Toelichting bij SEC(2006)761 - Verslag over het mededingingsbeleid 2005

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier SEC(2006)761 - Verslag over het mededingingsbeleid 2005.
bron SEC(2006)761 NLEN
datum 15-06-2006
Belangrijke juridische mededeling

|
52006SC0761

Verslag van de Commissie - Verslag over het mededingingsbeleid 2005 /* SEC/2006/0761 def. */


[afbeelding - zie origineel document] COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN

Brussel, 15.6.2006

SEC(2006)761 definitief

VERSLAG VAN DE COMMISSIE

Verslag over het mededingingsbeleid 2005

INHOUDSOPGAVE

Inleiding

7

I – Antitrust – Artikelen 81, 82 en 86 van het EG-Verdrag 12

A – Wetgeving, interpretatieve regels en procedureregels 12

1. Misbruik van machtspositie 12

2. Overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen 13

2.1. Groepsvrijstellingsverordeningen in de vervoersector 13

2.1.1. Zeevervoer 13

2.1.2. Luchtvervoer 14

2.2. Groepsvrijstellingsverordening motorvoertuigendistributie 15

3. Procedureregels 17

3.1. Toegang tot het dossier 17

3.2. Omgaan met marktinformatie en klachten 18

Kader 1: Artikelen 81 en 82 van het EG-Verdrag: Communautair belang bij het vervolgen van vermeende inbreuken en prioriteitstelling 19

4. Toetsing van EU-wetgeving aan concurrentie 21

5. Groenboek over schadevorderingen wegens schending van de communautaire antitrustregels 22

B – Toepassing van de artikelen 81, 82 en 86 24

1. Energie, basisindustrieën, chemische en farmaceutische producten 24

1.1. Energie 24

1.2. Basisindustrieën 30

1.3. Chemische stoffen 31

1.4. Farmaceutische producten 32

Kader 2: AstraZeneca: misbruik van overheidsprocedures in de farmaceutische sector 33

2. Informatie, communicatie en media 34

2.1. Elektronische communicatie en postdiensten 34

2.2. Media 40

2.3. Informatie-industrie, Internet en consumentenelektronica 43

3. Diensten 45

3.1. Financiële diensten 45

3.2. Vervoer 47

3.2.1. Luchtvaart 47

3.2.2. Inlandvervoer 49

3.3. Distributie en andere diensten 50

3.3.1. Vrije beroepen 50

3.3.2. Afvalbeheer 51

4. Industrie, verbruiksgoederen en verwerkende industrie 53

4.1. Verbruiksgoederen en levensmiddelen 53

4.2. Machinebouw en andere verwerkende bedrijfstakken met inbegrip van vervoermiddelen 54

5. Kartels 59

5.1. Overzicht van de ontwikkelingen in het kartelbeleid 59

5.1.1. Een nieuw directoraat 59

5.1.2. Clementieregeling van de Commissie 60

5.2. Zaken 62

C – ECN: Overzicht van de samenwerking 67

1. Algemeen overzicht 67

1.1. Samenwerking over beleidskwesties 67

1.2. Wijziging van nationale wetgeving om een doeltreffende handhaving door nationale mededingingsautoriteiten te waarborgen 68

1.3. Samenwerking in individuele gevallen 68

2. Toepassing van EU-concurrentieregels door de nationale rechters in de EU: Verslag over de toepassing van artikel 15 van Verordening (EG) nr. 1/2003 71

2.1. Bijstand in de vorm van inlichtingen of advies 71

2.2. Rechtspraak van nationale rechters 72

2.3. Amicus curiae 72

2.4. Financiering van de opleiding van nationale rechters op het gebied van het EU-mededingingsrecht 72

2.5. Samenvattingen van door de Commissie uitgebrachte adviezen overeenkomstig artikel 15, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1/2003 72

3. ECN-samenwerking in verscheidene secotren 75

D – Rechtszaken: een selectie 78

E – Statistische gegevens 85

II – Concentratiecontrole 88

A – Wetgeving en interpretatieve regels 89

1. Onderzoek naar corrigerende maatregelen 89

2. Nieuwe richtsnoeren voor gevallen waarin van de fusie wordt afgezien 91

3. Stroomlijning van de verwijzing van concentratiezaken – ervaring in 2005 92

3.1. Statistisch overzicht 92

3.2. Praktische aspecten van de verwijzing vóór aanmelding 93

B – Beschikkingen van de Commissie 95

1. Beschikkingen overeenkomstig artikel 8 95

2. Beschikkingen overeenkomstig artikel 6, lid 1, onder b) en artikel 6, lid 2 101

3. Verwijzingen 104

4. Aanmeldingen die werden ingetrokken/operaties waarvan werd afgezien 110

C – Rechtszaken: een selectie 113

D – Statistische gegevens 119

III – Toezicht op staatssteun 121

A – Wetgevende en interpretatieve regels 121

1. Verordeningen, richtsnoeren, kaderregelingen en mededelingen 121

1.1. Actieplan Staatssteun 121

Kader 3: Actieplan Staatssteun 121

1.2. Richtsnoeren regionale steun 2007-2013 122

1.3. Naar een nieuw kader O&O- en innovatiesteun 124

1.4. Mededeling betreffende staatssteun voor exportkredietverzekeringen 125

1.5. Herziening milieusteunkader 126

1.6. Diensten van algemeen economisch belang 127

Kader 4: Diensten van algemeen economisch belang 127

2. Landbouw 128

2.1. Nieuwe jaarlijkse verslagen over staatssteun 128

2.2. Transparantie 129

3. Steenkool 129

4. Vervoer 130

5. Transparantie 131

6. Uitbreiding 132

6.1. Bestaande steun in de nieuwe lidstaten 132

6.2. Toetreding van Bulgarije en Roemenië 133

B – Zaken 134

1. Reddings- en herstructureringssteun 134

1.1. Reddingssteun 134

1.2. Herstructureringssteun 135

2. Scheepsbouw 140

3. IJzer- en staalindustrie 144

4. Publieke omroep, breedband, filmindustrie 145

5. Bankwezen 150

6. Regionale steun 151

7. O&O-steun, innovatiesteun 154

8. Milieusteun en steun voor energiebesparing 159

9. Steun voor opleiding, werkgelegenheid en KMO's 162

10. Fiscale steun 164

11. Steun ter compensatie van door natuurrampen veroorzaakte schade 169

12. Overig: gezondheidszorg, postdiensten, landsverdediging 170

13. Landbouw 171

14. Visserij 176

15. Steenkool 176

16. Vervoer 177

16.1. Spoorvervoer 177

16.2. Gecombineerd vervoer 178

16.3. Wegvervoer 178

16.4. Luchtvervoer 179

C – Handhaving van staatssteunbeschikkingen 182

1. Inleiding 182

2. Individuele zaken 183

D – Rechtszaken: een selectie 185

E – Statistische gegevens 192

IV – Internationale activiteiten 194

A – Uitbreiding en Westelijke Balkan 194

B – Bilaterale samenwerking 195

1. Inleiding 195

2. Overeenkomsten met de VS, Canada en Japan 195

3. Samenwerking met andere landen en regio's 199

C – Multilaterale samenwerking 201

1. International Competition Network (ICN) 201

2. OESO 203

V – Vooruitzichten voor 2006 208

1. Antitrust 208

2. Concentraties 209

3. Staatssteun 209

4. Internationale activiteiten 210

Bijlage – In dit verslag besproken zaken 211

1. Artikelen 81, 82 en 86 van het EG-Verdrag 211

2. Concentratiecontrole 213

3. Staatssteun 214

In leiding

Inhoudsopgave

  1. Inleiding
  2. Inleiding
  3. Inleiding

1.

Inleiding


DOOR DE DIRECTEUR-GENERAAL VAN DG CONCURRENTIE

In 2005 heeft DG Concurrentie aanzienlijke vooruitgang geboekt bij een doelmatigere en gerichtere toepassing van de mededingingsregels op alle beleidsterreinen waar wij actief zijn.

Dit jaar ging het Actieplan Staatssteun van start, een pakket ingrijpende hervormingen die de staatssteunregels gerichter moet maken om staatssteun beter af te stemmen op doelstellingen zoals innovatie, risicokapitaal, onderzoek en ontwikkeling. Het uiteindelijke doel van het Actieplan Staatssteun is het staatssteuntoezicht voorspelbaarder te maken, met betere resultaten voor de economie en een doeltreffender toezicht. Bij het toezicht op staatssteun viel er bij de te behandelen zaken ook een aanzienlijke verhoging van de werkdruk te constateren: 676 nieuwe zaken geregistreerd in 2005 (een stijging met 8% ten opzichte van het voorgaande jaar).

Bij de handhaving van de antitrustregels ging de hoogste prioriteit van DG Concurrentie naar het opsporen, ontmantelen en bestraffen van kartels, de ergste vorm van concurrentieverstorende gedragingen. Kartels verhogen de prijs van goederen en diensten kunstmatig, beperken het aanbod en remmen innovatie af (zodat consumenten uiteindelijk meer moeten betalen voor minder kwaliteit); zij kunnen ook de productiekosten van Europese ondernemingen fors doen stijgen. Het succes van het clementieprogramma van de Commissie - met een stijgend aantal kartelonderzoeken tot gevolg - is een bemoedigend signaal dat ons beleid werkt. In 2005 gaf de Commissie vijf beschikkingen tegen kartels, waarbij voor in totaal 683,029 miljoen EUR aan geldboeten werd opgelegd. Om de capaciteit in de strijd tegen kartels te versterken, werd in 2005 binnen DG Concurrentie een afzonderlijk Directoraat Kartels opgericht.

Bij de andere handhavingsactiviteiten van DG Concurrentie op antitrustgebied ging de nadruk steeds meer liggen op het aanpakken van zaken waarmee praktijken gemoeid zijn waarvan de consumenten het meeste te lijden hebben. Een voorbeeld: de Commissie heeft AstraZeneca bestraft omdat de onderneming het octrooisysteem misbruikte om zo het op de markt brengen te vertragen van generische geneesmiddelen die met haar eigen kaskraker Losec concurreerden. Om mededingingsproblemen op te lossen, werd niet alleen van formele inbreukprocedures gebruikgemaakt, maar ook van de nieuwe mogelijkheid sinds Verordening (EG) nr. 1/2003 om van ondernemingen verbindende toezeggingen te krijgen. Dit was bijvoorbeeld het geval in verband met het commerciële beleid van Coca-Cola.

Een mijlpaal bij de toepassing van Verordening (EG) nr. 1/2003 waren de twee sectorale onderzoeken (artikel 17) die van start gingen: één in de sector financiële diensten en één in de energiesector (gas en elektriciteit), twee sectoren die van cruciaal belang zijn voor het verwezenlijken van de algemenere doelstelling 'Groei en Banen' van de Commissie. Met deze sectorale onderzoeken heeft de Commissie haar toezegging hard gemaakt om in haar de handhavingsbeleid een proactievere en meer economische benadering te gaan volgen. De Commissie zal de uitkomsten van deze onderzoeken gebruiken om te bepalen of en zo ja welke maatregelen op het gebied van handhaving en toezicht in deze sectoren nodig zijn om ervoor te zorgen dat de interne markt naar behoren functioneert. De analyse van de uitkomsten van deze onderzoeken en er daarna de passende conclusies aan verbinden, zal voor DG Concurrentie een van de belangrijke opdrachten voor 2006 (en daarna) worden.

Wat concentraties betreft, zijn de handhavingsactiviteiten in 2005 toegenomen, als gevolg van de algemene toename in de activiteiten op het gebied van fusies en overnames. Er werden 313 concentratiezaken aangemeld, of een stijging met 25% ten opzichte van 2004. Het onderzoek van zaken door DG Concurrentie is ook steeds meer gebaseerd op een almaar grondiger onderzoek van de feiten. Daarbij ligt de nadruk op het opsporen van mededingingsbezwaren aan de hand van een gedegen economische analyse en grondig feitenonderzoek. Bijzondere aandacht ging daarbij naar concentraties die de verwezenlijking van de liberaliseringsdoelstellingen van de EU kunnen belemmeren.

De EU-concurrentieregels doeltreffender maken was een van de hoofddoelstellingen van de modernisering. Dat is alleen mogelijk door ervoor te zorgen dat het European Competition Network (ECN), waarin de Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten samenwerken, goed kan functioneren. Het netwerk wil vooral zorgen voor de coherente en consistente toepassing van de EU-concurrentieregels in de EU van na de uitbreiding. In dat verband werd de Commissie, overeenkomstig artikel 11, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1/2003, in kennis gesteld van bijna 80 zaken waarin een nationale mededingingsautoriteit een beschikking wilde geven op grond van artikel 81 en/of 82.

DG Concurrentie speelt, in nauwe samenwerking met DG Informatiemaatschappij, een belangrijke rol bij de tenuitvoerlegging van het (op de beginselen van het EU-mededingingsrecht voortbouwende) reguleringskader voor elektronische communicatie dat de Commissie in 2002 heeft goedgekeurd. In dat verband is DG Concurentie, samen met DG Informatiemaatschappij, medeverantwoordelijk voor de doorlichting van door nationale toezichthouders aangemelde reguleringsmaatregelen voor elektronische-communicatiemarkten. In 2005 behandelde DG Concurrentie 201 dergelijke aanmeldingen (meer dan het dubbel van de 89 aanmeldingen in 2004). Ook het aantal beschikkingen dat de Commissie ten aanzien van die aanmeldingen heeft gegeven, is tussen 2004 en 2005 bijna verdubbeld - van 64 tot 117.

In 2005 hebben we ook belangrijke stappen gezet om ervoor te zorgen dat de beschikkingen van de Commissie op mededingingsgebied ook daadwerkelijk ten uitvoer worden gelegd, zoals mag blijken uit de inleiding (in december) van de formele procedure wegens niet-nakoming in de zaak Microsoft. Ook op het gebied van staatssteun is het bedrag van de onrechtmatige en onverenigbare staatssteun die op basis van beschikkingen tussen 2000 en medio 2005 nog moest worden teruggevorderd, gedaald: op een bedrag van in totaal 9,4 miljard EUR was er eind juni 2005 zo'n 7,9 miljoen EUR daadwerkelijk teruggevorderd.

Naast het Actieplan Staatssteun heeft DG Concurrentie ook belangrijke vooruitgang geboekt bij zijn ambitieuze herziening van het mededingingsbeleid, met als doel het handhavingsbeleid op het gebied van de mededinging te verruimen om zo de EU-concurrentieregels doeltreffender te maken en het concurrentievermogen te versterken. Het discussiestuk van DG Concurrentie over de toepassing van artikel 82 van het EG-Verdrag op misbruik in de vorm van uitsluitingsgedrag en de goedkeuring van het groenboek over schadeclaims zal bijdragen tot een versterking van de concurrentiecultuur in de EU. Een ander voorbeeld is het voorstel van de Commissie om de groepsvrijstellingsverordening voor lijnvaartconférences (waarbij de EU-concurrentieregels voor beperkende zakelijke praktijken buiten toepassing waren verklaard) in te trekken. Door de vrijstelling in te trekken kunnen EU-exporteurs profiteren van lagere transporttarieven voor even betrouwbare diensten, hetgeen het concurrentievermogen van het EU-bedrijfsleven versterkt.

Tot slot heeft DG Concurrentie in 2005 ook aanzienlijke middelen geïnvesteerd in initiatieven voor een betere regelgeving. Het ging met name om het screenen van nieuwe initiatieven van de Commissie om de impact ervan op de mededinging na te gaan, maar ook door bij de lidstaten het belang van concurrentie te bepleiten. Samen met de werkzaamheden voor de uitbouw van ons eigen beleid, hebben deze initiatieven ertoe bijgedragen de concurrentieregels doeltreffender te maken en hebben ze gezorgd voor transparantie en voorspelbaarheid voor zowel bedrijfsleven als consumenten.

Al met al werd in 2005 belangrijke vooruitgang geboekt, zowel bij de consolidering van de herziene concurrentieregels op gebied van antitrust en concentraties, als bij de ingrijpende hervorming op het gebied van staatssteun. Dit jaar zijn we ook goed gevorderd bij het doorvoeren van een meer impactgerichte, strikter economische aanpak van mededingingsproblemen in alle bestaande instrumenten. Ook heeft DG Concurrentie belangrijke nieuwe projecten op stapel gezet - met als blikvanger de sectorale onderzoeken - waarvan de uitkomsten in de komende jaren zullen resulteren in nieuwe initiatieven en/of handhavingsbeleid. Een en ander zal ten goede komen aan EU-consumenten (particulieren zowel als ondernemingen) en zal bijdragen tot het concurrentievermogen van de EU.

BERICHT VAN DE RAADADVISEUR-AUDITEURS

De Commissie heeft de functie van raadadviseur-auditeur in het leven geroepen zodat de leiding van de administratieve procedure in antitrust- en fusiezaken kon worden toevertrouwd aan een onafhankelijk persoon, die ervaring heeft in concurrentieaangelegenheden en die over de nodige integriteit beschikt om deze procedures objectief, transparant en doelmatig te laten verlopen. De raadadviseur-auditeurs voeren deze opdracht uit in overeenstemming met het mandaat.

Vertrouwelijkheid of toegang tot het dossier in het kader van de mededeling over de regels voor toegang tot het dossier

In 2005 rezen in een aantal zaken moeilijke vragen in verband met de toegang tot het dossier. Meer bepaald zorgden in een aantal zaken waar het dossier duizenden documenten bevatte waarvoor terecht vertrouwelijkheid was gevraagd, verzoeken om toegang tot het dossier voor vertragingen in de procedure. Omdat bij elk document moet worden nagegaan of het beweerde belang bij toegang met het oog op de rechten van verdediging prevaleerde over vertrouwelijkheid, is een grondige voorbereiding van toegang tot het dossier van essentieel belang om een procedure vlot te laten verlopen.

Het is in het belang van alle betrokkenen dat de procedure vlot en soepel verloopt. Daarom moeten zowel de partijen die informatie verstrekken als de partijen die om toegang tot vertrouwelijke informatie vragen, de leidende beginselen inzake vertrouwelijkheid in acht nemen. Met name:

- wie informatie verstrekt, moet zijn verzoek om vertrouwelijke behandeling voldoende motiveren en beperken tot specifieke passages waarvoor het risico op ernstig nadeel redelijkerwijs kan worden gevraagd. Een niet-vertrouwelijke versie van de informatie moet worden verstrekt, samen met een beknopte beschrijving van alle gegevens die werden geschrapt. Het is van belang dat de niet-vertrouwelijke versies en de beschrijvingen van de geschrapte informatie zodanig zijn opgesteld dat een partij die toegang tot het dossier krijgt, kan bepalen of de geschrapte informatie relevant kan zijn voor haar verdediging en of er dus voldoende redenen zijn om aan de Commissie toegang tot de betrokken informatie te vragen;

- partijen die om toegang tot vertrouwelijke informatie vragen, moeten gedetailleerde, onderbouwde verzoeken indienen waaruit duidelijk, uit oogpunt van hun rechten van verdediging, hun belang bij de specifieke documenten blijkt.

Besluiten van de raadadviseur-auditeurs

In 2005 hebben de raadadviseur-auditeurs bij het behandelen van individuele verzoeken om toegang tot het dossier in 7 zaken 13 besluiten genomen op grond van artikel 8 van hun mandaat. Op grond van dat artikel kunnen partijen toegang vragen tot documenten die zij nodig hebben om naar behoren hun recht te worden gehoord te kunnen uitoefenen, en waartoe zij geen toegang hebben gekregen omdat het vertrouwelijke documenten betrof. De raadadviseur-auditeur kan besluiten om toegang tot dergelijke documenten te weigeren of om volledige dan wel gedeeltelijke toegang te verlenen.

De raadadviseur-auditeurs hoefden in 2005 geen besluit op grond van artikel 9 te nemen. Op grond van dat artikel in hun mandaat kunnen de raadadviseur-auditeurs beslissen dat de Commissie toch toegang tot informatie kan geven, ook al maakt de betrokken onderneming bezwaar maakt tegen inzageverlening, wanneer zij van oordeel zijn dat de informatie niet beschermd is of wanneer, na afweging van het belang bij het vrijgeven van de informatie tegen de mogelijk daardoor veroorzaakte schade, de vrijgave de doorslag geeft. Een beroep tegen dergelijk besluit kan een beroep worden ingesteld bij de EU-rechter. Deze procedure wordt gemeenzaam de Akzo-procedure genoemd.

Om een zware procedure te vermijden zijn de raadadviseur-auditeurs begonnen met het zenden van 'pre-artikel 9'-brieven. Daarmee worden ondernemingen van de voorlopige positie van de raadadviseur-auditeurs in kennis gesteld, vooraleer een definitief en juridisch bindend besluit op grond van artikel 9 wordt genomen. In 2005 is een aantal van deze brieven verzonden.

Omvang van het dossier in een zaak

In 2005 erkenden de raadadviseur-auditeurs dat de partijen, in lijn met de rechtspraak, het recht moeten hebben om, op verzoek, toegang te krijgen tot alle documenten die objectief verband houden met de beweerde inbreuk, behoudens de normale uitzonderingen in verband met vertrouwelijkheid van de documenten of het feit dat het interne documenten betreft. Toch hebben de diensten van de Commissie een zekere marge om al dan niet te besluiten onderzoeken die volgens hen voldoende met elkaar verband houden, samen te voegen. Op basis van objectieve redenen kunnen de betrokken diensten van de Commissie besluiten dat een omvattend en grondig onderzoek van de te onderzoeken concurrentieverstorende gedragingen vereist dat verschillende product- of geografische markten tezelfdertijd moeten worden onderzocht, of niet.

Verslagen van de raadadviseur-auditeurs en hoorzittingen

De raadadviseur-auditeurs stelden in 2005 tussentijdse en/of eindverslagen op in 3 concentratie- en 12 antitrustzaken; voor een aantal van deze zaken had de hoorzitting in 2004 plaatsgevonden. In 2005 werd in 8 antitrustzaken om een hoorzitting verzocht. Er werden geen hoorzittingen gehouden in concentratiezaken. De afnemende belangstelling voor hoorzittingen in concentratiezaken valt mogelijk te verklaren door de wens van de partijen om de beperkt beschikbare tijd te gebruiken voor onderhandelingen over corrigerende maatregelen – in plaats van voor het aanvechten van de beoordeling van de Commissie voor een ruimer publiek, waaronder zich ook een aantal ondernemingen kunnen bevinden die vijandig staan tegenover de concentratie.

Procedure voor mondelinge verklaringen

In 2005 is een nieuwe procedure ingesteld die ervoor moet zorgen dat ondernemingen die in het kader van de clementieregeling met de Commissie willen samenwerken, daarvan niet worden afgeschrikt door het risico op discovery in civiele schadeprocedures in jurisdicties buiten de EU. Dit betekent dat de overige leden van het vermoedelijke kartel niet op de gebruikelijke wijze toegang krijgen tot verklaringen van ondernemingen (dus via cd-rom/dvd of op papier). Wel mogen de partijen aantekeningen maken bij het beluisteren van de opnames van de verklaringen die de clementieverzoeker heeft afgelegd.

I – Antitrust – Artikelen 81, 82 en 86 van het EG-Verdrag

A – Wetgeving, interpretatieve regels en procedureregels

1. MISBRUIK VAN MACHTSPOSITIE

1. Op 19 december heeft DG Concurrentie een discussiestuk uitgebracht over de toepassing van de EU-concurrentieregels over het misbruik van machtspositie (artikel 82 van het EG-Verdrag) i. Het discussiestuk is opgesteld ter bevordering van het debat over hoe de EU-markten best worden beschermd tegen uitsluitingsgedrag van ondernemingen met een machtspositie, dat de resterende concurrentiedruk op de markten dreigt te beperken. In het discussiestuk wordt een kader voorgesteld voor de voortdurende strikte handhaving van artikel 82 EG, dat wordt gebaseerd op de in recente zaken verrichte economische analyse, en waarin een mogelijke methodologie wordt uiteengezet voor de beoordeling van een aantal van de meest voorkomende machtsmisbruiken, zoals afbraakprijzen, merkexclusiviteit, koppelverkoop en weigering om te leveren. Andere vormen van misbruik, zoals discriminerende en uitbuitende gedragingen zullen het voorwerp zijn van verdere werkzaamheden van de Commissie in 2006. DD Concurrentie verzocht om uiterlijk op 31 maart 2006 opmerkingen te maken over dit discussiestuk.

2. Artikel 82 van het EG-Verdrag verbiedt het misbruik van een machtspositie. Misbruiken worden veelal ingedeeld in misbruik door uitsluiting, waarbij concurrenten van de markt worden uitgesloten, en exploiterend misbruik, waarbij de onderneming met een machtspositie haar marktmacht uitbuit door – bijvoorbeeld – buitensporige prijzen op te leggen. In het discussiestuk worden alleen misbruiken door uitsluiting behandeld.

