvoerlegging van deze vormen van steun verminderen, waardoor meer aandacht kan worden geschonken aan het toezicht op de doeltreffendheid van de steun. Een analyse van de groepsvrijstellingen zal in 2002 beschikbaar zijn.
52. In juli 2002 loopt het EGKS-Verdrag ten einde, hetgeen tevens geldt voor de regels inzake overheidssteun die momenteel van toepassing zijn op de toekenning van steun voor kolen- en staalproducten die vallen onder het EGKS-Verdrag. Zoals in het overzicht wordt vermeld, is de omvang van de overheidssteun op deze twee gebieden gedaald, vooral ten aanzien van de EGKS-staalproducten. In de nabije toekomst zal moeten worden besloten welke regels op deze sectoren van toepassing zijn wanneer de daarvoor bestemde overheidssteun krachtens het EG-Verdrag gecontroleerd gaat worden.
53. De Commissie blijft ook toezicht houden op de ontwikkelingen in onlangs geliberaliseerde sectoren, zodat de concurrentievoordelen op de lange termijn als gevolg van de deregulering, niet teniet worden gedaan door subsidies om activiteiten die verlies opleveren, in stand te houden. Er wordt met name toenemende aandacht besteed aan de sectoren energie, telecommunicatie en post. Aangezien deze en andere sectoren profiteren van een geleidelijk toenemende deregulering, moet de Commissie zorgvuldig overheidsmaatregelen beoordelen die voorheen niet als overheidssteun werden beschouwd, maar die in het spoor van de deregulering wel als zodanig kunnen worden aangemerkt. Op dergelijke maatregelen moet nauw worden toegezien en, zo nodig, moeten ze worden geëvalueerd aan de hand van de regels inzake overheidssteun.
54. Met betrekking tot de cohesie binnen de Europese Unie, blijkt uit de bevindingen van het overzicht dat de kloof tussen de omvang van de overheidssteun in de rijkste lidstaten en in de vier cohesielanden nauwelijks kleiner is geworden. Financiële bijstand is essentieel voor het wegwerken van regionale verschillen en de doeltreffendheid ervan mag niet worden ondermijnd door de toekenning van onevenredige nationale overheidssteun elders. De Commissie zal de cohesiekloof blijven verkleinen, voor zover dat op grond van de huidige regels inzake controle op overheidssteun mogelijk is.
55. Het uitbreidingsproces werd voortvarend voortgezet. Daarom moet in deze landen spoedig een concurrentieklimaat worden gecreëerd dat lijkt op het heersende klimaat in de Gemeenschap. Met het oog op hun toekomstige aspiraties is het van essentieel belang dat zij de communautaire verworvenheden inzake overheidssteun ruim vóór de eigenlijke toetreding naleven, willen zij voldoen aan de toetredingscriteria op mededingingsgebied, zoals vastgesteld op de Europese Raad van Kopenhagen in 1993. Derhalve blijft de Commissie de ontwikkelingen op het gebied van overheidssteun in deze landen nauwlettend volgen en verschaft zij door middel van het overzicht een effectief referentiepunt op basis waarvan de noodzakelijke mate van vergelijkbaarheid en doorzichtigheid kan worden gerealiseerd.
Deel I - TOTALE OVERHEIDSSTEUN IN DE GEMEENSCHAP
56. De totale overheidssteun binnen de EU aan de in dit overzicht behandelde sectoren is weergegeven in tabel 1. Deze beliep in de verslagperiode gemiddeld ongeveer 90 miljard EUR per jaar. Vergeleken met de 102 miljard die in de vorige periode werd besteed, is dit een aanmerkelijke daling. Wanneer dit totaalbedrag wordt uitgesplitst, blijkt welk aandeel de grootste sectoren in termen van steunverlening, landbouw, be- en verwerkende industrie, steenkoolindustrie en vervoer in deze daling hebben gehad. Wat werkgelegenheid en opleiding betreft, kan er nog geen betrouwbare vergelijking worden gemaakt om redenen die in deel VIII worden genoemd. Er moet echter op worden gewezen dat de in bijlage II gegeven jaarcijfers een stijging van de steun voor deze activiteiten sinds 1997 laten zien.
Tabel 1 Totale overheidssteun in de Gemeenschap - jaarlijkse gemiddelden 1995-1997 en 1997-1999 in constante prijzen (1998)
miljard EUR
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
57. In tabel 2 is weergegeven hoeveel de totale nationale steun per hoofd van de bevolking in de Europese Unie bedroeg in de twee verslagperioden. In Finland en Luxemburg kunnen relatief hoge waarden worden genoteerd, terwijl het Verenigd Koninkrijk en Griekenland per hoofd van de bevolking de kleinste overheidssteunbedragen uitgeven. Van de vier cohesielanden lag alleen Ierland in deze verslagperiode boven het EU-gemiddelde; in dezelfde periode lagen van de vier grootste EU-economieën het Verenigd Koninkrijk en Italië onder dit gemiddelde.
Tabel 2 Overheidssteun per hoofd van de bevolking in de lidstaten - jaarlijkse gemiddelden in de perioden 1995-1997 en 1997-1999 in constante prijzen (1998)
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
58. In tabel 3 zijn de totale steunuitgaven van de lidstaten uitgedrukt in procent van het bruto binnenlands product, per werknemer en in procent van de totale overheidsuitgaven.
Tabel 3 Totale overheidssteun in de lidstaten in procent van het BBP, in euro per werknemer en in procent van de totale overheidsuitgaven 1995-1997 en 1997-1999 tegen constante prijzen (1998)
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
59. Ondanks de convergentie, die sterker is in termen van steun in procent van het BBP en procent van de totale overheidsuitgaven dan in euro per werknemer, komen in de tabel duidelijk de verschillen tussen de lidstaten in de steunbedragen tot uitdrukking. Opmerkelijk is de geleidelijke algemene EU-daling van de totale steun in procent van het BBP. Met uitzondering van Denemarken, Ierland, Luxemburg en Nederland - waar de steunniveaus licht zijn gestegen als gevolg van het feit dat steunmaatregelen op het gebied van milieubescherming, opleiding en werkgelegenheid steeds belangrijker worden - zijn deze niveaus overal gedaald. De gegevens voor Luxemburg laten een aanzienlijke toename zien van de investeringen in de spoorwegen.
60. De onderstaande cijfers weerspiegelen de totale EU-overheidssteun in procent van het totale EU-BBP.
Figuur 1 Overheidssteun in procent van het totale EU-BBP
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
Figuur 2 Overheidssteun in procent van het totale EU-BBP van de gesteunde sectoren
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
61. Figuur 1 en 2 zijn een afspiegeling van de geleidelijke daling van de overheidssteun die zich tussen 1995 en 1999 op alle gebieden heeft voorgedaan. In figuur 2 wordt de overheidssteun weergegeven in procent van het BBP in alle sectoren behalve die welke over het algemeen geen steun ontvangen: openbaar bestuur en defensie, verplichte sociale zekerheid, onderwijs, gezondheid en sociaal werk en andere adviesactiviteiten op gemeenschaps-, sociaal en persoonlijk vlak, particuliere huishoudens met werknemers en extraterritoriale organisaties en instanties.
62. Figuur 3 hieronder omvat een grafische weergave van de gegevens zoals deze zijn vermeld in tabel 3 betreffende de overheidssteun in alle lidstaten in procent van hun respectievelijke BBP. Voor een gedetailleerder analyse van de in iedere lidstaat sinds 1990 verleende steun, zie deel X van dit overzicht.
Figuur 3 Overheidssteun in procent van het nationale BBP in 1995-1997 en 1997-1999
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
63. In tabel 4 wordt per lidstaat het aandeel weergegeven van de totale overheidssteun zoals deze is verleend in de in dit overzicht besproken sectoren. In de beide overzichtsperioden is het aandeel van de steun per sector op EU-vlak tamelijk constant gebleven, waarbij het aandeel in de be- en verwerkende industrie in totaal het sterkst is gewijzigd. Op nationaal niveau zijn de aandelen eveneens tamelijk stabiel; de grootste variaties doen zich voor bij de steun aan de vervoerssector in Ierland, Luxemburg en Portugal. In de verslagperiode is bijna driekwart deel van de Finse overheidssteun verleend aan de landbouw- en de visserijsector. In dezelfde periode vertegenwoordigde het aandeel van de in Griekenland, Ierland en Italië aan de be- en verwerkende industrie verleende steun meer dan 40% van de respectieve overheidssteun van deze landen. Het grootste deel van de steun voor de vervoersdiensten gaat naar het spoorwegvervoer - in de verslagperiode in België, Luxemburg en Zweden meer dan 50% van de totale overheidssteun. De specifiek voor diensten verleende steun is in het merendeel van de lidstaten betrekkelijk bescheiden gebleven, met uitzondering van Portugal, waar één belastingregeling in het kader van regionale steun het relatief grote aandeel van de steun voor de diensten in dit land verklaart.
Tabel 4 Totale overheidssteun in de lidstaten - onderverdeeld naar voornaamste sectoren 1995-1997 en 1997-1999
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
64. Figuur 4 omvat een grafische weergave van de bovenvermelde gegevens voor iedere lidstaat.
Figuur 4 Totale overheidssteun in de lidstaten, onderverdeeld naar de gemiddelden van de voornaamste sectoren 1995 - 1997 en 1997 - 1999
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
Deel II - STEUN AAN DE BE- EN VERWERKENDE INDUSTRIE
2.1. Omvang en ontwikkeling van de steun
65. In deze verslagperiode 1997-1999 behelst de overheidssteun aan de be- en verwerkende industrie 31% van de totale jaarlijkse gemiddelde omvang van de steun die in de Gemeenschap wordt verleend.
66. In tabel 5 worden de jaarlijkse steunbedragen gegeven die in de periode 1995-1999 aan de be- en verwerkende industrie in de Gemeenschap zijn toegekend.
Tabel 5 Overheidssteun aan de be- en verwerkende industrie in de Gemeenschap - jaarlijkse waarden 1995-1999 tegen constante prijzen (1998)
miljoen EUR
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Bovenstaande cijfers bevestigen dat de sinds 1993 waargenomen geleidelijk neerwaartse trend in de binnen de Unie verstrekte overheidssteun niet alleen heeft doorgezet i, maar dat deze in de laatste twee jaar van de verslagperiode ook is versneld.
Een neerwaartse trend is eveneens zichtbaar wanneer, zoals in tabel 6, de steun aan de be- en verwerkende industrie wordt uitgedrukt in procent van de toegevoegde waarde en in euro per werknemer in deze sector. i
Tabel 6 Overheidssteun aan de be- en verwerkende industrie in de Gemeenschap - jaarlijkse waarden 1995-1999 tegen constante prijzen (1998)
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Uitgedrukt in procent van de toegevoegde waarde in de be- en verwerkende industrie, is het steunpeil sinds 1995 voortdurend gedaald.
Het gemiddelde steunbedrag per werknemer in de be- en verwerkende industrie nam ieder jaar af, en wel van 1.287 EUR in 1995 tot 716 EUR in 1999.
2.2. Vergelijkingen tussen de lidstaten
67. In tabel 7 vindt men voor de verschillende lidstaten i een vergelijking van het gemiddelde jaarlijkse steunpeil in de be- en verwerkende industrie in de perioden 1995-1997 en 1997-1999, uitgedrukt in procent van de bruto toegevoegde waarde en het steunbedrag per werknemer in deze sector. Voorts worden de steunbedragen in reële cijfers gegeven.
Tabel 7 Overheidssteun aan de be- en verwerkende industrie in de lidstaten - jaarlijkse gemiddelden 1995-1997 en 1997-1999 tegen constante prijzen (1998)
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
68. Het jaargemiddelde van de steun aan de be- en verwerkende industrie in de EU bedroeg in de verslagperiode 1997-1999 circa 28 miljard EUR, hetgeen een daling betekent met 23% ten opzichte van de periode 1995-1997. Deze daling is anderhalf maal zo groot als die welke in het vorige overzicht werd vermeld. Uit tabel 7 wordt onmiddellijk duidelijk dat de algemene daling van de steun in de Gemeenschap in absolute termen vrijwel volledig te danken is aan de blijvende sterke verlaging van respectievelijk 32,6% en 45% in de nieuwe Duitse deelstaten en Italië. In België, Griekenland, Spanje, Luxemburg, Nederland en het Verenigd Koninkrijk is de omvang van de steun eveneens verminderd. Een vergelijking van de twee verslagperioden leert ons dat de steunniveaus in de zeven overige lidstaten in deze verslagperiode hoger zijn dan in de vorige verslagperiode.
69. Deze twee schijnbaar tegenstrijdige trends van stijgingen in zeven lidstaten en een totale daling op EU-vlak zijn bij bestudering van tabel A3 te verklaren. In deze tabel worden zowel de neerwaartse trend op lange termijn van de totale EU-steun aan de be- en verwerkende industrie als de neerwaartse trend op middellange termijn in vrijwel alle lidstaten bevestigd. Op jaarbasis worden er in 13 lidstaten dalingen waargenomen. Met uitzondering van België en Zweden dalen de niveaus van de steun aan de be- en verwerkende industrie in de lidstaten. Aangezien het dalingspercentage in deze verslagperiode in zeven landen echter lager ligt dan hun respectieve stijgingspercentages in de vorige verslagperiode, liggen hun respectieve jaargemiddelden voor de periode 1997-1999 hoger dan die voor de periode 1995-1997.
70. Worden de algemene verschillen binnen de Gemeenschap beschouwd vanuit het oogpunt van cohesie, dan blijkt uit tabel 7 dat de steun in de vier cohesielanden nauwelijks in omvang is toegenomen. Deze is slechts toegenomen van 9% in 1995-1997 tot bijna 10% van de steun aan de be- en verwerkende industrie in de Gemeenschap in 1997-1999. Deze stijging is bovendien hoofdzakelijk te wijten aan het feit dat er sinds 1998 rekening wordt gehouden met gegevens over een Ierse vennootschapsbelastingregeling (Irish Corporation Tax, ICT). Een vergelijking van dezelfde perioden leert ons dat het aandeel van de vier grote economieën is gedaald van 82% naar 79%. In dit verband moet er tevens op worden gewezen dat de be- en verwerkende industrie niet alleen profiteert van steun van de nationale overheden, maar ook van Gemeenschapssteun uit de Structuurfondsen (zie bijlage III). In relatieve termen komen deze uitgaven vooral ten goede aan de vier cohesielanden, die hun relatieve steunpositie verbeterd zien worden tot een niveau dat een getrouwer afspiegeling vormt van hun zwakkere sociaal-economische situatie. De doeltreffendheid van deze Gemeenschapsinstrumenten bij het verkleinen van de verschillen staat of valt echter met de vraag of deze teniet worden gedaan door een onevenwichtige ontwikkeling van het gebruik van overheidssteunmaatregelen in andere lidstaten.
Figuur 5 Overheidssteun aan de be- en verwerkende industrie in de lidstaten in procent van de toegevoegde waarde. Jaargemiddelden 1995-1997 en 1997-1999
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
71. Uitgedrukt in procent van de toegevoegde waarde zijn de hoogste niveaus van steun aan de be- en verwerkende industrie in 1997-1999 te vinden in Griekenland, Italië en Denemarken (zie figuur 5). Deze landen liggen boven het Gemeenschapsgemiddelde, ook al zet de neerwaartse trend op lange termijn in Italië zich voort. De in Ierland geconstateerde stijging vloeit voort uit de opname van cijfers uit 1998 betreffende een Ierse belastingregeling die momenteel wordt afgebouwd. Zou deze regeling buiten beschouwing worden gelaten, dan zou de onderliggende trend in Ierland eveneens neerwaarts zijn.
72. De bovenvermelde belastingregeling is hoofdzakelijk verantwoordelijk voor het feit dat de steun per werknemer in Ierland in de periode 1997-1999 de hoogste is van alle lidstaten, gevolgd door Denemarken, Luxemburg, Frankrijk en Duitsland. Het hoge, maar afnemende cijfer voor de nieuwe Duitse deelstaten is het gevolg van zowel het hoge peil van de verleende steun als de sterke daling van het aantal werknemers in de be- en verwerkende industrie in dit deel van Duitsland. De aanhoudende daling van de steunniveaus laat zien dat de piek van het herstructureringsproces na de Duitse eenwording in 1990 reeds in eerdere overzichtsperioden is bereikt. Tegelijkertijd is de steun per werknemer in de oude deelstaten één van de laagste van de Gemeenschap. Landen met aanhoudend lage steunniveaus zijn, in dalende lijn, Portugal, het Verenigd Koninkrijk, Nederland en Zweden.
2.3. Steundoelstellingen
2.3.1. Overzicht
73. De steun aan de be- en verwerkende industrie wordt ingedeeld volgens de belangrijkste doelstellingen waarvoor hij wordt verleend of de sector waarvoor hij is bestemd:
Horizontale doelstellingen
- Onderzoek en ontwikkeling
- Milieu
- Midden- en kleinbedrijf (MKB)
- Handel
- Energiebesparing
- Redding en herstructurering i
- Overige doelstellingen
Specifieke sectoren
- Scheepsbouw
- Staalindustrie
- Overige sectoren van de be- en verwerkende industrie
Regionale doelstellingen
- Regio's ex artikel 87, lid 3, onder a)
- Regio's ex artikel 87, lid 3, onder c)
74. In een aantal lidstaten kan de steun die bestemd is voor de hoofddoelstelling van regionale steun en die overeenkomstig de richtsnoeren voor regionale steun is goedgekeurd ook worden bestemd voor secundaire doelstellingen zoals onderzoek en ontwikkeling, opleiding en werkgelegenheid. Evenzo kunnen secundaire doelstellingen worden verwezenlijkt door middel van steunregelingen met als hoofddoelstelling bijvoorbeeld steunverlening aan het MKB. Opmerkingen over veranderende trends en vergelijkingen tussen de lidstaten - zie hiervoor respectievelijk tabel 8 en 9 - beperken zich dan ook tot de hoofddoelstellingen van de betrokken regelingen.
2.3.2. Veranderende trends - horizontale doelstellingen
75. Wat de ontwikkeling in de tijd betreft, laat tabel 8 zien hoe de steun aan de be- en verwerkende industrie is verdeeld over de drie bovengenoemde verschillende hoofddoelstellingen. Het aandeel van voor horizontale doelstellingen verleende steun is toegenomen; dit type steun - dat weliswaar nog steeds de tweede plaats inneemt - is nu goed voor 34% van de aan de be- en verwerkende industrie verleende steun. Bovendien is nog eens 3% verleend voor redding en herstructurering; tabel 8 omvat tevens de uitsplitsing hiervan per lidstaat. Het aandeel van de horizontale steun - exclusief redding en herstructurering - is in 13 landen toegenomen en blijft in Denemarken, Finland en Nederland constant ruim boven het EU-gemiddelde liggen. Dit aandeel ligt alleen in Griekenland, Duitsland en Italië onder het EU-gemiddelde. De grootste toename doet zich in Ierland voor. Dit is echter het gevolg van het feit dat sinds 1998 gegevens over de ICT i worden verwerkt.
Tabel 8 Overheidssteun aan de be- en verwerkende industrie in de lidstaten - onderverdeling naar voornaamste doelstellingen 1995-1997 en 1997-1999
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
76. In de periode 1997-1999 is de steun aan de be- en verwerkende industrie in toenemende mate bestemd voor horizontale doelstellingen en zijn 14% en 12% bestemd voor respectievelijk onderzoek en ontwikkeling i en het midden- en kleinbedrijf. Het aandeel van de reddings- en herstructureringssteun - een steuncategorie die eveneens onder de horizontale doelstellingen valt - nam af. In tegenstelling tot de bovengenoemde doelstellingen, worden de aanzienlijk verstorende gevolgen van dit soort steun doorgaans echter niet gecompenseerd door belangrijke positieve externe gevolgen. Derhalve dient een zeer strikte controle te worden uitgeoefend op dit soort steun. Dit wordt nader besproken in punt 2.5., ad-hocsteun.
O&O-cijfers in tabel 8 te laag geraamd zijn.
77. Een analyse van de steun voor O&O, het MKB, milieubescherming en energiebesparingen - waarvan als zodanig wordt aangenomen dat deze positieve externe effecten genereert - laat met stijgingen in twaalf lidstaten een iets ander beeld zien. Uit figuur 6 blijkt duidelijk hoe groot de verschillen tussen de lidstaten zijn als het gaat om de hoogte van de overheidssteun voor deze vier doelstellingen. Hoewel de cijfers, met name voor Griekenland, niet aangeven dat sommige als regionale steun aangemerkte steunmaatregelen ook worden getroffen met het oog op de verwezenlijking van horizontale doelstellingen, kan niet worden ontkend dat in de verslagperiode het relatieve gewicht van de horizontale doelstellingen in een aantal lidstaten niet groter is geworden.
Figuur 6 Steun voor O&O, het MKB, milieubescherming en energiebesparingen in de lidstaten - in procent van steun aan de be- en verwerkende industrie 1995-1997 en 1997-1999
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
78. Tot de categorie steun voor milieubescherming behoort een deelcategorie van regelingen die steeds belangrijker wordt. Door een aantal lidstaten zijn regelingen voor belastingen op de CO2-uitstoot opgesteld ter beperking van de uitstoot van CO2 en andere gassen als gevolg van de verbranding van fossiele brandstoffen en om het gebruik van duurzame energiebronnen te ondersteunen. Dergelijke regelingen worden vooral in het leven geroepen omdat de EU en de afzonderlijke lidstaten moeten voldoen aan de verplichtingen die zij in het kader van de Kyoto-overeenkomst zijn aangegaan, en aan de algemene beleidsdoelstelling van duurzame ontwikkeling.
79. Er worden twee typen instrumenten van overheidssteun gebruikt, veelal in combinatie: belastingvrijstellingen en subsidies. In het algemeen hebben de betrokken lidstaten regelingen ingesteld waarbij belasting wordt geheven op energie of op de CO2-, NOx- en SOx-uitstoot. Tot op heden hebben nog slechts zeer weinig landen dergelijke maatregelen getroffen; de lidstaten zijn namelijk bang dat door de extra belastingdruk de concurrentiepositie van hun industrieën wordt ondermijnd. Daarom zijn de belastingregelingen geleidelijk ingevoerd en worden aan energie-intensieve bedrijven gedeeltelijke en tijdelijke vrijstellingen verleend.
80. Een tweede element van veel van de desbetreffende regelingen inzake overheidssteun is de extra stimulans voor het bedrijfsleven in de vorm van subsidies voor de overgang naar moderne technologie, waardoor het gebruik van duurzame energiebronnen zal toenemen en een bijdrage wordt geleverd aan energiebesparingen en de beperking van de uitstoot. De subsidies worden betaald uit de ontvangen belasting op de uitstoot of uit de algemene begroting. Momenteel hanteren Denemarken, dat het leeuwendeel van deze steun vertegenwoordigt, Duitsland, Finland, Frankrijk, Nederland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk dergelijke maatregelen. In de nabije toekomst zullen naar alle waarschijnlijkheid ook andere lidstaten vergelijkbare maatregelen treffen.