3. Het discussiestuk beschrijft een algemeen kader voor het onderzoek van misbruik door uitsluitingsgedragingen van een onderneming met een machtspositie. Wanneer een onderneming met een machtspositie actief is op een markt, is de concurrentie op die markt al zwak. Daarom is het doel van de concurrentieregels de gedragingen van die onderneming met een machtspositie, die de concurrentie verder kunnen verzwakken en consumenten kunnen benadelen, te vermijden, ongeacht of dat nadeel zich op korte, middellange of lange termijn voordoet. Voor op de prijs gerichte gedragingen, zoals kortingen, wordt in het stuk nagegaan of alleen gedragingen die even efficiënte concurrenten kunnen uitsluiten als misbruik moeten worden aangemerkt. In het stuk wordt ook nagegaan of op grond van artikel 82 van het EG-Verdrag rekening moet worden gehouden met efficiëntiewinsten en, zo ja, op welke manier. Indien daarmee rekening moet worden gehouden, moeten de geclaimde efficiëntiewinsten primeren over het restrictieve effect van het betrokken gedrag.

4. DG Concurrentie voert momenteel een breed overleg over het discussiestuk. Zij heeft het reeds besproken in het European Competition Network (ECN) en heeft nu de openbare raadpleging gestart. Als onderdeel van deze raadplegingsprocedure zal de Commissie in het voorjaar van 2006 een hoorzitting houden over misbruik van een machtspositie, en in het bijzonder over het in het discussiestuk voorgestelde kader.

2. Overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen

2.1. Groepsvrijstellingsverordeningen in de vervoersector

2.1.1. Zeevervoer

Intrekking van Verordening (EEG) nr. 4056/86 van de Raad – Groepsvrijstelling voor lijnvaartconferenties

5. Op 14 december heeft de Commissie een voorstel i voor een Verordening van de Raad goedgekeurd houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 4056/86 over de toepassing van de artikelen 81 en 82 op het zeevervoer i. De Raad zal over dit voorstel beslissen met gekwalificeerde meerderheid na raadpleging van het Europees Parlement.

6. De doelstelling is om een einde te maken aan de groepsvrijstelling voor lijnvaartconferenties, op grond waarvan lijnvaartondernemingen in conferenties vrachtprijzen kunnen vaststellen en de capaciteit kunnen regelen. De evaluatie die drie jaar in beslag nam, werd afgerond met een effectbeoordeling die leerde dat lijnvaartconferenties de vier cumulatieve voorwaarden van artikel 81, lid 3, niet vervulden en dat het intrekken van de groepsvrijstelling de vrachtprijzen waarschijnlijk zou doen dalen, terwijl een betrouwbare dienstverlening behouden blijft en de concurrentiekracht van de Europese industrie, in het bijzonder die van EU-uitvoerders, wordt versterkt. Het voorstel voorziet voor de bepalingen inzake de groepsvrijstelling voor lijnvaartconferenties in een overgangsperiode van twee jaar vanaf de dag waarop de verordening door de Raad wordt vastgesteld.

7. Het voorstel is er ook op gericht Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad i te wijzigen door de werkingssfeer ervan uit te breiden tot cabotage en wilde vaart en bijgevolg de concurrentieregels op dezelfde wijze toe te passen op alle economische sectoren.

8. Om de overgang naar een volledig concurrerend regime gemakkelijker te maken, is de Commissie voornemens om in 2007 de gepaste richtsnoeren over concurrentie in het zeevervoer vast te stellen.

Verlenging en wijziging van Verordening (EG) nr. 823/2000 van de Commissie – groepsvrijstellingsverordening voor consortia

9. Op 20 april stelde de Commissie Verordening (EG) nr. 611/2005 vast tot wijziging van de bestaande groepsvrijstellingsverordening voor lijnvaartconsortia i. De verordening verlengt Verordening (EG) nr. 823/2000 van de Commissie tot 25 april 2010 en voegt twee kleine wijzigingen toe. De wijzigingen staan een lid van het consortium toe het consortium te verlaten zonder enige financiële sanctie na een beginperiode van niet meer dan 24 maanden. Dit is zes maanden meer dan bij de vorige regeling. Bovendien is deze beginperiode nu ook van toepassing wanneer de partijen bij een bestaande overeenkomst zijn overeengekomen om een aanzienlijke nieuwe investering te verrichten in de door het consortium aangeboden zeevervoerdiensten. Een dergelijke investering moet ten minste de helft uitmaken van de door de consortiumleden verrichte totale investeringen. Ten slotte werd een van de basisvoorwaarden voor vrijstelling, namelijk het bestaan van daadwerkelijke prijsconcurrentie in het consortium, opgeheven: ook met “individuele vertrouwelijke contracten” mag nu rekening worden gehouden om het bestaan van een dergelijke concurrentie aan te tonen.

10. De groepsvrijstelling voor consortia is nauw verbonden met de groepsvrijstelling voor lijnvaartconferenties (Verordening (EEG) nr. 4056/86 van de Raad). Gelet op de nauwe banden tussen beide groepsvrijstellingen vond de Commissie dat het noch nodig, noch nuttig was om belangrijke wijzigingen aan te brengen aan de groepsvrijstelling consortia vóór het einde van de evaluatie van Verordening (EEG) nr. 4056/86.

2.1.2. Luchtvervoer

Vervanging van groepsvrijstellingsverordening (EEG) nr. 1617/93 van de Commissie

11. De Commissie ging door met de in 2004 gestarte raadplegingsprocedure over de herziening van Verordening (EEG) nr. 1617/93 i, door op 2 maart een document te publiceren over de in het kader van de raadpleging ontvangen opmerkingen.

12. Op 15 november keurde de Commissie een voorontwerp van een groepsvrijstellingsverordening goed ter vervanging van Verordening (EEG) nr. 1617/93 van de Commissie. Verwacht wordt dat het voorontwerp door het Adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities wordt besproken. Het voorontwerp van groepsvrijstellingsverordening bepaalt dat:

13. overleg over passagiersvervoertarieven op luchtdiensten binnen de EU zal van een groepsvrijstelling genieten tot 31 december 2006; deze vrijstelling zal niet worden verlengd na deze datum;

14. overleg over verdeling van slots en luchthavendienstregelingen zal van een groepsvrijstelling genieten tot 31 december 2006; deze vrijstelling zal niet worden verlengd na deze datum;

15. overleg over passagiersvervoertarieven op luchtdiensten tussen punten in de EU en punten in derde landen zal tot 31 december 2008 van een groepsvrijstelling genieten, die is onderworpen aan verplichtingen inzake verslaggeving.

16. Samen met de voorbereiding van een nieuwe groepsvrijstellingsverordening, hebben Commissiedepartementen ook besprekingen met IATA en verscheidene individuele luchtvaartmaatschappijen aangeknoopt.

2.2. Groepsvrijstellingsverordening motorvoertuigendistributie

Clausules inzake vestigingsplaats in distributieovereenkomsten voor motorvoertuigen genieten niet langer van een groepsvrijstelling.

17. Op 1 oktober trad het laatste deel van de door de Commissie doorgevoerde hervorming van de op de motorvoertuigendistributie toepasselijke concurrentieregels in werking: “vestigingsclausules” in distributiecontracten tussen autofabrikanten en dealers vallen niet langer onder de groepsvrijstellingsverordening motorvoertuigendistributie (Verordening (EG) nr. 1400/2002 van de Commissie). Vestigingsclausules zijn bepalingen in distributieovereenkomsten voor auto’s waarin voor de dealer een specifieke vestigingsplaats wordt aangeduid en die de dealer verbieden om op andere plaatsen bijkomende verkoop- of leveringspunten te vestigen.

18. De nieuwe regel heeft betrekking op personenauto’s en lichte commerciële voertuigen. Hij is niet van toepassing op exclusieve-distributiesystemen of op overeenkomsten die slechts minimale gevolgen hebben voor de markt i. Voor selectieve distributieovereenkomsten betekent de nieuwe regel dat vestigingsclausules die dealers beletten om bijkomende verkoop- of leveringspunten te openen, buiten de bij de groepsvrijstellingsverordening gecreëerde “vrijplaats” zullen vallen.

19. Twee beleidsdoelstellingen liggen aan de basis van de nieuwe regel i:

20. het herleiden van territoriale beperkingen zodat consumenten van daadwerkelijke concurrentie tussen dealers kunnen profiteren, vooral inzake prijzen en in gebieden waar zij niet daadwerkelijk over de mogelijkheid beschikken te kiezen tussen dealers van hetzelfde merk; en

21. de ontwikkeling van innovatieve distributievormen, zoals verkooppunten voor meerdere merken, vergemakkelijken.

22. Door vestigingsclausules aan te pakken op grond van artikel 5 van de verordening, heeft de Commissie erkend dat er meer ruimte is voor individuele toetsing, van geval tot geval, of een clausule al dan niet aan alle gestelde voorwaarden voldoet om een uitzondering op grond van artikel 81, lid 3, te rechtvaardigen. De meest waarschijnlijke positieve effecten van vestigingsclausules in selectieve distributiesystemen zijn dat zij meeliften (free-riding) op investeringen en reclame van gevestigde dealers kunnen voorkomen.

23. Wat de eerste in de verordening vermelde soort vestigingsclausules – clausules die het openen van bijkomende verkooppunten verbieden – betreft, is het moeilijk om in te zien hoe het openen van bijkomende verkooppunten door autofabrikanten kan worden geëist om meeliftgedrag te vermijden. De verordening staat autofabrikanten toe te eisen dat secundaire verkooppunten voldoen aan alle kwalitatieve normen die van toepassing zijn op de dealers in het gebied waar het verkooppunt geopend zal worden, en van tevoren te controleren of aan deze normen is voldaan. Dat zal over het algemeen voorkomen dat op oneerlijke wijze wordt geprofiteerd van de investeringen en de promotie-inspanningen van de bestaande dealers. Het is bovendien onwaarschijnlijk dat secundaire verkooppunten tot een stijging van de transactie- en logistieke kosten van een autofabrikant zullen leiden, omdat het contract dat hij met de dealer heeft, zal blijven bepalen waar de autofabrikant de door de dealer bestelde auto’s moet leveren. Dit houdt in dat het, wanneer dealers een tweede verkooppunt in een andere lidstaat vestigen, niet nodig is nog een contract met de plaatselijke importeur te sluiten, hoewel de autofabrikant natuurlijk bepaalde taken aan de plaatselijke importeur kan delegeren, zoals het controleren of aan de kwaliteitscriteria wordt voldaan. De aankoopvoorwaarden en verkoopdoelstellingen blijven dezelfde als die welke zijn vastgesteld overeenkomstig de bestaande distributieovereenkomst.

24. Wat de tweede in de verordening vermelde soort vestigingsclausules betreft – clausules die het openen van bijkomende leveringspunten verbieden –, kan een individueel onderzoek wellicht eerder leiden tot een verschillend resultaat. Er kan een groter risico bestaan dat dergelijke leveringspunten worden gebruikt (of misbruikt) om op oneerlijke wijze te profiteren van de investeringen, promotie-inspanningen en goodwill van de in dat gebied bestaande dealers. Wanneer leveringspunten in de praktijk de facto worden gebruikt om “verkopen” af te sluiten (in tegenstelling tot loutere “diensten inzake overdracht”), zou een fabrikant met succes de afwijking op grond van artikel 81, lid 3, kunnen inroepen, op voorwaarde dat het beperken van het openen van leveringspunten de enige manier is om dergelijke risico’s van meeliftgedrag, die zouden kunnen leiden tot een destabilisatie van zijn distributienetwerk, te voorkomen.

3. Procedureregels

3.1 . Toegang tot het dossier

25. Op 13 december stelde de Commissie een mededeling vast betreffende de regels voor toegang tot het dossier van de Commissie in antitrust- en fusiezaken i. De mededeling bevat het kader voor het uitoefenen van het recht van toegang tot het dossier overeenkomstig de bepalingen waarnaar in de mededeling uitdrukkelijk wordt verwezen. Ze heeft geen betrekking op de mogelijkheid om documenten te verstrekken in het kader van andere procedures. Het in de mededeling beschreven recht op toegang tot het dossier – dat moet worden onderscheiden van het algemene recht op toegang tot documenten op grond van Verordening (EG) nr. 1049/2001 i – staat de betrokkenen waaraan de Commissie een mededeling van punten van bezwaar heeft gezonden, toe hun recht van verdediging daadwerkelijk uit te oefenen.

26. Het doel van de mededeling – die de mededeling over de toegang tot het dossier van 1997 vervangt – bestaat erin de transparantie en helderheid te versterken in de procedure van de Commissie voor het behandelen van verzoeken om toegang tot het dossier in antitrust- en fusiezaken. Daartoe wordt in de mededeling vastgesteld dat de adressaten van de punten van bezwaar van de Commissie recht hebben op toegang tot het dossier, hetzij in elektronische, hetzij in papieren vorm. De mededeling bepaalt wanneer aan partijen toegang tot het dossier wordt verleend. Zij bepaalt dat het “dossier van de Commissie” alle documenten bevat die verband houden met de specifieke procedure die heeft geleid tot de mededeling van punten van bezwaar van de Commissie. Interne documenten van de Commissie (waaronder documenten die met lidstaten werden uitgewisseld), bedrijfsgeheimen en andere vertrouwelijke informatie zijn echter niet toegankelijk voor partijen. De Commissie interpreteert het begrip “interne documenten” als omvattende, in beginsel, alle correspondentie tussen de Commissie en haar externe deskundigen. De resultaten van studies die in het kader van een procedure zijn uitgevoerd en documenten die nodig zijn om de in de studie aangewende methodologie te begrijpen of om de technische juistheid ervan na te gaan, zijn echter wel toegankelijk.

27. De mededeling bevat een uitgebreide beschrijving van procedures voor de behandeling van vertrouwelijke informatie en voor het in de praktijk verlenen van toegang tot het dossier. Ook wordt de procedure beschreven voor het oplossen van onenigheid over verzoeken om vertrouwelijke behandeling, en de rol daarbij van de raadadviseur-auditeur.

28. In de mededeling wordt ook de daarmee verband houdende kwestie behandeld van de toegang tot specifieke documenten voor klagers in antitrustprocedures en andere betrokkenen in concentratieprocedures. De reikwijdte van een dergelijk recht is echter beperkter dan die van het recht op toegang tot het dossier.

3.2. Omgaan met marktinformatie en klachten

29. De Commissie waardeert informatie van bedrijven en consumenten aangezien deze bijdraagt tot het garanderen van de daadwerkelijke handhaving van de concurrentieregels. De Commissie verwelkomt informatie over sectoren waarin de markt niet goed functioneert en over vermeende inbreuken op de concurrentieregels.

30. Deze informatie kan op verschillende manieren aan de Commissie worden bezorgd:

31. Aan klokkenluiders en clementieverzoeken i wordt de hoogste prioriteit gehecht. Kartels zijn de ergste vorm van concurrentieverstorende activiteiten en de Commissie besteedt veel middelen aan acties om die te bestrijden.

32. Marktinformatie i is altijd welkom, ongeacht of deze leidt tot een onderzoek in een individueel geval. Alleen door uit een aantal bronnen een reeks gegevens te verzamelen, kan de Commissie een coherent begrip van de markt opbouwen.

33. Formele klachten i die kwesties van communautair belang aan de orde stellen en en die geschikte achtergrondinformatie bevatten, zijn ook welkom. Veel belangrijke beschikkingen van de Commissie waren wellicht niet mogelijk geweest zonder de informatie en de actieve steun van een klager. Het is meestal nuttig met DG Concurrentie contact op te nemen alvorens een formele klacht in te dienen. Informele contacten vóór het indienen van een klacht maken het mogelijk om in een vroeg stadium te overleggen over de informatie die ter beschikking van de eventuele klager wordt gesteld en kunnen helpen te verduidelijken of een zaak voor de Commissie prioritair zal zijn.

34. Al deze wijzen waarop informatie wordt verstrekt, zijn belangrijk en kunnen leiden tot handhavend optreden. De Commissie zal elke verklaring nauwkeurig onderzoeken en beantwoorden.

KADER 1: ARTIKELEN 81 EN 82 VAN HET EG-VERDRAG: COMMUNAUTAIR BELANG BIJ HET VERVOLGEN VAN VERMEENDE INBREUKEN EN PRIORITEITSTELLING Potentiële klagers wordt verzocht om met de volgende overwegingen rekening te houden vooraleer bij de Commissie een formele klacht in te dienen. Mededingingsautoriteiten en rechtbanken van de lidstaten Wanneer consumenten en bedrijven overwegen om bij de Commissie een formele klacht in te dienen, mogen zij niet uit het oog verliezen dat de mededingingsautoriteiten van de lidstaten ook EU-concurrentierecht toepassen en met de Commissie samenwerken in het ECN. Potentiële klagers moeten daarom nagaan of een mededingingsautoriteit niet goed geplaatst is om op te treden. Wanneer bijvoorbeeld een vermoedelijke inbreuk hoofdzakelijk op het grondgebied van een lidstaat de concurrentie aantast, is het mogelijk dat de nationale mededingingsautoriteit een zaak zal willen behandelen. Zelfs wanneer een zaak gevolgen heeft voor de concurrentie in meer dan een lidstaat, kunnen nationale mededingingsautoriteiten samenwerken bij het verzamelen van bewijsmateriaal in een concurrentiezaak en kunnen twee of drie mededingingsautoriteiten van lidstaten samen een zaak behandelen. Meer uitgebreide richtsnoeren over werkverdeling in het ECN is beschikbaar op de website van de Commissie i. Potentiële klagers moeten ook overwegen om een vordering in te stellen bij een nationale rechterlijke instantie. Veel zaken kunnen adequaat worden behandeld door nationale rechterlijke instanties met inbegrip van vorderingen inzake de nakoming van contractuele verbintenissen, de toepassing van de civiele sanctie van nietigheid van artikel 81, lid 2, of verzoeken om voorlopige maatregelen i. De Commissie steunt ook nadrukkelijk het recht van de personen die schade hebben geleden door mededingingsverstorende gedragingen, om voor nationale rechterlijke instanties i schadevergoeding te vorderen, en heeft een groenboek i vastgesteld waarin de opties worden besproken om schadevorderingen te vergemakkelijken. Prioriteiten Alle potentiële klagers die voornemens zijn bij de Commissie een formele klacht in te dienen, moeten er ook rekening mee houden dat de Commissie, hoewel zij alle verkregen informatie zeer ernstig neemt, niet over de middelen beschikt om elk probleem dat haar wordt voorgelegd, te onderzoeken. De Commissie heeft prioriteiten gesteld en concentreert haar beperkte middelen op het onderzoek en de vervolging van de ernstigste inbreuken en op het behandelen van de zaken die relevant zijn voor de ontwikkeling van het EU-concurrentierecht en voor het garanderen van de coherente toepassing van de artikelen 81 en 82 van het EG-Verdrag i. Zich baserend op de beschikbare informatie, gebruikt de Commissie een of meer van de volgende criteria, die geschikt zijn voor de individuele zaak, om te beslissen of er al dan niet sprake is van voldoende communautair belang om diepgaand onderzoek uit te voeren in een klacht i: de draagwijdte van de impact op de werking van de concurrentie op de interne markt, zoals in het bijzonder aangegeven door: de geografische reikwijdte van de aangeklaagde gedragingen, of het economisch belang van de aangeklaagde gedragingen, of de omvang van de markt, of het belang voor eindgebruikers van de betrokken producten of van de aangeklaagde gedragingen; of de marktpositie van de ondernemingen die het voorwerp zijn van de klacht of de werking van de betrokken markt in zijn geheel; de mate van complexiteit van het vereiste onderzoek, de waarschijnlijkheid dat een inbreuk wordt vastgesteld en of het in het licht van deze gegevens aangewezen is om een diepgaand onderzoek te voeren; de mogelijkheid voor de klager om de zaak aan een nationale rechterlijke instantie in een lidstaat voor te leggen, in het bijzonder rekening houdend met de vraag of de zaak het voorwerp van particuliere handhaving is of reeds is geweest of van die aard is dat ze op die manier adequaat kan worden behandeld; de vraag of het aangewezen is om op te treden op basis van een individuele klacht die betrekking heeft op specifieke juridische kwesties die de Commissie in een of meer andere zaken reeds onderzoekt of heeft onderzocht en/of die het voorwerp uitmaken van een procedure voor de gemeenschapsrechter; het stopzetten of wijzigen van de aangeklaagde gedragingen, in het bijzonder wanneer toezeggingen bindend zijn verklaard door een beschikking van de Commissie overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1/2003 of wanneer de aangeklaagde ondernemingen hun gedragingen om andere redenen hebben gewijzigd, op voorwaarde dat geen belangrijke aanhoudende mededingingsverstorende gevolgen noch de ernst van de vermeende inbreuken aan de klacht een communautair belang geven, ondanks de stopzetting of wijziging; het belang van andere gebieden van Gemeenschapsrecht of nationaal recht die door de aangeklaagde gedragingen worden aangetast vergeleken met het belang van de door de klager opgeworpen mededingingsbezwaren. Deze criteria worden echter soepel toegepast. Het is onmogelijk om abstracte regels te definiëren over de vraag of de Commissie al dan niet moet optreden. Er zullen altijd factoren zijn die hierboven niet zijn vermeld en die de prioriteitsgraad van een bepaalde zaak kunnen doen toenemen of afnemen. De Commissie is bovendien niet verplicht een zaak af te wijzen wegens gebrek aan communautair belang. Wanneer de Commissie echter niet vindt dat er een voldoende communautair belang is om een diepgaand onderzoek te rechtvaardigen, zal zij normaliter de klacht verwerpen met verwijzing naar een of meer van deze criteria. De Commissie tracht binnen een termijn van vier maanden de klagers mee te delen of zij een klacht al dan niet zal onderzoeken.

- 4. Toetsing van EU-wetgeving aan concurrentie

35. Een belangrijke actie uit de op 22 en 23 maart hernieuwde Lissabon-strategie, was de verbetering van het Europese en nationale regelgevingskader teneinde het concurrentievermogen te bevorderen. De werkzaamheden met het oog op een “betere regelgeving” begonnen in 2002 in het kader van een actieplan van de Commissie, dat op 16 maart werd herzien. Daaronder vallen alle hangende wetgevingsvoorstellen, bestaande regels (vereenvoudiging) en nieuwe wetgevings- en beleidsvoorstellen van de EU. In het verlengde van het actieplan stelde de Commissie in juni i herziene richtsnoeren voor effectbeoordeling vast, waaronder alle wetgevings- en beleidsinitiatieven vielen die in het jaarlijkse werkprogramma van de Commissie waren opgenomen. In dergelijke beoordelingen worden alternatieven onderzocht om een gesteld probleem op te lossen en de economische en sociale gevolgen, en de gevolgen voor het milieu daarvan geëvalueerd.

36. De richtsnoeren voor effectbeoordeling erkennen dat “stevige concurrentie in een ondernemersvriendelijk klimaat […] een onmisbare motor [is] voor productiviteitsgroei en concurrentievermogen”[21]. Daarom maakt concurrentiescreening een wezenlijk deel uit van effectbeoordeling. De richtsnoeren voor effectbeoordeling bevatten een niet-exhaustieve opsomming van de soorten voorstellen die moeten worden onderzocht op mogelijke negatieve effecten voor de concurrentie (bijvoorbeeld regels inzake geliberaliseerde netwerkindustrieën, maatregelen die gevolgen hebben voor toetredings- of uittredingsbelemmeringen, vrijstellingen van concurrentieregels, enz.) i.

37. De basis-“mededingingstest” die in de context van de screening van het concurrentiebeleid wordt uitgevoerd, houdt in dat bij aanvang twee fundamentele vragen worden gesteld. Ten eerste: welke beperkingen van de concurrentie kunnen direct of indirect uit het voorstel voortvloeien (beperkt het de markttoegang, tast het de bedrijfsvoering aan, enz.)? Ten tweede: kan de betrokken beleidsdoelstelling worden bereikt met minder beperkende maatregelen ? Concurrentiescreening kan leiden tot de keuze voor minder beperkende regelgevingsmethoden of tot marktgerichte methoden om bepaalde beleidsdoelstellingen te bereiken, waardoor onnodige of onevenredige beperkingen van de concurrentie worden vermeden. Dit is zowel in het belang van de consumenten als van de industrie.