Tabel 9 Overheidssteun inzake regelingen voor belastingen op de CO2-uitstoot 1995-1999
miljoen EUR
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
81. Steunmaatregelen van de staten ten behoeve van buitenlandse directe investeringen buiten de EU vormen een deelcategorie van steun voor het MKB die overheidssteun kan behelzen. Deze maatregelen kunnen echter verenigbaar zijn met het gemeenschappelijk belang als zij het concurrentievermogen van het Europese bedrijfsleven vergroten, bijvoorbeeld door het MKB te helpen bij zijn ontwikkeling, of als zij bijdragen tot de verwezenlijking van andere doelstellingen van de Gemeenschap zoals het ondersteunen van de aanpassing van overgangseconomieën of de economische ontwikkeling in de derde wereld. Sinds 1993 hebben de lidstaten met dit doel een klein aantal regelingen voorgesteld, dat door de Commissie is goedgekeurd. De betrokken programma's zijn alleen bedoeld voor het MKB, maar hebben een wereldwijde strekking en spelen derhalve in op de noodzaak om de voornaamste verschaffer van werkgelegenheid in de Europese Unie niet alleen te ondersteunen, maar ook zijn horizon te verbreden.
Tabel 10 Overheidssteun voor buitenlandse directe investeringen verricht door het MKB 1995-1999
miljoen EUR
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
2.3.3. Veranderende trends - steun voor specifieke sectoren
82. De in tabel 8 weergegeven steun aan de be- en verwerkende industrie zoals deze aan specifieke sectoren wordt verleend, blijft afnemen en is in deze verslagperiode gedaald tot 7% van de totale steun aan de be- en verwerkende industrie in de Gemeenschap. De afname van het aandeel van de steun aan specifieke sectoren van de be- en verwerkende industrie in tien lidstaten doet de marginale toename in vier andere lidstaten ruimschoots teniet. In Italië is dit aandeel constant gebleven. Op deze steuncategorie - waarvan niet altijd wordt erkend dat zij de positieve externe effecten sorteert die aan de meeste horizontale-steunmaatregelen worden toegekend - wordt vaak een beroep gedaan in regio's die in aanmerking komen voor regionale bijstand en deze categorie kan derhalve een bijdrage leveren aan algemeen regionaal steunbeleid.
83. De dalingen van de steun aan specifieke sectoren zijn het gevolg van de vrijwel volledige stopzetting van de specifiek voor de staalindustrie bestemde reddings- en herstructureringssteun en de daling van de steun aan de scheepsbouw, die echter nog steeds goed is voor bijna tweederde van deze steuncategorie (zie tabel A5/16). In België is in deze verslagperiode geen sectorale steun verleend; in Spanje is het relatief hoge, doch dalende niveau het gevolg van de aan de scheepsbouw verleende herstructureringssteun. Hierna volgt een gedetailleerde beschrijving van deze sectoren.
2.3.3.1 De staalindustrie
84. In de deelsector staal van de be- en verwerkende industrie werd het gros van de steun in de overzichtsperiode verleend met het oog op herstructurering en betreft dit acht gevallen die op grond van artikel 95 van het EGKS-Verdrag werden goedgekeurd. De overheidssteun ten behoeve van EGKS-producten in de verslagperiode werd tevens verleend overeenkomstig de Vijfde en Zesde Staalsteuncode van respectievelijk 1991 en 1996. i De niet onder het EGKS-Verdrag vallende steun aan de staalsector was geregeld bij de kaderregeling van 1998 inzake bepaalde niet onder het EGKS-Verdrag vallende sectoren van de ijzer- en staalindustrie. i
85. In totaal nam de steun af van een jaarlijks gemiddelde van 797 miljoen EUR in de periode 1995-1997 tot een jaarlijks gemiddelde van 130 miljoen EUR in deze verslagperiode, hetgeen neerkomt op een significante daling met meer dan 84%. Er moet bovendien op worden gewezen dat het niveau in 1999 slechts op 33 miljoen EUR lag. Deze bedragen zijn exclusief de marginale steunbedragen die aan deze sector zijn toegekend krachtens regelingen ter bevordering van O&O, milieubescherming en energiebesparing. Desondanks laten de cijfers zien dat de ingrijpende herstructureringen en bijbehorende capaciteitsbeperkingen die sinds 1994 in Oostenrijk, de nieuwe Duitse deelstaten, Spanje, Ierland, Italië en Portugal worden doorgevoerd, nu bijna voltooid zijn.
2.3.3.2 Scheepsbouw
86. Tijdens de verslagperiode was de steun aan de scheepsbouw, een deelsector van de be- en verwerkende industrie, geregeld bij de Zevende Richtlijn inzake steunverlening aan de scheepsbouw i, die van 1 januari 1991 tot en met 31 december 1998 van kracht is geweest. Na deze periode werd deze richtlijn vervangen door Verordening nr. 1540/98 van de Raad i. Tabel 11 omvat de gemiddelde jaarlijkse steunbedragen zoals deze in de perioden 1995-1997 en 1997-1999 zijn toegekend.
Tabel 11 Steun aan de scheepsbouw
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
87. Gedurende de periode 1997-1999 bedroeg de herstructureringssteun gemiddeld 622 miljoen EUR per jaar, een daling ten opzichte van de in de periode 1995-1997 verleende 752 miljoen EUR. Tabel 11 omvat niet alleen de herstructureringssteun, maar ook de contractgebonden bedrijfssteun voor de bouw van nieuwe schepen voor onder andere ontwikkelingslanden en voor verbouwingen. Wegens de afname van de bedrijfssteun in alle landen behalve Finland en Frankrijk daalde het totale gemiddelde jaarlijkse niveau van alle steun aan deze sector van 1.634 miljoen EUR in de periode 1995-1997 tot 1.254 miljoen EUR in de periode 1997-1999 i.
88. Volgens de richtlijn en de verordening die tijdens de verslagperiode van kracht zijn, bedragen de steunmaxima 4,5% van de contractwaarde voor schepen als deze waarde minder dan 10 miljoen EUR bedraagt, alsook voor de verbouwing van schepen, en 9% van de contractwaarde voor schepen als deze waarde meer dan 10 miljoen EUR bedraagt. Dit plafond gold echter niet voor steun ten behoeve van de bouw van schepen voor ontwikkelingslanden, waarvoor het minimum van 25% van de contractprijs geldt. Tabel 12 omvat de gemiddelde steunplafonds per lidstaat, waaronder slechts directe subsidies aan scheepswerven of scheepseigenaren vallen.
Tabel 12 Steun aan de scheepsbouw in de lidstaten in 1997-1999, in procent van de contractwaarde van de schepen
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
* Kleine schepen: contractwaarde minder dan 10 miljoen EUR. Maximale steunintensiteit: 4,5% van de contractwaarde. ** Grote schepen: contractwaarde meer dan 10 miljoen EUR. Maximale steunintensiteit: 9% van de contractwaarde. - Een streepje staat voor geen informatie; een leeg vakje voor geen steun.
89. De steun voor de bouw van schepen voor ontwikkelingslanden wordt verleend overeenkomstig artikel 4, lid 7, van de Zevende Richtlijn inzake steunverlening aan de scheepsbouw en artikel 3, lid 5, van Verordening nr. 1540/98 van de Raad. Ook al is dit type steun in 1999 sterk toegenomen, toch bedroeg de jaarlijkse gemiddelde overheidssteun aan Europese scheepswerven in de periode 1997-1999 ten behoeve van de bouw van schepen voor ontwikkelingslanden 103 miljoen EUR. Dit is een vermindering van 30% vergeleken met het jaarlijkse gemiddelde van 148 miljoen EUR in de periode 1995-1997. De uitsplitsing per land van deze ontwikkelingshulp wordt gegeven in tabel 13.
Tabel 13 Scheepsbouw / ontwikkelingshulp 1995-1999 - zoals goedgekeurd door de Commissie (het referentiejaar komt overeen met de datum van het Commissiebesluit).
miljoen EUR
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
90. Om bovenstaande cijfers in het juiste kader te plaatsen, geeft tabel 14 informatie over het totale aantal nieuwe schepen waarvoor in de periode 1995-1999 steun werd verleend. Zoals verwacht komt de bouwpiek in 1995 overeen met de piek in de bedrijfs- en ontwikkelingssteun aan de Europese scheepsbouwers in dat jaar.
Tabel 14 Scheepsbouw - totale door de overheid ondersteunde nieuwbouw in de periode 1995-1999
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
2.3.3.3 De automobielindustrie
91. Ook al bestaan er in de EU voor deze deelsector geen specifieke steunregelingen, toch wordt er - zie tabel 15 - overheidssteun verleend aan de automobielindustrie, vooral in de vorm van regionale, reddings- en herstructurerings- en opleidingssteun. De door de lidstaten verleende steun blijft binnen duidelijk afgebakende grenzen die zijn opgelegd door een specifieke kaderregeling voor de automobielindustrie. Vanwege het bijzonder kleine aantal steungevallen kunnen er op dit moment geen conclusies worden getrokken ten aanzien van de algemene trend.
Tabel 15 Goedgekeurde overheidssteun voor de automobielindustrie in de jaren 1995-1999 (uitgezonderd gevallen beneden de aanmeldingsplafonds)
miljoen EUR
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
2.3.4. Veranderende trends - regionale doelstellingen
92. Het algemene EU-niveau van de regionale steun blijft licht dalen. Griekenland uitgezonderd, is geen enkele andere lidstaat met een aandeel regionale steun aan de be- en verwerkende industrie dat boven het EU-gemiddelde ligt een cohesieland. Uit tabel 8 blijkt dat in de verslagperiode 56% van de steun aan de be- en verwerkende industrie in de Europese Unie aan regionale doelstellingen is besteed, waarbij het grootste deel naar de minst welvarende gebieden ging, de zogenoemde regio's ex artikel 87, lid 3, onder a). i Onder deze categorie valt ook de via de Treuhandanstalt (THA) en haar opvolgers verleende steun aan de nieuwe Duitse deelstaten ten bedrage van 2.179 miljoen EUR per jaar. Als deze buitengewone steun buiten beschouwing wordt gelaten, dan neemt de steun voor regionale doelstellingen 53% van de totale steun aan de be- en verwerkende industrie voor zijn rekening.
93. Figuur 7 hieronder omvat het niveau van de regionale overheidssteun in iedere lidstaat in procent van het totale nationale BBP. In vijf lidstaten was het niveau in deze verslagperiode relatief constant. In Duitsland, Griekenland, Ierland, Italië en Luxemburg hebben zich echter sterke dalingen voorgedaan. In België, Zweden en het Verenigd Koninkrijk was sprake van minder sterke dalingen.
Figuur 7 Regionale steun in procent van het nationale BBP 1995 - 1999
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
94. In lidstaten waar het aandeel van de regionale steun rond of onder het EU-gemiddelde ligt, ligt het respectieve algemene niveau van de steun aan de be- en verwerkende industrie - uitgedrukt in procent van de toegevoegde waarde - eveneens onder het Europese gemiddelde. De enige in het oog springende uitzondering hierop is Denemarken, met het op twee na hoogste niveau van steun aan de be- en verwerkende industrie in de hele EU, terwijl het aandeel van de regionale steun tegelijkertijd het laagste is van de hele Unie. Omgekeerd lijkt het erop dat daar waar het aandeel van de regionale steun boven het EU-gemiddelde ligt, het respectieve niveau in de lidstaat van de steun aan de be- en verwerkende industrie eveneens boven het EU-gemiddelde ligt. Een uitzondering hierop vormen Zweden en het Verenigd Koninkrijk, waarvan de steunniveaus tot de laagste in de Europese Unie behoren.
95. In tabel 16 hieronder wordt een vergelijking gemaakt tussen de regionale steun per hoofd van de bevolking in de steungebieden in euro en regionale steun in procent van het totale nationale BBP. In termen van steun per hoofd van de bevolking in de steungebieden zijn de niveaus het hoogst in Duitsland, Italië, Luxemburg en Zweden. Het niveau van de regionale steun aan de be- en verwerkende industrie is verreweg het laagst in Portugal, gevolgd door Spanje en Denemarken (als er rekening zou worden gehouden met de door Portugal in Madeira verleende regionale steun in de vorm van belastingvrijstellingen voor de dienstensector op het eiland, dan zou het niveau van de steun per hoofd van de bevolking in de steungebieden in dit land stijgen van 3,4 EUR tot 80 EUR).
96. Daar niet alle in de steungebieden verleende steun wordt medegefinancierd uit de Gemeenschapsfondsen moet er, om een indruk te krijgen van het volle gewicht van de regionale steun, gebruik worden gemaakt van een regionale-steunmultiplicator, opdat er rekenschap wordt gegeven van de bijdrage van de Gemeenschapsfondsen aan de gezamenlijk gefinancierde steunregelingen. In veel steungebieden die zijn vrijgesteld uit hoofde van artikel 88, lid 3, onder a), is de Gemeenschapsfinanciering voor bepaalde steunregelingen soms maar liefst drie keer zo hoog als de respectievelijke steun van de nationale overheid. In gesteunde regio's die zijn vrijgesteld uit hoofde van artikel 88, lid 3, onder c), kan de Gemeenschapsfinanciering nog eens 30 tot 50% toevoegen aan de respectievelijke steun van de nationale overheid.
Tabel 16 Regionale steun per hoofd van de bevolking in de steungebieden in euro en regionale steun in procent van het totale BBP
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
97. In de verslagperiode werd de reorganisatie van de economie van de nieuwe Duitse deelstaten voortgezet. De eenwording van Duitsland is van groot belang voor het communautaire beleid inzake overheidssteun. In 1997-1999 werd jaarlijks gemiddeld 6,9 miljard EUR steun verleend aan de be- en verwerkende industrie in de nieuwe deelstaten. Ook al is dit een hoog niveau, toch is een verdere sterke daling merkbaar ten opzichte van de periode 1995-1997, toen meer dan 10 miljard EUR werd uitgegeven. Bovendien ging deze daling gepaard met een stabilisatie van het steunbedrag voor de oude Duitse deelstaten: 2,9 miljard EUR zowel in 1995-1997 als in 1997-1999. In tabel A4 van bijlage II wordt de steun aan de nieuwe deelstaten gepresenteerd, uitgesplitst in de verschillende steuninstrumenten.
98. Met uitzondering van sommige specifieke aspecten van de kaderregelingen voor reddings- en herstructureringssteun i waren in de periode 1997-1999 de normale regels inzake overheidssteun op de nieuwe Duitse deelstaten van toepassing. De Bundesanstalt für vereinigungsbedingte Sonderaufgaben (BvS) verstrekte garanties van gemiddeld 1,084 miljard EUR per jaar en leningen van gemiddeld 5,978 miljard EUR per jaar. Op basis van haar ervaring uit het verleden is de Commissie van mening dat 20% van beide bedragen als steun mag worden beschouwd, die dus in dit overzicht is opgenomen. In dezelfde periode werden subsidies aangewend voor uitgaven van gemiddeld 767 miljoen EUR per jaar, zodat het totale door de BvS, de voormalige Treuhandanstalt, verleende steunbedrag op een jaarlijks gemiddelde van 2,2 miljard EUR ligt.
99. Uit hoofde van artikel 299 van het EG-Verdrag hebben de afgelegen regio's van de Unie een speciale status die een afspiegeling vormt van hun door de grote afstand bemoeilijkte structurele sociale en economische situatie. De respectieve steunintensiteit in deze regio's kan groter zijn dan elders en exploitatiesteun - die niet geleidelijk wordt gereduceerd en mettertijd wordt beperkt - is toegestaan wanneer deze de extra vervoerskosten compenseert. De status van deze afgelegen gebieden is verder versterkt nadat het Verdrag van Amsterdam en het nieuwe artikel 299, lid 2, i in werking zijn getreden. Deze regio's profiteren nu automatisch van de bij artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag vastgestelde vrijstelling. Daarnaast mag er in de ultraperifere, uit hoofde van artikel 87, lid 3, onder a) en c), van het Verdrag vrijgestelde regio's exploitatiesteun - die niet geleidelijk wordt gereduceerd en mettertijd wordt beperkt - worden verleend, niet alleen voor de extra vervoerskosten, maar ook teneinde andere extra kosten te dekken die bij de ontplooiing van economische activiteiten voortvloeien uit de in artikel 299, lid 2, genoemde factoren. Het is aan de lidstaten om de hoogte van de extra kosten vast te stellen en aan te tonen dat deze verband houden met de in artikel 299, lid 2, genoemde factoren.
100. In tabel 17 hieronder wordt een preliminair overzicht gegeven van het niveau van de steun die rechtstreeks is verleend door of die specifiek bestemd is voor de ultraperifere regio's van de Unie. In tabel 18 is het niveau van de steun in elk van de regio's uitgedrukt in procent van het BBP van de respectieve regio.
Tabel 17 Absolute niveaus van de overheidssteun die rechtstreeks is verleend door of die specifiek bestemd is voor de ultraperifere regio's van de Unie
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Tabel 18 Overheidssteun die rechtstreeks is verleend door of die specifiek bestemd is voor de ultraperifere regio's van de Unie, uitgedrukt in procent van het BBP van de respectievelijke regio
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
2.3.5. Trends en patronen van de overheidssteun in de lidstaten
101. De trends en patronen van de steun aan de be- en verwerkende industrie zijn per lidstaat als volgt:
- in Oostenrijk zijn de gemiddelde jaarlijkse steunbedragen in de twee verslagperioden van drie jaar tamelijk stabiel. Deze stabiele middellangetermijntrend is het resultaat van een geleidelijke stijging van de jaarlijkse steunniveaus tot 1997, gevolgd door vergelijkbare reducties van de jaarlijkse niveaus tot 1999. Wanneer de twee perioden van drie jaar met elkaar worden vergeleken, blijkt dat de reddings- en herstructureringssteun aanzienlijk is afgenomen. De steun voor O&O, het milieu en het MKB had het grootste aandeel in de steun voor de be- en verwerkende industrie. De sectorspecifieke steun is stabiel gebleven en het aandeel ervan in de steun aan de be- en verwerkende industrie is klein. Het aandeel van de regionale steun, in het bijzonder in de regio's ex artikel 87, lid 3, onder a), is echter vergroot ten opzichte van de eerste verslagperiode.
- In België is de bij een vergelijking van de twee verslagperioden naar voren komende neerwaartse trend op middellange termijn in de omvang van de steun te danken aan de afschaffing in 1996 van één enkele sectorale regeling, die goed was voor circa 23% van de totale Belgische steun aan de be- en verwerkende industrie. Sinds 1997 is het absolute bedrag van de steun aan de be- en verwerkende industrie echter weer langzaam gestegen, aangezien er meer middelen zijn toegewezen aan O&O en het MKB. Een constant element van het steunbeleid voor de be- en verwerkende industrie in België, dat een aanvulling vormt op maatregelen in het kader van de regelingen voor O&O en het MKB, is steun die verleend wordt via andere horizontale maatregelen ter ondersteuning van de omschakeling van de industrie en ter verbetering van haar technische basis. Deze regelingen zijn inmiddels goed voor circa 20% van de totale Belgische steun aan de be- en verwerkende industrie. De regionale steun aan regio's ex artikel 87, lid 3, onder c), is betrekkelijk constant. De aandelen van de horizontale en de regionale steun zijn vergroot, hetgeen ten koste is gegaan van de steun aan specifieke sectoren van de be- en verwerkende industrie.
- In Denemarken laten de gemiddelde jaarlijkse steunbedragen in de twee verslagperioden van drie jaar een zeer lichte stijging zien. Deze middellangetermijntrend is echter het gevolg van een geleidelijke jaarlijkse stijging tot 1997, die werd gevolgd door iets kleinere jaarlijkse reducties tot 1999. De horizontale steun in Denemarken had het grootste aandeel in de steun aan de be- en verwerkende industrie, met geleidelijk groeiende middelen voor de voornaamste begunstigden, O&O, het milieu en energiebesparingen. Deze stijgingen worden veroorzaakt door een krachtiger ondersteuning van energiebesparing en milieubescherming, voornamelijk in de vorm van vrijstellingen van energie-/CO2-heffingen. Uit een vergelijking van de twee perioden blijkt dat de steun aan de scheepsbouw het sterkst is afgenomen. Binnen de Gemeenschap is Denemarken het land met het laagste regionale-steunniveau.
- In Duitsland weerspiegelen de gemiddelde jaarlijkse steunbedragen in de twee verslagperioden van drie jaar de aanhoudende reductie van de steun in de nieuwe Duitse deelstaten. Tegelijkertijd neemt het aandeel van de horizontale steun geleidelijk toe, terwijl de aandelen van de sectorale en de algemene regionale steun dalen. Deze veranderingen verhullen echter de subtielere variaties in de steunverlening. In absolute termen is de steun voor het merendeel van de horizontale doelstellingen - met uitzondering van O&O en redding en herstructurering - nu sinds 1995 ieder jaar afgenomen. Regionale steun blijft in Duitsland de belangrijkste doelstelling. Terwijl de in de regio's ex artikel 87, lid 3, onder a), verleende steun snel blijft afnemen, blijkt nu echter dat de in regio's ex artikel 87, lid 3, onder c), verleende steun niet langer afneemt.
- In Griekenland wordt de meeste steun aangemerkt als regionale steun, die niet alleen is afgenomen wanneer de twee verslagperioden met elkaar worden vergeleken, maar ook bijna ieder jaar sinds 1995.
- In Spanje leert een vergelijking van de twee verslagperioden ons dat het niveau van de totale steun aan de be- en verwerkende industrie is gedaald als gevolg van de aanzienlijke afname van de steun aan de staalindustrie en de daling van de steun aan de scheepsbouw. De steun aan de scheepsbouw blijft echter het belangrijkste element van de overheidssteun in Spanje en vormt nog steeds 25% van de totale steun aan de be- en verwerkende industrie, ondanks een afname van circa 20% in absolute termen tussen de vorige en de onderhavige verslagperioden. Het aandeel van de horizontale steun, in het bijzonder voor O&O, het MKB en energiebesparingen, en de regionale steun zijn in deze verslagperiode uitgebreid.
- In Finland komt uit een vergelijking van de gemiddelde jaarlijkse steunbedragen in de twee verslagperioden van drie jaar een lichte stijging naar voren. Deze ogenschijnlijke middellangetermijntrend is het gevolg van de stijging van de jaarlijkse steunniveaus tot 1997, die werd gevolgd door kleinere reducties van de jaarlijkse niveaus tot 1999. De horizontale steun, in het bijzonder die voor O&O, het MKB en energiebesparingen, blijft een groot deel van de steun aan de be- en verwerkende industrie voor zijn rekening nemen. Het aandeel van de regionale steun is licht afgenomen. Het aandeel van de sectorale steun lijkt weliswaar te zijn gestegen - met de scheepsbouw als voornaamste begunstigde -, maar op jaarbasis is de steun aan de scheepsbouw in Finland sterk afgenomen sinds 1997, toen deze voor het eerst werd geregistreerd.
- In Frankrijk is de onderliggende trend bij de steunverlening vergelijkbaar met die in Finland. Uit een vergelijking van de gemiddelde jaarlijkse steunbedragen in de twee verslagperioden van drie jaar komt een stijging met 10% naar voren. Deze ogenschijnlijke middellangetermijntrend vloeit voort uit het feit dat de jaarlijkse steunniveaus zijn blijven stijgen tot de piek van 1997, waarna de jaarlijkse niveaus tot 1999 geleidelijk zijn gedaald. Deze piek werd veroorzaakt door de verlening van grote bedragen aan reddings- en herstructureringssteun in combinatie met een sterke stijging van de regionale steun. Wanneer de twee verslagperioden met elkaar worden vergeleken, blijkt dat het aandeel van de regionale steun en de voor specifieke sectoren bestemde steun zijn toegenomen, terwijl het aandeel van de horizontale steun is afgenomen.
- In Ierland wordt de aanzienlijke stijging van de gemiddelde jaarlijkse steunbedragen zoals deze naar voren komt bij de vergelijking van de twee verslagperioden van drie jaar, volledig veroorzaakt door het feit dat er sinds 1998 gegevens over de Ierse vennootschapsbelasting (Irish Corporation Tax, ICT) zijn opgenomen. In deze verslagperiode was de ICT goed voor circa 56% van de totale steun aan de be- en verwerkende industrie. Wanneer de ICT en de overige steun aan de be- en verwerkende industrie los van elkaar worden bestudeerd, blijken deze twee onderdelen beide een geleidelijk dalende lijn te vertonen. De grootste reductie sinds 1996 doet zich voor bij de regionale steun, die bijna is gehalveerd. Ook de sectorale steun is aanzienlijk afgenomen.
- In Italië heeft de neerwaartse trend op lange termijn zich voortgezet, en deze is in deze verslagperiode in feite versneld. Gezien de dalingen op alle gebieden en de bijzonder drastische reducties op het gebied van redding en herstructurering en van de belangrijkste regionale-steunprogramma's, zijn de aandelen van de horizontale, sectorale en regionale steun relatief stabiel gebleven. De huidige neerwaartse trend in de steun aan de be- en verwerkende industrie die sinds de periode 1990-1992 voortduurt, hoeft niet te worden doorbroken, zelfs al zou de regionale steun volgens de huidige verwachtingen in 2000 toenemen.
- In Luxemburg is het aandeel van de horizontale steun tussen de eerste en de tweede verslagperiode vergroot. Aan het eind van deze verslagperiode is de regionale steun echter juist aanzienlijk verminderd. Ondanks deze reductie is de regionale steun nog steeds goed voor bijna tweederde deel van de totale steun aan de be- en verwerkende industrie.
- In Nederland laat een vergelijking van de gemiddelde jaarlijkse steunbedragen in de twee verslagperioden van drie jaar een lichte daling zien, een afspiegeling van de geleidelijke reductie van het volume van de steun aan de be- en verwerkende industrie sinds 1996. De horizontale steun - in het bijzonder die voor O&O, milieubescherming en energiebesparingen - houdt een groot en groeiend aandeel in de steun aan de be- en verwerkende industrie. Het aandeel van de steun aan specifieke sectoren van de be- en verwerkende industrie is afgenomen van 9 tot 3%, aangezien de steun aan de scheepsbouw aanzienlijk is beperkt. Het aandeel van de regionale steun is eveneens licht afgenomen.
- In Portugal zijn de niveaus van de steun aan de be- en verwerkende industrie een aantal jaren binnen een betrekkelijk smalle marge gebleven, hetgeen illustratief is voor het stabiele beleid op het gebied van overheidssteun, dat wordt gekenmerkt door kleine langetermijnvariaties in trends en patronen. Gezien de relatief lage steunniveaus is het slechts de sporadische verlening van sectorale steun die de steunniveaus tot boven de 200 miljoen EUR doet stijgen. Een uitbreiding van de middelen voor de textielsector heeft recentelijk, in 1999, geleid tot de lichte stijging in deze verslagperiode. Aanvullende horizontale steunmaatregelen zoals die voor O&O, het MKB en energiebesparingen vormen één horizontale regeling, die circa 30% van de totale steun aan de be- en verwerkende industrie voor haar rekening neemt. Het aandeel van de horizontale steun in Portugal is licht gestegen en deze steun komt over de periode 1997-1999 neer op bijna tweederde van de totale steun aan de be- en verwerkende industrie, terwijl de sectorspecifieke steun in dezelfde periode is gedaald tot 18%.
- In Zweden i blijkt uit een vergelijking van de twee verslagperioden dat de steunniveaus geleidelijk zijn gestegen. Deze stijging weerspiegelt de twee belangrijkste trends sinds 1995: de sterke stijging van de steun voor milieubescherming, die slechts gedeeltelijk is gecompenseerd door kleine, doch aanhoudende reducties van de regionale steun. Zweden kent als enige lidstaat geen sectorale steun en als het aandeel van de regionale steun afneemt, neemt dat van de horizontale steun dus toe. De enige onderdelen van laatstgenoemde categorie zijn O&O, milieubescherming, het MKB en energiebesparing.
- In het Verenigd Koninkrijk vormt de bij een vergelijking van de twee verslagperioden waarneembare geleidelijke daling van de steunniveaus een afspiegeling van de neerwaartse trend in de steun aan de be- en verwerkende industrie sinds de piek in 1996. Gezien de algemene reducties van de steunniveaus zijn de aandelen van de steun voor horizontale, sectorale en regionale doelstellingen uitermate stabiel gebleven. De steun aan het MKB, voor O&O en de regionale steun vormen nog steeds het leeuwendeel, waarbij van de laatstgenoemde categorie meer dan eenvierde deel naar Noord-Ierland gaat.
102. De bovenstaande analyse betreft alleen patronen en trends in de nationale uitgaven voor overheidssteun. Een deel van deze uitgaven wordt medegefinancierd uit communautaire fondsen die eveneens ten goede komen aan de be- en verwerkende industrie in de EU. Cijfers over de communautaire financiering worden apart verstrekt in bijlage III.
Tabel 19 Overheidssteun aan de be- en verwerkende industrie in de lidstaten - onderverdeling naar sector en functie 1995-1997
procent
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Tabel 20 Overheidssteun aan de be- en verwerkende industrie in de lidstaten - onderverdeling naar sector en functie 1997-1999
procent
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
2.4. Steuninstrumenten
103. In tabel 21 wordt, als percentage van de totale steun aan de be- en verwerkende industrie, de onderverdeling weergegeven van de verschillende steuninstrumenten die de lidstaten in de huidige verslagperiode hebben toegepast.
Tabel 21 Overheidssteun aan de be- en verwerkende industrie in de lidstaten - uitsplitsing per steuninstrument 1997-1999
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
104. De situatie in de periode 1997-1999 was vrijwel gelijk aan die welke in het achtste overzicht is geschetst voor de periode 1996-1998. Giften, rentesubsidies en belastingvrijstellingen, die in groep A zijn ingedeeld, zijn nog steeds veruit de meest gebruikte vormen van steunverlening in de Gemeenschap. Binnen deze groep wordt, met uitzondering van Frankrijk en Ierland, vaker van subsidies dan van belastingvrijstellingen gebruikgemaakt.
105. Steun in de vorm van participaties in het aandelenkapitaal door de overheid, welke onder groep B valt, vertegenwoordigt slechts 3% van de totale steun aan de be- en verwerkende industrie in de Europese Unie. In één lidstaat, Frankrijk, blijven participaties echter een relatief belangrijke plaats innemen.
106. Steun ingedeeld in groep C omvat leningen tegen verlaagde rente en belastinguitstel. Belastinguitstel, hoofdzakelijk in de vorm van versnelde afschrijvingen en belastingvrije reserves, is de minst gebruikte vorm van steunverlening in de Gemeenschap, met uitzondering van Nederland waar die steun 8% van alle steun aan de be- en verwerkende industrie vertegenwoordigt. Zachte leningen zijn een belangrijk instrument in Oostenrijk, Duitsland, Portugal en Zweden.
107. Van garanties - groep D - wordt in alle lidstaten nog steeds relatief weinig gebruikgemaakt.
Figuur 8 Overheidssteun aan de be- en verwerkende industrie in de lidstaten - onderverdeling naar begrotingsuitgaven en belastingfaciliteiten 1997-1999
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
108. In figuur 8 is de steun aan de be- en verwerkende industrie uitgesplitst naar de financieringsmethode. Begrotingsuitgaven, die subsidies, rentesubsidies, participaties, zachte leningen en garanties omvatten, genieten de voorkeur bij de financiering van steun in de Europese Unie. Dit geldt vooral voor Griekenland, Spanje, Finland, Luxemburg en het Verenigd Koninkrijk, waar virtueel alle steun uit de begroting wordt gefinancierd. Daarentegen worden belastingfaciliteiten - belastingverlaging en -uitstel - vooral veelvuldig aangewend in Denemarken, Frankrijk en Ierland.
109. Hoe het gebruik van de verschillende steuninstrumenten zich ontwikkelt, wordt voor de meeste lidstaten pas duidelijk wanneer naar een relatief lange tijdsperiode wordt gekeken. Hiertoe is het niet voldoende dat de beide in dit overzicht behandelde verslagperioden met elkaar worden vergeleken. Om de geleidelijk veranderende onderverdeling van de steuninstrumenten in kaart te brengen, wordt derhalve hieronder de periode van 1990 tot 1999 bekeken en grafisch in figuur 9 weergegeven.
Figuur 9 Overheidssteun aan de be- en verwerkende industrie - percentage per steuninstrument 1991-1999
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
110. Het gebruik van garanties is in alle lidstaten afgenomen en deze bedragen nu nog slechts 3% van de steun aan de be- en verwerkende industrie, terwijl dat in de periode 1990-1992 8% was. Er is nooit op grote schaal gebruikgemaakt van belastinguitstel, dat sinds 1990-1992 slechts 1% van de steun van de EU aan deze sector uitmaakt. Nederland is de enige lidstaat die dit instrument in het recente verleden heeft gehanteerd. In de jaren negentig werden in de gehele EU zachte leningen verstrekt. In diezelfde jaren bleef de omvang van participaties in de gehele EU op een laag peil. Het enige land waar het participatieniveau consequent boven het EU-gemiddelde bleef, is Frankrijk. In bepaalde perioden lagen de niveaus in Ierland en Italië eveneens boven het EU-gemiddelde.
Figuur 9 (vervolg) Overheidssteun aan de be- en verwerkende industrie - percentage per steuninstrument 1991-1999
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
111. Wijzigingen in de patronen van steuninstrumenten worden ook gevonden wanneer wordt gekeken naar subsidies en belastingvrijstellingen. Op EU-niveau is het aandeel van belastingvrijstellingen gedaald van 33 tot 22%, terwijl het aandeel van subsidies vrijwel met hetzelfde percentage toenam van 51 tot 61%. Vooral van belang zijn echter de relatief grote veranderingen in enkele lidstaten. In België en Griekenland steeg het aandeel van subsidies sneller dan in de EU als geheel, terwijl er in Denemarken, Ierland en Nederland juist sprake was van een daling. Het gebruik van andere steuninstrumenten bleef in deze landen relatief stabiel, zodat de afname van het aandeel van subsidies werd gecompenseerd door een groei van het aandeel belastingvrijstellingen. Alleen in Frankrijk blijkt het gebruik van zowel subsidies als van belastingvrijstellingen te zijn toegenomen.
112. Deze verschillen worden veroorzaakt door belangrijke beleidswijzigingen in enkele lidstaten. De tenuitvoerlegging hiervan vereist het gebruik van bepaalde steuninstrumenten. De toename van de belastingvrijstellingen in Denemarken en Nederland is toe te schrijven aan het groeiende belang van de belastingregelingen voor de CO2-uitstoot. In Frankrijk is het aandeel van belastingvrijstellingen in de afgelopen tien jaar gestegen omdat deze van groot belang zijn bij de tenuitvoerlegging van O&O- en regionale-steunprogramma's. In Ierland is de duidelijke sterke stijging van het gebruik van belastingvrijstellingen evenwel niet het gevolg van een ander beleid, maar toe te schrijven aan het feit dat sinds 1998 de gegevens met betrekking tot de ICT-regeling in het overzicht worden opgenomen. Wat betreft Duitsland heeft het verminderde gebruik van belastingvrijstellingen te maken met de geleidelijke afbouw van de belastingvrijstellingen voor investeringsdoeleinden in de nieuwe Duitse deelstaten. De begrotingsuitgaven namen in relatieve zin toe terwijl de totale steun in Duitsland terugliep. Op EU-niveau nam het gebruik van belastingvrijstellingen voor MKB-steunregelingen tussen 1990 en 1995 sterk af.
2.5. Ad-hocoverheidssteun
113. In de bovenstaande analyse van de gegevens over de verleende overheidssteun is getracht de tendensen op middellange en lange termijn in de EU-lidstaten te beschrijven. De analyse is gebaseerd op de uit hoofde van regelingen voor horizontale, sectorale of regionale doelstellingen verleende steun en daarnaast op de steun die buiten zulke regelingen valt, de zogenaamde ad-hocsteun. Aangezien een analyse van het gebruik van steun die buiten van tevoren vastgestelde regelingen door de steunverlenende autoriteiten wordt toegekend, kan verduidelijken op welke andere behoeften het nationale steunbeleid moet inspelen, wordt hieronder een analyse van de ad-hocsteun gegeven. Voor de volledigheid wordt ook de ad-hocsteun voor het luchtvervoer en voor financiële en overige diensten genoemd.
114. Met het oog op deze analyse wordt de ad-hocsteun in vier subcategorieën uitgesplitst. Het relatief hoge percentage dat bestemd was voor de herstructurering in de nieuwe Duitse deelstaten, ad-hocsteun die in de meeste andere lidstaten werd toegekend voor de herstructurering van de capaciteit van de be- en verwerkende industrie en ad-hocsteun die wordt verleend om diverse dienstverlenende sectoren te herstructureren. De vierde subcategorie is ad-hocsteun voor horizontale doelstellingen als onderzoek en ontwikkeling en milieubescherming.
115. Uit tabel 22 blijkt dat de ad-hocsteun aan de nieuwe Duitse deelstaten zijn hoogtepunt bereikte in 1994 en sindsdien sterk is gedaald. Een soortgelijke tendens is zichtbaar in de ad-hocsteun die in andere lidstaten werd toegekend aan bepaalde delen van hun be- en verwerkende industrie. Als het gaat om ad-hocsteun voor dienstverlening volgde de tendens in de steun voor de herstructurering van bepaalde ondernemingen in het luchtvervoer een vergelijkbare historische cyclus als in de be- en verwerkende industrie. Alleen de ad-hocsteun voor financiële diensten loopt bij de bovengenoemde cycli achter, wat kan worden verklaard door de relatief recente liberalisering van deze sector. De vierde subcategorie, ad-hocsteun voor onderzoek en ontwikkeling en milieubescherming, laat tussen 1992 en 1996 een geleidelijke toename zien waarna de daaraan bestede bedragen in absolute zin op hetzelfde niveau bleven. Het gebruik van ad-hocsteun ter financiering van horizontale doelstellingen kan voortvloeien uit administratieve praktijken die in sommige lidstaten worden gebezigd. Minder waarschijnlijk is dat de oorzaak moet worden gezocht in wijzigingen in het beleid inzake overheidssteun.
116. Vanouds werd het merendeel van de ad-hocsteun verleend met het oog op het enorme herstructureringsprogramma dat in de nieuwe Duitse deelstaten werd uitgevoerd, en ten behoeve van de redding of herstructurering van ondernemingen en grote industriële conglomeraten in andere lidstaten. Deze activiteiten worden voortgezet, maar wel op een veel lager niveau, en met uitzondering van de verdere herstructurering in de scheepsbouw zal de bedrijvigheid op dit gebied in de nabije toekomst blijven afnemen. De ad-hocsteun voor financiële diensten ten behoeve van redding en herstructurering bereikte zijn hoogtepunt in 1998 en verminderde vervolgens drastisch. Een relatief kleine hoeveelheid ad-hocsteun werd in 1997 en 1998 aan de mediasector toegekend.
117. Een groeiend percentage van de ad-hocsteun wordt niet voor redding en herstructurering bestemd. Het aandeel van de ad-hocsteun voor de horizontale doelstellingen O&O en milieubescherming neemt geleidelijk toe en omvatte in 1999 ongeveer een derde van alle ad-hocsteun aan de be- en verwerkende industrie buiten de nieuwe Duitse deelstaten. In Nederland wordt uitsluitend deze vorm van ad-hocsteun verleend. De steun weerspiegelt het administratieve beleid in dit land, dat inhoudt dat er ter ondersteuning van horizontale doelstellingen niet altijd een regeling in het leven wordt geroepen. Zo valt de steun voor Eureka-projecten in Nederland onder geen enkele regeling. En in tegenstelling tot sommige andere lidstaten kent Nederland duidelijk geen beleid als het gaat om de redding en herstructurering van noodlijdende bedrijven. De steun die in dit land aan horizontale doelstellingen wordt toegekend, gaat naar bedrijven opdat ze hun inspanningen op O&O-gebied een stimulans kunnen geven en hun concurrentiepositie voortdurend kunnen verbeteren.
118. Uit het zevende en achtste overzicht viel af te leiden dat de omvang van de ad-hocsteun aan de be- en verwerkende industrie in de EU zijn hoogtepunt heeft gehad in 1993/1994. De huidige gegevens bevestigen deze trend. Zoals uit tabel 22 blijkt, is het aandeel van de ad-hocsteun in de totale steun aan de be- en verwerkende industrie gedaald van 11% in 1994 tot 1,7% in 1999. Als de bovengenoemde steun aan de nieuwe Duitse deelstaten wordt meegerekend, is de daling nog iets sterker, namelijk van 37% in 1994 tot 4,7% in 1999. In dezelfde periode is de totale ad-hocsteun gedaald van 18 miljard EUR tot 1,9 miljard EUR.
Tabel 22 Ad-hocoverheidssteun aan de be- en verwerkende industrie (inclusief Treuhand) en de dienstensectoren in de Gemeenschap 1993-1999
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
* bvi: be- en verwerkende industrie ** steun in Duitsland gegeven via de Treuhandanstalt (THA) of de Bundesanstalt für vereinigungsbedingte Sonderaufgaben (BvS).
119. In tabel 23 worden de jaargemiddelden van de ad-hocsteun in de periode 1995-1997 en 1997-1999 met elkaar vergeleken. Er worden gegevens vermeld voor de be- en verwerkende industrie, inclusief steun voor de herstructurering in de nieuwe Duitse deelstaten en bepaalde dienstverlenende sectoren. De ad-hocsteun voor de be- en verwerkende industrie is gedaald van 8,3 miljard EUR in de vorige periode tot minder dan 4 miljard EUR in de huidige verslagperiode. Op het niveau van de lidstaten is een kleine toename waargenomen in België, Griekenland en Finland als gevolg van één geval van ad-hocsteun in elk land in 1998. De toename in Frankrijk is toe te schrijven aan één geval in de scheepsbouw en in Nederland zijn de O&O-uitgaven gestegen. In alle andere lidstaten is de steun teruggelopen.
120. Met uitzondering van Griekenland, Finland en Nederland, waar de omvang van de ad-hocsteun voor de be- en verwerkende industrie of erg laag is of verklaard wordt door O&O-steun, neemt de ad-hocsteun in de meeste lidstaten voor het eerst af. Dit geldt niet alleen wanneer de beide verslagperioden worden vergeleken, maar ook voor het jaar 1999 waarin het niveau van de ad-hocsteun in bijna alle lidstaten een historisch lage waarde bereikte.
121. De ad-hocsteun van de EU voor diensten is in de twee verslagperioden eveneens gedaald, hoewel minder drastisch dan in de be- en verwerkende industrie. Op het niveau van de lidstaten wordt alleen een toename waargenomen in Oostenrijk. In het jaar 1999 verminderde in alle lidstaten de omvang van de steun ten opzichte van 1998.
122. Wat betreft de steuninstrumenten die bij de toekenning van ad-hocsteun in de be- en verwerkende industrie worden gebruikt, maken subsidies ongeveer de helft van dergelijke steun uit. Zachte leningen en participaties/kapitaalinjecties nemen respectievelijk 31% en 16% voor hun rekening, terwijl garanties slechts circa 6% van de steun behelzen. In de dienstensector wordt het merendeel van de steun via kapitaalinjecties verleend.
123. Hoewel het effect van de ad-hocsteun op de totale steun voor de be- en verwerkende industrie afneemt (vergelijk tabel 23 met tabel 7), kan de uitwerking van de ad-hocsteun nog steeds worden waargenomen. Van de totale afname met 8 miljard EUR in tabel 7 is meer dan de helft te danken aan de verlaging van meer dan 4 miljard EUR van de ad-hocsteun. In 1999, het laatste jaar van de huidige verslagperiode, bedroeg de ad-hocsteun slechts 4,7% van de steun aan de be- en verwerkende industrie in de EU.
Tabel 23 Ad-hocoverheidssteun aan de be- en verwerkende industrie (inclusief Treuhand) en de dienstensectoren in de lidstaten - jaargemiddelden 1995-1997 en 1997-1999
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
DEEL III - STEUN AAN DE LANDBOUW
124. In sectoren zoals de landbouw, waar een sterk ontwikkeld communautair beleid van toepassing is, worden de grenzen van de steunverlening in grotere mate door dit gemeenschappelijk beleid bepaald. Hoewel de artikelen 87 tot en met 89 van het EG-Verdrag in beginsel evenzeer voor de landbouw als de overige economische sectoren gelden, is in artikel 36 uitdrukkelijk bepaald dat de Raad vaststelt in hoeverre deze artikelen van toepassing zijn op de landbouw. De Raad heeft de vrijheid van de lidstaten om overheidssteun te verlenen op bepaalde beleidsterreinen beperkt:
(i) Ondersteuning van de markt voor de meeste landbouwproducten (verordeningen van de Raad betreffende de gemeenschappelijke marktordeningen)
Steun uit de middelen van de Gemeenschap (d.w.z. het EOGFL) kan alleen worden verleend op grond van voorschriften van de Raad, die onder meer voorzien in een gemeenschappelijk stelsel van interventieaankopen en uitvoerrestituties; sinds de hervormingsbesluiten van mei 1992 wordt in de verschillende sectoren ook steun verleend als compensatie voor prijsverlagingen in combinatie met verplichte braaklegging.