5. Groenboek over schadevorderingen wegens schending van de communautaire antitrustregels

38. De in de artikelen 81 en 82 van het Verdrag neergelegde concurrentieregels kunnen zowel worden gehandhaafd door mededingingsautoriteiten (publiekrechtelijke handhaving) als door particuliere partijen die een procedure inleiden voor een nationale rechterlijke instantie (particuliere handhaving). Een van de doelstellingen van de modernisering van de EG-antitrustregels was de rol van de nationale rechterlijke instanties en de nationale mededingingsautoriteiten in de handhaving van deze regels nieuw leven in te blazen. Verordening (EG) nr. 1/2003 benadrukt de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de Commissie, de nationale rechterlijke instanties en de nationale mededingingsautoriteiten op dit punt, en voorziet in de noodzakelijke instrumenten om een betere en coherente handhaving van de EG-antitrustregels te bereiken. Wat de publiekrechtelijke handhaving betreft, werken de Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten momenteel nauw samen in het European Competition Network (ECN) om de EG-antitrustregels toe te passen. Wat particuliere handhaving betreft, schaft Verordening (EG) nr. 1/2003 het monopolie van de Commissie inzake de toepassing van artikel 81, lid 3, af, waardoor de nationale rechterlijke instanties de bevoegdheid krijgen om de artikelen 81 en 82 van het EG-Verdrag volledig toe te passen. Deze nationale rechterlijke instanties beschikken over de exclusieve bevoegdheid om schadevergoeding toe te kennen aan slachtoffers van inbreuken op het concurrentierecht.

39. Schadevorderingen in antitrustzaken vormen het hoofdthema van het door de Commissie op 19 december i vastgestelde groenboek. De Commissie wil dit soort vorderingen, waarvan er tot nog toe zeer weinig werden ingesteld i, aanmoedigen omdat daarmee een dubbel doel wordt gediend. Schadevorderingen bieden de slachtoffers van inbreuken op het EG-antitrustrecht niet alleen de mogelijkheid om schadevergoeding te krijgen, zij vormen ook een extra stimulans voor ondernemingen om de EG-antitrustregels te eerbiedigen. Schadevorderingen versterken niet alleen de gevolgen van vaststellingen van inbreuken door de mededingingsautoriteiten, zij moeten ook een op zichzelf staand handhavingsinstrument zijn. Particuliere handhaving van EG-antitrustregels wordt derhalve een instrument om de draagwijdte van de handhaving van de artikelen 81 en 82 van het EG-Verdrag uit te breiden. Bovendien raken individuele ondernemingen of consumenten in Europa die daadwerkelijk een schadevordering kunnen instellen, nauwer betrokken bij de handhaving van concurrentieregels. Dergelijke ervaring uit de eerste hand vergroot de directe relevantie van de concurrentieregels voor ondernemingen en consumenten. Door de EG-antitrustregels beter te helpen afdwingen, dragen schadevorderingen bij tot de naleving van die regels en derhalve tot daadwerkelijke concurrentie in Europa. Zij zijn derhalve belangrijke instrumenten om een concurrerende economie tot stand te brengen en te behouden, wat een essentieel onderdeel is van de Lissabon-strategie die gericht is op de groei van de economie van de Europese Unie en de schepping van arbeidsplaatsen voor de burgers van Europa.

40. Het Hof van Justitie bevestigde in 2001 in zijn arrest Courage v Crehan dat slachtoffers van een inbreuk van de EG-antitrustregels een recht hebben om schadevergoeding te vorderen en dat de lidstaten in een procedureel kader moeten voorzien dat een effectieve vergoedingsregeling mogelijk maakt i. Het belangrijkste doel van dit groenboek is vast te stellen wat de belangrijkste belemmeringen zijn voor een doeltreffender systeem inzake schadevorderingen en aan te geven wat de verdere opties en de eventuele maatregelen zijn om schadevorderingen naar aanleiding van inbreuken op het EG-antitrustrecht te vergemakkelijken.

41. In het groenboek worden een aantal cruciale thema’s behandeld, zoals de toegang tot bewijsmateriaal, de noodzaak om schuld te bewijzen, de berekening van de schade, de mogelijkheid om de “passing on defence” in te roepen, de procesbevoegdheid van indirecte afnemers, de mogelijkheden inzake vertegenwoordiging en collectieve vordering, de kosten van vorderingen, de coördinatie van openbare en private handhaving en de regels over rechterlijke bevoegdheid en toepasselijk recht.

42. Het doel van het groenboek is de discussie tot stand brengen over hoe het aantal succesvolle schadevorderingen voor inbreuken op EG-antitrustregels kan worden verhoogd. Op basis van de op het groenboek ontvangen reacties zal de Commissie onderzoeken welke eventuele actie nodig is om dergelijke vorderingen verder te begunstigen.

B – Toepassing van de artikelen 81, 82 en 86

1. ENERGIE, BASISINDUSTRIEËN, CHEMISCHE EN FARMACEUTISCHE PRODUCTEN

1.1. Energie

Sectorale onderzoeken inzake gas en elektriciteit

43. In verband met de toepassing van de antitrustregels van de EU in de energiesector was de belangrijkste maatregel in 2005 het opstarten van de sectorale onderzoeken inzake gas en elektriciteit. Op 13 juni heeft de Commissie een beschikking gegeven i betreffende het openen van onderzoeken in de sectoren gas en elektriciteit overeenkomstig de bevoegdheden van de Commissie op grond van artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad. De motivering voor de sectorale onderzoeken is uiteengezet in een mededeling van de Commissaris voor Mededinging, in overleg met de Commissaris voor Energie i.

44. De sectorale onderzoeken maken deel uit van de werkzaamheden van de Commissie om een nieuwe impuls te geven aan de Lissabon-strategie en met name de doelstellingen van het stimuleren van economische groei en werkgelegenheid en het omvormen van de Europese Unie tot 'de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld'. Om de Lissabon-strategie terug op het juiste spoor te zetten, heeft de Commissie besloten over te gaan tot een meer proactieve toepassing van de mededingingsregels, met name via sectorale onderzoeken, teneinde open en concurrerende markten in Europa, in het bijzonder in de energiesector, tot stand te brengen i.

45. De onderzoeken zijn toegespitst op de onlangs geliberaliseerde elektriciteits- en gassector. De marktintegratie is veel langzamer verlopen dan verwacht en heeft tot nog toe geen wijziging gebracht in de vaak sterke concentratie die kenmerkend is voor beide sectoren. In 2004 en 2005 zijn de prijzen sterk gestegen, en de klachten van verbruikers dat ze geen competitieve aanbiedingen van hun leverancier kunnen krijgen, zijn aanzienlijk toegenomen. Deze elementen wezen erop dat de markten niet optimaal functioneren en verantwoordden het openen van een onderzoek op grond van artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1/2003 en het gebruik van de onderzoekinstrumenten waarover de Commissie beschikt.

46. In de elektriciteitssector is het onderzoek geconcentreerd op de prijsvormingsmechanismen op de groothandelsmarkten voor elektriciteit, de elektriciteitsopwekking en –voorziening en factoren die de distributie- en aanbodstrategie van de producenten bepalen. Er wordt in het bijzonder nagegaan of de elektriciteitsproducenten een belangrijke marktmacht hebben en de groothandelsprijzen voor elektriciteit kunnen beïnvloeden. Deze evaluaties zullen waarschijnlijk ook econometrische analyses omvatten. Speciale aandacht zal worden besteed aan belemmering van de markttoegang en van grensoverschrijdende stromen, bijvoorbeeld als gevolg van langlopende leveringsovereenkomsten in bepaalde lidstaten en de wettelijke en operationele regelingen voor intraconnectoren tussen de nationale elektriciteitsnetwerken.

47. In de gassector is het onderzoek gericht op invoercontracten op lange termijn, swapovereenkomsten en belemmeringen voor grensoverschrijdende gasstromen. De balanceringseisen voor gasnetgebruikers en de gasopslag zullen eveneens onder de loep worden genomen alsook downstreamcontracten op lange termijn en de mogelijke effecten daarvan op de omschakelingskosten en de markttoegang.

48. De onderzoeken in de gas- en elektriciteitssector behandelen verschillende kwesties omdat de ontwikkeling van de mededinging in beide sectoren zich in een verschillende fase bevindt en de sectoren sterk uiteenlopende productiestructuren hebben. Toch zal rekening worden gehouden met het verband tussen beide sectoren. Het belang van gas als primaire brandstof voor elektriciteitsopwekking neemt immers voortdurend toe, en meer competitieve gasmarkten zouden onmiddellijk een gunstig effect op de elektriciteitsmarkten kunnen hebben.

49. Het doel van DG Concurrentie is te bepalen of de inbreuken op de artikelen 81, 82 en 86 er de oorzaak van zijn dat de elektriciteits- en gasmarkt kennelijk slecht functioneren; in dat geval zou de Commissie proactief corrigerend kunnen optreden. Op basis van de elementen die tijdens het onderzoek zijn verzameld en de daaruit voortvloeiende handhavingsprioriteiten zal DG Concurrentie de zaken die onder de artikelen 81, 82 of 86 van het EG-Verdrag vallen, behandelen zodra zulks nodig blijkt. De resultaten van de onderzoeken zullen waarschijnlijk ook worden gebruikt om te bepalen hoe doeltreffend het huidige wetgevende kader bij de liberalisering van de gas- en elektriciteitsmarkt kan zijn.

50. Met het oog op de doelgerichtheid en doeltreffendheid van de onderzoeken heeft DG Concurrentie bij de voorbereiding van de onderzoeken overleg gepleegd met bedrijfsverenigingen, consumentenorganisaties, andere departementen van de Commissie (met inbegrip van DG Vervoer en Energie), nationale mededingingsautoriteiten en nationale toezichthouders, en hun Europese vertegenwoordigers. Het doel van DG Concurrentie is te zorgen voor transparantie gedurende het hele proces. Na een eerste analyse van de antwoorden heeft de Commissie een reeks aspecten gepresenteerd aan een aantal fora, in het bijzonder de raad Energie van 1 december. Tijdens die Raad heeft de Commissie eveneens verslag uitgebracht over de implementatie van het wetgevingspakket voor liberalisering van de energiesector. De belangrijkste aandachtspunten die DG Concurrentie in zijn discussiestuk i vermeldt, betreffen de bestaande concentratie, verticale afscherming, het gebrek aan marktintegratie en aan transparantie, en het prijsvormingsmechanisme. Begin 2006 zal een voorlopig verslag worden ingediend, gevolgd door een uitgebreide publieke raadpleging over het verslag. Het definitieve verslag over het onderzoek in de energiesector moet eind 2006 verschijnen.

51. De sectorale onderzoeken betekenen een substantiële versterking van het vermogen van de Commissie om de mededinging in de onlangs geliberaliseerde gas- en elektriciteitssector proactief te bevorderen maar tegelijk is in 2005 met het oog op de ondersteuning van het liberaliseringsproces ook actief werk gemaakt van handhavingsmaatregelen in specifieke gevallen.

Langetermijnovereenkomsten voor gaslevering op downstreammarkten

52. Een specifiek probleem dat is ontstaan nadat de gassector in 2005 voor mededinging is opengesteld, is de mogelijke afscherming van de downstreammarkt door langlopende gasvoorzieningscontracten tussen de traditionele leveranciers aan de ene kant en de distributiebedrijven en industriële en commerciële gebruikers aan de andere.

53. Langlopende contracten beletten de afnemers over te schakelen op andere leveranciers die betere voorwaarden aanbieden. In sommige gevallen lopen de thans geldende contracten pas af na vele jaren, zodat de klanten niet van de groeiende mededinging in de sector kunnen profiteren. De gasvoorzieningsmarkt biedt ook aanzienlijke schaalvoordelen, bijvoorbeeld doordat de grotere balancerings- en flexibiliteitskosten proportioneel afnemen naarmate grotere hoeveelheden gas worden geleverd. Omgekeerd kunnen langlopende contracten op de stroomafwaartse gasmarkt een afremmend effect hebben op de mogelijkheden voor alternatieve leveranciers om een voldoende groot marktaandeel te veroveren en zo doeltreffend te kunnen concurreren. Deze langlopende contracten kunnen dus leiden tot marktafscherming en tot mededingingsproblemen wanneer ze niet onontbeerlijk zijn om compenserende voordelen voor de verbruiker op te leveren.

54. DG Concurrentie, de nationale mededingingsautoriteiten en de nationale toezichthouders hebben de kwestie van langlopende downstreamcontracten tweemaal besproken binnen de subgroep energie van het European Competition Network (ECN). Het Bundeskartellamt heeft een verslag gepubliceerd over langlopende contracten op de markt voor de levering van gas aan lokale nutsbedrijven (Stadtwerke) in Duitsland. Vervolgens is het Kartellamt onderhandelingen gestart met de vijftien grootste leveranciers op deze markt teneinde duidelijke beperkingen op de duur van hun leveringscontracten vast te stellen. Deze onderhandelingen zijn afgebroken in september, en het Bundeskartellamt heeft aangekondigd dat het een formele verbodprocedure zal inleiden i. DG Concurrentie onderzoekt eveneens een zaak betreffende langlopende gasvoorzieningscontracten op de Belgische markt.

Gevallen van territoriale beperking

55. In de loop van 2005 heeft DG Concurrentie zijn inspanningen voortgezet om te voorkomen dat de vóór de liberalisering bestaande handelspraktijken op de energiemarkten het liberaliseringsproces zouden ondermijnen. Deze inspanningen werden beloond door de schrapping van territoriale beperkingen uit de gasleveringscontracten tussen Gazprom en een aantal belangrijke traditionele groothandelaren in de EU. Territoriale beperkingen houden in dat gasimporteurs geen gas naar andere lidstaten mogen uitvoeren en/of beperken hun initiatieven in die richting, waardoor de marktintegratie en de mededinging tussen bestaande ondernemingen worden afgeremd.

56. In 2003 had DG Concurrentie ervoor gezorgd dat Gazprom en het Italiaanse olie- en gasbedrijf Eni Spa  i een eind aan die praktijken maakten. In februari i heeft DG Concurrentie gezorgd voor verbeteringen in de gasleveringscontracten tussen de Oostenrijkse groothandelaar OMV en de Russische gasproducent Gazprom. Meer in het bijzonder zal OMV niet langer worden verhinderd het gas dat het van Gazprom koopt, buiten Oostenrijk door te verkopen, en zal het Gazprom vrijstaan aan andere afnemers in Oostenrijk te verkopen zonder dat het het gas eerst aan OMV moet aanbieden (voorkeurrecht). OMV heeft er ook mee ingestemd bij te dragen tot het verhogen van de capaciteit op de TAG-pijpleiding, die Russisch gas via Oostenrijk naar Italië vervoert. Dit resultaat kan worden vergeleken met het resultaat dat in 2003 in verband met Eni is bereikt. De toezeggingen zijn grotendeels identiek aan die welke Eni, de andere aandeelhouder in de TAG-pijpleiding, in oktober 2003 aan de Commissie heeft gedaan. Gezien deze ontwikkelingen werd besloten het onderzoek af te sluiten.

57. In juni i heeft DG Concurrentie zijn onderzoek beëindigd naar de gasleveringscontracten tussen Gazprom en de belangrijkste Duitse groothandelaar E.on Ruhrgas AG, een lid van de E.on groep, nadat het de schrapping van de territoriale beperkingen uit deze contracten had verkregen. Bovendien zal Gazprom niet langer gebonden zijn door een clausule van meest begunstigde afnemer, die vroeger in deze contracten was opgenomen. Op grond van deze clausules moest Gazprom aan Ruhrgas dezelfde voorwaarden bieden als aan de concurrenten van Ruhrgas op de Duitse groothandelsmarkt.

58. De beëindiging van deze twee zaken houdt in dat alle zaken die de Commissie in 2001 heeft geopend in verband met exportbeperkingen op Russisch gas (Oostenrijk, Frankrijk, Duitsland, Italië en Nederland) thans zijn afgesloten. Het eveneens in 2001 gestarte onderzoek naar de invoer van Algerijns gas door Italiaanse en Spaanse ondernemers wordt voortgezet.

Regelgevend kader

59. In 2005 is het regelgevend kader voor de interne elektriciteits- en gasmarkt verder ontwikkeld. Op 28 september hebben de Raad en het Parlement een verordening goedgekeurd betreffende de voorwaarden voor de toegang van derden tot aardgastransmissienetten. Verwacht wordt dat deze verordening de mogelijkheden voor grensoverschrijdende handel door nieuwkomers op de markt zal verbeteren i. Begin 2006 zal een richtlijn betreffende de voorzieningszekerheid en de infrastructuurinvesteringen in de elektriciteitssector worden aangenomen i. Deze richtlijn zou een betrouwbaar regelgevend kader moeten bieden dat gunstig is voor nieuwe investeringen in elektriciteitsopwekking en -infrastructuur.

60. In 2005 heeft de Commissie verder gestreefd naar de omzetting door de lidstaten van de tweede gasrichtlijn i en elektriciteitsrichtlijn i, die de hoeksteen van de regelgeving inzake het liberaliseringsproces van de energiemarkten vormen. Er zijn aanzienlijke vorderingen behaald. Krachtens de tweede gas- respectievelijk elektriciteitsrichtlijn is de Commissie ook verplicht om tegen eind 2005 verslag uit te brengen over de vorderingen bij de totstandbrenging van een interne gas- en elektriciteitsmarkt. De Commissie heeft op 1 december haar verslag aan de Raad Energie gepresenteerd. Het verslag stemt overeen met de analyse van de sectorale onderzoeken van DG Concurrentie, en stelt voor onderzoeken per land uit te voeren alvorens eind 2006 wordt beslist of een derde liberaliseringspakket nodig is.

61. Voorts heeft het Hof van Justitie in zijn arrest van 7 juni in de zaak VEMW een aantal belangrijke aspecten van het regelgevend kader verduidelijkt i . Hoewel de zaak specifiek betrekking had op langetermijnreserveringen van interconnectiecapaciteit in Nederland, heeft ze belangrijke implicaties voor talrijke al lang bestaande langetermijnreserveringen van interconnectiecapaciteit die na de inwerkingtreding van de eerste elektriciteitsrichtlijn zijn blijven bestaan i.

62. Het Hof was van oordeel dat de prioritaire toegang die in de Nederlandse wet- en regelgeving aan eerder bestaande leveringscontracten werd toegekend (in dit specifieke geval 23% van de totale interconnectiecapaciteit) een discriminatie vormt die krachtens de elektriciteitsrichtlijn van 1996 is verboden, aangezien alle oude en nieuwe gebruikers van het netwerk op grond van de artikelen 7 en 16 van deze richtlijn gelijk moeten worden behandeld. Het Hof motiveerde deze uitspraak met de redenering dat iedere andere interpretatie de overgang van een monopolistische en versnipperde naar een open en concurrerende markt in gevaar zou kunnen brengen. Het Hof was ook van oordeel dat Nederland op grond van de richtlijn een vrijstelling voor bestaande contracten had kunnen aanvragen maar dat niet tijdig heeft gedaan.

63. Deze uitspraak zou de toon kunnen zetten voor verdere rechtszaken op nationaal niveau en maatregelen van de nationale toezichthouders. Wat de handhaving van het antitrustrecht betreft, effent de uitspraak het pad voor de inleiding van zaken door DG Concurrentie, ook al had de uitspraak van het Hof niet uitdrukkelijk betrekking op mededingingsvraagstukken.

64. Het sectorale onderzoek zal DG Concurrentie waarschijnlijk een goed overzicht verschaffen in de feitelijke situatie in verband met langetermijnreserveringen en inzake de noodzaak van follow-uponderzoek.

65. Ten slotte was 2005 ook het jaar waarin de handel in CO2-emissierechten i van start is gegaan. Hoewel die maatregel niet alleen voor de energiesector van belang is, zijn de effecten ervan wellicht het duidelijkst voelbaar op de elektriciteitsmarkten. De handel in emissierechten schijnt een effect op de elektriciteitsprijzen gehad te hebben, doordat de elektriciteitsproducenten de prijs van de emissierechten ten dele doorberekenen in de prijzen voor eindgebruikers. Sommige elektriciteitsverbruikers hebben geklaagd dat de prijsverhogingen niet gerechtvaardigd waren, aangezien de emissierechten meestal kosteloos werden toegekend.

REPSOL

66. Hoewel de Commissie in 2005 prioriteit verleende aan de recent geliberaliseerde gas- en elektriciteitssector, werd ook verder werk gemaakt van inbreuken in andere energiesectoren zoals de distributie van motorbrandstoffen.

67. Op 20 oktober 2004 heeft de Commissie overeenkomstig artikel 27, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1/2003 een bekendmaking gepubliceerd i teneinde de toezeggingen die REPSOL C.P.P. (REPSOL) overeenkomstig artikel 9, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1/2003 had gedaan, aan een markttoets te onderwerpen. Dit onderzoek werd door de Commissie ingeleid op grond van artikel 81 van het EG-Verdrag en had betrekking op de toepassing van exclusiviteitsclausules voor de levering van motorbrandstoffen in het kader van door REPSOL gesloten distributiecontracten, die hebben geleid tot de afscherming van de Spaanse markt voor groothandels- en kleinhandelsverkoop van motorbrandstoffen. De contracten waren oorspronkelijk ter kennis van de Commissie gebracht maar deze kennisgeving was op 1 mei 2004 verstreken.

68. Op 17 juni 2004 is aan REPSOL een voorlopige beoordeling in de zin van artikel 9, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1/2003 gezonden.

69. In deze voorlopige beoordeling wordt gesteld dat de markttoegang moeilijk is en dat de REPSOL-contracten sterk bijdragen tot een mogelijke afscherming van de markt doordat zij een groot deel van de markt aan REPSOL binden en bovendien een lange looptijd hebben (met name de pacht- en vruchtgebruikcontracten waarvoor REPSOL een eigendomsrecht met beperkte duur had, hebben een looptijd van 25 tot 40 jaar).

70. De door REPSOL aangeboden toezeggingen kennen aan een aantal handelaren met een pacht- of vruchtgebruikcontract (een 'U/S-contract') een recht op vroegtijdige opzegging toe, op voorwaarde dat een schadevergoeding aan REPSOL wordt betaald. Voorts zal REPSOL geen nieuwe overeenkomsten met DODO-tankstations i van meer dan vijf jaar sluiten, en tot eind 2006 geen nieuw DODO-tankstation aankopen. De tenuitvoerlegging van de voorgestelde toezeggingen zou worden gecontroleerd door een door REPSOL aangewezen trustee.

71. In aansluiting op de resultaten van de markttest betreffende de voorgestelde toezeggingen heeft REPSOL herziene toezeggingen ingediend, en overweegt de Commissie een beschikking op grond van artikel 9, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1/2003 te geven, waardoor deze herziene toezeggingen een verbindend karakter zouden krijgen.

1.2. Basisindustrieën

Handelsovereenkomst ALROSA/De Beers

72. Op 3 juni heeft de Commissie overeenkomstig artikel 27, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1/2003 een bekendmaking gepubliceerd i betreffende een markttest van de toezeggingen i die ALROSA en De Beers in de zin van artikel 9, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1/2003 hebben gedaan. Het onderwerp van het onderzoek van de Commissie overeenkomstig de artikelen 81 en 82 van het EG-Verdrag en de artikelen 53 en 54 van de EER-Overeenkomst is een handelsovereenkomst tussen deze twee bedrijven, die beide actief zijn in de sector winning en leveren van ruwe diamant. De overeenkomst was oorspronkelijk ter kennis van de Commissie gebracht maar deze kennisgeving is op 1 mei 2004 verstreken.

73. De mededelingen van punten van bezwaar die in januari en juli 2003 aan de bedrijven werden gezonden, vormden de voorlopige beoordeling van de Commissie in de zin van artikel 9, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1/2003.

74. In de voorlopige beoordeling wordt gesteld dat De Beers een machtspositie op de wereldmarkt voor ruwe diamant bekleedt. Door het sluiten van een handelsovereenkomst met ALROSA, zijn belangrijkste concurrent, zou De Beers controle verwerven over een belangrijke leveringsbron op de markt voor ruwe diamant en toegang verwerven tot een uitgebreid gamma diamanten die anders buiten zijn bereik zouden blijven. Daardoor zou enerzijds ALROSA als leverancier op de markt buiten Rusland worden uitgeschakeld en anderzijds de bestaande marktmacht van De Beers worden versterkt met als gevolg dat de groei of instandhouding van de mededinging op de markt voor ruwe diamant zou worden belemmerd.

75. In de voorlopige beoordeling werd eveneens opgemerkt dat De Beers, de grootste producent van diamant in de wereld, als gevolg van de handelsovereenkomst zou optreden als distributeur voor ongeveer de helft van de productie van zijn grootste concurrent. Aangezien de handel aanzienlijke hoeveelheden zou omvatten en de overeenkomst zou gesloten worden tussen de twee grootste ondernemingen voor de handel in ruwe diamant, zou de mededinging op de markt door de handelsovereenkomst in sterke mate worden verzwakt.