(ii) Steun ter verbetering van de landbouwstructuur (Verordening (EEG) nr. 950/97 van de Raad)
De steun voor productieve investeringen in landbouwbedrijven wordt in hoge mate door de bovengenoemde verordening van de Raad bepaald en gedeeltelijk door de Gemeenschap medegefinancierd.
125. Tabel 24 geeft een overzicht van de gemiddelde jaarlijkse begrotingsuitgaven, waaronder directe betalingen, verlaging van de kosten van productiemiddelen en algemene diensten op communautair niveau.
126. Er zij op gewezen dat het begrip totale steun per lidstaat individuele steuncategorieën omvat die van verschillend belang zijn vanuit het oogpunt van het mededingingsbeleid. Daarom kan worden gesteld dat steun voor maatregelen zoals productieve investeringen en reclame waarschijnlijk meer van invloed is op het handelsverkeer dan steun die slechts bedoeld is om ondernemers voor verrichte diensten te vergoeden, zoals het toegankelijk maken van het platteland, en steun ter compensatie van de financiële lasten van natuurrampen. Ongeveer dezelfde redenering geldt voor steun die door bepaalde parafiscale heffingen wordt gefinancierd; hoewel deze steun uit juridisch oogpunt als overheidssteun wordt beschouwd, drukt de economische last ervan uitsluitend op de begunstigden zelf.
Voor nadere informatie over de aard en hoogte van de in de Gemeenschap verleende steun aan de landbouw kan het jaarlijks door de Commissie gepubliceerde De toestand van de landbouw in de Gemeenschap worden geraadpleegd.
Tabel 24 Overheidssteun aan de landbouw in de lidstaten in procent van het BBP, jaargemiddelden 1995-1997 en 1997-1999 i
& 2000) en uitgedrukt in constante EUR-waarden in 1998.
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
DEEL IV - STEUN AAN DE VISSERIJ
127. In de visserijsector sluiten de steunmaatregelen van de lidstaten nauw aan bij de ontwikkeling en de beperkingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) en dragen zij aldus bij tot de verwezenlijking van gemeenschappelijke doelstellingen. Bij het interpreteren van de steunbedragen moet derhalve niet alleen worden gelet op de invloed ervan op de concurrentie, maar ook op de bijdrage ervan tot het bereiken van het gemeenschappelijk doel de noodzakelijke voorwaarden te scheppen voor waarborging van de levensvatbaarheid en toekomst van de visserijsector.
128. De ordening van de visserijmarkt is daarom gericht op prijsstabiliteit en vereniging van de communautaire markt. De visvangstregels moeten ervoor zorgen dat optimaal gebruik wordt gemaakt van de beschikbare vis en dat de visstand zo goed mogelijk op peil wordt gehouden, terwijl de visvangstmogelijkheden relatief stabiel blijven. Afgezien van deze maatregelen zijn er duurzame internationale betrekkingen tot stand gebracht teneinde gebieden buiten de communautaire wateren voor Europese vissers toegankelijk te maken of te houden. Voorts is het structurele aspect van de visserij geïntegreerd in de Structuurfondsen teneinde de structurele aanpassing door te voeren die nodig is om de doelstellingen van het GVB te kunnen verwezenlijken. Hiervoor is vereist dat de activiteiten in deze sector aansluiten bij de doelstelling een evenwicht te vinden tussen de visstand en de exploitatie daarvan. Overheidssteun is alleen gerechtvaardigd als hij strookt met de doelstellingen van dit beleid.
129. De regels inzake overheidssteun aan deze sector vloeien voort uit de ontwikkeling van het GVB. De criteria en regelingen betreffende structurele steun van de Gemeenschap voor de visserij en aquacultuur en voor de verwerking en afzet van visproducten zijn als laatste neergelegd in Verordening nr. 2792/99. i Tegelijk met het GVB zijn ook richtsnoeren ontwikkeld voor de beoordeling van overheidssteun aan de visserijsector. Aan de hand van deze richtsnoeren bekijkt de Commissie of de in artikel 87, lid 2 en 3, van het EG-Verdrag en de bijbehorende uitvoeringsinstrumenten beschreven afwijking van het in lid 1 van datzelfde artikel neergelegde beginsel dat overheidssteun onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, van toepassing is. In het kader van de huidige herziening van de communautaire Structuurfondsen, waaronder het Financieringsinstrument voor de oriëntatie van de visserij (FIOV), zijn de richtsnoeren vernieuwd i.
130. Deze regels hebben betrekking op alle maatregelen die een financieel voordeel opleveren in welke vorm dan ook en die direct of indirect uit de overheidsbegroting (op nationaal, regionaal, provinciaal, departementaal of lokaal niveau) worden gefinancierd. Er mag alleen overheidssteun worden verleend als deze strookt met de doelstellingen van het GVB. De steun mag geen beschermende werking hebben; hij moet dienen om rationalisering en doelmatigheid van de vervaardiging en afzet van visproducten zodanig te bevorderen dat de industrie zich sneller kan aanpassen aan de nieuwe omstandigheden.
131. In meer praktische zin moet de steun een stimulans vormen voor ontwikkelingen en aanpassingen die in de normale marktomstandigheden niet kunnen worden doorgevoerd, vanwege het gebrek aan flexibiliteit in de sector en de beperkte financiële middelen van degenen die in deze sector werkzaam zijn. De steun moet duurzame verbeteringen teweegbrengen, zodat de bedrijfstak zich enkel op grond van de marktinkomsten verder kan ontwikkelen. De duur van de steun moet dan ook beperkt blijven tot de tijd die nodig is om de beoogde verbeteringen en aanpassingen door te voeren.
Derhalve gelden de volgende beginselen:
- Overheidssteun mag geen belemmering vormen voor de toepassing van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid. Met name geldt dat steun voor de export van of handel in visproducten binnen de Gemeenschap onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt.
- Waar dit op grond van relevante verordeningen is toegestaan, mogen de lidstaten, vooral met betrekking tot het structuurbeleid, overheidssteun verlenen, mits de steun strookt met de doelstellingen van de communautaire regels, zodat het effect van deze regels niet in gevaar komt. Daarom moet de steun, voor zover relevant, worden geïntegreerd in de diverse programmeringsinstrumenten waarin de communautaire regels voorzien.
- Overheidssteun die wordt verleend zonder dat daar enige verplichting van de kant van de begunstigde tegenover staat en die is bedoeld om de situatie van ondernemingen te verbeteren en hun liquiditeit te vergroten of die is vastgesteld aan de hand van de geproduceerde of afgezette hoeveelheid, prijs, geproduceerde eenheden of wijze van produceren en die leidt tot een daling van de productiekosten of stijging van het inkomen van de ontvanger, wordt als bedrijfssteun (exploitatiesteun) aangemerkt en is als zodanig onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt. Wanneer dergelijke steunmaatregelen rechtstreeks gekoppeld zijn aan een herstructureringsplan dat verenigbaar met de gemeenschappelijke markt wordt geacht, beoordeelt de Commissie ze van geval tot geval.
132. Tabel 25 verschaft een overzicht van de gemiddelde steun die de lidstaten in de perioden 1995-1997 en 1997-1999 aan deze sector hebben toegekend. Ook vermeldt tabel 25 dezelfde cijfers in procent van de toegevoegde waarde, berekend op basis van de aanvoer en de gemiddelde prijzen. In tabel 26 worden de bedragen aangegeven van de communautaire steunmaatregelen ten behoeve van de visvloot van de Gemeenschap en van het in de handel brengen en de eerste verwerking van de producten.
Tabel 25 Overheidssteun aan de visserij in de lidstaten in procent van de toegevoegde waarde in deze sector, berekend op basis van de aanvoer en de gemiddelde prijzen - jaargemiddelden 1995-1997 en 1997-1999 tegen constante prijzen (1998)
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
* Exclusief verwerkende industrie en productie aan wal.
Tabel 26 Communautaire steunmaatregelen ten behoeve van de visserij in het kader van de gemeenschappelijke marktordening en het structuurbeleid 1995-1999
miljoen EUR
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
DEEL V - STEUN AAN DE STEENKOOLINDUSTRIE
133. In de twee perioden waarop dit overzicht betrekking heeft, was de steun aan de steenkoolindustrie (voor zover het EGKS-producten betreft) geregeld bij Beschikking nr. 3632/93/EGKS van de Commissie, goedgekeurd op grond van artikel 95 van het EGKS-Verdrag. Deze beschikking vervalt op 23 juli 2002, de datum waarop het EGKS-Verdrag buiten werking treedt.
134. Ingevolge deze beschikking zijn lasten uit het verleden een intrinsiek onderdeel van het goedkeuringsproces en in de verschillende beschikkingen van de Commissie waarin steun wordt goedgekeurd, komen deze lasten aan de orde. Sociale maatregelen komen doorgaans in de beschikkingen niet ter sprake. Daarom zijn lasten uit het verleden wel opgenomen in de jaarverslagen van de Commissie over de overheidssteun aan de steenkoolindustrie, en sociale maatregelen niet.
135. In Beschikking nr. 3632/93/EGKS inzake steunmaatregelen ten behoeve van de steenkoolindustrie wordt het begrip steun aangescherpt tot:
- elke directe of indirecte maatregel of bemoeienis van overheidswege die met de productie, het in de handel brengen en de handel met het buitenland verband houdt, en die, al komt hij niet ten laste van de overheidsbegroting, de ondernemingen in de steenkoolindustrie door verlichting van de lasten die zij normaliter zouden moeten dragen, een economisch voordeel verschaft;
- de bestemming van de heffingen die van overheidswege zijn opgelegd en die direct of indirect de steenkoolindustrie ten goede komen;
- alle steunelementen in de financieringsmaatregelen van de lidstaten met betrekking tot de kolenmijnondernemingen, voor zover het niet gaat om verstrekking van risicodragend kapitaal aan een vennootschap volgens de in de markteconomie normaal geldende praktijken.
136. Met het oog op een grotere transparantie moest de steun uiterlijk op 31 december 1996 door de lidstaten in de nationale, regionale of lokale overheidsbegrotingen worden opgenomen of in het kader van volstrekt gelijkwaardige mechanismen worden verleend. Voorts moet alle door de kolenmijnondernemingen ontvangen steun tezamen met hun winst- en verliesrekening als een van de omzet gescheiden inkomen worden vermeld.
137. Tot slot was steun voor de bedrijfsvoering omschreven als het verschil tussen de productiekosten en de verkoopprijs zoals die uit de vrije wil van de contracterende partijen volgens de op de wereldmarkt geldende voorwaarden tot stand is gekomen. Krachtens Beschikking 3632/93/EGKS moeten de op 31 december 1993 bestaande regelingen op grond waarvan steun werd verleend overeenkomstig Beschikking 2064/86/EGKS en die verband houden met overeenkomsten tussen producenten en gebruikers waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 85, lid 3, van het EG-Verdrag en/of waarvoor toestemming moet worden verleend krachtens artikel 65 van het EGKS-Verdrag, vóór 31 december 1996 worden aangepast om ze in overeenstemming te brengen met de nieuwe Beschikking 3632/93/EGKS. Voor Duitsland en Spanje heeft dit een verhoging van de steunbedragen uit de overheidsbegroting tot gevolg gehad, omdat hun kolenreferentieprijzenstelsels zijn afgeschaft.
138. De beschikking van de Commissie biedt de mogelijkheid tot steun voor verdere herstructurering, modernisering en rationalisering van de steenkoolindustrie teneinde het concurrentievermogen te verbeteren. Het merendeel van de steenkoolproductie in de Gemeenschap kan echter nog steeds niet concurreren met import van derde landen, ondanks enige productiviteitsstijging en een ingrijpende beperking van het aantal werknemers in deze sector, en dit zal voorlopig ook zo blijven. Aangezien de wereldmarkt voor kolen stabiel is, met een overvloedig aanbod vanuit uiteenlopende bronnen, en zelfs op lange termijn en met een stijgende vraag naar steenkool het risico van aanhoudende onderbreking van het aanbod minimaal is, zijn verdere herstructurering en sluitingen in de communautaire steenkoolindustrie onvermijdelijk.
139. In tabel 27 wordt de steun aan de steenkoolindustrie vermeld; het betreft onder meer de steun die bestemd is voor de lopende productie. Deze vorm van steun daalde van gemiddeld 2.220 miljoen EUR per jaar in de eerste periode tot 2.016 miljoen EUR per jaar in de tweede periode. Deze daling is volledig te danken aan steunvermindering in het Verenigd Koninkrijk, de enige lidstaat waar de kosten van de kolenproductie dicht bij de internationale marktprijzen liggen.
140. In tabel 27 wordt eveneens de steun vermeld die wel voor de lopende productie is bestemd. Deze cijfers worden uitgedrukt in euro per werknemer in de steenkoolindustrie en in procent van de totale steun aan de sector. De steun voor de lopende productie per werknemer groeide in Duitsland, Spanje en Frankrijk van 43.537 EUR in de vorige periode tot 47.887 EUR in de huidige verslagperiode. Sinds 1994 is in het Verenigd Koninkrijk geen steun aan de lopende productie verleend. Ondanks dat de absolute niveaus van dit soort steun in Duitsland en Spanje voortdurend geleidelijk worden verminderd, blijft de steun per werknemer toenemen. Dit komt door het naar verhouding kleinere aantal werknemers in de steenkoolindustrie. In Frankrijk, waar het aantal werkers in de kolenmijnen eveneens terugliep, is de steun voor de lopende productie meer dan verdubbeld. Niettemin worden de kolenmijnactiviteiten in Frankrijk thans beperkt en zullen deze naar verwachting in 2005 ten einde lopen. Wegens de vermindering van de steun voor de lopende productie blijven in Duitsland de absolute steunniveaus overeenkomstig het Kohlekompromiss van 1997 afnemen.
141. In Spanje werd gedurende een aantal jaren een referentieprijzenstelsel toegepast waardoor de binnenlandse prijzen, exclusief subsidies, aanzienlijk boven de wereldmarktprijzen werden gehouden. Hoewel een dergelijke maatregel dezelfde werking heeft als een steunmaatregel, kan hij niet worden weergegeven met de gebruikelijke indicatoren die in tabel 27 zijn opgenomen. De duidelijke toename van de steun voor de Spaanse productie, die recent heeft plaatsgevonden, kan evenwel onder meer verklaard worden uit de afschaffing van dit referentieprijzenstelsel.
142. Aan de steenkoolindustrie wordt veel steun verleend. Hoewel mededinging vooral een rol speelt bij geïmporteerde steenkool, kan het potentieel vervalsende effect van deze steun niet worden genegeerd, omdat de communautaire markt in toenemende mate integreert en concurrerend gaat werken. Vanwege de uitgesproken wil van de Gemeenschap om de energiemarkt open te stellen, wordt het steeds belangrijker dat de Commissie een streng beleid voert inzake het toezicht op de steunverlening in deze sector.
143. De Commissie is zich er heel goed van bewust dat zonder krachtige financiële ondersteuning de kolenmijnondernemingen in Frankrijk, Duitsland en Spanje vrijwel onmiddellijk zouden moeten sluiten. De Commissie weet echter ook dat, hoewel financiële bijstand nodig is om de sociale en regionale gevolgen van de herstructurering van de sector te verzachten, deze vorm van steun in het algemeen niet heeft geholpen het voortbestaan van de bedrijfstak op de middellange termijn veilig te stellen. Hoewel in het verleden het aanbod en de verscheidenheid aan bronnen werden verzekerd zoals vermeld staat in een rapport van de Commissie i, heeft de steun aan de steenkolenproducenten in de EU in economisch opzicht geen antwoord kunnen geven op de structurele crisis waarin de Europese steenkolensector zich bevindt. In de praktijk heeft deze, gezien de kolenprijzen op de wereldmarkt, slechts een relatief lichte verlaging van de productiekosten met zich meegebracht. Dit komt vooral door de voortdurende verslechtering van de productievoorwaarden, doordat de geologische omstandigheden steeds moeilijker worden en vaak ook doordat de steenkolenproducenten wegens het gebrek aan concurrentiedruk geen structurele veranderingen doorvoeren.
144. Zoals wordt benadrukt in het laatste jaarlijkse verslag van de Commissie over de toepassing van de communautaire regeling voor de steunmaatregelen van de lidstaten ten behoeve van de kolenindustrie, i zijn deze steunmechanismen er niet in geslaagd in economisch opzicht een antwoord te geven op de structurele crisis waarin de Europese steenkolensector zich bevindt. De verbeteringen met betrekking tot de productiekosten zijn ontoereikend geweest in het licht van de kolenprijzen op de wereldmarkt. Ook de productiekosten in niet-EU-landen zijn verminderd, en wel door de invoering van geavanceerdere technologie onder geologische omstandigheden die beduidend gunstiger zijn dan voor Europese producenten. Het verstoorde concurrentie-evenwicht is niet hersteld; de onbalans is juist groter geworden. Omdat men niet verwacht dat er weer een stabiele en winstgevende Europese steenkoolindustrie ontstaat, heeft het idee postgevat dat overheidssteun beschouwd moet worden als een ondersteuning van gebieden en sociale groepen die achterblijven, en niet als een strategie voor economische ontwikkeling.
145. Tegen de achtergrond van de beperking van de overheidsuitgaven heeft dit groeiende bewustzijn geleidt tot een kritische beschouwing van de vraag hoe de toekomst eruitziet voor het beleid dat door de lidstaten wordt uitgevoerd, met name als het gaat om de hoge kosten ervan. Anders gezegd, hoewel de sociale en regionale functie van deze steunprogramma's wordt onderkend, is er allengs twijfel gerezen of deze wel rendabel zijn. Volgens moderne theorieën over bemoeienis van de overheid met de economie zijn er nu andere instrumenten die minder belastend zijn en die bovenal, ten minste op de middellange termijn, betere vooruitzichten bieden voor de ontwikkeling van de sociale groepen in kwestie. Zowel regeringen als het publiek vragen zich steeds meer af of het verstandig is een bedrijfstak die in een onomkeerbaar proces van verval is terechtgekomen, nog langer voor onbepaalde tijd te steunen. Belangrijker nog is dat deze twijfel steeds meer wordt gevoed door de milieueffecten van de steun aan de steenkoolindustrie. Met name speelt hierbij de verplichting een rol om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen om zo het Protocol van Kyoto te eerbiedigen.
146. De betrokken regeringen hebben besloten de door hen verleende steun volgens verschillende tijdschema's en procedures te beperken, zowel wat betreft de kwantiteit als duur ervan. In België en Portugal kan dit proces als voltooid worden beschouwd en in Frankrijk loopt het ten einde. In het Verenigd Koninkrijk verandert de situatie snel en worden de pogingen om ten opzichte van geïmporteerde steenkool concurrerend te werken, voortgezet. Zelfs Spanje en Duitsland, die voor een meer geleidelijke aanpak hebben gekozen, hebben rigoureuzere herstructureringsplannen opgesteld.
Tabel 27 Overheidssteun aan de steenkoolindustrie in 1995-1997 en 1997-1999 tegen constante prijzen (1998)
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
DEEL VI - STEUN AAN DE VERVOERSSECTOR
147. De Commissie heeft krachtens het EU-Verdrag te maken met drie terreinen van gemeenschappelijk (of geïntegreerd) beleid, waaronder het vervoer. Er bestaat namelijk een specifieke mogelijkheid om sectorale overheidssteun binnen het kader van het gemeenschappelijk vervoersbeleid te aanvaarden, op grond waarvan overheidssteun een beleidsinstrument vormt dat behulpzaam is bij de verwezenlijking van de doelstellingen ervan.
148. Hoewel er in de algemene bepalingen inzake overheidssteun geen uitzondering is gemaakt voor de vervoerssector, bevat het Verdrag wel speciale regels voor deze sector (de artikelen 73 en 76). Bovendien voorziet artikel 154 van het EG-Verdrag in communautaire steun voor Trans-Europese netwerken in de context van open en concurrerende markten, teneinde de interne markt en de economische en sociale cohesie te versterken.
149. Een belangrijk onderdeel van de strategie van de EU is de vervoersmarkten open te stellen voor concurrentie, rekening houdend met de bijzondere kenmerken van elke vorm van vervoer. Lucht- en scheepvaartmaatschappijen en wegvervoerders in de Gemeenschap hebben nu de onbeperkte vrijheid om diensten te verlenen. De cabotage op de binnenwateren is reeds geliberaliseerd en de rechten van wegvervoerders en - sinds januari 1999 - van veerdienstmaatschappijen nemen gestaag toe. Spoorwegmaatschappijen hebben minder mogelijkheden, hoewel de Commissie ook deze wil verruimen.
150. Open en concurrerende markten betekenen echter nog niet dat de overheid volledig buiten spel staat, met name wanneer overheidsoptreden in het algemeen belang wordt geacht of bijdraagt tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het gemeenschappelijk vervoersbeleid. Omdat overheidsmaatregelen, of meer in het bijzonder steunmaatregelen van de staten, kunnen worden misbruikt om ondernemingen te beschermen tegen de marktwerking en het met de liberalisering van de vervoerssector beoogde doel van betere en goedkopere dienstverlening kunnen ondergraven, is strenge controle op zulke maatregelen absoluut noodzakelijk. Anderzijds moet tevens worden gewaarborgd dat de controle niet op haar beurt onbedoeld de doelstellingen van het gemeenschappelijk vervoersbeleid ondermijnt.
151. Het uitoefenen van controle op de steunmaatregelen van de staten is voor de Commissie in de vervoerssector moeilijker dan in sommige andere sectoren. Dit komt doordat niet alleen de algemene bepalingen van het EG-Verdrag inzake overheidssteun, maar ook de artikelen die specifiek op de vervoerssector betrekking hebben, in aanmerking moeten worden genomen. Hierbij houdt de Commissie rekening met de mate van liberalisering van de verschillende vervoersvormen, de toename van het aantal concurrenten dat de negatieve gevolgen van ongerechtvaardigde overheidssteun kan ondervinden, het strategisch en economisch belang van de markt in kwestie en tot slot (maar daarom niet minder belangrijk) de behoefte van de ondernemingen aan duidelijkheid en rechtszekerheid.
152. Om het toezicht te verstrakken, heeft de Commissie in 1994 voor overheidssteun aan het luchtvervoer strengere richtsnoeren i vastgesteld, waarin met name het beginsel van de eenmalige steun betreffende herstructureringssteun voor ondernemingen in financiële moeilijkheden wordt versterkt. Verdere verbeteringen van de controle op de overheidssteun worden voorbereid. Nadat de Commissie eerst de richtsnoeren voor overheidssteun aan het zeevervoer heeft herzien, buigt zij zich nu over de vraag hoe de secundaire communautaire wetgeving inzake overheidssteun voor het vervoer over land (Verordening (EEG) nr. 1107/70 i en Verordening (EEG) nr. 1191/90 i) duidelijker en systematischer kan worden gemaakt.
153. Hieronder wordt de situatie in elk van de zeer uiteenlopende vervoersvormen beschreven. In tabel 29 wordt een overzicht gegeven van de dalende overheidssteun die sinds 1995 aan deze sector is toegekend, waarvan het merendeel bestemd was voor het spoorwegvervoer als compensatie voor openbaredienstverplichtingen.
6.1. Spoorwegvervoer
154. In 1996 heeft de Commissie een witboek goedgekeurd waarin een strategie uiteen wordt gezet om het spoorwegvervoer in de Gemeenschap nieuw leven in te blazen. Tevens gaat dit witboek in op de financiering van het spoorwegvervoer en wordt in algemene termen de benadering geschetst die de Commissie zal volgen bij de beoordeling van de steun aan deze sector. Er dient te worden opgemerkt dat de bedragen die de spoorwegmaatschappijen ontvangen, tot op heden nog nauwelijks aan de beginselen van overheidssteun zijn getoetst. Dit is te wijten aan het lage liberaliseringsniveau en de aanzienlijke compensatie voor openbare dienstverlening, die, als het gaat om het vervoer over land, niet hoeft te worden aangemeld. Het doel van de Commissie is geleidelijk te komen tot een stelsel waarbij publieke financiering van de spoorwegen enkel plaatsvindt in de vorm van financiering van infrastructuur of compensatie voor openbaredienstverplichtingen, of in het kader van een algemeen herstructureringsplan om spoorwegmaatschappijen weer financieel levensvatbaar te maken. Wat andere zaken betreft is een grotere doorzichtigheid de voornaamste doelstelling. In tabel 28 zijn de steun en andere compensaties ten behoeve van de spoorwegen uitgedrukt in procent van de toegevoegde waarde van deze sector.
155. In twaalf lidstaten is de omvang van de steun gedaald, uitgedrukt in procent van de toegevoegde waarde. Omdat er voor 1999 geen cijfers over de toegevoegde waarde beschikbaar waren, werd gebruikgemaakt van ramingen; vergelijkingen tussen de lidstaten dienen dan ook met omzichtigheid te worden gemaakt. In alle lidstaten werd het spoorwegvervoer met een ingrijpende herstructurering geconfronteerd, waardoor ook de financieringsmethoden in belangrijke mate werden gewijzigd. De Commissie heeft een positieve houding ten aanzien van publieke en private investeringen in infrastructuur met het oog op de ontwikkeling van het Trans-Europese vervoersnetwerk. Daarom heeft de Commissie haar goedkeuring gehecht aan overheidssteun in verband met de aanleg van de hogesnelheidslijn tussen Parijs-Brussel-Keulen-Amsterdam-Londen, een van de veertien projecten in het kader van de ontwikkeling van de Trans-Europese netwerken die prioriteit genieten.
Tabel 28 Overheidssteun aan de spoorwegen in de lidstaten in procent van de toegevoegde waarde van het binnenlands vervoer in 1995-1997 en 1997-1999
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
* Steun in procent van de toegevoegde waarde van het binnenlands vervoer, omdat geen aparte cijfers beschikbaar waren voor de spoorwegen. ** Van Italië zijn voor 1997, 1998 en 1999 geen cijfers ontvangen. Deze werden geraamd op dezelfde bedragen als in 1996. *** Een groot deel van de steun is bestemd voor pensioenen.
6.2. Luchtvervoer
Deze sector, die eerder nog bescherming genoot, heeft een proces van geleidelijke liberalisering doorgemaakt. In april 1997 werden de laatste beperkingen op cabotage opgeheven. Veel luchtvaartmaatschappijen hebben, teneinde zich aan deze veranderde omstandigheden aan te passen, ingrijpende herstructureringsprogramma's opgesteld. De steun voor het luchtvervoer (meestal in de vorm van ad-hocmaatregelen) bereikte in 1994 zijn hoogtepunt, maar is daarna weer gedaald. Het gemiddelde bedrag aan jaarlijkse steun lag in de periode 1995-1997 op 1.677 miljoen EUR, tegen een gemiddelde van 427 miljoen EUR per jaar in de laatste verslagperiode, 1997-1999. In 1999 werd geen steun toegekend. Deze cijfers bevestigen het tijdelijke karakter van de steun aan het luchtvervoer zoals dat in voorgaande overzichten tot uitdrukking kwam.
6.3. Zeevervoer
156. De jaarlijkse steun die de Commissie ingevolge de vorige richtsnoeren in de verslagperiode heeft goedgekeurd, bedroeg 1.014 miljoen EUR. In de verslagperiode is de Commissie van tijd tot tijd geconfronteerd met atypische, grootschalige steunmaatregelen, die hebben geresulteerd in een forse stijging van het totale steunbedrag in het desbetreffende jaar. Een voorbeeld is de reddings- en herstructureringssteun (514 miljoen EUR) die Frankrijk in 1995 heeft verleend aan CGM.
157. Halverwege 1997 werden nieuwe richtsnoeren geïntroduceerd voor de overheidssteun aan het zeevervoer. i Net als in die van 1989 wordt ook in de nieuwe richtsnoeren erkend dat het EU-scheepvaartbeleid een mondiale markt betreft die wordt gekenmerkt door sterke concurrentie van goedkope vlaggen en fiscale bevoegdheden. De nieuwe richtsnoeren resulteren evenwel in een beperking van de mogelijkheden voor steunmaatregelen die ingrijpen in de normale besluitvorming van ondernemingen, met name met betrekking tot investeringen in schepen. Een ander belangrijk aspect is de financiering door de overheid van verliezen in verband met de vervulling van openbaredienstverplichtingen, vooral op routes met weinig scheepvaartverkeer. De Commissie wil waarborgen dat zulke door de overheid gesteunde activiteiten voor alle EU-scheepvaartbedrijven toegankelijk worden, overeenkomstig met name de bepalingen van Verordening nr. 3577/92 van de Raad inzake cabotagerechten in het zeevervoer. Met betrekking tot zeehavens blijft de Commissie onderzoek verrichten naar de overheidssteun aan ondernemingen die havendiensten verlenen.
6.4. Binnenscheepvaart
158. In de periode 1996-1999 kon de binnenscheepvaart gebruikmaken van een verordening (Verordening nr. 2255/96 van de Raad), die het onder bepaalde voorwaarden mogelijk maakt steun te verlenen voor investeringen in infrastructuur van binnenvaartterminals of in vast of mobiel materieel voor overlading van en naar de waterweg. Daartoe heeft de Commissie bijvoorbeeld haar goedkeuring gehecht aan de steun die is toegekend aan een Luxemburgs bedrijf voor de aanschaf van twee kranen voor het laden en lossen van containers van binnenschepen.
159. De meeste steun is bestemd voor de herstructurering van de binnenscheepvaart in het kader van de geleidelijke liberalisering van deze sector, waarmee in 2000 een begin wordt gemaakt. Hij dient ter ondersteuning van met het oog op de structurele reorganisatie van deze sector genomen maatregelen (beperking van de overcapaciteit door de op communautair niveau gecoördineerde sloop van schepen, technische modernisering van de vloot, ondersteuning van beroepsorganisaties, beroepsopleidingen, pensioenregelingen, bevordering van het vervoer over de binnenwateren, enz.).
160. De steun aan deze sector, die geconcentreerd is in zes lidstaten (Oostenrijk, België, Frankrijk, Duitsland, Nederland en Luxemburg), ligt met een gemiddelde van circa 20 miljoen EUR per jaar in de periode 1997-1999 bijzonder laag. Gedurende de periode 1995-1997 bedroeg de steun per jaar gemiddeld nog 32 miljoen EUR.
6.5. Gecombineerd vervoer
161. Krachtens artikel 3, lid 1, onder e), van Verordening nr. 1107/70 was tot 31 december 1997 overheidssteun toegestaan voor materieel en infrastructuren ten behoeve van gecombineerd vervoer. Op grond van Verordening (EG) nr. 543/97 van de Raad hoefden de lidstaten van 1 januari 1996 tot 31 december 1997 overheidssteun voor deze sector niet aan te melden. Sinds 1 januari 1998 zijn de algemene regels inzake overheidssteun van het Verdrag van toepassing op de steun aan het gecombineerd vervoer. Dit geldt zowel voor de aanmeldingsplicht als voor de materiële beoordeling van de steun.
162. Tijdens de verslagperiode werden aanmeldingen ontvangen van Oostenrijk, Italië, Nederland en het Verenigd Koninkrijk, met betrekking tot steun voor materieel ten behoeve van gecombineerd vervoer en overladingsmaterieel en steun voor de bouw van terminals. De omvang van de steun in deze sector blijkt relatief klein te zijn. Het bedrag dat voor gecombineerd vervoer is toegekend, kan in werkelijkheid echter iets groter zijn, omdat de aanmeldingsplicht slechts vanaf 1998 gold.
163. Voorts verlenen enkele lidstaten steun om ingevolge Verordening nr. 1191/69 het gecombineerd vervoer te bevorderen (i.e. aanmelding van steunmaatregelen is niet vereist). Zo heeft Oostenrijk van 1995 tot 1998 aan de Oostenrijkse spoorwegmaatschappij ÖBB circa 80 miljoen EUR per jaar betaald voor haar diensten op het gebied van gecombineerd vervoer. Andere lidstaten waren in de overzichtsperiode van oordeel dat staatssteun voor de bouw van particuliere gecombineerd-vervoerterminals overheidsmaatregelen vormden op het gebied van de financiering van openbaar toegankelijke infrastructuur en dus geen steun die moest worden aangemeld. Zo reserveerde Duitsland vanaf 1998 een bedrag (in dat jaar 20 miljoen EUR) voor de bouw van particuliere gecombineerd-vervoerterminals.
6.6. Wegvervoer
164. Sinds 1990, toen de nationale markt voor het wegvervoer (cabotage) werd opengesteld, heeft de Commissie haar toezicht op steunmaatregelen die bepaalde exploitanten ten onrechte zouden kunnen bevoordelen, aangescherpt. De concurrentie in deze sector is aanmerkelijk toegenomen en de strakke koers die de Commissie heeft gevolgd, is tot uitdrukking gekomen in een aantal negatieve of deels negatieve beschikkingen, waarbij de Commissie het beginsel dat exploitatiesteun in het algemeen onverenigbaar is met het EG-Verdrag, strikt heeft toegepast. Zo heeft zij bijvoorbeeld een negatieve beschikking gegeven ten aanzien van twee regelingen krachtens welke belastingkrediet werd verleend aan professionele wegvervoerders. Tot 1999 bleven de steunuitgaven, evenals het aantal steungevallen, relatief beperkt. Uit de beschikbare gegevens kunnen geen bijzondere trends worden afgeleid. De stijging in 1999 is geheel toe te schrijven aan één geval van steun in Italië.
Tabel 29 Overheidssteun aan de vervoerssector in de Gemeenschap - jaarlijkse waarden 1995-1999
miljoen EUR
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
DEEL VII - STEUN AAN ANDERE DIENSTVERLENENDE SECTOREN
7.1. Steun aan de sector financiële diensten
165. De jaren negentig werden gekenmerkt door een ingrijpende wijziging in het Europese bankwezen. Na de goedkeuring van de Europese bankrichtlijnen onderging het wet- en regelgevende kader van de nationale bankstelsels belangrijke veranderingen. De institutionele scheiding tussen de ondernemingen en de operationele beperkingen vielen geleidelijk weg, de markten gingen open, door de technologische vooruitgang kwamen er nieuwe commerciële mogelijkheden en de concurrentiedruk nam in geheel Europa toe. Voor veel banken en het bankwezen werd de noodzaak van herstructurering urgenter vanwege de economische crisis in het begin van de jaren negentig. De trage aanpassing van met name overheidsbanken aan het nieuwe bankklimaat had dramatische gevolgen. Sommige banken in bepaalde lidstaten, zoals Frankrijk en Italië, gingen door een diepe crisis, hetgeen gedeeltelijk in de hieronder vermelde cijfers wordt weerspiegeld. Banken in andere Europese landen hadden met een soortgelijke crisis te kampen, maar dan wel voordat zij tot de Unie toetraden.
166. Van 1993 tot 1998 werd een aanhoudend stijgende trend waargenomen. Aan de sector financiële diensten werd steun toegekend via specifieke regelingen of met het oog op redding en herstructurering in Frankrijk, Duitsland, Ierland, Italië en Portugal. De omvang van de steun nam toe van een jaarlijks gemiddelde van 3.257 miljoen EUR in 1995-1997 tot 3.367 miljoen EUR in de huidige verslagperiode. Er zij evenwel op gewezen dat deze gemiddelden over drie jaar niet laten zien dat de steun tot 1998 toenam en vervolgens tussen 1998 en 1999 drastisch terugliep. Het steunniveau in deze sector nam in de jaren negentig toe waarbij het in 1998 zijn hoogtepunt (bijna 5.500 miljoen EUR) bereikte. In 1999 zakte de steun tot 1.125 miljoen EUR. Voor sommige lidstaten zal de steun in de toekomst verder worden geregistreerd als gevolg van het gekozen steunmechanisme, dat ervoor zorgt dat het totale effect van de overheidssteun op de begroting over een groot aantal jaren wordt gespreid. In 2000 heeft de Commissie in deze sector echter geen zaken behandeld en het lijkt er nu op dat de voornaamste herstructureringsactiviteiten in Frankrijk en Italië ten einde lopen.
167. Een groot, hoewel geleidelijk afnemend, deel van de steun aan deze sector is vrijwel geheel bestemd voor ingrijpende herstructureringen in Frankrijk en Italië en onder meer afhankelijk gesteld van een verkleining van het marktaandeel van de betrokken ondernemingen. Bovendien vormde de herstructurering van deze ondernemingen veelal de inleiding tot privatisering.
168. Hoewel in vergelijking met andere sectoren de totale omvang van de steun niet bijzonder groot is, ligt het belang van de steun in deze sector in het feit dat het merendeel van de steun ad-hocsteun vormt die aan een klein aantal bedrijven ten goede komt. Daarom is het zaak dat de overheidssteun aan deze sector voortdurend onder toezicht blijft staan en alle lopende herstructureringen zullen dan ook nauwlettend worden blijven gevolgd. Dit is met name van belang wanneer kapitaalinjecties of gelijkwaardige steunvormen directe consequenties voor het handelen van de begunstigden hebben en de resulterende concurrentieverstoring veel ingrijpender kan zijn dan zou worden verwacht wanneer alleen de nominale waarde in aanmerking wordt genomen. Gezien de solventie-eisen die door de Europese bankverordeningen worden gesteld, is de groeicapaciteit van kredietinstellingen beperkt. Totdat banken nieuw kapitaal kunnen aantrekken of hun eigen kapitaal door middel van hogere winsten kunnen vergroten, blijven zij door de communautaire solventieratio een beperkte speelruimte houden.
169. Als gevolg hiervan hebben kapitaalinjecties of gelijkwaardige steunvormen directe consequenties voor het handelen van de begunstigden en de resulterende concurrentieverstoring kan veel ingrijpender zijn dan zou worden verwacht wanneer alleen de nominale waarde in aanmerking wordt genomen. Bovendien geldt met name op het Europese vasteland dat banken en andere financiële intermediairs vaak via participaties nauwe banden met andere economische sectoren onderhouden. Overheidssteun aan banken kan derhalve niet alleen leiden tot concurrentievervalsing in de sector financiële diensten, maar ook verstoringseffecten teweegbrengen in andere sectoren van de economie.
Tabel 30 Overheidssteun aan de sector financiële diensten in de Gemeenschap - jaarlijkse waarden 1995-1999
miljoen EUR
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
7.2. Steun aan toerisme, media en cultuur
170. De lidstaten ondersteunen toerisme, cultuur en media via MKB- en regionale steunregelingen en via specifieke programma's die uitsluitend op een van deze sectoren zijn gericht. De Commissie heeft in het algemeen al deze programma's krachtens de MKB-kaderregeling of de regionale richtsnoeren goedgekeurd. Cijfers met betrekking tot de omvang van de steun voor deze specifieke programma's zijn te vinden in tabel 31.
171. Italië maakt gebruik van een groot aantal specifieke programma's ter ondersteuning van het toerisme, die ongeveer 58% van alle uitgaven (zie hieronder) voor hun rekening nemen. Twaalf andere lidstaten hanteren elk specifieke programma's die van minder dan 1% tot 13,5% van dit totaal behelzen.
172. Sommige lidstaten hanteren ook specifieke programma's die de media of de culturele sector ondersteunen en die alle krachtens de MKB- of regionale kaderregelingen of krachtens algemene regels inzake overheidssteun zijn goedgekeurd. De relatief hoge cijfers voor Frankrijk zijn toe te schrijven aan de steun voor cultuur, terwijl de gegevens van het Verenigd Koninkrijk de steun voor de televisie weergeven.
173. Subsidies maken 95% uit van alle steun die via specifieke regelingen op het gebied van toerisme wordt gegeven, terwijl het restant vrijwel geheel wordt gevormd door zachte leningen. Wat betreft de specifieke media- en cultuurregelingen gelden de volgende percentages: subsidies en belastingvrijstellingen vertegenwoordigen respectievelijk 81% en 4,7% van de steun en 13% wordt toegekend in de vorm van kapitaalinjecties.
Tabel 31 Overheidssteun aan toerisme, media en cultuur in de lidstaten via specifieke programma's in 1995-1997 en 1997-1999
miljoen EUR
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
DEEL VIII - STEUN AAN WERKGELEGENHEID EN OPLEIDING
174. In alle lidstaten bestaan regelingen om het volgen van een opleiding of de opneming in het arbeidsproces aan te moedigen of te vergemakkelijken. In zoverre dergelijke regelingen niet uitsluitend voor bepaalde bedrijfstakken gelden, maar voor de hele economie, en werkelijk deel uitmaken van een algemeen stelsel van werkgelegenheidsstimulerende maatregelen, worden zij niet als overheidssteun beschouwd. Daarentegen is de kans groot dat de Commissie van oordeel is dat regelingen die niet voor de hele economie gelden, elementen van overheidssteun bevatten.
175. Om het onderscheid tussen maatregelen die overheidssteun behelzen, en algemene maatregelen te verduidelijken, heeft de Commissie in respectievelijk 1995 i en 1998 i werkgelegenheidsrichtsnoeren en een kaderregeling inzake opleidingssteun aangenomen. De maatregelen inzake overheidssteun ten behoeve van werkgelegenheid, die vanaf 1995 zijn aangemeld, zijn derhalve op basis van eerstgenoemde kaderregeling beoordeeld en vanaf het jaar 2000 wordt de overheidssteun voor opleidingen aan de hand van laatstgenoemde kaderregeling getoetst.
176. Gegevens over regelingen die specifiek gericht zijn op werkgelegenheid en opleiding en overheidssteun bevatten, worden in tabel 32 vermeld. Er dient op te worden gewezen dat de cijfers voor het begin van de periode 1995-1997 voor enkele landen onvolledig zijn en derhalve zijn de totaalcijfers slechts indicatief. In de toekomst zal hierin verbetering worden aangebracht. Als het gaat om de huidige verslagperiode zijn relatief hoge steunbedragen ten behoeve van de werkgelegenheid toegekend in Duitsland, Spanje en Italië. In Denemarken is de opleidingssteun verhoogd. Het Verenigd Koninkrijk neemt meer dan 50% van alle opleidingssteun in de EU voor zijn rekening.
177. De cijfers in tabel 32 geven een eerste indicatie van de enorme verschillen in de omvang van de overheidssteun voor werkgelegenheid en opleiding. Terwijl twee lidstaten in het geheel geen specifieke overheidssteun aan deze doelstellingen toekennen, ondersteunen twaalf andere lidstaten de sector werkgelegenheid en negen de sector opleiding. Uiteraard kan buiten beschouwing worden gelaten dat alle lidstaten de werkgelegenheid door algemene, op de arbeidsmarkt gerichte maatregelen en de sector opleiding door algemene maatregelen versterken.
178. Werkgelegenheidssteun wordt verleend via subsidies en belastingvrijstellingen die respectievelijk 80% en bijna 20% van deze steun uitmaken, terwijl opleidingssteun voor 99% uit subsidies bestaat.
Tabel 32 Overheidssteun aan werkgelegenheid en opleiding in de lidstaten via specifieke programma's in 1995-1997 en 1997-1999
miljoen EUR
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
DEEL IX - EEN OVERZICHT VAN HET JAAR 2000
179. In het jaar 2000 gaf de Commissie tien beschikkingen ten aanzien van gevallen van ad-hocsteun die in datzelfde jaar waren geregistreerd. Drie van deze tien gevallen behelzen volgens de Commissie geen overheidssteun. Het totale steunbedrag dat in de resterende zeven gevallen is toegekend, beloopt circa 50 miljoen EUR. De lidstaten die deze ad-hocsteun in 2000 hebben verleend, worden in tabel 33 vermeld.
Tabel 33 Gevallen van ad-hocsteun per lidstaat in 2000
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
180. Tabel 34 toont de onderverdeling per sector van deze gevallen van ad-hocsteun. Wat betreft de be- en verwerkende industrie gaat het om 1 geval van 11,6 miljoen EUR, terwijl de scheepsbouw, met slechts 2 gevallen, meer dan 26 miljoen EUR heeft ontvangen.
Tabel 34 Gevallen van ad-hocsteun per sector in 2000
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
181. Hieronder wordt deze ad-hocsteun uitgesplitst naar doelstelling.
Tabel 35 Gevallen van ad-hocsteun per doelstelling in 2000
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
182. Er zij opgemerkt dat het totaal met betrekking tot nieuwe zaken die in 2000 zijn goedgekeurd, beduidend lager ligt dan het totale bedrag van de ad-hocsteun in 1999 (zie tabel 22). Toch zal het eindtotaal voor 2000 iets hoger uitvallen omdat daarin resterende bedragen van ad-hocsteun zijn opgenomen die voor de aanvang van dit jaar zijn goedgekeurd.
DEEL X - TERUGBLIK
10.1. Overzicht
183. De afgelopen tien jaar heeft de totale omvang van de overheidssteun grotendeels vrij dicht in de buurt van 100 miljoen EUR gelegen. Pas in 1999 zakte het steunpeil tot onder 80 miljoen EUR. In dit hoofdstuk wordt een korte analyse gegeven van de voornaamste wijzigingen in trends en patronen in de EU gedurende deze periode. Tevens worden voor iedere lidstaat de belangrijkste veranderingen aangegeven die tot deze daling hebben geleid. Allereerst laat de onderstaande grafiek zien hoe het niveau van de overheidssteun zich sinds 1990 heeft ontwikkeld.
Figuur 10 Totale overheidssteun in de Europese Unie 1990-1999 i
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
184. Figuur 11 toont het aandeel van de totale staatssteun dat werd bestemd voor de belangrijkste sectoren, landbouw en visserij, be- en verwerkende industrie, spoorwegvervoer en overige sectoren. Het percentage voor de be- en verwerkende industrie daalde in de tweede helft van de jaren negentig, vooral omdat het steunpeil in Duitsland en Italië zakte. Het aandeel van de steun voor het spoorwegvervoer nam tussen 1990 en 1999 evenwel toe.