76. De door ALROSA en De Beers aangeboden toezeggingen hielden een geleidelijke daling in van de waarde van hun onderlinge verkoop van ruwe diamant naar 700 miljoen USD in 2005, 625 miljoen USD in 2006, 550 miljoen USD in 2007, 475 miljoen USD in 2008, 400 miljoen USD in 2009 en 275 miljoen USD in 2010 en de daaropvolgende jaren. In verband met prijsbepaling, sortering en waardering zouden ALROSA en De Beers een overeenkomst sluiten die met de handelsovereenkomst vergelijkbaar is. De tenuitvoerlegging van de aangeboden toezeggingen zou worden gecontroleerd door trustees die respectievelijk door ALROSA en De Beers worden aangewezen.

77. In aansluiting op de resultaten van de markttoets van de aangeboden toezeggingen, overweegt de Commissie om een beschikking vast te stellen overeenkomstig artikel 9, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1/2003, waardoor de herziene toezeggingen een verbindend karakter zouden krijgen.

1.3. Chemische stoffen

78. In 2005 heeft DG Concurrentie een "mededingsscreening” uitgevoerd op een aantal ontwerp-wetgevingsteksten in de sector chemische stoffen. Het gaat onder meer om de geplande herziening van Richtlijn 91/414/EEG i inzake gewasbescherming, die het in de handel brengen van gewasbeschermingsproducten regelt, en het voorstel van de Commissie voor een verordening inzake de registratie, beoordeling, vergunningverlening en beperkingen met betrekking tot chemische stoffen i ( “REACH” ), die zal voorzien in de registratie van zo een 30.000 bestaande en alle toekomstige chemische stoffen.

79. Deze analyse uit mededingingsoogpunt is thans aan de gang en houdt verband met mogelijke wijzigingen die in de loop van het wetgevingsproces in de voorstellen kunnen worden aangebracht. Zij heeft vooral tot doel ervoor te zorgen dat deze wetgevingsteksten en met name de kosten voor het bedrijfsleven, niet tot concurrentiedistorsies leiden.

1.4. Farmaceutische producten

Mededinging bij generische producten

80. Een competitieve farmaceutische industrie vormt een topprioriteit voor de Commissie, met name in het licht van de Lissabon-strategie. Aan innovatieve producten moet een uitgebreide bescherming door intellectuele-eigendomsrechten worden toegekend, zodat ondernemingen hun O&O-uitgaven kunnen recupereren en voor hun innovatie worden beloond. Pogingen van ondernemingen om deze bescherming onrechtmatig te verlengen, remmen de stimulans tot innovatie evenwel af en vormen een ernstige inbreuk op de EU-mededingingsregels. Concurrentie van generische producten die na het verstrijken van een octrooi door derden worden geproduceerd, stimuleert normaal verdere innovatie van farmaceutische producten.

81. In verband met de zaak- AstraZeneca (zie kader 2) en parallel daarmee heeft DG Concurrentie kennis gekregen van gedragingen die in strijd met de mededingingsregels zouden kunnen zijn en tot doel hebben de concurrentie vanwege generische producten uit te sluiten of te vertragen. Deze informatie heeft geleid tot een versterkt toezicht op de mededinging in de sector generische geneesmiddelen.

Parallelhandel in farmaceutische producten

82. De Commissie is van oordeel dat de parallelhandel in farmaceutische producten een middel is tot arbitrage tussen lidstaten met hoge en met lage prijzen, wat bijdraagt tot de totstandbrenging van een gemeenschappelijke markt voor farmaceutische producten. De Europese rechtbanken hebben een restrictief standpunt ingenomen betreffende de toepassing van artikel 81 van het EG-Verdrag op leveringscontingenten die de handel tussen lidstaten beperken of onmogelijk maken, omdat de toepassing van die contingenten eenzijdig gedrag vanwege de ondernemingen vormt.

83. Unilaterale leveringscontingenten zouden echter onder artikel 82 van het EG-Verdrag kunnen vallen. Eventueel moet echter rekening worden gehouden met de mogelijke objectieve motivering van dergelijke systemen.

Kader 2: AstraZeneca: misbruik van overheidsprocedures in de farmaceutische sector Op 15 juni heeft de Commissie een beschikking aangenomen waarbij aan AstraZeneca AB en AstraZeneca Plc (AZ) een boete van 60 miljoen EUR wordt opgelegd wegens inbreuk op artikel 82 van het EG-Verdrag en artikel 54 van de EER-Overeenkomst door misbruik van overheidsprocedures en regelgeving in een aantal EER-landen met als doel producenten van generische geneesmiddelen en parallelhandelaren uit te sluiten van concurrentie met het AZ-geneesmiddel Losec tegen maagzweren i. Bij de bepaling van de hoogte van de boete werd rekening gehouden met het feit dat sommige kenmerken van het misbruik, met name van de overheidsprocedures, als nieuw kunnen worden beschouwd. 1. Relevante markt De relevante markt omvat de nationale markten voor zogenoemde protonpompremmers (PPI's), die op recept worden verkocht voor de behandeling van gastro-intestinale maagzuurgerelateerde aandoeningen (zoals maagzweren). Het middel Losec van AZ was de eerste PPI. 2. Machtspositie van AZ op de betrokken nationale PPI-markten De vaststellingen van de Commissie over de machtspositie van AZ in de betrokken jaren en landen zijn onder meer gebaseerd op het hoge marktaandeel van AZ en zijn positie als gevestigd speler op de PPI-markt. De eerste speler op een geneesmiddelenmarkt kan in het algemeen hogere prijzen verkrijgen en handhaven dan latere markttoetreders. In de Commissiebeschikking wordt ook aandacht gegeven aan monopsonistische kopers (d.w.z. de nationale gezondheidszorgstelsels) en prijsregulering. In de beschikking wordt opgemerkt dat de onderhandelingspositie van monopsonistische kopers sterk verzwakt is ten opzichte van bedrijven die werkelijk innovatieve nieuwe producten (zoals Losec) aanbieden. Bovendien kunnen monopsonistische kopers geen controle uitoefenen op de markttoegang. 3. Misbruik van de regelgeving Het eerste misbruik door AZ betrof een inbreuk op een verordening van de Raad van 1992 i betreffende de invoering van een aanvullend beschermingscertificaat voor geneesmiddelen op grond waarvan de bescherming door het basisoctrooi voor farmaceutische producten kan worden uitgebreid. Het misbruik bestond in hoofdzaak uit systematische misleidende informatie die AZ vanaf midden 1993 aan een aantal octrooibureaus in sommige EER-landen had verstrekt in verband met zijn aanvragen voor bijkomende bescherming voor omeprazole (het actieve bestanddeel in het AZ-geneesmiddel Losec). Door deze misleidende informatie heeft AZ in verschillende landen aanvullende bescherming gekregen. Daardoor werden goedkopere generische versies van Losec met vertraging in de handel gebracht, wat kosten voor de gezondheidszorg en de verbruiker met zich heeft gebracht. De Commissie was van oordeel dat de toepassing van dergelijke procedures en voorschriften onder bepaalde omstandigheden een misbruik kan vormen, in het bijzonder wanneer de autoriteiten of lichamen die deze procedures toepassen, weinig of geen beoordelingsbevoegdheid hebben. Het bestaan van corrigerende maatregelen op grond van andere wettelijke voorschriften kan op zich de toepassing van artikel 82 van het EG-Verdrag niet uitsluiten, zelfs indien die bepalingen aspecten van de uitsluitingspraktijk omvatten. De Commissie was in haar beschikking van oordeel dat er geen reden is om de toepasbaarheid van het mededingingsrecht te beperken tot situaties waarin die praktijken geen schending van andere wetten inhouden of waarin geen andere corrigerende maatregelen bestaan. 4. Misbruik van de procedures voor toelating van geneesmiddelen Het tweede misbruik vond plaats aan het eind van de jaren negentig en bestond in verzoeken van AZ voor het schrappen van zijn vergunning voor het in de handel brengen van Losec-capsules in Denemarken, Noorwegen en Zweden op een ogenblik dat de Losec-capsules uit de handel werden genomen en Losec in die drie landen MUPS-tabletten lanceerde. Door de selectieve deregistratie werd vergunning voor de referentiemarkt opgeheven waarop producenten van generische geneesmiddelen en parallelhandelaren zich op dat ogenblik moesten baseren om markttoegang te verwerven en/of te behouden. De Commissie was van oordeel dat AZ door zijn gedragingen ernaar streefde de bestaande bescherming de facto geruime tijd na de in de geldende regels vastgestelde periode te verlengen en dat het daarin tot op zekere hoogte ook is geslaagd. Dit tweede misbruik wordt eveneens gekenmerkt door concurrentiewerende intenties binnen een regelgevend kader dat is gekenmerkt door een beperkte of onbestaande discretionaire bevoegdheid van de betrokken autoriteiten. Bedrijven met een machtspositie hebben een bijzondere verantwoordelijkheid om op redelijke wijze van particuliere of openbare rechten gebruik te maken, rekening houdend met de mogelijkheden van markttoegang van andere partijen. De Commissie heeft in haar beschikking opgemerkt dat afzonderlijke handelingen voor het starten, intrekken of aanvragen van deregistratie normaal op zich geen misbruik vormen.

2. Informatie, communicatie en media

2.1. Elektronische communicatie en postdiensten

Roamingtarieven bij mobiele telefonie

84. Op het gebied van roaming (d.w.z. gebruik van mobiele telefonie in het buitenland) heeft de Commissie op 10 februari aan de Duitse exploitanten van mobiele netwerken T-Mobile International AG & Co. KG (T-Mobile) en Vodafone D2 GmbH (Vodafone) mededelingen van punten van bezwaar gezonden. De bezwaren betreffende de tarieven die zowel T-Mobile als Vodafone aan buitenlandse exploitanten van mobiele netwerken voor internationale roaming op groothandelsniveau hebben aangerekend (zogenaamde inter-operator tariffs – IOT). De voorlopige conclusies van het onderzoek van de Commissie naar T-Mobile hielden in dat T-Mobile van zijn machtspositie in Duitsland misbruik had gemaakt door vanaf 1997 tot op zijn minst eind 2003 internationale roamingdiensten op groothandelsniveau via zijn eigen netwerk aan te bieden tegen oneerlijke en overdreven tarieven. De Commissie kwam tot dezelfde voorlopige conclusies in verband met de tarieven van Vodafone voor de periode vanaf 2000 tot op zijn minst eind 2003.

Breedbanddiensten

85. In verband met breedbanddiensten heeft de Commissie in 2004 de verbintenissen van Deutsche Telekom AG (DT) aanvaard tot beëindiging van haar praktijk in de vorm van prijsklem bij de gedeelde toegang tot aansluitlijnen (lijndeling) in Duitsland, die voorlopig als misbruik van een machtspositie was bestempeld i. De daaruit voortvloeiende regeling was gebaseerd op de methode inzake prijsklem als vastgesteld in de beschikking Deutsche Telekom  i. Na raadpleging van de Duitse nationale toezichthouder (Bundesnetzagentur) aanvaardde de Commissie de regeling, die tot een aanzienlijke daling van de tarieven voor lijndeling leidde. Vervolgens begonnen verschillende ondernemingen hun netwerken uit te breiden om breedbanddiensten op basis van lijndeling aan te bieden. Op 24 mei diende DT evenwel een aanvraag bij Bundesnetzagentur in waarin het kennis gaf van zijn voornemen om de tarieven voor lijndeling opnieuw te verhogen. De departementen van de Commissie hebben geconstateerd dat dit ertoe zou leiden dat de vóór de overeenkomst bestaande prijsklem zich opnieuw zou voordoen en hebben daarom DT verzocht zijn verbintenissen na te leven. Om te voorkomen dat de Commissie een formele procedure zou inleiden heeft DT een nieuwe aanvraag bij Bundesnetzagentur ingediend waarin het verzocht om dezelfde tarieven als in 2004. Bundesnetzagentur waarmee de departementen van de Commissie in deze zaak nauw hebben samengewerkt, heeft uiteindelijk zijn goedkeuring gehecht aan groothandelstarieven die lager waren dan de aangevraagde tarieven en de tarieven die nodig waren opdat DT zijn verbintenissen zou nakomen i. De Commissie verwacht dat de verbeterde voorwaarden voor het verstrekken van breedbanddiensten via lijndeling een positief effect op de mededinging zullen hebben en de penetratie van breedbanddiensten in Duitsland zullen vergroten, waardoor de consument uiteindelijk een ruimere keuze zal hebben en de verbruikersprijzen zullen dalen.

Onderzoek in de sector 3G

86. In september heeft de Commissie haar sectoraal onderzoek afgerond van de mededingingssituatie op de markt voor nieuwe systemen van mobiele communicatie die audiovisuele informatie kunnen doorgeven (3G). Op 27 mei zijn de bevindingen van het sectorale onderzoek publiek gepresenteerd, waarna de marktdeelnemers opmerkingen bij die vaststellingen hebben gemaakt.

87. Het sectorale onderzoek, dat een gezamenlijk initiatief van de Commissie en de Toezichthoudende Autoriteit van EVA was, werd uitgevoerd in 2004 en de eerste helft van 2005 omdat de Commissie zich ervan wenste te vergewissen dat de sportcontent, die van kritiek belang is voor het opstarten van nieuwe mobiele diensten, niet door concurrentieverstorende gedragingen wordt belemmerd. Bij het onderzoek werden de gedragingen van alle actoren die betrokken zijn bij aankoop, wederverkoop en exploitatie van mobiele rechten op sportgebeurtenissen uitgebreid onder de loep genomen.

88. Circa 230 organisaties hebben de in 2004 verzonden vragenlijsten beantwoord. Bij het onderzoek van de verzamelde gegevens heeft DG Concurrentie bovendien 50 situaties geanalyseerd waarin bij de verkoop van 3G-rechten mededingingsproblemen waren opgedoken.

89. Door de resultaten van het sectorale onderzoek heeft de Commissie een duidelijk inzicht verworven in de huidige marktontwikkelingen en de bestaande marketing- en exploitatiepatronen in alle fasen van de waardeketen van sportrechten voor mobiele platforms. De vaststellingen van het sectorale onderzoek en de follow-upmaatregelen zijn samengevat in een verslag over de conclusies van het sectorale onderzoek i.

90. Het verslag beschrijft een aantal tijdens het sectorale onderzoek vastgestelde handelspraktijken die een potentiële overtreding van de mededingingsregels vormen en de beschikbaarheid van innovatieve mobiele sportdiensten voor de consument kunnen beperken. Het verslag is geconcentreerd op vier belangrijke mededingingsterreinen in verband waarmee tijdens het onderzoek problemen aan de dag zijn gekomen:

91. Bundeling: situaties waarin machtige media-exploitanten alle audiovisuele rechten op topsportwedstrijden gebundeld hebben aangekocht teneinde exclusiviteit voor alle platforms te verwerven zonder dat zij de bedoeling hebben 3G-rechten te exploiteren of sublicenties daarvoor te verlenen.

92. Embargo's: situaties waarin overdreven restrictieve voorwaarden (scherpe tijdslimieten of overbodige beperkingen van de cliplengte) op de mobiele rechten worden gesteld zodat de praktische beschikbaarheid van de 3G-content wordt beperkt.

93. Gezamenlijke verkoop: situaties waarin geen gebruik van de 3G-rechten wordt gemaakt doordat de collectieve verkooporganisaties er niet in slagen de 3G-rechten van individuele sportclubs te verkopen.

94. Exclusiviteit: toekenning van exclusieve 3G-rechten in situaties die leiden tot het monopoliseren van aantrekkelijke uitzendingen door machtige exploitanten.

95. In het verslag werden de marktdeelnemers verzocht hun handelspraktijken te onderzoeken en tijdig de uit die praktijken voortvloeiende concurrentieverstorende effecten te corrigeren. In het verslag werd voorts aangekondigd dat DG Concurrentie samen met de betrokken nationale mededingingsautoriteiten potentieel schadelijke situaties met een nationale dimensie zal onderzoeken die tijdens het sectorale onderzoek waren vastgesteld.

Raadplegingsprocedure van artikel 7 van de kaderrichtlijn (2002/21/EG)

96. Volgens het regelgevend kader van de EU voor elektronische- communicatienetwerken en -diensten i zijn de nationale toezichthouders verplicht de relevante elektronische-communicatiemarkten in overeenstemming met de nationale omstandigheden volgens de beginselen van het EU-mededingingsrecht te definiëren.

97. Na de marktanalyse moeten de nationale toezichthouders de Commissie in kennis stellen van alle ontwerp-regelgeving betreffende de definitie van de relevante markten, het al dan niet vaststellen van aanmerkelijke marktmacht en de eventueel voorgestelde corrigerende maatregelen. De Commissie kan ofwel opmerkingen formuleren, die de toezichthouders met bijzondere aandacht moeten bekijken, ofwel de toezichthouders verzoeken de ontwerpmaatregel in te trekken indien de omschrijving van de markt en/of de vaststelling van aanzienlijke marktmacht incompatibel met het Gemeenschapsrecht is. In 2005 heeft de Commissie 201 kennisgevingen van nationale toezichthouders ontvangen (een nettotoename in vergelijking met 89 kennisgevingen in 2004).

98. In 2005 heeft de Commissie een beschikking aangenomen waarin zij om de intrekking van de aangemelde maatregelen verzocht i. In deze zaak, die betrekking had op de afgifte van vaste gesprekken op groothandelsniveau in Duitsland, hadden de nationale toezichthouders voorgesteld Deutsche Telekom aan te wijzen als een exploitant met aanmerkelijke marktmacht voor het aanbieden van gespreksafgiftediensten op groothandelsniveau op zijn eigen netwerk. De nationale toezichthouders kwamen tot de conclusie dat de 53 alternatieve vaste- netwerkexploitanten in Duitsland ondanks hun monopoliepositie voor het verstrekken van groothandelsdiensten voor gespreksafgifte via hun respectieve netwerken, gezien de compenserende kopersmacht van Deutsche Telekom, geen aanmerkelijke marktmacht hebben. De Commissie was evenwel van oordeel dat de nationale toezichthouder onvoldoende gegevens had verstrekt om het argument van de compenserende kopersmacht te ondersteunen.

99. Voorts heeft de Commissie drie kennisgevingen beoordeeld waarin de nationale toezichthouders de mening uitspraken dat twee of meer exploitanten gezamenlijk een machtspositie op een relevante markt bekleden. In twee van deze gevallen hebben de toezichthouders de kennisgeving op basis van voorlopige bezwaren van de departementen van de Commissie ingetrokken nog vóór de Commissie een beschikking had gegeven i. In de derde zaak, die betrekking had op de groothandelsmarkt voor mobiele toegang en gespreksopbouw in Ierland, had de Commissie geen bezwaar tegen de vaststelling van gezamenlijke machtspositie door de nationale toezichthouder.

100. Ten slotte heeft de Commissie ingestemd met het voorstel van de Franse nationale toezichthouder om de zogenoemde 'voice over the Internet protocol (VoIP)'- diensten, waarmee verbruikers op dezelfde wijze als met traditionele telefonie oproepen kunnen doen en ontvangen, in de relevante markt voor vaste spraaktelefonie op te nemen i. De Franse nationale toezichthouder maakte een onderscheid tussen enerzijds VoIP-diensten die uitsluitend via internet verlopen en die vergelijkbaar zijn met instant messaging en andere peer-to-peer-communicatie via internet zoals Skype, en anderzijds VoIP-diensten verstrekt door alternatieve breedbandexploitanten die hebben geïnvesteerd in ontbundeling van het plaatselijke aansluitnet en andere breedbandtoegangsproducten en hun klanten dus spraakdiensten van hogere kwaliteit met dezelfde functies als de traditionele telefonie kunnen aanbieden.

Procedures wegens inbreuk op de mededingingsrichtlijn (2002/77/EG) overeenkomstig artikel 226 van het EG-Verdrag

101. Naast en gecombineerd met de EU-mededingingsregels en de overlegprocedure van artikel 7 van de kaderrichtlijn maakt de Commissie gebruik van inbreukprocedures overeenkomstig artikel 226 van het EG-Verdrag om ervoor te zorgen dat de lidstaten (i) de EG-richtlijnen in nationale wetgeving omzetten en (ii) dat zulks correct gebeurt. Het is de taak van DG Concurrentie na te gaan of de lidstaten een van de richtlijnen van het EU-regelgevingskader voor elektronische communicatie naleven, namelijk de zogenoemde mededingingsrichtlijn i. Het doel van de mededingingsrichtlijn is in de eerste plaats ervoor te zorgen dat de lidstaten geen met artikel 86 van het EG-Verdrag strijdige uitsluitende of bijzondere rechten voor het aanbieden van elektronische communicatienetwerken en -diensten toekennen of handhaven, en zodoende in de hele EU concurrerende marktvoorwaarden te creëren.

102. De Commissie is doorgegaan met haar inbreukprocedures tegen de lidstaten die de nodige nationale wetgeving om aan de voorschriften van de mededingingsrichtlijn te voldoen, niet tijdig hadden vastgesteld. In de loop van 2005 heeft de Commissie de hangende procedures tegen België, Estland en de Tsjechische Republiek gesloten nadat deze lidstaten de Commissie hadden medegedeeld dat ze nationale maatregelen hadden vastgesteld. Anderzijds heeft het Hof van Justitie in zijn arrest van 14 april vastgesteld dat Griekenland de nodige maatregelen om de mededingingsrichtlijn na te komen, nog niet had vastgesteld i. Voorts concludeerde het Hof in een arrest van 16 juni dat Luxemburg niet de nodige maatregelen tot naleving van deze richtlijn had goedgekeurd i. Op 23 juni heeft Luxemburg de Commissie evenwel in kennis gesteld van maatregelen die de wetgeving van het land aan de mededingingsrichtlijn zullen aanpassen.

103. In 2004 kreeg de Commissie kennis van het feit dat in Zweden nog steeds voorschriften van kracht waren op grond waarvan televisieomroepen hun terrestrische omroep- en transmissiediensten uitsluitend van het staatsbedrijf Teracom AB kunnen verwerven. De Commissie startte daarom een inbreukprocedure tegen Zweden i. Het antwoord van de Zweedse regering op de formele aanmaning van de Commissie, die betrekking had op analoge omroepdiensten, bevatte geen duidelijke verbintenis dat de inbreuk binnen een redelijke termijn zou worden opgeheven. Daarom heeft de Commissie op 16 maart op grond van artikel 226 van het EG-Verdrag een met redenen omkleed advies tegen Zweden aangenomen. De Commissie kwam tot de conclusie dat de verplichting voor omroepen dat zij hun analoge omroepdiensten uitsluitend van Teracom mogen verwerven, een inbreuk op de mededingingsrichtlijn vormt. Uit verder onderzoek in 2005 bleek dat de Zweedse voorschriften inzake digitale omroepdiensten eenzelfde effect hadden. Omroepen in Zweden die hun programma's via een digitaal terristrisch netwerk wensen te verspreiden, zijn verplicht voor bepaalde essentiële aspecten van de digitale distributieketen (zoals multiplexing) met Teracom samen te werken. De Commissie kwam tot de conclusie dat Teracom ook voor digitale omroepdiensten de facto een bijzonder of uitsluitend recht had verworven, wat een inbreuk op de mededingingsrichtlijn vormt. De Commissie heeft bijgevolg op 12 oktober een aanvullende ingebrekestelling aan de Zweedse regering gezonden.

104. Diezelfde dag heeft de Commissie een ingebrekestelling aan Hongarije gezonden waarin zij haar mening te kennen gaf dat de Hongaarse mediawet onverenigbaar met de mededingingsrichtlijn is. Door de rechten van kabeltelevisie-exploitanten om omroeptransmissiediensten aan te bieden, te limiteren tot een gebied dat wellicht niet meer dan een derde van de bevolking omvat, beperkt de Hongaarse mediawet het recht om elektronische communicatienetwerken of -diensten te vestigen of aan te bieden en belemmert hij verdere consolidatie van de kabeltelevisiemarkt. Afschaffing van die beperking zou leiden tot een sterkere concurrentie tussen kabelexploitanten onderling en tussen kabelexploitanten en exploitanten die andere infrastructuurvormen gebruiken.

Postdiensten

105. Het EU-mededingingsbeleid in de postsector wordt ten uitvoer gelegd in het kader van de nog niet voltooide liberalisering van de postmarkt. De postrichtlijn i biedt de lidstaten de mogelijkheid om, voorzover nodig om de werking van de universele dienst onder financieel evenwichtige omstandigheden te verzekeren, bepaalde postdiensten te reserveren voor de universele-postdienstexploitanten, die nog steeds een groot deel van de markt voor hun rekening nemen. Krachtens de postrichtlijn dient de Commissie uiterlijk op 31 december 2006 voorstellen in te dienen voor een eventuele volledige liberalisering van de postmarkt in de EU tegen 2009. Bepaalde lidstaten hebben hun monopolie al afgeschaft of te kennen gegeven dat zij van plan zijn zulks vóór die datum te doen.

106. Tegen die achtergrond heeft de Commissie in 2005 de wetsontwerpen betreffende de postdiensten in een aantal lidstaten onderzocht. De Commissie was van oordeel dat de Tsjechische ontwerp-postwet bepalingen omvatte waardoor het monopolie van de gevestigde exploitant het in de postrichtlijn vastgestelde kader zou overschrijden. Dat zou tot gevolg hebben dat in de Tsjechische Republiek een markt die eerder voor mededinging openstond, opnieuw zou worden gemonopoliseerd. De Commissie is van oordeel dat, wanneer het toepassingsgebied van exclusieve rechten de in de postrichtlijn vastgestelde reserveerbare postdiensten niet overschrijdt, die rechten overeenkomstig artikel 86, lid 2, prima facie te verantwoorden zijn i. Na informele contacten tussen de Commissie en de Tsjechische regering is de wet zodanig gewijzigd dat het monopolie niet is verlengd en de mededinging op de betrokken markt zich verder kan ontwikkelen.

107. Bovendien onderzoekt DG Concurrentie thans bepaalde praktijken die een belemmering kunnen vormen voor de mededinging bij de grensoverschrijdende postdiensten binnen de Gemeenschap, die in beginsel volgens de EU-regels zijn geliberaliseerd. In de meeste van deze gevallen hebben de vermeende misbruiken betrekking op praktijken waardoor de machtspositie van de markt voor monopoliediensten wordt overgedragen naar aangrenzende markten die openstaan voor concurrentie. Naarmate de liberalisering vordert, zullen dergelijke praktijken waarschijnlijk steeds vaker voorkomen. Daarom moeten de Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten waakzaam blijven en ervoor zorgen dat concurrentieverstorende gedragingen de voordelen van het geleidelijke liberaliseringsproces waartoe de Raad en het Parlement hebben besloten, niet ongedaan maken.

2.2. Media

Duitse Bundesliga

108. Op 19 januari heeft de Commissie de beschikking betreffende de Duitse Bundesliga  i aangenomen, de eerste beschikking betreffende toezeggingen overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1/2003. In de beschikking werd aan de toezeggingen van de Duitse voetballiga met betrekking tot de gezamenlijke en exclusieve verkoop van mediarechten voor voetbalwedstrijden een verbindend karakter verleend en werd de procedure beëindigd.

109. Met de beschikking betreffende de Bundesliga heeft de Commissie haar anti-trustbeleid op mediagebied bevestigd met betrekking tot de verkoop en verwerving van audiovisuele sportrechten waaraan grote bedragen zijn verbonden. Gezien de structuur van de mediasector, waarin een beperkt aantal exploitanten een klein aantal dure exclusieve audiovisuele sportrechten verkopen, rijzen er makkelijk concurrentiebezwaren in deze sector. Aan de aanbodzijde zijn er vaak slechts enkele aanbieders van sportrechten voor aantrekkelijke wedstrijden. De concentratie aan de aanbodzijde wordt versterkt door gezamenlijke verkoop, d.w.z. het poolen van clubrechten en de verkoop door één enkele entiteit i. Ook aan de afnemerszijde is sprake van substantiële concentratie, die aanleiding kan geven tot bezorgdheid gezien het potentiële effect op de toegang tot content voor andere exploitanten op de markt i.

110. De Commissie heeft op 18 juni 2004 een voorlopige beoordeling overeenkomstig artikel 9, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1/2003 opgesteld, die ter kennis van het Ligaverband en DFB is gebracht. In deze voorlopige beoordeling werd gesteld dat de gemeenschappelijke en exclusieve verkoop van mediarechten door het Ligavoetbalverband aanleiding gaf tot een aantal mededingingsbezwaren. De Bundesligaclubs werden mogelijk verhinderd om onafhankelijke afspraken met omroepen en/of agentschappen van sportrechten te maken en in het bijzonder om onafhankelijke commerciële beslissingen over de prijs en de inhoud van rechtenpakketten te nemen, zodat mededinging tussen de clubs voor de rechtenverkoop werd uitgesloten. Aangezien de toegang tot voetbalcontent bovendien een belangrijke rol speelt voor omroepen en nieuwe media-exploitanten, die concurreren voor reclame-inkomsten en abonnees, bestond het gevaar dat de gemeenschappelijke verkoop van rechten door Ligaverband een negatief effect zou hebben op de televisiemarkt en de nieuwe mediamarkten downstream door hun productie te beperken en de toegang tot die markten af te schermen.

111. Om deze mededingingsbezwaren weg te werken heeft Ligaverband toezeggingen gedaan die zijn gezamenlijk verkoopbeleid aanzienlijk hebben gewijzigd i. De voorgestelde toezeggingen zijn in een bekendmaking overeenkomstig artikel 27, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1/2003 onderworpen aan een markttest i. Om het gevaar van afscherming op de downstreammarkten te voorkomen zouden de mediarechten onder niet-discriminerende en transparante voorwaarden via een openbare aanbestedingsprocedure worden aangeboden. Terwijl wordt erkend dat een zekere mate van exclusiviteit noodzakelijk is om de waarde van sportrechten te beschermen, wordt het risico van marktafscherming op lange termijn tegengegaan door een toezegging om de duur van exclusieve verticale licentieovereenkomsten tot drie seizoenen te beperken. Een langere contractduur zou volgens de voorlopige beoordeling van de Commissie het risico inhouden dat een situatie wordt gecreëerd waarin een koper die de rechten krijgt, een machtspositie verwerft waardoor de mogelijkheden voor daadwerkelijke ex ante mededinging in het kader van toekomstige aanbestedingen zouden worden beperkt.

112. Om een aantal mogelijk geïnteresseerde kopers de kans te bieden een offerte voor het verwerven van audiovisuele rechten in te dienen, heeft Ligaverband er zich bovendien toe verbonden de exclusiviteit binnen zekere perken te houden door de audiovisuele rechten te ontbundelen tot een redelijk aantal afzonderlijke pakketten, die zodanig zouden worden opgezet dat ieder pakket door een afzonderlijke onderneming kan worden geëxploiteerd. De verkoop van verschillende toch nog interessante pakketten zou minder sterke exploitanten met beperktere financiële middelen de mogelijkheid bieden een offerte in te dienen voor rechten die aan hun behoeften beantwoorden. Sommige pakketten zouden voor specifieke markten/platforms worden gereserveerd: door de sterk asymmetrische waarde van de rechten op verschillende distributieplatforms kan de toegang tot sportrechten afgeschermd worden voor exploitanten op bepaalde evoluerende marktplatforms. Door de verbintenis om de pakketten voor bepaalde distributieplatforms te reserveren, zouden ook gratis en betaaltelevisiezenders, mobiele exploitanten en aanbieders van internetdiensten rechten kunnen verwerven.

113. Om het risico van productiebeperkingen als gevolg van de gezamenlijke verkoop van exclusieve rechten te verminderen zouden de clubs de mogelijkheid behouden om bepaalde rechten individueel te verkopen. Door een uitwijkprocedure wordt gezorgd voor een maximale exploitatie van de rechten en wordt voorkomen dat rechten ongebruikt blijven, d.w.z. rechten die Ligaverband niet kan verkopen of die door de aankopers van rechten niet volledig worden benut. De ongebruikte rechten zouden terugkeren naar de clubs voor individuele exploitatie op niet-exclusieve basis.

114. De Commissie heeft ermee ingestemd dat een overgangsperiode i op de inwerkingtreding van de toezeggingen zou worden toegepast om ervoor te zorgen dat de regelingen aan de mededingingsregels worden aangepast zonder de werking van de Duitse voetballiga in gevaar te brengen.

115. De beschikking heeft uitsluitend betrekking op het gemeenschappelijk en exclusief verkoopbeleid van Ligaverband met betrekking tot de eerste en de tweede Duitse professionele voetballiga voor heren en omvat geen mededingingskwesties in verband met individueel gesloten licentieovereenkomsten. Daarom wordt in de beschikking benadrukt dat toekomstige onderzoeken door de Commissie niet uitgesloten zijn, in het bijzonder wanneer één enkele koper meer dan één pakket rechten koopt.

116. De toezeggingen van Ligaverband vormen een sterke verbetering van de toegankelijkheid van de content voor TV en radio en in het bijzonder voor de exploitanten op de opkomende nieuwe mediamarkten. Bijgevolg zijn ze in overeenstemming met het beleid van de Commissie dat is gericht op een maximale beschikbaarheid van de content teneinde de innovatie te bevorderen en concentratietendensen op de mediamarkt af te remmen, zodat ten volle rekening wordt gehouden met de belangen van de kijkers.

Football Association Premier League (eerste Engelse voetballiga)  i

117. In november heeft de Commissie bekendgemaakt dat zij toezeggingen van de eerste Engelse voetballiga (FAPL) had ontvangen met betrekking tot hun gemeenschappelijke verkoop in het VK van mediarechten op voetbalwedstrijden van de eerste liga. Die toezeggingen volgden op een verklaring van bezwaren in 2002 en een openbare raadpleging over een eerste reeks toezeggingen in april 2004. De toezeggingen moeten gelden voor de verkoop van rechten voor het voetbalseizoen vanaf 2007. De belangrijkste elementen van de toezeggingen zijn dat kleinere en evenwichtigere pakketten TV-rechten worden gecreëerd, dat het niet mogelijk is dat één enkele koper alle pakketten aankoopt en dat de verkoop van de rechten op eerlijke basis plaatsvindt. Daartoe heeft FAPL zich ertoe verbonden de pakketten te gunnen aan de hoogste individuele bieder per pakket en ervoor te zorgen dat het proces door een onafhankelijke trustee wordt gecontroleerd. De toezeggingen omvatten diverse andere elementen die de productiebeperkingen voor verschillende mediarechten opheffen. Op basis van deze toezeggingen kan de Commissie in 2006 een beschikking op grond van artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1/2003 goedkeuren.

2.3. Informatie-industrie, Internet en consumentenelektronica

Microsoft

118. Op 28 juli heeft de Commissie een beschikking betreffende de trustee in de zaak Microsoft aangenomen i. Artikel 7 van de beschikking van de Commissie van 24 maart 2004 in de zaak Microsoft (de 'beschikking') voorziet in het creëren van een passend mechanisme om de naleving van de beschikking door Microsoft te monitoren, met inbegrip van een trustee die onafhankelijk van Microsoft moet zijn. Dit is een van de weinige zaken waarin de Commissie een trustee heeft aangewezen om de naleving van een administratief verbod overeenkomstig artikel 82 van het EG-Verdrag te controleren. Trustees worden vaker ingezet om de naleving in fusiezaken na te gaan.

119. De hoofdtaak van de trustee bestaat erin de Commissie deskundig advies over de naleving van de beschikking te verstrekken. Meer in het bijzonder dient hij de Commissie advies te verstrekken over de volgende kwesties: i) maakt Microsoft tijdig volledige en nauwkeurige interoperabiliteitsinformatie beschikbaar en legt het bedrijf geen onredelijke of discriminatoire beperkingen op aan de toegang tot of het gebruik van die informatie? ii) is de ongebundelde versie van het Windows-besturingssysteem voor client-PC's dat Microsoft overeenkomstig de beschikking aanbiedt, volledig operationeel en bevat het geen Windows Media Player, en beschikken concurrerende aanbieders van multimediaspelers over voldoende informatie zodat hun multimediaspeler bij aansluiting op het dominante Microsoft-besturingssysteem voor client-PC's niet benadeeld wordt ten opzichte van Windows Media Player. Daartoe dient de trustee toegang te hebben tot de broncode van de besturingssystemen van Microsoft voor PC's en servers. Alle kosten in verband met de aanwijzing en bezoldiging van de trustee worden gedragen door Microsoft. De trustee is op 4 oktober benoemd uit een door Microsoft voorgelegde lijst van kandidaten.

120. Na de afwijzing van het verzoek van Microsoft om tussentijdse maatregelen op 22 december 2004 is de Commissie besprekingen met Microsoft gestart betreffende de naleving van de beschikking. Met betrekking tot de corrigerende maatregel inzake interoperabiliteit (artikel 5 van de beschikking) heeft de Commissie zich geconcentreerd op de verplichting voor Microsoft om volledige en nauwkeurige informatie te verschaffen waardoor de concurrenten van Microsoft besturingssystemen voor werkgroepservers zouden kunnen ontwikkelen die onder dezelfde voorwaarden als de besturingssystemen van Microsoft met de Windows-PC's en –servers kunnen communiceren. Teneinde die verplichting na te komen heeft Microsoft een technische beschrijving overgelegd van de desbetreffende software ("protocollen") die bij de communicatie tussen Windows-PC's en werkgroepservers wordt gebruikt (de 'technische documentatie').

121. Deze technische documentatie werd onderzocht door de trustee, de deskundigen van de Commissie en diverse derden. Zij kwamen allen tot de conclusie dat de documentatie onvoldoende gegevens bevatte om concurrerende besturingssystemen voor werkgroepservers te ontwikkelen die met de producten van Microsoft kunnen communiceren.

122. Daarnaast heeft de Commissie in 2005 uitvoerige besprekingen met Microsoft gevoerd over de naleving door Microsoft van de corrigerende maatregel inzake interoperabiliteit, en met name over de evenredigheid van de voorwaarden die Microsoft oplegt aan begunstigden van de corrigerende maatregel inzake toegang tot en gebruik van de technische documentatie. Oorspronkelijk had Microsoft een reeks overeenkomsten voorgelegd met de voorwaarden die het wenste op te leggen aan ondernemingen die gebruik van de technische documentatie wensten te maken. Na besprekingen met DG Concurrentie heeft Microsoft deze overeenkomsten verschillende malen gewijzigd. DG Concurrentie heeft ook een markttest verricht waarbij belanghebbende ondernemingen over de voorstellen van Microsoft werden geraadpleegd.

123. In het licht van de resultaten van die markttest en op basis van de deskundige adviezen over de technische documentatie heeft de Commissie besloten een procedure tegen Microsoft in te leiden teneinde de onderneming te dwingen haar verplichtingen op grond van de beschikking na te komen. Bijgevolg heeft de Commissie op 10 november een beschikking op grond van artikel 24, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1/2003 ("de beschikking van artikel 24, lid 1") aangenomen. Deze beschikking vormt de eerste stap van een procedure op grond van artikel 24 van de verordening. Bij deze beschikking moet Microsoft vanaf 15 december een dwangsom van 2 miljoen EUR per dag betalen indien het niet zou voldoen aan de in artikel 5, onder a), en c), van de beschikking vastgestelde verplichtingen om i) volledige en nauwkeurige informatie over interoperabiliteit te verstrekken en ii) die informatie op redelijke voorwaarden beschikbaar te stellen.

124. Op 21 december heeft de Commissie in de procedure op grond van artikel 24 een mededeling van punten van bezwaar doen uitgaan in verband met de verplichting voor Microsoft om volledige en nauwkeurige informatie over interoperabiliteit te verstrekken. De bezwaren van de Commissie werden ondersteund door verdere verslagen van de trustee, waarin hij tot de conclusie kwam dat de technische documentatie die Microsoft op grond van de beschikking van artikel 24, lid 1, had verstrekt, nog steeds onvolledig en onnauwkeurig was.

3. Diensten

3.1. Financiële diensten

125. Efficiënte financiële dienstenmarkten zijn vitaal voor flexibiliteit en dynamisme in de Europese economie, het verhogen van de productiviteit, groei en het creëren van werkgelegenheid. Het mededingingsbeleid en het beleid inzake de interne markt zijn complementair en kunnen ertoe bijdragen een geïntegreerde en concurrerende markt voor alle financiële diensten tot stand te brengen. De Commissie versterkt de concurrentie inzake financiële diensten met het gericht gebruik van sectorale onderzoeken en afzonderlijke zaken en de ruimere ontwikkeling van het mededingingsbeleid op dit gebied.

Onderzoek in de sector financiële diensten

126. Op 13 juni heeft de Commissie op grond van haar bevoegdheden overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1/2003 een onderzoek in de sector financiële diensten gestart. De motivering van de sectorale onderzoeken werd uiteengezet in een mededeling van de Commissaris voor Mededinging, in overleg met de Commissaris voor de Interne Markt en Diensten i.

127. De onderzoeken betroffen twee belangrijke sectoren van de financiële diensten, namelijk retailbankieren en zakelijke verzekeringen en werden parallel gevoerd. Op het gebied van retailbankieren onderzoekt de Commissie de sector betaalkaarten en de kerntaken in het retailbankieren zoals rekeningencourant en de financiering van kleine en middelgrote ondernemingen i. Voor betaalkaarten ging het onderzoek uit van de marktkennis die de Commissie al via het onderzoek in afzonderlijke zaken had opgedaan. Met betrekking tot de kerntaken in het retailbankieren zal het onderzoek onder meer worden geconcentreerd op de geringe mate van marktintegratie, daadwerkelijke keuzemogelijkheden aan de vraagzijde en belemmeringen voor markttoegang.

128. Het onderzoek naar zakelijke verzekeringen zal vooral worden gericht op de mate van samenwerking tussen verzekeraars en verenigingen van verzekeringsondernemingen op terreinen zoals het vaststellen van de standaardpolisvoorwaarden i. Terwijl deze samenwerking in vele gevallen tot verhoogde efficiency kan leiden, kunnen mogelijk concurrentieverstorende vormen van samenwerking tot gevolg hebben dat de vraagzijde slechts een beperkte onderhandelingsruimte betreffende dekking kan verkrijgen en dat de concurrentie en innovatie op de markt worden beperkt.

129. De analyse van de sectorale onderzoeken zal hoofdzakelijk gebruikmaken van gegevens van de marktdeelnemers. Zo heeft de Commissie in juli op grond van artikel 18, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad een onderzoek van betaalkaarten verricht op basis van een representatieve steekproef van circa 200 ondernemingen in de EU.

MasterCard Europe/International (multilaterale interbancaire tarieven)

130. Het onderzoek van de Commissie naar de multilaterale interbancaire tarieven van MasterCard dat op 24 september 2003 was geopend, is in 2005 voortgezet. Nadat een aantal handelaars de Commissie had medegedeeld dat de banken nog steeds weigerachtig staan tegenover het bekendmaken van de multilaterale interbancaire tarieven, hebben Visa en MasterCard ermee ingestemd de transparantie te verbeteren door hun respectieve tarieven en de kostencategorieën die voor de bepaling van die tarieven in aanmerking worden genomen, op hun respectieve website te publiceren i. Hoewel MasterCard bepaalde regels betreffende zijn netwerk afschafte i en ermee instemde een nieuwe licentie voor het grensoverschrijdend verkrijgen van Maestro debetkaarten in te voeren, werd geen overeenstemming bereikt over het belangrijkste aandachtspunt van de Commissie, namelijk de samenstelling van de multilaterale interbancaire tarieven van MasterCard.

Effectenhandel, clearing en afwikkeling

131. Efficiënte kapitaalmarkten zijn essentieel om de doelstellingen groei en werkgelegenheid van de Lissabon-strategie te bereiken. Aangezien de mededinging ertoe kan bijdragen de efficiency op dit gebied te bevorderen, vormt de toepassing van de mededingingsregels op deze technisch complexe maar economisch zeer belangrijke sector een prioriteit.

132. De Commissie heeft een mogelijke inbreuk op artikel 82 van het EG-Verdrag onderzocht in het kader van de reactie van Euronext op mededinging van de Londense beurs (London Stock Exchange) bij de handel in Nederlandse effecten. De onderzochte aspecten waren mogelijke kortingen en uitsluitingspraktijken. In oktober besloot DG Concurrentie het onderzoek stop te zetten aangezien in een eerste fase geen bewijs van misbruik werd gevonden. De prijsverlaging van Euronext was zelfs ten goede van de gebruikers gekomen en de blijvende aanwezigheid van de Londense beurs op de Nederlandse markt voor effectenhandel bleek tot gevolg te hebben dat Euronext afzag van het herstellen van zijn oorspronkelijke prijspeil.

133. Tegelijk bracht DG Concurrentie na uitgebreid overleg met de marktdeelnemers een door de consultant London Economics opgesteld verslag uit over effectenhandel, clearing en afwikkeling op de gereglementeerde beurzen in de 25 lidstaten i. Dit verslag beschrijft de infrastructuur op de verschillende nationale markten en onderzoekt tendensen op pan-Europees niveau. Het verslag kwam tot de conclusie dat gebruikers weinig of geen keuze hebben bij het bepalen van de plaats van hun clearing- en afwikkelingsregelingen: op grond daarvan heeft DG Concurrentie besloten zijn verder feitenonderzoek toe te spitsen op de economische en juridische banden tussen de verschillende dienstverleners en gebruikers. Het doel van de huidige werkzaamheden is na te gaan of een sterkere concurrentie op deze markten voordelig voor de gebruiker zou zijn, vooral door de kostenverlaging.

Luchtvaartverzekering

134. Na een onderzoek door de Commissie om te bepalen of bepaalde praktijken in de luchtvaartverzekeringssector in de nasleep van 11 september 2001 een inbreuk op artikel 81 van het EG-Verdrag vormden, hebben vooraanstaande Europese luchtvaartverzekeraars toegezegd hun praktijken te hervormen teneinde de concurrentie en transparantie te versterken i.

135. Uit het onderzoek bleek dat de bestaande structuren voor samenwerking tussen de luchtvaartverzekeraars de marktwerking belemmeren en dat maatregelen tegen een overdreven coördinatie tussen de verzekeraars de concurrentie kunnen versterken. In het licht van de aangeboden verbintenissen werd het onderzoek afgesloten.

136. De verenigingen International Underwriting Association of London en Lloyd’s Market Association zijn partij bij deze verbintenissen, die onder meer voorzien in een grotere transparantie in de belangrijke in Londen gevestigde sectorcomités, met inbegrip van het comité dat standaardformuleringen voor luchtvaartverzekeringspolissen en –clausules vaststelt. Bovendien bepalen de verbintenissen dat in geval van een onvoorspelbare crisis als gevolg van oorlog of terrorisme, de verzekeraars ieder gecoördineerd optreden zullen beperken tot de maatregelen die absoluut noodzakelijk zijn om de blijvende beschikbaarheid van capaciteit te garanderen en de gevolgen voor de concurrentie tot het strikte minimum te beperken.

3.2. Vervoer

3.2.1. Luchtvaart

Austrian Airlines / SAS

137. In 1999 hebben SAS en Austrian Airlines een samenwerkingsovereenkomst bij de Commissie aangemeld teneinde een individuele derogatie te verkrijgen. In het kader van de overeenkomst werkten de partijen wereldwijd samen op alle routes, waarbij de nauwste samenwerking plaatsvond op routes tussen Oostenrijk en de Noordse landen. Na besprekingen met DG Concurrentie hebben de partijen in 2002 een 'gewijzigde samenwerkingsovereenkomst' gesloten, die nog steeds aanleiding gaf tot mededingingsbezwaren op de routes Wenen-Kopenhagen en Wenen-Stockholm. Daarom hebben de partijen een toezeggingspakket aangeboden, dat met name betrekking had op slots, interlining-overeenkomsten, toegang tot frequent flyer-programma's en een bevriezing van de vluchtfrequentie. Op 22 september heeft de Commissie overeenkomstig artikel 27, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad een mededeling i bekendgemaakt, waarin zij een beknopte samenvatting van de samenwerkingsovereenkomst en de hoofdlijnen van de toezeggingen publiceerde.

Internationaal luchtvaartbeleid – toepassing van Verordening (EG) nr. 847/2004  i

138. Op 15 juli en 23 december heeft de Commissie haar goedkeuring gehecht aan de eerste vijf beschikkingen i op grond van Verordening (EG) nr. 847/2004 van de Raad inzake onderhandelingen over en de uitvoering van overeenkomsten inzake luchtdiensten tussen de lidstaten en derde landen. In deze beschikkingen heeft de Commissie de criteria vastgesteld aan de hand waarvan zij de overeenkomsten tussen lidstaten beoordeelt teneinde de voorlopige toepassing of sluiting daarvan door de lidstaten goed of af te keuren. Overeenkomstig de jurisprudentie i heeft de Commissie voorts in de beschikkingen verklaard dat haar beoordelingsbevoegdheid op grond van Verordening (EG) nr. 847/2004 haar niet toestaat een feit goed te keuren dat in een ander verband strijdig is met het EU-recht.

139. Volgens de vaste rechtspraak mogen de lidstaten op grond van de artikelen 81 en 82 van het EG-Verdrag, in samenhang met artikel 10 van het EG-Verdrag, geen maatregelen, zelfs van wetgevende of bestuursrechtelijke aard, invoeren of handhaven die het effect van de mededingingsregels voor ondernemingen ongedaan kunnen maken. Het Hof van Justitie heeft verklaard i dat zulks het geval zou zijn indien een lidstaat de goedkeuring van overeenkomsten, besluiten of onderling afgestemde gedragingen in strijd met artikel 81 van het EG-Verdrag zou wensen of verdedigen of het effect ervan zou versterken. Een goed deel van de bilaterale overeenkomsten betreffende luchtdiensten tussen lidstaten en derde landen verplichten of stimuleren de in deze overeenkomsten aangewezen luchtvaartmaatschappijen tarieven en/of hun bedrijfscapaciteit af te spreken of te coördineren.