185. Figuur 12 geeft een uitsplitsing naar de doelstellingen in geval van steun aan de be- en verwerkende industrie. Het belang van de horizontale doelstellingen is recentelijk toegenomen, terwijl het aandeel van de steun voor specifieke sectoren van de be- en verwerkende industrie geleidelijk is teruggelopen. Het aandeel van de regionale steun bereikte halverwege de jaren negentig een hoogtepunt.
Figuur 11 Het aandeel van de totale overheidssteun voor landbouw en visserij, be- en verwerkende industrie, spoorwegvervoer, steenkool en overige sectoren 1990-1999
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
Figuur 12 Aandeel van de steun voor horizontale doelstellingen, specifieke sectoren en regionale ontwikkeling ten behoeve van de be- en verwerkende industrie 1990-1999
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
186. Steun aan de be- en verwerkende industrie ten behoeve van horizontale doelstellingen kan bedoeld zijn voor diverse activiteiten. In figuur 13 wordt een uitsplitsing van de horizontale steun voor de be- en verwerkende industrie en de steun ter bestrijding van de werkloosheid en ter ondersteuning van opleidingen gegeven. De grootste verschillen zijn waar te nemen in de steun voor redding en herstructurering die zeer onlangs een scherpe daling heeft gekend. Daarentegen is de steun voor O&O, milieubescherming en energiebesparing en het MKB toegenomen.
Figuur 13 Aandeel van horizontale doelstellingen als percentage van de totale horizontale steun
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
187. Sinds 1990 is de dienstensector geleidelijk meer aan de economie van de Europese Unie gaan bijdragen. Bovendien heeft er in het luchtvervoer en de financiële sector een sterke mate van liberalisering plaatsgehad. In absolute termen is de omvang van de specifiek voor dienstverlening (uitgezonderd het spoorwegvervoer) bestemde steun niet zo groot als voor de be- en verwerkende industrie. Figuur 14 toont hoe de steun aan de dienstverlenende sectoren zich in de loop der jaren heeft ontwikkeld.
Figuur 14 Overheidssteun aan diensten, anders dan het spoorwegvervoer, in de EU
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
10.2. Landenanalyse
10.2.1 Oostenrijk
Sinds de toetreding van het land tot de Unie in 1995 samen met Finland en Zweden is het totale steunpeil in Oostenrijk met circa 20% gedaald, waarbij in absolute zin de grootste afname werd waargenomen in de landbouw. Sinds 1997 zijn ook de steunbedragen voor de be- en verwerkende industrie geleidelijk teruggelopen. Sinds 1995 is de regionale steun met meer dan 50% gestegen, terwijl de steun aan de dienstverlenende sectoren, inclusief het spoorwegvervoer, tamelijk stabiel gebleven is. Als het gaat om het aandeel in de totale steun, is het percentage voor de landbouw gedaald, terwijl de overige bovengenoemde gebieden alle een kleine toename kenden.
10.2.2 België
De afgelopen tien jaar zijn in België de steenkoolindustrie en de scheepsbouw verdwenen, heeft de staalindustrie met een sterke inkrimping te maken gehad en heeft het luchtvervoer een herstructurering ondergaan. In dezelfde periode is het totale steunpeil met een derde gezakt. De steunbedragen voor de landbouw namen tot 1999 geleidelijk af, waarna er een stijging tot bijna het niveau van 1993 plaatsvond. Ook de steun aan de be- en verwerkende industrie daalde tot 1997 en nam vervolgens enigszins toe. In 1999 lag het niveau van deze steun echter nog ongeveer 44% lager dan in 1990. In 1999 was de omvang van de horizontale steun iets groter dan in 1990 dankzij de sterke toename van de steun voor O&O. Daarentegen neemt de steun voor redding en herstructurering snel af. De steun voor regionale ontwikkeling werd in het begin van de jaren negentig verminderd, terwijl de steun voor het spoorwegvervoer, die in 1999 ongeveer twee derde van alle Belgische steun uitmaakt, is toegenomen. Het aandeel van de landbouw in de totale steun is vrij constant rond 9% gebleven, terwijl het aandeel van de be- en verwerkende industrie licht is gedaald van circa 25% tot 22%. Het aandeel van marginale steunbedragen, die specifiek voor de dienstverlening zijn bestemd, is eveneens teruggelopen.
10.2.3 Denemarken
Absoluut gezien is de steun in Denemarken gestegen; deze lag in 1999 ongeveer 50% hoger dan in 1990. Wat betreft de toedeling van de steun vonden echter belangrijke verschuivingen plaats. De steun aan landbouw en visserij is aanzienlijk gedaald terwijl de steun voor de be- en verwerkende industrie bijna is verdubbeld. Van 1990 tot 1993 nam de steun voor het spoorwegvervoer toe waarna hij tot 1998 naar een relatief laag niveau terugzakte en in 1999 weer begon te stijgen. De steunbedragen voor de dienstverlenende sectoren zijn sinds 1990 geleidelijk verhoogd. De groei van de steun aan de be- en verwerkende industrie is te danken aan de grote hoeveelheid middelen die aan milieubescherming en energiebesparing zijn toegewezen, terwijl de regionale steun tot 1995 langzaam toenam en vervolgens stabiliseerde. Ook de steun voor opleiding en ter bestrijding van de werkloosheid is sterk toegenomen. Het aandeel van de steun voor landbouw en visserij is gedaald, terwijl het kleine aandeel van de regionale steun stabiel is gebleven. Het aandeel van de steun voor de be- en verwerkende industrie is evenwel gestegen van minder dan 20% in 1990 tot bijna de helft in 1999. Opmerkelijk is het volledig ontbreken van reddings- en herstructureringssteun en de daling van het percentage van de steun aan de scheepsbouw, die nu al geruime tijd duurt.
10.2.4 Duitsland
Sinds 1990 wordt de overheidssteun in Duitsland gekenmerkt door de enorme investeringen in de nieuwe Duitse deelstaten. Met uitzondering van de horizontale steun bereikten alle steundoelstellingen tussen 1992 en 1994 hun hoogtepunt. In 1999 bedroeg de steun aan de landbouw twee derde van het niveau in 1990. De steun aan de be- en verwerkende industrie piekte in 1994 en was in 1999 teruggezakt naar het niveau van 1990/1991. De steun aan het spoorwegvervoer nam van 1990 tot 1994 toe en daalde vervolgens tot 1999 tot op het niveau van 1992/1993. Alleen de steenkoolindustrie heeft te maken gehad met een consequente afname van de steun. Hoewel deze vorm van steun nog altijd zo'n 20% van alle Duitse steun uitmaakt, zijn de bedragen voor de steenkoolindustrie sinds 1990 elk jaar in absolute zin teruggelopen. De steun aan de dienstverlenende sectoren bereikte zijn hoogste waarde in 1995, vooral dankzij de bijstand voor de luchtvaartdiensten. Het aandeel van de totale steun voor landbouw en visserij en voor de steenkoolindustrie is gedaald. Daarentegen is tussen 1990 en 1999 het aandeel van de steun voor de spoorwegen, de be- en verwerkende industrie en de dienstensector gestegen.
10.2.5 Griekenland
Met uitzondering van de steun aan het spoorwegvervoer en de visserij blijkt dat de totale steunbedragen voor de meeste sectoren en doelstellingen in Griekenland gedurende de hele periode zijn afgenomen. Het aandeel van de steun voor landbouw, visserij en de be- en verwerkende industrie is sterk gedaald, terwijl het aandeel van de steun voor het spoorwegvervoer is gestegen en in 1999 47% van de totale nationale steun voor zijn rekening nam. De herstructurering van de scheepsbouw en de staalindustrie vond respectievelijk plaats in de eerste en tweede helft van het decennium.
10.2.6 Spanje
De afgelopen tien jaar zijn de steunuitgaven in Spanje zeer licht afgenomen. De gegevens over de absolute steunbedragen voor de landbouw laten een daling zien van ongeveer een kwart, terwijl de steun aan de be- en verwerkende industrie met bijna 10% is afgenomen. Sinds 1990 is het belangrijkste onderdeel van de steun aan de be- en verwerkende industrie de steun aan de scheepsbouw. In het spoorwegvervoer en de steenkoolindustrie zijn aanmerkelijke verschillen geconstateerd; de afname van de steun bedraagt respectievelijk circa 40 en 26%. Er werd ook tijdelijke, maar omvangrijke, steun verleend aan de herstructurering van de staalindustrie. Specifieke steun aan de dienstverlenende sectoren is op een laag peil gehouden. Wanneer gekeken wordt naar het aandeel in de steun van de diverse doelstellingen, blijkt dat het aandeel van de landbouw, de be- en verwerkende industrie, de steenkoolindustrie en het spoorwegvervoer langzaam is teruggelopen, terwijl het aandeel van de steun voor dienstverlening, opleiding en werkgelegenheid is vergroot.
10.2.7 Finland
In Finland is de omvang van de steun sinds 1995 met circa 33% gedaald, waarbij de grootste afname betrekking had op landbouw en visserij. De steunbedragen voor de be- en verwerkende industrie in 1999 zijn vrijwel gelijk aan de cijfers over 1995. Tussen deze twee jaren nam de steun aan de scheepsbouw eerst toe, waarna een sterke daling optrad. Het aandeel van landbouw en visserij in de totale steun is enigszins verminderd, terwijl het aandeel van de steun voor de be- en verwerkende industrie en de dienstensector licht is gestegen.
10.2.8 Frankrijk
In de jaren negentig vond in delen van de be- en verwerkende industrie en de dienstensector een belangrijke herstructurering plaats. In de be- en verwerkende industrie ging dit gepaard met capaciteitsinkrimpingen, met name in de scheepsbouw en de staalsector. Ook in de steenkoolindustrie werd gesnoeid. Pas in 1997 bereikte de overheidssteun zijn hoogtepunt. Desondanks werd in 1999 een historisch dieptepunt bereikt door de drastische beperking van de reddings- en herstructureringssteun. Over de gehele periode bezien, daalde de steun aan de landbouw in absolute termen iets meer dan tien procent, terwijl de steun aan de visserij bijna werd gehalveerd. De steun aan het spoorwegvervoer nam eveneens geleidelijk af. De grootste verschillen in de steunbedragen gedurende deze periode werden waargenomen in de be- en verwerkende industrie, waar de steun in 1997 zijn hoogste waarde bereikte. De reddings- en herstructureringssteun voor de be- en verwerkende industrie steeg van een zeer laag niveau in 1990 tot een relatief hoog peil in 1993 en 1997 waarna hij in 1999 terugviel tot waarden van vóór 1993. De regionale steun nam geleidelijk toe en was in 1999 ten opzichte van 1990 in absolute zin meer dan verdubbeld. De steun aan de dienstverlenende sectoren kent ook grote verschillen, met name vanwege de reddings- en herstructureringssteun die aan financiële diensten en luchtvaartdiensten is verleend. In deze tien jaar is het relatieve aandeel van de steun voor landbouw en visserij licht toegenomen, terwijl het percentage van de steun aan de be- en verwerkende industrie stabiel is gebleven. Het spoorwegvervoer neemt het grootste steunaandeel voor zijn rekening en dit aandeel groeit nog steeds. Het aandeel van de steun voor andere dienstverlenende sectoren is eveneens gestegen.
10.2.9 Ierland
Tot 1997 was het totale steunbedrag in Ierland tamelijk constant. De steun nam slechts korte tijd toe op het moment dat aan luchtvaartdiensten en de staalindustrie herstructureringssteun werd verleend. In 1997 begonnen de belastingfaciliteiten in de sector financiële diensten toe te nemen en in 1998 werd de Ierse vennootschapsbelasting voor het eerst in de steuncijfers opgenomen. In 1999 nam de steun aan de landbouw sterk toe. Het aandeel van de steun voor landbouw en visserij en dienstverlening is onlangs vergroot, terwijl het aandeel van de steun voor de be- en verwerkende industrie en het spoorwegvervoer is verminderd. Het aandeel van de regionale steun bereikte in 1996 een hoogtepunt alvorens het naar zijn huidige lage niveau terugviel.
10.2.10 Italië
De totale steunbedragen in Italië kennen sinds 1990 een neerwaartse tendens wat betreft de meeste belangrijke sectoren en doelstellingen, ondanks de herstructurering van de scheepsbouw, de staalindustrie en andere takken van de be- en verwerkende industrie gedurende het hele decennium. Daarentegen is de steun voor O&O en milieubescherming de afgelopen tien jaar geleidelijk toegenomen, terwijl de steun voor het MKB en energiebesparing langzaam is gedaald. In dezelfde periode liep de regionale steun met een factor vijf terug. De absolute steunbedragen voor de dienstensector zijn eveneens geleidelijk verminderd; een sterke tijdelijke stijging werd slechts gedurende een korte periode geconstateerd toen luchtvaartdiensten en financiële sectoren steun ontvingen. Als gevolg van de ongelijkmatige veranderingen in steunniveaus zijn er verschillende steunpatronen waar te nemen en het aandeel van de steun voor landbouw en visserij is gegroeid. Ook het aandeel van de steun voor het spoorwegvervoer is gestegen en vertegenwoordigde in 1999 bijna de helft van alle Italiaanse overheidssteun. Het aandeel van de steun voor de be- en verwerkende industrie is gedaald van meer dan de helft van alle steun in 1990 tot minder dan een derde in 1999.
10.2.11 Luxemburg
De totale steun in Luxemburg daalde tussen 1990 en 1995 waarbij absoluut gezien de grootste afname plaatsvond in de landbouw, het spoorwegvervoer en de be- en verwerkende industrie. Terwijl de steunbedragen in 1999 voor de landbouw en de be- en verwerkende industrie ruim onder het niveau van 1990 liggen, is het totale steunpeil toegenomen dankzij een aanmerkelijke verhoging van de steun aan het spoorwegvervoer sinds 1995. In Luxemburg is de steun aan het spoorwegvervoer altijd het belangrijkste steunbestanddeel geweest; in 1999 maakte hij meer dan 70% van alle steun uit. Het aandeel van de steun voor de landbouw is stabiel gebleven, terwijl het aandeel van de steun voor de be- en verwerkende industrie is gedaald.
10.2.12 Nederland
De totale overheidssteun is in het decennium met bijna 50% gestegen door de hogere steunbedragen voor landbouw en visserij en het spoorwegvervoer, die in 1999 iets meer dan 50% van de alle steun voor hun rekening namen. Daarentegen is de steun aan de be- en verwerkende industrie teruggebracht en kende vanaf 1990 de regionale steun de sterkste daling. Het aandeel van de steun voor de belangrijkste sectoren heeft dezelfde trends gevolgd.
10.2.13 Portugal
Tijdelijke pieken in het absolute steunniveau werden waargenomen in 1990, 1994 en 1997 toen de scheepsbouw, de staalindustrie en de luchtvaartdiensten werden geherstructureerd en de kolenmijnondernemingen hun deuren sloten. De steun buiten deze herstructureringsprogramma's is over de hele linie afgenomen en het totale steunpeil in 1999 ligt ongeveer 25% lager dan in 1990. Bijna alle sectoren en doelstellingen hebben tot deze langetermijndaling bijgedragen. Het aandeel van de steun voor landbouw en visserij en het spoorwegvervoer is constant gebleven, terwijl het steunpercentage voor de be- en verwerkende industrie vrij sterk is gedaald. Daarentegen is het aandeel van de steun voor de dienstverlenende sectoren gestegen; het betreft één regionale steunregeling ten behoeve van het eiland Madeira die in 1999 ongeveer 38% van de overheidssteun uitmaakte.
10.2.14 Zweden
Het steunpeil in Zweden is sinds 1995 met circa 20% gedaald, waarbij de grootste afname in absolute termen werd geregistreerd in de steun voor het spoorwegvervoer. De steunbedragen voor landbouw en visserij zijn geleidelijk gestegen. Tevens is sinds 1995 een toename geconstateerd in de steun voor de be- en verwerkende industrie, ondanks de vermindering van de regionale steun. De grootste verschillen zijn waargenomen in de steun voor milieubescherming en, sinds kort, energiebesparing. De steun voor andere dienstensectoren dan het spoorwegvervoer is sinds 1995 verhoogd. Als het gaat om het aandeel van de totale steun, is het steunpercentage voor landbouw en visserij en de be- en verwerkende industrie toegenomen, terwijl het aandeel voor de dienstverlenende sectoren is teruggelopen. Niettemin was het aandeel van de steun voor het spoorwegvervoer in 1999 nog steeds groot, namelijk 47%.
10.2.15 Verenigd Koninkrijk
De totale omvang van de steun ligt in 1999 iets lager dan in 1990. Gedurende deze tien jaar is de steun aan de landbouw tamelijk stabiel gebleven, met een tijdelijke verhoging in 1996 en 1997 wegens de BSE-crisis. De steun aan de visserij is geleidelijk toegenomen, terwijl het peil van de steun aan de be- en verwerkende industrie in 1999 meer dan de helft van dat in 1990 bedraagt. De steun aan het spoorwegvervoer bereikte in 1996 zijn hoogtepunt en ligt, ondanks de daling die vervolgens plaatsvond, in 1999 nog steeds boven het niveau van 1990. In de tien jaar is de specifieke steun voor diverse diensten licht afgenomen. Het aandeel van de steun voor landbouw en visserij is relatief stabiel gebleven, terwijl het steunpercentage voor de be- en verwerkende industrie aanzienlijk is gedaald. In 1999 maakte de steun aan het spoorwegvervoer zo'n 47% van alle overheidssteun uit, wat ten opzichte van 1990 een sterke toename betekent.
10.2.16 Europese Unie
Uit de verschillen in de trends en patronen van de steun die elk van de bovengenoemde lidstaten heeft toegekend, blijkt hoe hun economische behoeften in het afgelopen decennium zijn veranderd. Alles tezamen genomen zijn de verschillen op EU-niveau beduidend minder groot. Gedurende de tien jaar waarin de omvang van de steun daalde van 100 miljard EUR tot minder dan 80 miljard EUR is het aandeel van de steun voor de landbouw gestegen van iets meer dan 10% tot rond 20%. Er is ook een toename waargenomen in het aandeel van de steun voor het spoorwegvervoer. De steun aan de be- en verwerkende industrie die in 1990 bijna 50% van alle steun voor zijn rekening nam, is teruggelopen tot minder dan 30% in 1999. Het aandeel van de specifieke steun voor de dienstensector is eveneens gedaald.
188. Ter voltooiing van deze analyse wordt de overheidssteun per lidstaat en op EU-niveau weergegeven als percentage van het respectieve BBP (figuur 15). De ratio steun / BBP in de EU als geheel is geleidelijk gedaald en ook in 12 lidstaten is een duidelijke neerwaartse tendens zichtbaar.
Figuur 15 Totale overheidssteun op nationaal en EU-niveau als percentage van het nationale BBP en het BBP van de EU
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
DEEL XI - DIENSTEN - VERANDERENDE PATRONEN IN OVERHEIDSSTEUN
189. De Europese Unie is een diensteneconomie. De commerciële dienstverlening neemt een groot deel van het totale BBP voor zijn rekening en dit percentage ligt nog hoger wanneer maatschappelijke en openbare diensten worden meegerekend. Alvorens in te gaan op het belang van overheidssteun voor de dienstensector, is het derhalve noodzakelijk een beter begrip te krijgen van de wijze waarop de steun aan deze sectoren zich heeft ontwikkeld. Hiertoe zijn in dit en in andere recente overzichten reeds gegevens opgenomen over diverse sectoren die buiten de be- en verwerkende industrie vallen, zoals toerisme, media en cultuur. Bovendien werd de lidstaten in 2000 gevraagd in kaart te brengen hoeveel steun via belangrijke regelingen aan de dienstverlening wordt toegekend. Hieronder staan de voorlopige resultaten vermeld van de informatie die onlangs door drie lidstaten is verstrekt.
190. In Ierland bleek uit een voorlopige analyse dat het aandeel van de steun voor de dienstensector via bepaalde horizontale en regionale steunregelingen in 1999 relatief laag was. Het aandeel van de steun voor diensten via O&O-, MKB-, regionale en opleidingssteunregelingen bedroeg circa 10,6% van de steun aan de be- en verwerkende industrie.
191. In Finland werden alle MKB-regelingen geanalyseerd alsmede alle regionale regelingen, die 83% van de totale regionale steun uitmaakten. De conclusie was dat in 1999 het aandeel van de steun voor de dienstensector respectievelijk 4% en 4,8% van de totale steun voor de be- en verwerkende industrie vormde.
192. In Zweden werd bij een eerste analyse naar een beperkt aantal MKB- en regionale regelingen gekeken. In alle gevallen bleek dat in 1998 en 1999 de verhouding tussen de steun aan de be- en verwerkende industrie en de dienstensector circa 70/30% was. De steun voor dienstverlening zou derhalve ongeveer 11% van de totale steun aan de be- en verwerkende industrie vertegenwoordigen. Het is te vroeg om met enige zekerheid te zeggen of deze ratio naar alle regionale en MKB-regelingen kan worden geëxtrapoleerd. Nader onderzoek is nodig om erachter te komen of de dienstensector in Zweden minder van overheidssteun afhankelijk is dan de be- en verwerkende industrie.
BIJLAGEN
BIJLAGE I
TechniSCHE BIJLAGE
In deze bijlage wordt een overzicht gegeven van de methoden en bronnen waarvan bij het opstellen van dit overzicht over de overheidssteun is uitgegaan, met name wat betreft:
1. Reikwijdte van de studie - Niet behandelde gebieden
2. Categorieën, vormen en doelstellingen van de steunverlening
3. Aard en herkomst van de gegevens en methoden voor het bepalen van het steunbestanddeel
4. Specifieke problemen
- onderzoek en ontwikkeling (O&O)
1. Reikwijdte van de studie - Niet behandelde gebieden
193. In deze technische bijlage is aangegeven welke methoden en statistische technieken werden gebruikt. Deze bijlage is een bijwerking van de voor het vorige overzicht gehanteerde technische bijlage.
In het overzicht is de aandacht vooral uitgegaan naar overheidssteun voor ondernemingen, als bedoeld in artikel 87 van het EG-Verdrag en artikel 95 van het EGKS-Verdrag. Algemene steunmaatregelen zijn dan ook niet in de cijfergegevens verwerkt.
194. De volgende maatregelen of gebieden zijn buiten beschouwing gelaten:
194.1. Steun die niet aan ondernemingen wordt uitgekeerd
- steun voor huishoudens
- steun voor gehandicapten
- steun voor infrastructuur
- steun voor onderwijsinstellingen, ziekenhuizen, volkshuisvesting
- steun voor openbare instellingen voor beroepsopleiding
- rechtstreekse steun aan ontwikkelingslanden
194.2. Algemene en andere maatregelen
- verschillen tussen de diverse belastingstelsels en algemene socialezekerheidsstelsels in de lidstaten (afschrijving, tekorten sociale zekerheid, enz.)