140. De Commissie heeft in haar beschikkingen op grond van Verordening (EG) nr. 847/2004 aangevoerd dat die overeenkomsten betreffende luchtdiensten een inbreuk vormen op artikel 10 in samenhang met artikel 81 van het EG-Verdrag. De Commissie heeft de lidstaten dus toegestaan dergelijke overeenkomsten te sluiten of voorlopig toe te passen, onder meer op voorwaarde dat de bepalingen in strijd met de artikelen 10 en 81 van het EG-Verdrag binnen twaalf maanden vanaf de datum van kennisgeving van de beschikkingen aan het EU-recht worden aangepast.

141. In de vijf beschikkingen die de Commissie op grond van Verordening (EG) nr. 847/2004 heeft aangenomen, werd toestemming verleend tot het sluiten of de voorlopige toepassing van overeenkomsten betreffende luchtdiensten tussen de lidstaten en derde landen, onder meer op voorwaarde dat inbreuken op de artikelen 10 en 81 van het EG-Verdrag in 45 gevallen worden weggewerkt.

Onderhandelingen EU-US over een open luchtvaartruimte

142. Op 18 november heeft de Commissie de laatste hand gelegd aan het ontwerp van een nieuwe overeenkomst met de Verenigde Staten van Amerika die de bestaande bilaterale overeenkomsten met de lidstaten zou vervangen. De definitieve goedkeuring van dit eerste akkoord door de Raad Vervoer hangt af van de resultaten van een regelgevingsproces dat het VS-ministerie van Vervoer heeft opgestart om buitenlandse onderdanen ruimere mogelijkheden te bieden om in de leiding van VS-luchtvaartmaatschappijen te investeren en te participeren. Indien de overeenkomst wordt goedgekeurd, zal zij alle luchtvaartmaatschappijen van de VS en de EU toestemming verlenen om verbindingen tussen alle steden in de Europese Unie en de Verenigde Staten te exploiteren, zonder beperkingen op het aantal vluchten, de gebruikte vliegtuigen of de gekozen routes, met inbegrip van onbeperkte rechten om verder dan de EU en de VS te vliegen naar plaatsen in derde landen. Voorts mogen zij hun tarieven vrij bepalen in overeenstemming met de vraag op de markt en samenwerkingsregelingen met andere luchtvaartmaatschappijen sluiten, met inbegrip van codesharing en leasing. Deze overeenkomst zal een nieuw kader creëren voor samenwerking tussen de Commissie en het VS-ministerie van Vervoer op het gebied van mededingingsrecht en -beleid bij de luchtvaart. Voor nadere details zie ook hoofdstuk Internationale activiteiten, punt IV.B.2, hierna.

3.2.2. Inlandvervoer

143. Op 20 juli heeft de Commissie een gewijzigd voorstel betreffende openbaredienstverplichtingen en -contracten in het reizigersvervoer over de weg, het spoor en de binnenwateren ingediend i. In 2000 en 2002 waren al eerdere voorstellen ingediend, die evenwel niet de vereiste goedkeuring van het Europees Parlement en de Raad kregen. Het voorstel bevat de eisen waaraan openbaredienstcontracten tussen overheid en exploitanten betreffende het aanbieden van reizigersvervoer moeten voldoen. Daarbij worden de openbaredienstroutes onderworpen aan bepaalde regels zoals de transparantie van parameters voor het toekennen van compensatie voor openbaredienstverplichtingen, kostenequivalentie en bepaalde bekendmakingsverplichtingen. Het voorstel voorziet ook in een verplichting tot aanbesteding voor regionale en lokale bus- en spoorroutes, zolang zij niet door een interne exploitant worden beheerd (d.w.z. een exploitant die door de lokale of regionale autoriteit wordt gecontroleerd).

3.3. Distributie en andere diensten

3.3.1. Vrije beroepen

Inleiding



144. De Commissie heeft haar werkzaamheden in de sector vrije beroepen voortgezet met de publicatie van haar eerste follow-upverslag bij het Verslag 2004 over 'De mededinging op het gebied van de professionele dienstverlening' i. In het Verslag 2004 werden de mogelijkheden voor hervorming of modernisering van specifieke regels in de sector vrije beroepen onderzocht. In dit onderzoek werd gebruikgemaakt van de resultaten van een uitgebreide inventaris door DG Concurrentie van de stand van zaken betreffende de regelgeving van de lidstaten in deze sector, waarbij bijzondere aandacht werd besteed aan de volgende zes beroepen: advocaten, notarissen, ingenieurs, architecten, apothekers en accountants (met inbegrip van het aanverwante beroep van belastingadviseur). Het onderzoek bevatte een gedetailleerde analyse van vijf belangrijke concurrentiebeperkingen: i) vaststelling van prijzen, ii) aanbevolen prijzen; iii) reclamevoorschriften, iv) toegangsvereisten en exclusieve rechten, en v) voorschriften betreffende zakelijke structuur en multidisciplinaire praktijken.

145. Het onderzoek kwam tot de conclusie dat de sector professionele diensten gekenmerkt is door beperkende regels, waarvan sommige al van lang geleden dateren, die de concurrentie onnodig belemmeren en schade toebrengen aan de gebruikers van professionele diensten, met name de consumenten. De voorbeelden omvatten verouderde prijszettingsvoorschriften, een verbod op reclame en een verbod op interprofessionele samenwerking. In het verslag van 2004 is er bij alle betrokkenen op aangedrongen een gezamenlijke inspanning te leveren om ongerechtvaardigde regels te hervormen of af te schaffen. De toezichthouders in de lidstaten en de beroepsorganisaties werden verzocht vrijwillig de bestaande regels te toetsen op de volgende aspecten: zijn de regels noodzakelijk voor het openbaar belang, zijn ze evenredig en verantwoord en zijn ze nodig voor de goede uitoefening van het beroep? In het verslag werd een voortgangsrapport voor 2005 aangekondigd.

Verslag 2005 'Professionele dienstverlening - ruimte voor verdere hervormingen'

146. Het follow-upverslag is op 5 september gepubliceerd en bestaat uit twee afzonderlijke documenten. Het eerste is een mededeling van de Commissie, "Professionele dienstverlening – ruimte voor verdere hervormingen" i en het tweede is een aan de mededeling gehecht werkdocument van de Commissie met de titel 'Door de lidstaten geboekte vooruitgang bij de evaluatie en het opheffen van mededingingsbeperkingen op het gebied van professionele dienstverlening'.

147. De mededeling bevat een overzicht van de vorderingen van afzonderlijke lidstaten bij het evalueren en opheffen van onverantwoorde beperkende voorschriften sinds de publicatie van het verslag van 2004. Het bevat ook nadere gegevens over de handhaving in deze sector door de nationale mededingingsautoriteiten en de Commissie. De mededeling bevat conclusies over het tempo van de hervormingen en voorstellen voor verdere maatregelen. Het werkdocument van de Commissie bevat ondersteunende gegevens en biedt een gedetailleerde analyse van de door de lidstaten verschafte informatie over de uitgevoerde hervormingen. Het werkdocument levert kritiek op de motiveringen die de lidstaten geven om hun beperkende voorschriften in stand te houden en geeft een overzicht van beste praktijken.

148. Het verslag heeft tot doel een evenwichtige analyse van de vorderingen te bieden door de gerapporteerde hervormingsactiviteit van de lidstaten in de afgelopen achttien maanden te vergelijken met de bestaande voorschriften. Het doel is dat de gerapporteerde activiteit wordt bekeken in de context van de bestaande regelgeving. Dat is belangrijk omdat alle lidstaten een verschillend uitgangspunt hebben: sommige landen hebben een eerder beperkte mate van regulering, terwijl in andere de voorschriften betreffende vrije beroepen stringenter zijn.

149. In het verslag wordt een gemengd beeld opgehangen van de hervormingen in de periode 2004/2005. Enkele landen hebben goede vorderingen gemaakt, terwijl het hervormingsproces in andere nog op gang moet komen.

150. Uit de analyse van de Commissie blijkt dat de vooruitgang in de meeste lidstaten wordt afgeremd door een aantal factoren zoals een gebrek aan nationale politieke steun en weinig enthousiasme voor hervormingen in de sector vrije beroepen zelf.

151. In het verslag wordt opgemerkt dat de meeste nationale mededingingsautoriteiten en de Commissie thans actief werken aan het tot stand brengen van verandering. Er vinden verschillende maatregelen plaats zoals bilaterale besprekingen met de nationale toezichthouders en de beroepsorganisaties, inventarisering en sectoraal onderzoek. Voorts passen de nationale mededingingsautoriteiten de EU-mededingingsregels consequent toe op zaken in hun land. Er zijn elf zaken geopend in de zes beroepsgroepen die sinds februari 2004 voor onderzoek zijn geselecteerd.

152. Om de hervorming te versnellen stelt het verslag voor de modernisering van de regulering voor vrije beroepen op te nemen in de nationale hervormingsprogramma’s voor de tenuitvoerlegging van de Lissabon-strategie. Het verslag laat de mogelijkheid open dat de Commissie verdere passende handhavingsmaatregelen neemt met toepassing van de EU-mededingingsregels, inclusief artikel 86 van het EG-Verdrag.

3.3.2. Afvalbeheer

153. In 2003 heeft DG Concurrentie besloten een omvattende dialoog met de nationale mededingingsautoriteiten te openen om de belangrijkste mededingingsaspecten op het gebied van afvalbeheerssystemen te omschrijven en te zorgen voor coherentie tussen het mededingingsbeleid van de Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten op dit gebied. De besprekingen betroffen meer in het bijzonder drie afvalcategorieën die behandeld worden in de desbetreffende EG-richtlijnen: (i) verpakkingsafval (verpakkingsrichtlijn i), (ii) afgedankte voertuigen of “autowrakken” (ELV-richtlijn i) en (iii) afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA-richtlijn i).

154. Als eerste stap werd in 2003 een vragenlijst naar de nationale mededingingsautoriteiten gezonden. In 2004 heeft DG Concurrentie op basis van de beschikkingspraktijk van de Commissie i en de antwoorden die de nationale mededingingsautoriteiten hadden ingezonden, een discussiestuk opgesteld. Het ontwerpdocument werd in december 2004 voor raadpleging aan de nationale mededingingsautoriteiten gezonden. In februari vond een bijeenkomst met 20 nationale mededingingsautoriteiten plaats om het ontwerpdocument te bespreken en lessen uit de ervaring van de nationale mededingingsautoriteiten te trekken. Na een tweede raadplegingsronde in mei is het ontwerpdocument voltooid en in september op de website van DG Concurrentie gepubliceerd i.

155. De overkoepelende doelstelling bij de toepassing van het mededingingsbeleid op de sector afvalbeheer is het mededingings- en milieubeleid op wederzijds versterkende wijze ten uitvoer te leggen, teneinde optimaal bij te dragen tot de doelstelling van de Lissabon-strategie om van de EU tegen 2010 de meest dynamische, competitieve en duurzame economie in de wereld te maken en tegelijk de welvaart van de consument te verbeteren. De toepassing van het mededingingsbeleid op het gebied van het afvalbeheer is belangrijk omdat de markten voor gerecycleerde materialen in de toekomst een belangrijke grondstoffenmarkt zullen vormen.

156. De desbetreffende markten zijn vrij nieuw. De markten voor verpakkingsafval zijn sinds het midden van de jaren 90 geleidelijk in opkomst. Voor afgedankte voertuigen en afgedankte elektrische apparatuur is de totstandbrenging van de markten in de meeste landen aan de gang of zal ze in de nabije toekomst plaatsvinden.

157. DG Concurrentie heeft drie belangrijke mededingingsbezwaren op het gebied van afvalbeheerssystemen geïdentificeerd. In de eerste plaats moeten concurrentieverstorende praktijken zoals marktverdeling, prijsbepaling en het uitwisselen van andere gevoelige informatie worden voorkomen. Ten tweede is het van belang een regelgevingskader te creëren waarbinnen verschillende concurrerende afvalbeheerssystemen kunnen bestaan. Ten slotte moet worden afgezien van alle soorten exclusieve regelingen die geen solide en overtuigende economische verantwoording inhouden, zodat de mededinging kan worden versterkt en de prijzen verlaagd.

158. Zaken in de sector afvalbeheer zullen waarschijnlijk hoofdzakelijk op nationaal niveau worden behandeld aangezien de meeste relevante markten nationaal zijn. De Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten zullen in de toekomst evenwel de ontwikkelingen in de sector afvalbeheer actief blijven volgen.

4. INDUSTRIE, VERBRUIKSGOEDEREN EN VERWERKENDE INDUSTRIE

4.1. Verbruiksgoederen en levensmiddelen

Coca-Cola  i

159. Op 22 juni heeft de Commissie een beschikking aangenomen betreffende een verbintenis overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1/2003, die is gebaseerd op artikel 82 van het EG-Verdrag en artikel 54 van de EER-Overeenkomst. De beschikking was gericht tot de Coca-Cola Company (TCCC) en haar drie belangrijkste bottelaars, Bottling Holdings (Luxemburg) sarl, Coca-Cola Erfrischungsgetränke AG en Coca-Cola Hellenic Bottling Company SA (gezamenlijk “Coca-Cola” genoemd). De beschikking had betrekking op bepaalde handelspraktijken van TCCC en haar respectieve bottelaars bij de levering van koolzuurhoudende frisdranken in de EU, Noorwegen en IJsland.

160. Op 15 oktober 2004 heeft de Commissie Coca-Cola in kennis gesteld van haar voorlopige beoordeling, waarin ze uiting gaf aan haar bezorgdheid dat TCCC en haar respectieve bottelaars hun gezamenlijke machtspositie op de nationale markten voor koolzuurhoudende frisdranken hadden misbruikt door de toepassing van bepaalde praktijken in de distributiekanalen voor verbruik thuis (“kanaal voor thuisverbruik”) en verbruik buitenshuis (“kanaal voor verbruik buitenshuis”) in de EU, Noorwegen en IJsland. De voorlopige mededingingsbezwaren van de Commissie werden ondersteund door opmerkingen van belanghebbende derden.

161. In verband met beide distributiekanalen hadden de voorlopige bezwaren van de Commissie betrekking op exclusiviteitseisen, de toekenning van kortingen op voorwaarde dat de afnemers op kwartaalbasis individueel vastgestelde aankoopdrempels bereikten die voor cola en andere dranken afzonderlijk werden vastgesteld, klantenbinding en regelingen waarbij de afnemers verplicht werden een reeks voorraadeenheden van cola en/of andere dranken te koop aan te bieden. In het distributiekanaal voor thuisverbruik past TCCC en haar bottelaars regelingen inzake schapruimte toe waarbij de supermarkten een groot deel van hun schapruimte voor koolzuurhoudende frisdranken reserveerden voor TCCC-merkproducten, ten voordele van de zwakkere koolzuurhoudende frisdranken van het TCCC-merkenassortiment. In het distributiekanaal voor buitenshuisconsumptie ontvingen de afnemers voorfinanciering en betaalden zij hun lening terug door gedurende een aantal jaren TCCC-merkproducten te kopen. Tenslotte hebben TCCC en haar bottelaars ook een aantal exclusiviteitsbeperkingen verbonden aan het plaatsen van technische verkoopsinstallaties zoals koelkasten voor dranken en drankautomaten.

162. In antwoord op de voorlopige beoordeling heeft Coca-Cola toezeggingen gedaan waarin rekening is gehouden met de vastgestelde mededingingsbezwaren. Op 26 november 2004 heeft de Commissie een bekendmaking overeenkomstig artikel 27, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1/2003 gepubliceerd i, waarin zij de belanghebbende derden verzocht hun opmerkingen over de voorgestelde toezeggingen van Coca-Cola in te dienen. De ingediende opmerkingen waren in het algemeen positief maar vermeldden tegelijk hoe de toezeggingen doeltreffender konden worden gemaakt (bijvoorbeeld een stringentere formulering, controle). In antwoord op deze opmerkingen heeft Coca-Cola een gewijzigd toezeggingsvoorstel voorgelegd.

163. In haar beschikking overeenkomstig artikel 9 verklaart de Commissie dat de toezeggingen van Coca-Cola voldoende zijn om de voorlopige mededingingsbezwaren op te heffen. Meer in het bijzonder zal Coca-Cola geen exclusiviteitsovereenkomsten meer sluiten behalve onder specifieke omstandigheden, en zal het afzien van de toekenning van kortingen voor groei en voor het behalen van bepaalde doelstellingen. In de voorlopige beoordeling werd gesteld dat deze praktijken het voor derden moeilijker zouden kunnen maken op hun merites te concurreren. In de voorlopige beoordeling werd als bezwaar opgegeven dat sterke merken als hefboom ten gunste van zwakkere zouden kunnen worden gebruikt. In de toezeggingen wordt bepaald dat de voorschriften betreffende assortiment en schapruimte voor bepaalde merkcategorieën afzonderlijk moeten worden vastgelegd, zodat dat bezwaar wordt opgeheven. In verband met financiering en technische uitrusting wordt in de toezeggingen de contractduur verkort, aan afnemers de mogelijkheid van terugbetaling en opzegging zonder sancties geboden en een bepaald deel van de koelkastruimte vrijgemaakt, waardoor de voorlopige bezwaren dat de eerdere regelingen de afnemers te veel bonden en tot exclusiviteit van de verkooppunten leidden, werden opgeheven.

164. In het licht van de aangeboden toezeggingen werd in de beschikking geconcludeerd dat er niet langer redenen voor een optreden van de Commissie waren, maar werd geen oordeel uitgesproken over de vraag of er al dan niet sprake was van een inbreuk. Door de goedkeuring van de beschikking heeft de Commissie de toezeggingen van Coca-Cola tot 31 december 2010 verbindend voor het bedrijf gemaakt.

4.2. Machinebouw en andere verwerkende bedrijfstakken met inbegrip van vervoermiddelen

SEP en anderen/Automobiles Peugeot SA i

165. Op 5 oktober heeft de Commissie een boete van 49,5 miljoen EUR opgelegd aan Automobiles Peugeot SA en zijn importeur Peugeot Nederland N.V. die volledig in handen is van Automobile Peugeot SA , omdat zij in de periode januari 1997 – september 2003 de uitvoer van nieuwe auto’s uit Nederland naar in andere lidstaten wonende consumenten hadden belemmerd. In Nederland waren de prijzen vóór belasting in het algemeen aanzienlijk lager dan in andere lidstaten zoals Duitsland en Frankrijk. Door de toepassing van een strategie om te voorkomen dat handelaars auto’s aan consumenten in andere lidstaten verkopen teneinde de uitvoer door Nederlandse Peugeot-handelaren af te remmen, hebben de ondernemingen een zeer ernstige inbreuk begaan tegen het in artikel 81 van het EG-Verdrag vastgestelde verbod op beperkende overeenkomsten.

166. De inbreuk door Peugeot bestond uit twee maatregelen.

167. De eerste maatregel betrof een deel van de vergoeding van de Nederlandse Peugeot-handelaren, die werd toegekend op basis van de eindbestemming van het voertuig en een discriminatie van de verkoop aan buitenlandse consumenten inhield. Meer in het bijzonder werd een prestatiebonus geweigerd indien de handelaren auto's verkochten die nadien buiten Nederland werden geregistreerd.

168. De beschikking tekent geen bezwaar aan tegen de mogelijkheid voor de fabrikant om zijn handelsbeleid toe te spitsen op de eisen van de verschillende nationale markten met het oog op een sterkere penetratie op die markten. De beschikking stelt ook geen vragen bij de vrijheid van de fabrikant om met zijn dealers verkoopdoelstellingen af te spreken in de vorm van verkoopscijfers die in het contractgebied moeten worden gehaald of zijn vrijheid om passende stimulansen vast te stellen, met name in de vorm van een prestatiebonus, teneinde de handelaren aan te sporen het verkoopvolume in het hun toegewezen gebied op te voeren.

169. Het bonusstelsel dat Peugeot in overleg met zijn net van Nederlandse dealers toepaste, ging evenwel verder dan de nodige maatregelen om de Nederlandse handelaren aan te sporen hun verkoopsinspanningen het sterkst op hun contractgebied te concentreren. De Nederlandse dealers moesten bepaalde verkoopdoelstellingen op hun grondgebied bereiken om het recht op een bonus te verwerven. Zodra de dealers het recht op een bonus hadden verworven en daardoor aan de fabrikant hadden bewezen dat zij zich maximaal hadden ingespannen om hun gebied uit te breiden, werd de bonus uitsluitend betaald voor auto’s die nadien in Nederland werden geregistreerd en niet voor bijkomende verkoop die mogelijkerwijze export zou kunnen zijn. Hierdoor werden buitenlandse consumenten gediscrimineerd. Bijgevolg was het bonusstelsel dat Peugeot in Nederland toepaste, niet in overeenstemming met artikel 6, lid 1, onder 8, van Verordening (EG) nr. 1475/95 i, dat bepaalt dat de vrijstelling niet geldt wanneer “de leverancier zonder objectief gerechtvaardigde reden aan de dealers vergoedingen toekent die worden berekend volgens de plaats van bestemming van de wederverkochte motorvoertuigen of volgens de woonplaats van de koper". Bovendien bleek uit de in het dossier opgenomen documenten dat de bonus gedurende de gehele periode economisch significant voor de dealers was en dat het verlies van de bonus op de voor de uitvoer bestemde verkoop een aanzienlijk effect had op de belangstelling van de dealers voor de verkoop van auto's aan in het buitenland wonende consumenten.

170. De tweede maatregel hield in dat Peugeot via Peugeot Nederland druk uitoefende op dealers van wie bekend was dat zij hun export aanzienlijk ontwikkeld hadden, bijvoorbeeld door ermee te dreigen minder auto’s te leveren. Peugeot Nederland oefende directe druk uit door occasioneel de voor uitvoer bestemde verkoop van bepaalde dealers te beperken. De druk geschiedde ook in de vorm van dreigingen om de levering, in het bijzonder van de meest uitgevoerde modellen, terug te schroeven. Bovendien waren bepaalde modellen ook strikt voor de Nederlandse markt gereserveerd en werd de uitvoer ervan door Peugeot beschouwd als incorrect gedrag, waarvoor de uitvoerende dealer verantwoording moest afleggen.

171. Als gevolg van de twee maatregelen liet de uitvoer uit Nederland na 1997, het jaar waarin het beloningssysteem werd ingevoerd, een daling zien, gevolgd door een nog sterkere achteruitgang na 1999. Deze sterke daling van de uitvoer kan niet worden verklaard door externe factoren zoals wijzigingen in de prijsverschillen tussen Nederland en andere lidstaten.

172. Bij het bepalen van de hoogte van de boete heeft de Commissie rekening gehouden met het zeer ernstige karakter en de langdurigheid van de inbreuk van Peugeot en zijn Nederlands filiaal. Een beroep tegen deze beschikking is aanhangig bij het Gerecht van eerste aanleg i.

BMW en General Motors – onverantwoorde hinderpalen voor de verkoop van verschillende merken (multi-branding) en beperkingen op de toegang tot hun netwerk van erkende reparateurs

173. De zaken BMW i en General Motors (Opel) i zijn in 2003/begin 2004 na formele en informele klachten van verschillende dealersverenigingen geopend. Na grondig onderzoek en constructieve besprekingen met de partijen heeft de Commissie de respectieve klagers eind 2005 ervan in kennis gesteld dat gezien de maatregelen die zowel BMW als GM hadden genomen, er niet langer gronden voor de voortzetting van de procedure bestonden in verband met de twee kernpunten van de klachten i. De twee punten betroffen (i) onverantwoorde hinderpalen voor de distributie en het onderhoud van verschillende merken, en (ii) onnodige beperkingen voor garages bij de toegang tot het netwerk van erkende reparateurs van deze fabrikanten.

174. Teneinde de bezwaren van de Commissie weg te werken en gebruik te kunnen maken van de rechtszekerheid op grond van Verordening (EG) nr. 1400/2002 van de Commissie i, hebben BMW en General Motors (GM) hun respectieve distributie- en onderhoudsovereenkomsten verduidelijkt en aangepast aan de hand van circulaires aan alle leden van hun verschillende erkende dealer- en reparateurnetwerken.