- quota, overheidsopdrachten, afzetbeperkingen, technische normen
- belastingregelingen waarbij rekening is gehouden met de specifieke aard van sommige economische activiteiten (coöperaties, eigenaren/exploitanten, zelfstandigen, enz) i
- algemene BTW-verlaging (bijvoorbeeld voor levensmiddelen in het Verenigd Koninkrijk)
194.3. Door supranationale en multinationale organisaties toegekende steun
- communautaire fondsen (EFRO, EOGFL, enz.)
- financiering door EIB en EBWO
- steun ten behoeve van het Europees Ruimte-Agentschap
194.4. Afzonderlijke steunregelingen
- steun voor defensie
- steun voor openbare werken
2. Categorieën, vormen en doelstellingen van de steunverlening
195. Categorieën steunmaatregelen
Iedere steunmaatregel brengt een uitgave of een verlies aan inkomsten voor de overheid mee en levert de begunstigde financieel voordeel. Hoe groot het steunbestanddeel is, m.a.w. hoeveel financieel voordeel de begunstigde effectief uit het overgedragen nominaal bedrag haalt, hangt in ruime mate af van de vorm waarin de steun wordt toegekend. Er wordt met vier categorieën steunmaatregelen gewerkt. Iedere categorie wordt aangeduid met een letter (A, B, C of D), gevolgd door een cijfer 1 of 2, naargelang de steun wordt gefinancierd uit begrotingsmiddelen (steun uit de begroting van de centrale overheid) of via belastingfaciliteiten (in het kader van het belastingstelsel), en de letter A indien het steunbestanddeel bekend is. Zo wordt bijvoorbeeld met C1A verwezen naar het steunbestanddeel (A) van een zachte lening (C1).
196. Groep A (A1 + A2)
196.1. Deze eerste categorie (A) betreft maatregelen waarbij de steun volledig aan de begunstigde wordt overgedragen. Het steunbestanddeel is m.a.w. gelijk aan de nominale waarde van de steun. De steunmaatregelen in deze eerste categorie zijn verder onderverdeeld in twee groepen, naargelang de steun wordt gefinancierd uit begrotingsmiddelen (A1) of via het belasting- of het socialezekerheidsstelsel (A2)
196.2. Overzicht van de steunmaatregelen van de categorieën A1 en A2
- subsidies
- rentesubsidies die rechtstreeks aan de begunstigde ten goede komen
- belastingkredieten en andere belastingmaatregelen waarbij het voordeel niet afhankelijk is van de verschuldigde belasting (in gevallen waarin het belastingkrediet hoger is dan de verschuldigde belastingsom, wordt het verschil terugbetaald)
- belastingaftrek, vrijstellingen en tariefverlagingen waarbij het voordeel afhankelijk is van de vraag of er belasting verschuldigd is
- verlaging van de socialezekerheidsbijdragen
- met subsidie gelijk te stellen maatregelen, zoals de verkoop of verhuring van overheidsterreinen en -eigendom beneden de marktprijs
197. Groep B1
197.1. Uitgemaakt moet worden of de overdracht van financiële middelen door de overheid in de vorm van deelneming in het bedrijfskapitaal een vorm van steun aan de begunstigde is, dan wel een commerciële handeling van de overheid die in dezen optreedt als een particuliere investeerder onder normale marktomstandigheden. Daarom zijn de uiteenlopende vormen van kapitaalparticipatie niet in de eerste categorie opgenomen, maar ondergebracht in de afzonderlijke categorie B1.
197.2. Overzicht van de steunmaatregelen van categorie B1
- deelneming in het bedrijfskapitaal, ongeacht in welke vorm (inclusief omzetting van schuld)
198. Groep C (C1 + C2)
198.1. De derde categorie steunmaatregelen (categorie C) bestaat uit de overdracht van financiële middelen waarin het steunbestanddeel overeenkomt met de bedragen aan rente die de begunstigde bespaart gedurende de periode waarin hij over het overgedragen kapitaal beschikt. De overdracht van financiële middelen kan de vorm aannemen van een zachte lening (C1) of belastingfaciliteiten (C2). Het steunbestanddeel (C1A/C2A) ligt in deze categorie veel lager dan de nominale waarde van de steun.
198.2. Overzicht van de steunmaatregelen van de categorieën C1 en C2
- zachte leningen uit zowel openbare als particuliere middelen (rentesubsidies zijn opgenomen onder A1)
- participatieleningen uit openbare of particuliere middelen
- voorschotten, die kunnen worden teruggevorderd indien de onderneming succes oplevert
- belastingfaciliteiten (reserves, normale of versnelde afschrijving, enz.)
199. Groep D1
199.1. In de laatste categorie (D1) zijn de steunmaatregelen opgenomen die worden verleend in de vorm van in nominale bedragen uitgedrukte garanties. Het steunbestanddeel (D1A) is gewoonlijk aanzienlijk lager dan de nominale bedragen; dit steunbestanddeel stemt immers overeen met het voordeel dat de ontvanger geniet, kosteloos of - bij betaling van een risicopremie - beneden het markttarief. Indien in het kader van de garantieregeling echter verliezen worden gemaakt, dan valt het totale verlies, exclusief eventuele premies, onder D1A, omdat dit verlies kan worden beschouwd als een definitieve kapitaaloverdracht aan de ontvanger. De nominale bedragen van deze garanties zijn onder D1 opgenomen om een indicatie te geven van de omvang van de latente verplichting.
199.2. Overzicht van de steunmaatregelen van categorie D1
- in het kader van garantieregelingen gedekte bedragen (D1)
- verliezen als gevolg van garantieregelingen, minus de betaalde premies (D1A)
200. Doelstellingen van de steun
De steunregelingen worden op basis van hun respectieve sector of doelstelling onderverdeeld:
1. Landbouw en visserij
- 1.1. Landbouw
- 1.2. Visserij
2. Be- en verwerkende industrie / Diensten
- 2.1. Horizontale doelstellingen
- Onderzoek en ontwikkeling
- Milieu
- Midden- en kleinbedrijf
- Handel
- Energiebesparing
- Redding en herstructurering
- Werkgelegenheid
- Opleiding
- Overige doelstellingen
- 2.2. Specifieke sectoren
- Staalindustrie
- Scheepsbouw
- Overige sectoren van de be- en verwerkende industrie
- Steenkoolindustrie
- Vervoer (spoorwegen, luchtvaart, binnenscheepvaart, zeevervoer, wegvervoer en gecombineerd vervoer)
- Financiële diensten
- Toerisme, media, cultuur
3. Regionale steun
- 3.1. Regio's onder artikel 87(3)a
- 3.2. Regio's onder artikel 87(3)c
201. Overzicht van de regio's onder artikel 87(3)(a), geldig tot 31/12/1999 i
Lidstaat // Regio's
Griekenland | alle |
Ierland | alle |
Portugal | alle |
Oostenrijk // Burgenland
Duitsland | Berlijn (oostelijke |
// Brandenburg
// Mecklenburg-Voor-Pommeren
// Saksen
// Saksen-Anhalt
// Thüringen
Spanje // Galicië
// Asturië
// Cantabrië
// Kastilië-Leon
// Kastilië-La Mancha
// Extremadura
// Comunidad Valenciana
// Andalusië
// Murcia
// Ceuta y Melilla
// Canarische Eilanden
Frankrijk // Guadeloupe
// Martinique
// Guyana
// Réunion
Italië // Campanië
// Sicilië
// Sardinië
// Puglia
// Basilicata
// Calabrië
Verenigd Koninkrijk // Noord-Ierland
3. Aard en herkomst van de gegevens en methoden voor het bepalen van het steunbestanddeel
202. In het algemeen hebben de cijfers betrekking op de daadwerkelijke uitgaven (of, in geval van belastinguitgaven, op de daadwerkelijke inkomstenderving). i Waar dit niet mogelijk was, werden, na overleg met de betrokken lidstaten, begrotingskredieten gebruikt of de bedragen die in planningprogramma's werden genoemd. Indien dergelijke gegevens niet beschikbaar waren, zijn (tenzij anders aangegeven) de cijfers uit vorige jaren geëxtrapoleerd.
202.1. Alle verzamelde gegevens zijn uitgedrukt in nationale valuta en in euro omgerekend aan de hand van de koers van 1998.
In dit overzicht is gebruik gemaakt van de volgende statistische gegevens uit de NEWCHRONOS-databank van EUROSTAT:
- bruto binnenlands product (BBP) tegen marktprijzen
- impliciete deflator van het BBP
- totale overheidsuitgaven
- bruto toegevoegde waarde tegen marktprijzen van nijverheidsproducten en binnenlands vervoer
- beroepsbevolking, totale werkgelegenheid
- werkgelegenheid per bedrijfstak voor nijverheidsproducten en steenkool
Voor de visserijsector is de bruto toegevoegde waarde berekend aan de hand van de aanvoer en de gemiddelde prijzen.
Een beperkt deel van de niet-beschikbare gegevens is aangevuld met statistische gegevens uit de door het Directoraat-generaal voor economische en financiële zaken (DG ECFIN) van de Commissie beheerde AMECO-databank.
202.2. De cijfergegevens die de diensten van de Commissie ieder voor hun sector hebben verstrekt, worden nader toegelicht in het onderstaande.
Voor de landbouw moeten de lidstaten de Commissie gegevens verstrekken over alle nationale en subnationale steun, teneinde te voldoen aan de verslagleggingsverplichtingen ten behoeve van de OESO en de WTO. De cijfers hebben betrekking op directe betalingen, vermindering van de kosten van productiemiddelen en algemene diensten, alsmede middelen die het multifunctionele karakter van de landbouw ondersteunen. Ook opgenomen zijn gegevens over steun voor de schepping en het behoud van arbeidsplaatsen in plattelandsgebieden, programma's inzake milieubescherming in de landbouw die een evenwichtig gebruik van land en het behoud en de vernieuwing van natuurlijke hulpbronnen bevorderen, evenals bepaalde socialezekerheidsprogramma's en buitengewone steun in verband met de BSE-crisis.
Voor de visserij zijn de gegevens verstrekt overeenkomstig de procedure die is ingesteld bij de resolutie van de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de 306e zitting van de Raad op 2 oktober 1974 bijeen. Toen dit verslag werd opgesteld, waren voor België, Denemarken, Griekenland, Spanje, Finland, Italië, Portugal, Zweden en het Verenigd Koninkrijk gegevens over 1999 beschikbaar.
Voor steenkool is uitgegaan van de cijfers die door de lidstaten zijn verstrekt overeenkomstig de Beschikkingen 528/76/EGKS en 3632/93/EGKS van de Commissie; hiervan is een overzicht opgenomen in de jaarlijkse mededeling van de Commissie aan de Raad inzake steun in deze sector. Deze cijfers zijn uitgesplitst naar steunmaatregelen met betrekking tot de lopende productie en niet voor de lopende productie bestemde steun (d.w.z. bijzondere maatregelen op het gebied van de sociale zekerheid voor mijnwerkers en steun in verband met lasten uit het verleden).
Voor het spoorwegvervoer is gewerkt met de gegevens die door de lidstaten zijn verstrekt. Veruit de meeste bedragen hoeven niet vooraf te worden aangemeld. Daarnaast wordt ook apart melding gemaakt van de steun voor spoorwegondernemingen in het kader van Verordening nr. 1191/69 van de Raad, zoals gewijzigd door Verordening nr. 1893/91 voor het nakomen van openbaredienstverplichtingen.
202.3. Be- en verwerkende industrie
De cijfers over de steunmaatregelen voor de be- en verwerkende industrie zijn vrijwel uitsluitend door de lidstaten overgelegd overeenkomstig de procedure van de geharmoniseerde jaarverslagen. Deze is uiteengezet in de brief van de Commissie van 22 februari 1994 aan de lidstaten en bijgewerkt in haar brief van 2 augustus 1995. Verder zijn de gegevens getoetst aan de beschikkingen van de Commissie, publicaties van de lidstaten inzake de toekenning van steun, nationale rekeningen, ontwerpbegrotingen en andere beschikbare informatiebronnen.
202.4. Staal en scheepsbouw
De in dit overzicht opgenomen cijfers zijn ontleend aan de toezichtsverslagen die de Commissie ten behoeve van de Raad heeft opgesteld.
202.5. Methoden voor het bepalen van het steunbestanddeel
202.5.1. Groep A - waar A1A subsidies & rentesubsidies behelst en A2A belastingverlaging, socialelastenverlichting, enz.
Het is niet nodig het steunbestanddeel te berekenen, omdat de steun gelijk is aan de subsidie of het subsidie-equivalent.
202.5.2. Groep B - participaties (inclusief schuldomzetting)
Overeenkomstig het vaste beleid van de Commissie vormt een dergelijke maatregel steun indien een particuliere investeerder zich onder normale marktomstandigheden niet aan een dergelijke investering zou wagen. Zie hierover de mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EEG-Verdrag en van artikel 5 van Richtlijn 80/724/EEG op openbare bedrijven in de industriesector, PB C 307 van 13 november 1993, blz. 3. Voor deze methode wordt een berekening gemaakt van het financiële voordeel voor de begunstigde.
202.5.3. Groep C - waar C1 zachte leningen en C2 belastingfaciliteiten behelst
De steunbestanddelen (C1A/C2A) in deze categorie liggen veel lager dan de kapitaalwaarde van de steun. Vanaf 1995 wordt, ingeval een lidstaat geen gegevens verstrekt over de steunbestanddelen, 15% van het totale bedrag van de door de regering verstrekte lening als steunbestanddeel aangemerkt, terwijl voorheen 33% in aanmerking werd genomen. Deze neerwaartse aanpassing wordt verklaard door het lagere peil van het steunbestanddeel als gevolg van de meestal lagere rente in de lidstaten, ten opzichte van eerdere verslagperioden.
Deelde een lidstaat voor terugvorderbare voorschotten het terugbetalingspercentage niet mee, dan werd uitgegaan van een steunbestanddeel van 90%, omdat het terugbetalingspercentage gemiddeld zeer laag blijkt te zijn.
202.5.4. Groep D - garanties
Het steunbestanddeel (D1A) ligt veel lager dan de gegarandeerde kapitaalwaarde. Is er geen informatie over het exacte bedrag van het steunbestanddeel beschikbaar, dan worden de verliezen voor de overheid genoemd als een benadering van het steunbestanddeel. Wanneer de informatie van de lidstaat enkel cijfers bevat over de gegarandeerde kapitaalwaarde, dan geldt 10% van dit bedrag als steunbestanddeel.
4. Specifieke problemen
203. Onderzoek en ontwikkeling (O&O)
203.1. O&O-aanbestedingscontracten
Aanbestedingscontracten voor onderzoek en ontwikkeling blijken geen overheidssteun te bevatten. Bovendien is het niet mogelijk om, op basis van de gebruikte informatiebronnen, specifiek voor militaire doeleinden gesloten O&O-contracten te onderscheiden, noch de invloed van dergelijke contracten op de markt te beoordelen i.
203.2. Onderzoek voor rekening van de overheid
Er zijn geen cijfers opgenomen betreffende het steunbestanddeel van de uitgaven van de overheid voor onderzoekswerk van overheidsinstellingen of openbare onderzoeksinstellingen of van instellingen voor hoger onderwijs. Financiering door de overheid van O&O-activiteiten van openbare hoger-onderwijsinstellingen of openbare onderzoekscentra zonder winstoogmerk valt normaal gesproken niet onder artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag i.
203.3. Kernenergie
Volgens de Commissie is er aan de kernenergiesector geen steun toegekend die niet is aangemeld. De lidstaten steunen de sector kernenergie via hun overheidsbedrijven of via financiering van O&O-werkzaamheden (voornamelijk via O&O-aanbestedingscontracten en onderzoek voor rekening van de overheid). Deze financiering is slechts gedeeltelijk in de cijfers voor O&O opgenomen. Derhalve is het heel goed mogelijk dat de bedragen voor kernenergie te laag zijn geraamd. De steun aan de energiesector wordt geëvalueerd, met name in de context van de liberalisering en de daarmee gepaard gaande herstructureringskosten.
BIJLAGE II
StatistiSCHE BIJLAGE
Tabel A1 | Overheidssteun aan de be- en verwerkende |
Tabel A2 | Overheidssteun aan de be- en verwerkende |
Tabel A3 | Overheidssteun aan de be- en verwerkende |
Tabel A4 | Overheidssteun voor de nieuwe Duitse |
Tabel A5/1-15 // Totale overheidssteun - jaarlijks gemiddelde in 1997-1999 per lidstaat, tegen constante prijzen en euro
Tabel A5/16 // Totale overheidssteun - jaarlijks gemiddelde in 1997-1999 in de EU, tegen constante prijzen en euro
Tabel A6/1-15 // Totale jaarlijkse overheidssteun in 1995-1999 per lidstaat, tegen constante prijzen en euro
Tabel A6/16 // Totale jaarlijkse overheidssteun in 1995-1999 in de EU, tegen constante prijzen en euro
Tabel A1
Overheidssteun aan de be- en verwerkende industrie tegen actuele prijzen 1995-1999
In miljoen nationale munt (miljard voor Italië)
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
Tabel A2
Overheidssteun aan de be- en verwerkende industrie tegen actuele prijzen 1995-1999
miljoen euro
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
Tabel A3
Overheidssteun aan de be- en verwerkende industrie tegen constante prijzen 1995-1999
miljoen euro
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
Tabel A4
Overheidssteun voor de nieuwe Duitse deelstaten - jaargemiddelde 1997-1999
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
In de periode 1997-1999 is in totaal gemiddeld 6.896 miljoen EUR per jaar bijstand verstrekt aan de nieuwe Duitse deelstaten. Dit is 70% van alle Duitse steun voor de be- en verwerkende industrie, die sinds 1993 aan het dalen is, inclusief de Treuhand-steun van gemiddeld 2.179 EUR per jaar.
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
OOSTENRIJK
Tabel A6/1 Totale overheidssteun 1995 - 1999
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
BELGIË
Tabel A6/2 Totale overheidssteun 1995 - 1999
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
DENEMARKEN
Tabel A6/3 Totale overheidssteun 1995 - 1999
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
DUITSLAND
Tabel A6/4 Totale overheidssteun 1995 - 1999
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
GRIEKENLAND
Tabel A6/5 Totale overheidssteun 1995 - 1999
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
SPANJE
Tabel A6/6 Totale overheidssteun 1995 - 1999
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
FINLAND
Tabel A6/7 Totale overheidssteun 1995 - 1999
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
FRANKRIJK
Tabel A6/8 Totale overheidssteun 1995 - 1999
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
IERLAND
Tabel A6/9 Totale overheidssteun 1995 - 1999
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
ITALIË
Tabel A6/10 Totale overheidssteun 1995 - 1999
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
LUXEMBURG
Tabel A6/11 Totale overheidssteun 1995 - 1999
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
NEDERLAND
Tabel A6/12 Totale overheidssteun 1995 - 1999
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
PORTUGAL
Tabel A6/13 Totale overheidssteun 1995 - 1999
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
ZWEDEN
Tabel A6/14 Totale overheidssteun 1995 - 1999
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
VERENIGD KONINKRIJK
Tabel A6/15 Totale overheidssteun 1995 - 1999
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
EUROPESE UNIE
Tabel A6/16 Totale overheidssteun 1995 - 1999
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
BIJLAGE III
COMMUNAUTAIRE FONDSEN EN INSTRUMENTEN
1. Communautaire fondsen, instrumenten en programma's en EGKS-maatregelen
Deze bijlage bevat tabellen met gegevens over de via de voornaamste communautaire en EGKS-maatregelen in de periode 1995-1999 verleende steun. De uit het EFRO verleende communautaire steun voor algemene infrastructuur, de steun voor het buitenlands beleid en de administratieve kosten van de instellingen blijven hier buiten beschouwing.
Aangezien de eerder in dit overzicht beschreven economische gevolgen van steunmaatregelen van de lidstaten (d.w.z. steun die wordt gefinancierd uit de nationale begroting of via het belastingstelsel) en van communautaire steunmaatregelen niet noodzakelijkerwijs hetzelfde zijn, kunnen beide soorten steunmaatregelen niet altijd rechtstreeks met elkaar worden vergeleken. In de landbouwsector zouden vergelijkingen bijvoorbeeld tot verkeerde conclusies kunnen leiden, omdat de begunstigden van communautaire steunmaatregelen meestal geen ondernemingen zijn. Wat de vergelijking tussen de verschillende lidstaten onderling betreft, profiteren alle marktdeelnemers in de Unie van de communautaire steun, ongeacht waar de uitgaven (exportrestituties of interventieaankopen) zijn verricht. Wat de vergelijking tussen communautaire en nationale uitgaven betreft, worden de uitgaven door de Unie evenwel sterk beïnvloed door de verschillen tussen de schommelende wereldprijzen en de communautaire prijzen voor landbouwproducten, hetgeen niet het geval is voor de meeste nationale uitgaven.
De totale bij de Commissie aangemelde en door de Commissie goedgekeurde steun, die sinds 1988 - toen het eerste overzicht van de overheidssteun werd gepubliceerd - geleidelijk in omvang is afgenomen, daalde in 1998 voor het eerst onder het niveau van de eigen begroting van de Gemeenschap.
Hieronder volgt een korte beschrijving van de voornaamste EGKS-maatregelen en communautaire fondsen, instrumenten en programma's, die samen ongeveer twee derde van de communautaire begroting uitmaken. Nadere informatie is te vinden in de desbetreffende jaarverslagen van de Commissie (zie punt 5).
Structurele maatregelen
In juli 1993 vond de tweede hervorming van de Structuurfondsen (EOGFL-Oriëntatie, EFRO, Sociaal Fonds, FIOV) plaats. Overeenkomstig de conclusies van de Europese Raad te Edinburgh werden de middelen van de Structuurfondsen voor de vier lidstaten die voor bijstand uit het Cohesiefonds in aanmerking kwamen (Griekenland, Spanje, Ierland en Portugal), voor de periode 1992-1999 verdubbeld en de totale middelen voor de Structuurfondsen over de periode 1994-1999 verhoogd tot 141.471 miljoen EUR (in prijzen van 1992). Tevens trad in 1994 een nieuw instrument in werking, het FIOV, dat moest dienen voor ondersteuning van de herstructurering van de visserijsector.
Het voorstel van de Commissie voor regelgeving inzake de Structuurfondsen voor de periode 2000-2006 is nu aangenomen. Het voorstel bevat een gedetailleerde beschrijving van de richtsnoeren die de Commissie heeft aangekondigd in haar in juli 1997 gepresenteerde strategische nota Agenda 2000 - voor een sterkere en grotere Unie. De voorgestelde hervorming van de Structuurfondsen is gericht op drie prioriteiten: sterkere concentratie van de steun, decentralisatie en vereenvoudiging van de tenuitvoerlegging van de Structuurfondsen, en bevordering van de doelmatigheid van en controle op deze fondsen.