175. In verband met de mogelijkheid dat dealers concurrerende automerken verkopen, hebben BMW en GM hun respectieve netwerken medegedeeld dat ze instemmen met het gezamenlijke en niet-exclusieve gebruik van alle faciliteiten behalve dat deel van de showroom dat voor de verkoop van hun merken is bestemd (b.v. receptie, ontvangstruimte voor klanten, buitengevel, niet voor de klant toegankelijke kantoren). Beide fabrikanten erkennen uitdrukkelijk het beginsel van het naast elkaar bestaan van concurrerende merken wat betreft hun respectieve handelsmerken, specifieke kenmerken of andere identificatie-elementen die in en buiten de dealergarages ten toon worden gesteld. Bovendien staan zij hun dealers toe gebruik te maken van merkloze (voor verschillende merken bruikbare) computerinfrastructuur en beheerssystemen, met inbegrip van boekhoudmethodes en boekhoudkundige kaders, op voorwaarde dat de kenmerken, functies en kwaliteit van die systemen gelijkwaardig zijn aan de door BMW en GM aanbevolen werkwijzen. GM heeft voorts duidelijk gemaakt dat Opel-dealers internetsites voor verschillende merken mogen opzetten en dat door Opel opgeleid verkooppersoneel ook kan worden ingezet voor de verkoop van auto’s van andere merken, terwijl een specifieke opleiding van Opel niet langer vereist is voor personeel dat zich bezighoudt met de verkoop van concurrerende merken.

176. Zowel BMW als GM hebben duidelijk gemaakt dat de rapportage- en auditverplichtingen van dealers zich niet uitstrekken tot commercieel gevoelige informatie betreffende de bedrijfsactiviteiten van dealers met producten van concurrerende leveranciers.

177. Gelet op het potentieel afschrikkend effect van mechanismen voor de vaststelling van verkoopdoelstellingen en het evalueren van de prestaties van dealers van verschillende merken, heeft GM ten eerste bevestigd dat de verkoopdoelstellingen in overleg met de dealers zullen worden vastgesteld en ten tweede dat de doelstellingen zullen worden bepaald rekening houdend met mogelijke wijzigingen in de afzonderlijke bedrijfsomstandigheden van de dealer (met inbegrip van het opstarten van activiteiten in verband met meerdere merken) en de plaatselijke marktvoorwaarden. Er zal ook worden afgezien van de beoordeling van de prestaties van GM-dealers op basis van een vergelijking tussen het plaatselijke en het nationale marktaandeel. Die doelstellingen worden in geval van geschil voorgelegd aan een arbitrage-instantie. Ten derde zal de ontwikkeling van de dealerprestaties aan de hand van een vergelijking tussen het plaatselijke en het nationale marktaandeel van GM-merken niet worden gebruikt om sancties aan een dealer op te leggen.

178. Daarentegen was de Commissie van oordeel dat de eis van BMW dat zijn dealers ten minste drie tot vier auto’s tentoonstellen (een aantal dat ver beneden het volledige BMW-modellengamma ligt) niet kan worden beschouwd als een indirect niet-concurrentiebeding. Showrooms beneden een zekere oppervlakte kunnen in sommige gevallen gewoonweg niet geschikt zijn om zonder bijkomende investeringen een representatief aantal modellen van meer dan één merk tentoon te stellen.

179. In verband met het onderhoud van verschillende automerken en de toegang tot netwerken van erkende reparateurs hebben BMW en GM in hun contracten de eisen geschrapt die tot gevolg hadden dat nieuwkomers werden verhinderd om toe te treden tot de erkende netten en/of auto’s van concurrerende merken te onderhouden.

180. Afgezien van de toepassing van de in punten 162-165 uiteengezette beginselen hebben BMW en GM alle kwantitatieve criteria (b.v. minimum-omzetdoelstellingen en minimum-omzetcapaciteit) uit hun contracten met reparateurs geschrapt. De BMW-contracten omvatten een oplopende schaal van minimum capaciteitseisen inzake werkruimten, uitrusting, voorraden en opslagcapaciteit, die meer op de plaatselijke potentiële vraag was gebaseerd dan op de feitelijke geregistreerde opdrachten van de reparateurs. BMW eist thans alleen maar dat iedere erkende reparateur over ten minste drie werkruimtes en de nodige uitrusting beschikt teneinde een kwaliteitsvolle dienstverlening te kunnen verzekeren. Ook GM heeft soortgelijke contractaanpassingen ingevoerd. Door deze wijzigingen zullen de plaatselijke marktkrachten de spreiding en lokatie van reparatiewerkplaatsen kunnen bepalen teneinde in de vraag van de consument te voorzien.

181. BMW en GM hebben ook beide een 'openstellingsclausule' in hun onderhoudscontracten geïntroduceerd, die inhoudt dat het erkende reparateurs vrijstaat om alle uitrusting, werktuigen en IT-hardware en –software bij andere dan de aangewezen leveranciers aan te kopen (op voorwaarde dat de functies en de kwaliteit van de alternatieve producten evenwaardig zijn). Dergelijke merkloze werktuigen, uitrusting en IT-infrastructuur kunnen worden gebruikt voor het onderhoud van auto's van diverse merken. GM heeft ook duidelijk gemaakt dat in zijn reparatiecontracten niet wordt geëist dat de inrichting of uitrusting van werkplaatsen uitsluitend voor Opelklanten worden gebruikt en heeft het aantal gespecialiseerde werktuigen dat erkende reparateurs voorradig moeten hebben, verlaagd.

182. Teneinde potentiële hinderpalen voor de gezamenlijke aankoop en opslag van onderdelen weg te werken hebben BMW en GM duidelijk gemaakt dat het erkende reparateurs vrijstaat erkende aankoopverenigingen op te richten en hun onderdelen gezamenlijk op te slaan. Zij hebben ermee ingestemd de eis af te schaffen dat iedere erkende reparateur een eigen opslagruimte moet hebben, maar de eis dat zij in hun garage een voorraad houden van direct aan de klant verkochte onderdelen (bijvoorbeeld remschoenen, gloeilampen, filters, die vaak door de klanten worden gevraagd) blijft behouden.

De convergentie van de autoprijzen in de uitgebreide EU is verder verbeterd

183. In maart en augustus heeft de Commissie verslagen over de verschillen in autoprijzen in de EU gepubliceerd, die respectievelijk op gegevens van november en mei waren gebaseerd. In de loop van het jaar is de prijsspreiding gemeten aan de hand van de gemiddelde standaardafwijking van de prijzen vóór belasting tussen de 25 nationale markten gestadig gedaald naar 6,3% tegenover 6,9% in de publicatie van augustus 2003. Vergeleken met mei 2004 zijn autoprijzen in de EU in mei 2005 met 0,4% gestegen, terwijl de algemene inflatie in dezelfde periode 1,9% bedroeg. In lidstaten waar de prijzen voor belasting traditioneel laag zijn, kwam in het algemeen geen belangrijke stijging van de consumentenprijzen voor auto's voor. De prijzen zijn enigszins gestegen in Denemarken (+2,4%) en Griekenland (+1,8%) en gedaald in Finland (-2%), Estland (-8,3%) en Polen (-7,6%). Dit lijkt erop te wijzen dat autoprijzen geen opwaartse convergentie naar de prijsniveaus in de duurdere landen hebben vertoond.

5. Kartels

5.1. Overzicht van de ontwikkelingen in het kartelbeleid

5.1.1. Een nieuw directoraat

184. Na haar aantreden heeft het Commissielid voor Mededinging, Neelie Kroes, de strijd tegen hardcore kartels aangewezen als een van de terreinen waarop DG Concurrentie zijn inspanningen moet concentreren. Deze verscherping heeft concrete vorm gekregen in de oprichting van een nieuw directoraat binnen DG Concurrentie, dat zich uitsluitend met de handhaving van de antikartelwetgeving zal bezighouden. Het directoraat is op 1 juni operationeel geworden. Het behandelt het grootste deel van de kartelzaken en speelt in nauwe samenwerking met het directoraat Beleid en strategische ondersteuning een leidende rol bij de uitstippeling van het beleid op het gebied van de kartelwethandhaving.

185. Het directoraat Kartels telt zo'n 60 personeelsleden, waarvan 40 zich bezighouden met de afhandeling van zaken. De hoofdtaak van het nieuwe directoraat Kartels is te zorgen voor de efficiënte en grondige afhandeling van een groot aantal kartelonderzoeken. Het directoraat heeft tot taak deze onderzoeken, die door hun aard ingewikkeld en langdurig zijn, te vereenvoudigen en te versnellen, zodat ze binnen een redelijke termijn kunnen worden afgerond. Door de werkzaamheden van het directoraat Kartels zal de publieke aandacht worden gevestigd op de kosten die kartels niet alleen voor de eindverbruiker maar ook voor de afnemers in de industriële sector veroorzaken. Deze kartels houden geen voordelen voor de consument of de economie in en hebben een negatief effect op het concurrentievermogen en de groei in de EU.

186. Wat de werklast in verband met de afhandeling van zaken aangaande hardcore kartels betreft, heeft het clementieprogramma verder geleid tot een gestadige stroom zaken die aan de Commissie werden gerapporteerd. Slechts een beperkt aantal daarvan heeft evenwel geleid tot de opening van een onderzoek. In 2005 heeft de Commissie zeventien aanvragen voor boete-immuniteit en elf aanvragen voor een boeteverlaging ontvangen. In zes zaken werd voorwaardelijke immuniteit toegekend. Ook andere informatiebronnen zoals klachten en marktmonitoring en in het bijzonder de samenwerking met nationale mededingingsautoriteiten in het kader van het European Competition Network waren nuttig bij de opsporing van kartels. De Commissie heeft vijf eindbeschikkingen gegeven waarmee zij aan 37 ondernemingen een boete heeft opgelegd i voor een totaalbedrag van 683 miljoen EUR (vergeleken met 21 ondernemingen en een totaal van 390 miljoen EUR aan boetes in 2004). In acht kartelzaken zijn mededelingen van punten van bezwaar gezonden. Drie van de vijf in 2005 gegeven kartelbeschikkingen waren gebaseerd op de mededeling inzake de vermindering van geldboeten van 1996 maar dit cijfer zal in de toekomst vanzelfsprekend veranderen: de meeste mededelingen van punten van bezwaar die in 2005 zijn gezonden, vloeiden voort uit aanvragen die op grond van de mededeling inzake de vermindering van geldboeten van 2002 waren ingediend i.

5.1.2. Clementieregeling van de Commissie

187. De clementieregeling blijft een zeer belangrijk handhavingsinstrument in kartelzaken vormen. In het kader van de clementieregeling van de Commissie kan boete-immuniteit worden toegekend aan de eerste onderneming die de Commissie gegevens over het bestaan van een kartel verschaft en een aanzienlijke boeteverlaging aan iedere daaropvolgende aanvrager. De eerste clementieregeling van de Commissie van 1996 leidde tot meer dan 80 aanvragen over de looptijd van zes jaar, terwijl in het kader van de clementieregeling van 2002 i het aantal aanvragen (zowel voor boete-immuniteit als voor boeteverlaging) is gestegen tot 165 in minder dan vier jaar (d.w.z. gemiddeld drie aanvragen per maand). In 86 van deze gevallen betrof het aanvragen om boete-immuniteit en in 79 gevallen aanvragen om boeteverlaging.

188. Dit hoge aantal aanvragen heeft evenwel niet geleid tot een overeenkomstige stijging van het aantal kartelonderzoeken dat de Commissie sinds 2002 heeft geopend. Bij haar beslissing welke hardcore kartels zij wenste aan te pakken heeft de Commissie zich in het kader van het European Competition Network (ECN) geconcentreerd op schendingen die op zijn minst in verschillende lidstaten of in de EER als geheel een effect hebben. Een aantal zaken die formeel onder het verbod van artikel 81 van het EG-Verdrag vielen, betroffen schendingen van geringe omvang, die vaak beperkt bleven tot één lidstaat of zelfs een deel van een lidstaat. In die gevallen kregen de aanvragen soms een follow-up in de vorm van een onderzoek door een nationale mededingingsautoriteit in de betrokken lidstaat en niet door de Commissie, met name wanneer de onderneming ook bij de nationale mededingingsautoriteit in de lidstaat soortgelijke aanvragen had ingediend. Deze zaken zijn evenwel in bovenstaande statistieken opgenomen, aangezien de Commissie in deze gevallen aanvankelijk een beschikking inzake voorwaardelijke immuniteit had gegeven. Overeenkomstig de clementieregeling van 2002 kan bovendien immuniteit worden toegekend wanneer een onderneming voldoende bewijzen heeft voorgelegd op grond waarvan de Commissie inspecties kan uitvoeren. Die gegevens zijn mogelijk onvoldoende om de inbreuk daadwerkelijk te bewijzen, en daarom is het meestal nodig aanvullende feiten te verzamelen. Wanneer ze beslist in welke gevallen ze zal optreden, moet de Commissie daarom prioriteiten stellen. Zo bijvoorbeeld kan bij aanvragen betreffende zaken waarin de vermeende inbreuk een aantal jaren eerder was stopgezet, worden aangenomen dat een nieuw onderzoek waarschijnlijk geen doorslaggevende resultaten zal opleveren. In andere gevallen kunnen de voorgelegde bewijzen te beperkt of te onnauwkeurig zijn om een beschikking inzake voorwaardelijke immuniteit en/of het openen van een onderzoek te verantwoorden.

189. Het aantal aanvragen dat niet voldeed aan de essentiële voorwaarden voor boete-immuniteit steeg in 2005 vergeleken met voorafgaande jaren. Vijf verzoeken om immuniteit werden formeel afgewezen, aangezien de Commissie op grond van de informatie die zij had ontvangen geen onaangekondigde inspecties kon uitvoeren of een inbreuk op grond van artikel 81 van het EG-Verdrag kon constateren. (De betrokken ondernemingen beslisten evenwel de overgelegde gegevens niet in te trekken maar verzochten de Commissie die informatie in de plaats daarvan te bekijken met het oog op een boeteverlaging, indien de Commissie in de toekomst toch een boete in verband met de vermeende schending zou opleggen). In één zaak, waarbij het vanaf het begin duidelijk was dat de Commissie geen onderzoek zou openen, werd een aanvrager in kennis gesteld van het voornemen van de Commissie om geen maatregelen in verband met de immuniteitsaanvraag te nemen omdat het onwaarschijnlijk was dat aan de immuniteitsvoorwaarden werd voldaan en de zaak niet geschikt was om door de Commissie verder te worden onderzocht. Drie aanvragen werden in 2005 als niet-ontvankelijk beschouwd omdat de gerapporteerde feiten niet vielen onder het toepassingsgebied van de clementieregeling. De Commissie moet ervoor zorgen dat de clementieregeling niet wordt misbruikt om overeenkomsten ter kennis van de Commissie te brengen die vroeger onder het kennisgevingssysteem gevallen zouden zijn dat met de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 1/2003 is afgeschaft. Ten slotte heeft de Commissie een onderneming waaraan zij voorwaardelijke immuniteit had toegekend, medegedeeld dat haar status in de definitieve kartelbeschikking niet zou worden bevestigd. De onderneming had haar samenwerkingsplicht geschonden door aan andere concurrenten nog vóór de uitvoering van inspecties door de Commissie mede te delen dat zij om immuniteit had verzocht.

190. In verband met aanvragen voor een boeteverlaging moeten de statistieken worden bekeken rekening houdend met het feit dat bij één onderzoek normaal meer dan een onderneming een boeteverlaging aanvraagt.

191. Na drie jaar ervaring met de clementieregeling van 2002 kunnen een aantal algemene opmerkingen worden geformuleerd. De voordelen van immuniteit worden toegekend aan ondernemingen die voldoen aan de voorwaarden en verplichtingen die in de clementieregeling zijn vastgesteld. Ondernemingen die voorwaardelijke immuniteit krijgen, moeten volledig en ononderbroken met de Commissie samenwerken. Deze samenwerkingsplicht omvat onder meer de verplichting om derden niet zonder de voorafgaande instemming van de Commissie in kennis van de aanvraag te stellen, alle mogelijke informatie betreffende het vermoedelijke kartel op te sporen en aan de Commissie te verstrekken en alle mogelijke vragen van de Commissie te beantwoorden, wat de mogelijkheid van mondelinge verklaringen van bedrijfspersoneel inhoudt. In vele gevallen wordt gebruikgemaakt van een papierloze procedure (d.w.z. geregistreerde mondelinge verklaringen van het bedrijf) die de Commissie heeft uitgewerkt en die alleen maar tot doel heeft te voorkomen dat de aanvragers van immuniteit in de civiele rechtbank worden benadeeld ten opzichte van andere bij het kartel betrokken partijen. Eerdere documenten betreffende de inbreuk moeten evenwel altijd worden voorgelegd.

192. Of aan bewijsmateriaal al dan niet een significante toegevoegde waarde wordt toegekend – zodat het in aanmerking komt voor een vermindering van boete – hangt af van de feiten in de zaak en de bewijskracht van het materiaal waarover de Commissie al beschikt. Wanneer de informatie afkomstig van de aanvrager van immuniteit en van de inspecties nog steeds onvoldoende is om de inbreuk te bewijzen, kunnen nieuwe gegevens die door een aanvrager van boeteverlaging worden verstrekt de Commissie in staat stellen de inbreuk feitelijk te bewijzen. Er kan ook sprake zijn van significante toegevoegde waarde wanneer de aanvrager van een boeteverlaging geen nieuw materiaal verstrekt maar de bestaande bewijzen bevestigt en deze bevestiging nodig is om de inbreuk te bewijzen. Zelfs wanneer de Commissie al een inbreuk heeft kunnen vaststellen, kunnen aanvullende gegevens nog steeds een significante toegevoegde waarde hebben indien zij een direct effect op de ernst of de duur van het vermoedelijke kartel hebben. De hierna besproken beschikkingen van de Commissie inzake Italiaanse Ruwe tabak en Rubberchemicaliën verduidelijken sommige aspecten van het begrip significante toegevoegde waarde. Verdere beschikkingen overeenkomstig de clementieregeling van 2002 die in de loop van 2006 zullen worden bekendgemaakt, zullen nadere duidelijkheid verschaffen.

193. De taak van de Commissie in de komende jaren bestaat erin de doeltreffendheid van haar clementiebeleid te handhaven en verder te versterken. Het doel daarvan is te zorgen voor een doeltreffend afschrikkingseffect ten opzichte van kartels, snel onderzoek mogelijk te maken en kartelvorming streng te bestraffen, teneinde een competitief milieu ten voordele van de consument tot stand te brengen.

5.2. Zaken

Monochloorazijnzuur  i

194. Op 19 januari heeft de Commissie aan drie chemische bedrijven - Akzo, Hoechst en Atofina (thans Arkema) - een boete van in totaal bijna 217 miljoen EUR opgelegd voor hun deelname aan een kartel op de markt voor monochloorazijnzuur (MCAA). Aan een vierde onderneming, Clariant, die haar MCAA-afdeling in 1997 van Hoechst had gekocht, werd gezien haar samenwerking met de Commissie op grond van de clementieregeling geen boete opgelegd.

195. MCAA is een reactief organisch zuur dat een chemisch tussenproduct is gebruikt bij de fabricage van detergenten, kleefstoffen, hulpstoffen voor textiel en verdikkingsmiddelen in voedingsmiddelen, farmaceutica en cosmetica. De karteldeelnemers bezaten meer dan 90% van de Europese markt voor MCAA. Gedurende ten minste 15 jaar, van 1984 tot 1999, deelden zij de markt door een systeem voor de toewijzing van hoeveelheden en klanten. Zij kwamen twee- tot viermaal per jaar in hun respectieve landen samen op roulerende basis. Vanaf 1993 kreeg het kartel een formelere structuur met de deelname van AC Treuhand, een Zwitsers statistiekbureau, dat in de buurt van de luchthaven van Zurich legale bijeenkomsten organiseerde die in feite een voorwendsel vormden voor officieuze bijeenkomsten van de deelnemers om kartelregelingen te bespreken.

196. Clariant, Atofina en Akzo hebben overeenkomstig de clementieregeling met de Commissie samengewerkt. Hierbij was de clementieregeling van 1996 van toepassing, aangezien het onderzoek vóór de invoering van de regeling van 2002 was gestart. Clariant verstrekte doorslaggevende bewijzen in verband met het kartel (waardoor het onderzoek in gang werd gezet) en kreeg volledige boete-immuniteit. Atofina verstrekte als tweede onderneming bewijzen en kreeg een boetevermindering van 40%. Akzo heeft als derde onderneming met de Commissie samengewerkt en een verlaging van 25% gekregen. Bij de bepaling van de hoogte van de boeten heeft de Commissie ook rekening gehouden met de duur van de inbreuk, de grote omvang en de totale middelen van sommige ondernemingen en het feit dat de Commissie al eerder beschikkingen tot vaststelling van soortgelijke inbreuken tot sommige van de ondernemingen had gericht. Op basis daarvan kreeg Akzo, de grootste producent van MCAA, de hoogste individuele boete (84,38 miljoen EUR), gevolgd door Hoechst met 74,03 miljoen EUR en Atofina met 58,5 miljoen EUR.

Industriële garens  i

197. Op 14 september heeft de Commissie aan garenproducenten uit Duitsland, België, Nederland, Frankrijk, Zwitserland en het Verenigd Koninkrijk boeten van in totaal 43,497 miljoen EUR opgelegd wegens kartelvorming op de markt voor industriële garens. Industriële garens worden in een aantal bedrijfstakken gebruikt om diverse producten te naaien of te versieren zoals kleding, woningtextiel, autostoelen en veiligheidsgordels, lederwaren, matrassen, schoeisel en touw.

198. Door onaangekondigde inspecties in november 2001 bij verschillende communautaire producenten van textiel en fournituren en het daaropvolgende onderzoek heeft de Commissie bewijzen ontdekt dat ondernemingen hadden deelgenomen aan de volgende drie kartelovereenkomsten en onderling afgestemde praktijken: een kartel op de markt voor garens voor industriële afnemers in de Benelux en de Scandinavische landen van januari 1990 tot september 2001; een kartel op de markt voor garens voor industriële afnemers in het Verenigd Koninkrijk van oktober 1990 tot september 1996, en een kartel op de markt voor garens voor auto's in de EER van mei/juni 1998 tot 15 mei 2000.

199. Voor deze drie markten kwamen de garenproducenten regelmatig bijeen en voerden zij bilateraal overleg om afspraken over prijsverhogingen en/of prijsdoelstellingen te maken, gevoelige informatie over prijslijsten en/of aan individuele klanten aangerekende prijzen uit te wisselen en onderbieding van de prijzen van de gevestigde leverancier te voorkomen teneinde de klanten onder elkaar te verdelen.

200. Hierbij waren de volgende ondernemingen betrokken: Ackermann Nähgarne GmbH & Co, Amann und Söhne GmbH, Barbour Threads Ltd, Belgian Sewing Thread N.V., Bieze Stork B.V., Bisto Holding B.V., Coats Ltd, Coats UK Ltd, Cousin Filterie SA, Dollfus Mieg et Cie SA, Donisthorpe & Company Ltd, Gütermann AG, Hicking Pentecost plc, Oxley Threads Ltd, Perivale Gütermann Ltd, Zwicky & Co AG.

201. De inbreuken van de adressaten worden beschouwd als 'zeer ernstig', aangezien zij tot doel hebben prijzen vast te leggen, waardoor de mededinging wordt beperkt en de handel tussen de lidstaten nadelig wordt beïnvloed.

Ruwe tabak Italië  i

202. Op 20 oktober heeft de Commissie voor een totaalbedrag van 56,05 miljoen EUR boeten opgelegd aan vier Italiaanse tabakverwerkende bedrijven (Deltafina, Dimon - thans Mindo - Transcatab en Romana Tabacchi) wegens collusie over een periode van meer dan zes jaar (1995-2002) met betrekking tot de prijzen die aan tabakstelers en tussenhandelaren worden betaald en de verdeling van tabaksleveranciers in Italië. De beschikking is ook gericht tot Universal Corporation (het Amerikaanse moederbedrijf van Deltafina en de grootste tabakshandelaar in de wereld) en Alliance Once International Inc., een onderneming ontstaan uit de fusie van de moederbedrijven van Transcatab en Dimon en de op een na grootste tabakshandelaar in de wereld.

203. Voorts worden in de beschikking boeten van 1 000 EUR opgelegd aan de verenigingen van verwerkers en producenten (APTI and UNITAB) voor hun prijsafspraken in het kader van de onderhandelingen over sectorale overeenkomsten.

204. Dit is de tweede keer dat de Commissie een beschikking met boeten in de sector ruwe tabak heeft gegeven. In oktober 2004 had de Commissie al boeten opgelegd aan verenigingen van verwerkings- en productiebedrijven in Spanje i.