- EOGFL-Garantie
Uit de garantieafdeling van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL) worden in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) en een aantal andere landbouwmaatregelen markt- en prijsondersteunende maatregelen gefinancierd. De landbouw vormt de voornaamste sector wat betreft begrotingsuitgaven (in 1999 40.440 miljoen EUR, ofwel 49% van de algemene begroting van de Europese Unie).
Het GLB vormde vanaf de invoering tot 1992 een eenvoudig, algemeen systeem voor de ondersteuning van de voornaamste landbouwsectoren, waarvoor gemeenschappelijke marktordeningen werden ingesteld. In de meeste gevallen bood het wettelijk kader voor deze marktordeningen indirect inkomenssteun aan de producenten door handhaving van de marktprijzen via:
- bescherming van de buitengrenzen van de Gemeenschap (drempelprijzen en andere minimumprijzen voor importproducten, evenals verschillende invoerheffingen voor producten van buiten de Gemeenschap, die in het algemeen tegen een veel lagere (wereld)prijs te koop werden aangeboden);
- betaling van exportrestituties voor naar derde landen uitgevoerde producten teneinde het verschil tussen de communautaire en de - doorgaans lagere - externe marktprijs te verkleinen; en
- openbare opslag, waarbij de Gemeenschap overschotten opkoopt tegen een vooraf bepaalde interventieprijs en daarmee een minimumprijs vaststelt.
Vanwege het ontbreken van zelfvoorziening bleek dit ondersteuningssysteem minder ingewikkeld en lastig dan een systeem van directe steunverlening aan producenten, omdat betalingen alleen werden verricht aan handelaren die hun producten tegen de interventieprijs exporteerden of verkochten, m.a.w. voor dat deel van de totale productie dat in de Gemeenschap niet tegen de marktprijs kon worden verkocht. Als alle producten op de interne markt konden worden afgezet tegen een hogere prijs dan de interventieprijs, hoefden de autoriteiten zelfs helemaal niet te interveniëren en niets te restitueren.
De begrotingscrisis van 1983-1986 (toen de uitgaven via het EOGFL-garantiefonds, nadat ze waren gestegen van 3.927 miljoen EUR in 1973 tot 15.786 miljoen EUR in 1983, met 40% toenamen tot 22.119 miljoen EUR in 1986) werd veroorzaakt door het verschil tussen de afname en het aanbod van landbouwproducten, dat steeds verder toenam onder invloed van de modernisering en technologische vooruitgang, maar ook door de toetreding van zes nieuwe lidstaten en de ontwikkeling van nieuwe gemeenschappelijke marktordeningen. De crisis noopte tot invoering van stabiliseringsmechanismen en maakte een einde aan de onbeperkte steun aan de voornaamste landbouwsectoren.
De in 1992 doorgevoerde hervorming van het landbouwbeleid vormde een belangrijk keerpunt wat het soort steun betreft dat uit het EOGFL-garantiefonds wordt gefinancierd: ten dele werd de steun in bepaalde belangrijke sectoren (graan en rundvlees) niet langer gekoppeld aan de productie. De traditionele marktondersteunende maatregelen werden versoepeld door de verlaging van de institutionele prijzen, waardoor de prijzen op de interne markt daalden. Ter compensatie werden directe betalingen verricht aan producenten - tot een bepaald plafond - naargelang de oppervlakte van het bewerkte land of de veestapel. Daarnaast werden begeleidende maatregelen (bebossing, vervroegde pensionering en milieumaatregelen) ingevoerd; deze maatregelen worden gefinancierd uit het EOGFL-garantiefonds.
De besluitvorming in het kader van Agenda 2000 is erop gericht de in 1992 in gang gezette hervormingen na 1999 voort te zetten en te versterken. De toetreding van nieuwe lidstaten met een beperkte welvaart maar een vrij grote landbouwsector, gecombineerd met de noodzaak om het concurrentievermogen van de Europese landbouw te versterken (vooral wat de akkerbouw en veeteelt betreft), alleen al in reactie op de druk van de handelspartners van de Gemeenschap binnen de Wereldhandelsorganisatie, maakt het dringend noodzakelijk om de traditionele steun (met name exportrestituties en interventieaankopen) te verminderen door verdere prijsverlaging, waarvoor de producenten wederom op een of andere manier moeten worden gecompenseerd in de vorm van directe betalingen. Tot slot zullen, overeenkomstig de in 1992 ingevoerde begeleidende maatregelen, alle maatregelen inzake plattelandsontwikkeling die niet onder de doelstelling-1-programma's vallen, worden ondergebracht in één afzonderlijke kaderregeling en uit het EOGFL-garantiefonds worden gefinancierd. Dit laatste versterkt het multifunctionele karakter van de landbouw en van de financiering van deze sector uit het EOGFL-garantiefonds.
- EOGFL-Oriëntatie
Uit de EOGFL-Oriëntatie wordt in het kader van programma's die in samenwerking met de lidstaten en de regionale autoriteiten zijn opgesteld, medefinanciering verstrekt voor structurele maatregelen met het oog op:
- versterking en reorganisatie van de land- en bosbouwstructuren, met inbegrip van de structuren voor de verwerking en de afzet van de producten;
- compensatie van de gevolgen van de natuurlijke belemmeringen voor de landbouw;
- reconversie van de landbouwproductie en ontwikkeling van aanvullende activiteiten voor landbouwers; en
- ontwikkeling van de sociale structuur van de plattelandsgebieden en behoud van de natuurlijke hulpbronnen.
De maatregelen die worden medegefinancierd in gebieden van de doelstellingen 1 en 5b, hebben voornamelijk betrekking op:
- omschakeling, diversificatie, heroriëntatie en aanpassing van het productiepotentieel van de landbouw;
- verkoopbevordering, kwaliteitskeurmerken en investeringen ten behoeve van plaatselijke of regionale producten van land- en bosbouw van hoge kwaliteit;
- ontwikkeling van structuren en infrastructuren op het platteland;
- maatregelen voor diversificatie, met name om landbouwers de mogelijkheid te bieden verscheidene activiteiten te combineren;
- de vernieuwing en ontwikkeling van het dorp, alsmede bescherming en instandhouding van het landelijke erfgoed;
- aanmoediging van investeringen in de toeristische en ambachtelijke sector;
- invoering van adequate instrumenten ter voorkoming van natuurrampen (vooral in de regio's van doelstelling 1) en herstel van door natuurrampen getroffen productiepotentieel van landbouw en bosbouw;
- irrigatie, milieubescherming en herstel van landschappen;
- optimale benutting van bossen; en
- ontwikkeling van voorlichting en beroepsopleiding inzake bosbouw en landbouw.
- FIOV
Structurele bijstand voor de visserijsector werd voor de eerste keer verleend in 1971, toen besloten werd middelen van de afdeling Oriëntatie van het EOGFL te gebruiken voor het aanmoedigen van de bouw en modernisering van vissersvaartuigen voor kustvisserij en visserij op volle zee, alsmede het bevorderen van de verwerking en de afzet van vis. In 1978 werden de oorspronkelijke regels vervangen door een reeks jaarlijkse voorlopige maatregelen, waarvan het toepassingsgebied werd uitgebreid tot de herstructurering van de kustvisserijvloot en de ontwikkeling van de aquacultuur.
In 1983 werd een systeem van meerjarenprogramma's ingevoerd dat gebaseerd was op regelingen waardoor voor de herstructurering van de sector en de omschakeling van de visserijactiviteiten steun kon worden toegekend. In 1986 leidde de noodzaak deze benadering te versterken ertoe dat de hele reeks structuurmaatregelen voor modernisering van de vissersvloot en aquacultuur werd samengebracht binnen één enkel regelgevend kader.
De maatregelen ter ondersteuning van de verwerking en de afzet van visserijproducten gingen uit van een andere bron, die gedeeld werd met het structuurbeleid voor verwerking en afzet van landbouwproducten. Gedurende lange tijd werden de verwerking en de afzet van beide groepen producten geregeld door een en dezelfde verordening. Om met de specifieke behoeften van de visserijsector echter beter rekening te houden, werden in 1989 de twee takken gesplitst; bijstand voor verwerking en afzet van visserijproducten valt sindsdien onder specifieke regelgeving, die van toen af ingebouwd was in de communautaire Structuurfondsen.
In 1993 werden de structuurelementen van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) grondig onderzocht en werden drie belangrijke veranderingen ingevoerd. Hierdoor werd gezorgd voor meer samenhang tussen de verschillende aspecten van het beleid, kon aan de scheiding tussen het GVB en de overige communautaire activiteiten een einde worden gemaakt, en kon rekening worden gehouden met de veranderingen binnen de sector. De structuurmaatregelen van het GVB werden binnen het communautaire systeem van de Structuurfondsen opgenomen toen deze werden hervormd en samengebracht in één fonds, dat de naam kreeg van Financieringsinstrument voor de oriëntatie van de visserij (FIOV). Dit instrument diende twee doelen: bijdragen tot de doelstellingen van het GVB en de economische en sociale samenhang versterken. Via het FIOV werden middelen beschikbaar gesteld voor structurele maatregelen met betrekking tot de vangst, afzet en verwerking van vis en de aquacultuur, de ontwikkeling van beschermde gebieden in de kustwateren en de ontwikkeling van havenfaciliteiten. Modernisering en terugdringing van overcapaciteit gingen hand in hand. Ook aan andere activiteiten, zoals de bevordering van en het zoeken naar nieuwe markten en sociale maatregelen, is steun verleend.
- Sociaal Fonds
Met het Sociaal Fonds wordt een verbetering beoogd van de arbeidskansen van jongeren (onder de 25 jaar) en andere kansarme groepen (langdurig werklozen, gehandicapten, migrerende werknemers en andere sociaal benadeelde groepen). Daartoe levert het Fonds een financiële bijdrage aan particuliere en overheidsinitiatieven op de volgende gebieden:
- voorkomen van langdurige werkloosheid;
- beroepsopleiding;
- technisch advies inzake het scheppen van arbeidsplaatsen;
- vergemakkelijken van de aanpassing van werknemers aan de industriële ontwikkelingen en veranderingen in het productiesysteem.
Alle steunaanvragen worden via de lidstaten ingediend.
De steun van het Sociaal Fonds wordt op horizontale en niet op sectorale basis uitgekeerd, waardoor een extrapolatie volgens het steunconcept in de zin van artikel 87 van het Verdrag niet mogelijk is.
- Regionaal Fonds
Het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) heeft ten doel ongelijkheden binnen de Gemeenschap te verminderen door financiële steun te verstrekken aan:
- regio's met een ontwikkelingsachterstand (doelstelling 1);
- regio's met afnemende industriële activiteit (doelstelling 2);
- probleemgebieden op het platteland (doelstelling 3);
- de ontwikkeling van zeer dunbevolkte regio's (doelstelling 6).
Deze bijstand is vooral gericht op infrastructuur, menselijke hulpbronnen en productieve investeringen.
Daar de steun van het EFRO in het algemeen op horizontale en niet op sectorale basis wordt uitgekeerd, is het niet altijd mogelijk vast te stellen of de uitgaven overheidssteun vormen in de zin van artikel 87 van het Verdrag. In plaats daarvan werd uitgegaan van cijfers in verband met de be- en verwerkende industrie, de dienstensector en de economische ontwikkeling; de aldus verkregen gegevens geven derhalve alleen een idee van de omvang van de verstrekte EFRO-steun.
- Cohesiefinancieringsinstrument - Cohesiefonds
Nadat het beginsel van het Cohesiefonds in het Verdrag van Maastricht was opgenomen, werd tijdens de Europese Raad van Edinburgh besloten het Cohesiefinancieringsinstrument tot stand te brengen. Dit instrument diende om vanaf 1993 de communautaire financiële steun aan de begunstigde lidstaten te verstrekken, zulks in afwachting van de inwerkingtreding van het Verdrag, waardoor in mei 1994 het Cohesiefonds kon worden ingesteld.
De Commissie hechtte haar goedkeuring aan het voorstel voor een verordening tot instelling van het Cohesiefinancieringsinstrument dat gebaseerd was op artikel 308 van het Verdrag; deze verordening werd vervolgens op 30 april 1993 door de Raad vastgesteld en verlengd tot eind 1994.
Het Cohesiefonds werd opgericht bij artikel 161 van het EG-Verdrag en vormde een verder stadium in het solidariteitsbeleid dat hoofdzakelijk dankzij de Structuurfondsen werd ingevoerd. Dit Fonds levert zijn eigen specifieke en aanvullende bijdrage aangezien het hoofdzakelijk gebaseerd is op de eisen die voortvloeien uit het vooruitzicht van de economische en monetaire unie (die reeds een realiteit begint te worden). Van meet af aan bouwde het Fonds zijn eigen identiteit uit, uitgaande van drie hoofdbeginselen.
Het eerste beginsel is het beperkte toepassingsgebied ervan: in het Protocol betreffende de economische en sociale samenhang wordt gezegd dat het Cohesiefonds financiële bijdragen van de Gemeenschap zal verlenen in lidstaten met een BNP per capita van minder dan 90% van het gemiddelde van de Gemeenschap.
Ten tweede blijft de bijstand beperkt tot de gedeeltelijke financiering van projecten inzake milieu en Trans-Europese vervoersnetwerken.
Ten derde steunt het Fonds, als gevolg van de samenhang ervan met de totstandbrenging van de economische en monetaire unie, lidstaten die een programma hebben uitgewerkt dat voldoet aan de in artikel 104 genoemde voorwaarden inzake buitensporige overheidstekorten.
Verder droeg het cohesiefinancieringsinstrument, en nadien - vanaf mei 1994 - het Cohesiefonds, bij tot het bereiken van de cohesiedoelstelling. Daar de beschikbare kredieten voor het grootste deel naar infrastructuurprojecten en niet naar productieve investeringen gingen, zijn de cijfers slechts ter informatie opgenomen (in de hierna volgende tabel B).
Onderzoek en technologische ontwikkeling in de Gemeenschap (OTO)
In april 1994 werd het vierde kaderprogramma voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie goedgekeurd voor het tijdvak 1994-1998.
Dit kaderprogramma omvat alle communautaire activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie. De begroting ervan beloopt 13.215 miljoen EUR. Het programma heeft drie hoofddoelstellingen:
- de wetenschappelijke en technologische grondslagen van Europa versterken en aldus bijdragen tot de ontwikkeling van het internationale concurrentievermogen van het communautaire bedrijfsleven en de kwaliteit van het bestaan van de burgers van de Gemeenschap verbeteren;
- onderzoeksactiviteiten die voor de overige beleidstakken van de Gemeenschap noodzakelijk worden geacht, bevorderen; en
- verdere samenwerking tot stand brengen en de coördinatie van het communautaire onderzoek en de exploitatie van de onderzoeksresultaten verbeteren.
De onderzoeksactiviteiten van de Gemeenschap worden hoofdzakelijk uitgevoerd op de volgende niveaus:
- indirecte activiteiten zoals OTO-projecten voor gezamenlijke rekening of thematische netwerken of gecoördineerde werkzaamheden; en
- directe activiteiten door het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek.
Het Directoraat-generaal Onderzoek beheert de indirecte activiteiten van het kaderprogramma samen met de Directoraten-generaal Ondernemingen, Landbouw, Energie en Vervoer, Informatiemaatschappij en Visserij. Aan de OTO-activiteiten wordt vooral deelgenomen door universiteiten, onderzoekscentra en de be- en verwerkende industrie (met inbegrip van het MKB). Iets meer dan 950 miljoen EUR dient voor de ondersteuning van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek.
Het vijfde kaderprogramma voor OTO en demonstratieactiviteiten (waaronder Euratom) is goedgekeurd voor het tijdvak 1998-2002. Het programma heeft een begroting van 14.960 miljoen EUR.
Financiële verrichtingen van de EGKS
Via de EGKS wordt financiële bijstand verleend in de vorm van leningen en subsidies.
Er zijn drie hoofdcategorieën van leningen:
- industriële leningen;
- omschakelingsleningen; en
- leningen voor sociale woningbouw.
Dat de financiële instellingen die de leningen toekennen, niet winstgevend zijn, zou voor de ontvanger van de lening voordelig kunnen zijn, doch dit voordeel wordt niet als steun in de zin van de Verdragen beschouwd. Inzake subsidies is de situatie verschillend. Terwijl rentesubsidies (op leningen) normaal als steun zouden worden beschouwd, is dit minder waarschijnlijk voor andere maatregelen zoals sociale uitkeringen aan voormalige werknemers uit de kolen- en staalsector.
Met het oog op het verstrijken van het EGKS-Verdrag in juli 2002 paste de Commissie in juni 1994 haar op het Verdrag gebaseerde leningenbeleid aan. Er werden geleidelijk minder kredieten verstrekt en sinds 1998 worden er helemaal geen bedragen meer verstrekt.
Europese Investeringsbank
De opdracht van de Bank bestaat erin de doelstellingen van de Europese Unie te verwezenlijken door langetermijnfinanciering te verstrekken voor betrouwbare investeringen. De Bank werd opgericht bij het Verdrag van Rome en heeft de lidstaten als aandeelhouders; de Raad van Gouverneurs ervan bestaat uit de ministers van Financiën van deze lidstaten. Om steun te ontvangen, moeten projecten en programma's levensvatbaar zijn op vier fundamentele terreinen, te weten op het economische, technische en financiële vlak en op milieugebied. Dankzij haar eigen leningen en haar mogelijkheden nieuwe gelden aan te trekken, heeft de Bank meer financieringsmogelijkheden. Doordat de Bank ook zelf geld leent van anderen, draagt zij bij tot de ontwikkeling van kapitaalmarkten in de hele Unie. Er wordt ook nauw samengewerkt met het bedrijfsleven en het bankwezen en de belangrijkste internationale organisaties op dit gebied.
Europees Investeringsfonds
Het EIF is een Europese instelling, die specifiek als taak heeft de oprichting, groei en ontwikkeling van het midden- en kleinbedrijf te ondersteunen. Het verstrekt hoofdzakelijk risicokapitaal en garantie-instrumenten die ofwel uit eigen geld afkomstig zijn ofwel worden toegekend in het kader van de opdrachten die het van de Europese Investeringsbank (EIB) of de Europese Unie heeft gekregen.
Het EIF vormt een publiek-particulier partnerschap. De drie partijen die daarin deelnemen, zijn de EIB, de Europese Unie (vertegenwoordigd door de Europese Commissie) en enkele Europese banken en financiële instellingen. Het EIF vult zijn grootste aandeelhouder, de EIB, aan.
Volgens artikel 2 van zijn statuten draagt het Europees Investeringsfonds bij tot de verwezenlijking van communautaire doelstellingen; het maakt zich vooral sterk voor de ontwikkeling van een kennismaatschappij waarin innovatie, groei en ontwikkeling, de bevordering van de ondernemingszin, de regionale ontwikkeling en de samenhang van de Unie een centrale plaats innemen.
Het EIF functioneert onafhankelijk. Volgens artikel 24 van de statuten streeft het naar een passend rendement voor de aandeelhouders.
In zijn rol als risicokapitaalverstrekker van de EIB Groep steunt het EIF met de significante financiële middelen die het ter beschikking staan, de opkomst van een goed presterende en homogene Europese risicokapitaalmarkt. De activiteiten van het Fonds worden hierdoor volledig geïntegreerd in de strategie die als doel heeft Europa een meer innovatieve en concurrerende economie te verschaffen, hetgeen zal leiden tot het scheppen van hoogwaardige arbeidsplaatsen.
De garantie-instrumenten van het EIF voor het MKB maken het voor het midden- en kleinbedrijf eenvoudiger zijn schulden te financieren door tussenkomst van een groot scala aan banken en financiële instellingen.
Als het gaat om het aantrekken van particuliere geldmiddelen fungeert het EIF als katalysator. Het zorgt voor een optimale uitwerking en dito voordeel van de verrichtingen waarin het in nauwe samenwerking met de financiële sector samenwerkt. Het helpt de beste marktpraktijken tot stand te brengen op de gebieden die tot zijn werkterrein behoren.
Het EIF kan zijn werkzaamheden uitvoeren binnen de lidstaten, in landen die het lidmaatschap van de Gemeenschap hebben aangevraagd en waarvoor het toetredingsproces van start is gegaan, of in landen die grenzen aan de Gemeenschap voor zover het grensoverschrijdende projecten betreft.
2. Statistische gegevens
1. In tabel A wordt de totale financiële steun van de Gemeenschap voor de periode 1995-1999 weergegeven.
2. Tabel B geeft een overzicht van de andere communautaire instrumenten die in de periode 1995-1999 werden toegekend.
3. De tabellen C1 en C2 geven respectievelijk voor de perioden 1995-1997 en 1997-1999 de gemiddelde jaarlijkse omvang van de communautaire bijstand weer, zo veel mogelijk uitgesplitst per lidstaat.
4. Meer gedetailleerde informatie over de communautaire programma's, fondsen en instrumenten is te vinden in de volgende documenten:
De toestand van de landbouw in de Europese Unie
Verslag 1996 | ISBN |
Verslag 1997 | ISBN |
Verslag 1998 | ISBN |
Verslag 1999 | Nog niet |
Onderzoeks- en technologische ontwikkelingsactiviteiten van de EU
Jaarverslag 1995 | ISBN |
Jaarverslag 1996 | ISBN |
Jaarverslag 1997 | ISBN |
Jaarverslag 1998 | ISBN |
Jaarverslag 1999 | ISNN |
De Structuurfondsen //
Jaarverslag 1995 | ISBN |
Jaarverslag 1996 | ISBN |
Jaarverslag 1997 | ISBN |
Jaarverslag 1998 | ISNN |
Jaarverslag 1999 | Nog niet |
Cohesiefinancieringsinstrument - Cohesiefonds
Gecombineerd verslag 1993-1994 | ISBN |
Jaarverslag 1995 | ISBN |
Jaarverslag 1996 | ISBN |
Jaarverslag 1997 | ISBN |
Jaarverslag 1998 | ISBN |
Jaarverslag 1999 | Nog niet |
Financieel verslag EGKS 1995 | ISBN |
Financieel verslag EGKS 1996 | ISBN |
Financieel verslag EGKS 1997 | ISBN |
Financieel verslag EGKS 1998 | ISBN |
Financieel verslag EGKS 1999 | ISBN |
Europese Investeringsbank
Jaarverslag 1995 | ISBN |
Jaarverslag 1996 | ISBN |
Jaarverslag 1997 | ISBN |
Jaarverslag 1998 | ISBN |
Jaarverslag 1999 | ISBN |
Tabel A
Jaarlijkse uitgaven van de Gemeenschap
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
Tabel B
Overige communautaire instrumenten
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
Tabel C1
Gemiddelde jaarlijkse uitgaven van de Gemeenschap per lidstaat (1995 - 1997)
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>
Tabel C2
Gemiddelde jaarlijkse uitgaven van de Gemeenschap per lidstaat (1997 - 1999)
>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>