205. Dit is de eerste zaak waarin de clementieregeling van 2002 is toegepast. De boeten voor Mindo/Dimon en Transcatab omvatten een verlaging van respectievelijk 50% en 30%. Deltafina kreeg bij de aanvang van de procedure voorwaardelijke immuniteit op grond van de clementieregeling. In de beschikking werd evenwel geen immuniteit aan Deltafina toegekend wegens een ernstige overtreding van de samenwerkingsverplichtingen door Deltafina (Deltafina had zijn concurrenten medegedeeld dat het om vermindering van boeten had verzocht, waardoor het bedrijf het bestaan van een onderzoek tegen zijn concurrenten had onthuld alvorens de Commissie onaangekondigde inspecties kon uitvoeren). Gezien de specifieke omstandigheden in deze zaak rechtvaardigt de feitelijke bijdrage van Deltafina tot de vaststelling van de inbreuk van de verwerkingsbedrijven evenwel een verlaging van de opgelegde boete met 50%.

Industriezakken  i

206. Op 30 november heeft de Commissie aan zestien producenten van industriële kunststofzakken een totale boete van 290,71 miljoen EUR opgelegd wegens hun deelname aan een kartel in Duitsland, de Benelux, Frankrijk en Spanje. In 1996 controleerden de deelnemers aan het kartel circa 75% van de markt voor industriezakken in die landen. Zij spraken onder elkaar prijzen en verkoopcijfers naar geografisch gebied af, deelden de opdrachten van grote afnemers via toewijzingsplannen, maakten heimelijke afspraken bij offertes en wisselden informatie over hun omzet en prijzen uit. Sommige van die bedrijven hebben die praktijken toegepast van 1982 tot 2002, dus gedurende meer dan 20 jaar. Het kartel was opgezet op twee niveaus: op wereldniveau in het kader van de beroepsvereniging 'Valveplast', waarbij de deelnemers drie- tot viermaal per jaar bijeenkwamen, en in regionale en functionele subgroepen die ook regelmatige bijeenkomsten hadden.

207. Industriële kunststofzakken worden gebruikt voor de verpakking van diverse, hoofdzakelijk industriële, producten maar ook producten voor verbruik door de consument zoals grondstoffen, meststoffen, landbouwproducten, diervoeding en bouwmaterialen.

208. Het onderzoek is gestart op basis van de informatie die de Commissie in het kader van de clementieregeling van 1996 van een van de leden van het kartel, British Polythene Industries (BPI) had ontvangen. De Commissie heeft in juni 2002 onaangekondigde inspecties uitgevoerd in de bedrijven van de meeste karteldeelnemers. BPI kreeg volledige boete-immuniteit omdat het de Commissie als eerste bewijzen had verschaft op grond waarvan inspecties konden worden georganiseerd. Verschillende andere ondernemingen kregen overeenkomstig de clementieregeling een verlaagde boete omdat zij informatie hadden verstrekt (Trioplast, Bischof + Klein, Cofira-Sac) of omdat zij de feiten in de tot hen gerichte punten van bezwaar niet hadden betwist (Nordfolien, Bonar Technical Fabrics en Low & Bonar). Als gevolg van verzwarende omstandigheden zijn de boeten verhoogd voor Bischof + Klein (vernietiging van een document tijdens de inspectie) en UPM-Kymmene (herhaalde inbreuken van dezelfde aard).

Rubberchemicaliën  i

209. Op 21 december heeft de Commissie aan vier ondernemingen een totale boete van 75,86 miljoen EUR wegens kartelvorming in de sector rubberchemicaliën opgelegd. De betrokken ondernemingen spraken af prijsinformatie uit te wisselen en/of de prijzen van bepaalde rubberchemicaliën in de EER en op de wereldmarkt te verhogen (antioxidanten, antiozonanten en primaire versnellers).

210. Rubberchemicaliën zijn synthetische of organische chemicaliën die de productieresultaten en de kenmerken van rubberproducten verbeteren en voor een groot aantal toepassingen worden gebruikt, waarvan de belangrijkste banden voor auto's en andere voertuigen is. In 2001 werd de waarde van de EER-markt geraamd op circa 200 miljoen EUR en de waarde van de wereldmarkt op 1,5 miljard EUR.

211. Het onderzoek naar de sector rubberchemicaliën is gestart na een aanvraag van Flexsys voor voorwaardelijke boete-immuniteit in april 2002. Daarop voerde de Commissie in september 2002 onaangekondigde inspecties uit bij Bayer, Crompton Europe en General Quimica. Na deze inspecties verzochten Crompton (thans Chemtura), Bayer en General Quimica om vermindering van boeten.

212. Hoewel er een aantal aanwijzingen bestaan dat al in de jaren zeventig op zijn minst op occasionele basis collusie in de sector rubberchemicaliën plaatsvond, had de Commissie slechts voor de periode 1996-2001 voldoende harde bewijzen voor het bestaan van het kartel tussen Flexsys, Bayer en Crompton (thans Chemtura) (met inbegrip van Crompton Europa en Uniroyal Chemical Company) en de jaren 1999 en 2000 voor General Quimica. Hoewel Repsol YPF SA en Repsol Quimica SA niet zelf aan de betrokken regelingen deelnamen, worden zij toch verantwoordelijk geacht voor het gedrag van hun dochteronderneming General Quimica, die volledig in hun handen is.

C – ECN: Overzicht van de samenwerking

1. ALGEMEEN OVERZICHT

213. 2005 was het eerste volledige jaar waarin het nieuwe handhavingssysteem werd toegepast dat bij Verordening (EG) nr. 1/2003 was opgericht. Het voorzag in een verdere uitbreiding van de samenwerking tussen de nationale mededingingsautoriteiten van de EU-lidstaten en de Commissie. De mechanismen waarin de verordening voorziet om een doeltreffende en consistente handhaving van het recht te waarborgen, hebben het hele jaar probleemloos gewerkt.

1.1. Samenwerking over beleidskwesties

214. In 2005 werd het ECN gebruikt als een forum voor EU-mededingingsautoriteiten waarin algemene beleidskwesties konden worden besproken. De werkzaamheden vonden plaats in vier verschillende fora.

215. Ten eerste zijn de directeur-generaal van DG Concurrentie en de hoofden van alle nationale mededingingsautoriteiten bijeengekomen om belangrijke kwesties van het concurrentiebeleid te bespreken; er werd gepland deze bijeenkomst één maal per jaar te laten plaatsvinden. In 2005 was het overleg gericht op de herziening van het beleid inzake artikel 82.

216. Ten tweede kwamen de nationale mededingingsautoriteiten en de Commissie bijeen in zogenaamde “plenaire vergaderingen” waarop algemene kwesties van gemeenschappelijk belang inzake antitrustbeleid worden besproken en waarop ervaringen en knowhow worden uitgewisseld. Dergelijke besprekingen en uitwisselingen bevorderen de totstandbrenging van een gemeenschappelijke mededingingscultuur in het netwerk; er vonden bijvoorbeeld nuttige besprekingen plaats over sectorale onderzoeken en de mondelinge procedure voor ondernemingsverklaringen in de context van clementie. Plenaire vergaderingen maken ook voorafgaande besprekingen mogelijk tussen leden van het netwerk over beleidsvoorstellen van de Commissie zoals het Groenboek over schadevorderingen.

217. Ten derde zijn er zes werkgroepen die specifieke kwesties behandelen. In 2005 was een werkgroep gewijd aan overgangsproblemen die voortvloeiden uit het nieuwe handhavingssysteem; een andere werkgroep was gewijd aan de aanpak van mogelijke moeilijkheden voortvloeiend uit tegenstrijdigheden tussen clementieregelingen; de derde werkgroep heeft problemen aangepakt die verband houden met de heterogeniteit van procedures en sancties in de lidstaten; de vierde werkgroep behandelde informatie en communicatie over het ECN; de vijfde werkgroep is gewijd aan kwesties in verband met het misbruik van een machtspositie en de zesde werkgroep is samengesteld uit de hoofdeconomen van de bij het ECN aangesloten autoriteiten. Deze werkgroepen bieden een uitstekend forum om ervaringen uit te wisselen over concrete problemen en om optimale werkwijzen te ontwikkelen.

218. Ten slotte waren in het ECN 13 sectorale subgroepen gewijd aan specifieke sectoren i. Sommige daarvan planden regelmatige bijeenkomsten, terwijl andere hoofdzakelijk via elektronische middelen communiceerden; zij kunnen alle sectorspecifieke problemen aanpakken en maken een nuttige uitwisseling van ervaring en optimale werkwijzen mogelijk. In 2005 behandelde de subgroep Telecommunicatie bijvoorbeeld de prijzenoorlog op de telecommarkten en de subgroep Energie de langlopende leveringscontracten voor gas. De sectorale subgroepen waarborgen een goede upstream coördinatie en leiden tot een gemeenschappelijke aanpak en een grote consistentie in de toepassing van het EU-concurrentierecht, over de individuele zaken heen.

1.2. Wijziging van nationale wetgeving om een doeltreffende handhaving door nationale mededingingsautoriteiten te waarborgen

219. In 2005 vond eveneens belangrijk wetgevingswerk plaats in de lidstaten om de doeltreffende werking van Verordening (EG) nr. 1/2003 te waarborgen. Bovenop wettelijke verplichtingen die voortvloeien uit de toepassing van Verordening (EG) nr. 1/2003, kan in nieuwe nationale wetgeving een belangrijke mate van convergentie naar EU-recht worden vastgesteld. Dit komt onder meer tot uitdrukking in de afschaffing van het kennisgevingssysteem in een groot aantal lidstaten; momenteel zijn de nationale concurrentierechtssystemen in alle lidstaten, op acht na, in overeenstemming met het systeem van rechtstreekse toepassing van artikel 81, lid 3, dat werd ingevoerd bij Verordening (EG) nr. 1/2003; van die acht lidstaten overwegen er drie een aanpassing van hun systeem. Er vond ook een aanpassing plaats wat de onderzoeksbevoegdheden van de Commissie betreft, bijvoorbeeld op het gebied van inspecties in privé-woningen. Ook wat de soorten beslissingen betreft die de nationale mededingingsautoriteiten kunnen nemen, werd convergentie vastgesteld: meer nationale mededingingsautoriteiten beschikken nu over de bevoegdheid om voorlopige maatregelen op te leggen en toezeggingen te aanvaarden.

220. De vaststelling van nationale clementieregelingen is een andere duidelijk uitgesproken trend: daar waar in 2000 slechts drie lidstaten een clementieregeling hadden, zijn er nu negentien. Van de landen die nog niet over een regeling beschikken (Spanje, Italië, Portugal, Slovenië, Malta, Denemarken), overwegen er op zijn minst drie om er een in te voeren. Dit is een zeer belangrijke ontwikkeling voor de kartelbestrijding in de Gemeenschap aangezien clementieregelingen de hoeksteen vormen van een doeltreffende opsporing van kartels. Zij zal ook de beslissing van mogelijke kandidaten om gebruik te maken van clementieregelingen, vergemakkelijken aangezien zij nu bijna overal in de EU kunnen worden beschermd.

1.3. Samenwerking in individuele gevallen

221. De samenwerking tussen leden van het ECN in individuele gevallen is geregeld rond twee verplichtingen van de nationale mededingingsautoriteiten om de Commissie te informeren: bij de aanvang van een procedure (artikel 11, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1/2003), en vóór de eindbeslissing (artikel 11, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1/2003). De eerste vereiste om te informeren vergemakkelijkt de soepele verwijzing van zaken in de weinige gevallen waarin dat nodig lijkt, terwijl de tweede vereiste een belangrijke rol speelt bij het waarborgen van de consistente toepassing van het EU-recht.

Verdeling van de zaken

222. De Commissie werd op de hoogte gesteld van 180 nieuwe door de nationale mededingingsautoriteiten onderzochte zaken. Op grond van deze informatie vindt, indien nodig, overleg plaats over de verwijzing om de meest doeltreffende werkverdelingsregeling voor een specifiek geval in het ECN te garanderen.

[afbeelding - zie origineel document]

223. De ervaringen met werkverdeling in het Netwerk hebben bevestigd dat de flexibele en pragmatische aanpak die bij de Verordening en de ECN-mededeling is ingevoerd, in de praktijk zeer goed werkt. Het is echter ook belangrijk om op te merken dat, zoals voorspeld in de ECN-mededeling i, situaties waarin zaken doorgegeven worden, zeldzaam zijn in vergelijking met het totale aantal door de ECN-leden behandelde zaken. Uit de ervaring van 2005 blijkt dat de werkverdeling in het ECN hoofdzakelijk op twee domeinen een rol heeft gespeeld.

224. Het eerste scenario waarin werkverdeling in het ECN aan de orde was, had betrekking op de vroegste stadia van kartelzaken waarin de volgende te nemen stap bestond uit inspecties. Deze situatie wordt gekenmerkt door een grote behoefte aan confidentialiteit en snelheid.

225. Als voorbeeld kan het onderzoek in de vlakglassector worden aangehaald i. Dit onderzoek vindt zijn oorsprong in het feit dat verscheidene nationale mededingingsautoriteiten aanwijzingen hadden voor een prijskartel. Rekening houdend met het feit dat de vermoedelijke draagwijdte van de zaak het optreden van de Commissie kon vereisen, hebben de nationale mededingingsautoriteiten de Commissie in een zeer vroeg stadium op de hoogte gebracht en voorgesteld dat zij de zaak zou overnemen. Op grond van de overeenkomstig artikel 12 ontvangen informatie organiseerde de Commissie inspecties. Momenteel beoordeelt zij het verzamelde bewijs. Dit is een uitstekend voorbeeld van hoe de nauwe samenwerking binnen het ECN bijdraagt tot doeltreffende handhaving. De Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten van de lidstaten hebben ook samengewerkt in de vroege stadia van verscheidene zaken waarin parallelle toepassing van clementieregelingen was aanvaard.

226. Het tweede scenario had betrekking op een aantal bij de Commissie, bij een nationale mededingingsautoriteit of bij beide ingediende klachten i, die door een geschikte autoriteit in het netwerk werden of worden onderzocht.

Consistente toepassing

227. Om een consistente toepassing van de artikelen 81 en 82 van het EG-Verdrag te waarborgen, moeten nationale mededingingsautoriteiten op grond van artikel 11, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1/2003 de Commissie uiterlijk 30 dagen vóór het aannemen van een verbodsbeslissing of een beslissing tot aanvaarding van toezeggingen, daarvan in kennis stellen. Op grond van artikel 11, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1/2003 kunnen de nationale mededingingsautoriteiten de Commissie over elk geval van toepassing van het EU-recht raadplegen.

228. In 2005 ontving de Commissie in bijna 80 gevallen van 18 verschillende nationale mededingingsautoriteiten informatie over voorgenomen beslissingen overeenkomstig artikel 11, lid 4. Die gevallen hadden betrekking op een zeer uiteenlopende reeks inbreuken in verschillende sectoren van de economie.

[afbeelding - zie origineel document]

229. In geen van deze gevallen leidde de Commissie een procedure in. In een aantal gevallen hebben de diensten van DG Concurrentie op verschillende niveaus met de nationale mededingingsautoriteit overleg aangeknoopt en de autoriteit op informele basis opmerkingen en advies gegeven. Deze opmerkingen, die geen officieel standpunt van de Commissie vormen, worden beschouwd als interne correspondentie tussen mededingingsautoriteiten en zijn niet toegankelijk voor de partijen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1/2003. Mocht een nationale mededingingsautoriteit uit deze opmerkingen inspiratie putten om nieuwe bezwaren te maken tegen ondernemingen, moet die een nadere mededeling van punten van bezwaar (of het nationale equivalent ervan) vaststellen en de partijen de kans geven om te worden gehoord. Dit is in 2005 niet gebeurd.

230. De open en constructieve besprekingen die in 2005 tussen de mededingingsautoriteiten in de EU hebben plaatsgevonden, hebben een probleemloze en consistente handhaving van het EU-concurrentierecht mogelijk gemaakt.

2. Toepassing van EU-concurrentieregels door de nationale rechters in de EU: Verslag over de toepassing van artikel 15 van Verordening (EG) nr. 1/2003

2.1. Bijstand in de vorm van inlichtingen of advies

231. Artikel 15, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1/2003 biedt de nationale rechterlijke instanties de mogelijkheid om de Commissie te verzoeken om inlichtingen waarover zij beschikt, of om haar advies betreffende de toepassing van de EU-concurrentieregels. In 2005 heeft de Commissie drie verzoeken om inlichtingen van nationale rechterlijke instanties ingewilligd en zes adviezen uitgebracht; drie als antwoord op verzoeken van Belgische rechterlijke instanties, één op een verzoek van een Litouwse rechterlijke instantie en twee op verzoeken van Spaanse rechterlijke instanties (zie de samenvattingen van die adviezen hieronder). Drie in 2005 ontvangen verzoeken waren op het einde van het jaar nog in behandeling.

232. Om de coherente toepassing van het EU-mededingingsrecht te versterken en om tegenstrijdige adviezen van de Commissie en nationale mededingingsautoriteiten te vermijden, werd overeengekomen dat, zodra een nationale rechterlijke instantie zich tot de Commissie of tot een nationale mededingingsautoriteit wendt voor een advies over de toepassing van het EU-mededingingsrecht, de Commissie en de nationale mededingingsautoriteit van die lidstaat elkaar op de hoogte zullen brengen.

233. Om de transparantie te vergroten, werd voorts beslist om de adviezen over de toepassing van de EU-concurrentieregels die de Commissie op verzoek van een nationale rechterlijke instantie overeenkomstig artikel 15, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1/2003 heeft gegeven, voor het publiek toegankelijk te maken. De adviezen zullen op de website van DG Concurrentie worden geplaatst zodra de rechterlijke beslissing in de zaak waarin om advies werd verzocht, aan de Commissie werd meegedeeld overeenkomstig artikel 15, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1/2003. Adviezen zullen enkel openbaar worden gemaakt in zoverre er geen juridische beletsels zijn, in het bijzonder wat procedureregels van de verzoekende rechterlijke instantie betreft.

2.2. Rechtspraak van nationale rechters

234. Volgens artikel 15, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1/2003 moeten EU-lidstaten de Commissie een afschrift toezenden van schriftelijke beslissingen van nationale rechterlijke instanties met betrekking tot de toepassing van artikel 81 of artikel 82 van het Verdrag. De Commissie heeft afschriften van 54 in 2005 uitgesproken rechterlijke beslissingen ontvangen, die op de website van DG Concurrentie zijn geplaatst, voorzover de betrokken autoriteit deze beslissingen niet als vertrouwelijk had aangemerkt (vertrouwelijke beslissingen worden enkel in een lijst vermeld). Het grootste deel daarvan  i betrof particuliere handhavingsinitiatieven, waarbij in de meeste gevallen gevraagd werd een overeenkomst nietig te verklaren wegens de onverenigbaarheid ervan met de EU-concurrentieregels. Slechts 10 beslissingen werden uitgesproken door rechterlijke instanties in tweede aanleg, waarbij administratieve beslissingen van nationale mededingingsautoriteiten werden beoordeeld.

2.3. Amicus curiae

235. Artikel 15, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1/2003 biedt de Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten de mogelijkheid om bij de nationale rechterlijke instanties opmerkingen te maken over kwesties die verband houden met de toepassing van de EU-concurrentieregels. De Commissie heeft in 2005 geen gebruik gemaakt van dit instrument.

2.4. Financiering van de opleiding van nationale rechters op het gebied van het EU-mededingingsrecht

236. Voortgezette opleiding en vorming van nationale rechters op het gebied van het EU-concurrentierecht is heel belangrijk om een doeltreffende en coherente toepassing van die regels te waarborgen. In 2005 heeft de Commissie medefinanciering verstrekt voor 12 opleidingsprojecten voor een bedrag van bijna 600 000 EUR bestemd voor de opleiding van nationale rechters uit alle 25 EU-lidstaten.

2.5. Samenvattingen van door de Commissie uitgebrachte adviezen overeenkomstig artikel 15, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1/2003

België

De volgende drie verzoeken om advies werden door het Hof van Beroep van Brussel ingediend:

237. Om te beginnen vroeg het Hof van Beroep of het verenigbaar was met artikel 81 van het EG-Verdrag dat een brouwerij in 1997 een exclusieve-afnameovereenkomst voor vijf jaar afsloot voor andere dranken dan bier, na in 1993 met dezelfde koper een exclusieve afname-overeenkomst voor 10 jaar te hebben gesloten voor bieren. Indien de overeenkomsten als onverenigbaar met artikel 81 van het EG-Verdrag werden beschouwd, verzocht het Hof om advies over de draagwijdte van de nietigheid bedoeld in artikel 81, lid 2, van het EG-Verdrag.

238. Wat de verenigbaarheid met artikel 81 van het EG-Verdrag betreft, werd in het advies verwezen naar het arrest- Delimitis van het Europees Hof van Justitie en naar de de-minimis- mededelingen van de Commissie. In het advies werd de aandacht gevestigd op de relevante groepsvrijstellingsverordeningen van de Commissie (namelijk Verordening (EG) nr. 1984/83 (tot 31 mei 2000) en de opvolger Verordening (EG) nr. 2790/1999). Wat ten slotte het toepassingsgebied van artikel 81, lid 2, van het EG-Verdrag betreft, werd in het advies herinnerd aan de relevante rechtspraak van het Hof van Justitie, in het bijzonder het arrest Courage .

239. Ten tweede vroeg het Hof van Beroep of een overeenkomst tussen de organisator van een vrachtwagenexpositie en de invoerders en verdelers die hun vrachtwagens op de expositie tentoonstelden een verbod kon bevatten om deel te nemen aan gelijkaardige evenementen in België in de periode van zes maanden vóór de expositie.

240. In het advies werd het analytische kader van artikel 81 van het EG-Verdrag uiteengezet, waarbij de nadruk werd gelegd op de richtsnoeren voor de toepassing van artikel 81, lid 3, alsook de beschikkingspraktijk van de Commissie op het gebied van exposities. In het advies werd de noodzaak benadrukt om de relevante geografische markt te definiëren om te beoordelen of door het niet-concurrentiebeding concurrenten konden worden uitgesloten. Het advies bracht ook klaarheid over de verhouding tussen artikel 81 van het EG-Verdrag en artikel 82 van het EG-Verdrag en wees er op dat bij beoordelingen op grond van artikel 82 van het EG-Verdrag rekening kan worden gehouden met efficiëntievoordelen.

241. Ten slotte vroeg het Hof van Beroep of de door een auteursrechtenorganisatie vastgestelde criteria om bepaalde commerciële gebruikers het statuut van “grand organisateur” te verlenen en de aan dergelijke gebruikers toegekende korting van 50 % verenigbaar zijn met artikel 82 EG, dan wel of dit neerkomt op een onrechtmatige discriminatie in de zin van deze bepaling.

242. In het advies worden, onder verwijzing naar de rechtspraak inzake auteursrechtenorganisaties, de uiteenlopende elementen beschreven waarmee rekening kan worden gehouden om te bepalen of de criteria of de toepassing ervan een schending van artikel 82 van het EG-Verdrag kunnen zijn.

Spanje

243. In de context van een geding tussen een leverancier op de Spaanse groothandelsmarkt voor petroleumproducten en een tankstationexploitant werd een verzoek om advies ingediend. De Spaanse rechter vroeg of de soort en de omvang van het netwerk van de leverancier in Spanje de handel tussen de lidstaten ongunstig kon beïnvloeden en kon leiden tot een beperking van de concurrentie en of de contractuele relatie tussen de partijen voor een vrijstelling op grond van artikel 81, lid 3, in aanmerking kon komen.

244. Het advies bevat de redenering van de Commissie over de beoordeling van de verenigbaarheid van dergelijke exclusieve-leveringsovereenkomsten met het EU-concurrentierecht. Daarin werd beklemtoond dat een netwerk van exclusieve-leveringsovereenkomsten kan leiden tot problemen van marktafscherming en werd uiteengezet hoe mogelijke marktafscherming moet worden beoordeeld door te verwijzen naar de rechtspraak van het Hof ( Delimitis ), de richtsnoeren en mededelingen van de Commissie, alsook een bekendmaking overeenkomstig artikel 27, lid 4, die was gepubliceerd in zaak nr. COMP/38.348 ( REPSOL ). In het advies werd verwezen naar de richtsnoeren van de Commissie voor de toepassing van artikel 81, lid 3, voor een beoordeling of het contract de voorwaarden van artikel 81, lid 3, vervult.

245. In een soortgelijke zaak vroeg een Spaanse rechterlijke instantie of een overeenkomst tussen een groothandelsleverancier van petroleumproducten en een tankstationexploitant verenigbaar was met artikel 81 van het EG-Verdrag. Zij verzocht in het bijzonder om verduidelijking over de vraag of een niet-concurrentiebeding en een verticale prijsbindingsclausule verenigbaar waren met artikel 81 EG, of de betrokken overeenkomst kon genieten van de groepsvrijstellingsverordeningen, en of de tankstationexploitant kon worden beschouwd als een agent.

246. In het advies werd bepaald dat een hardcore beperking op verticale prijsbinding de bruikbaarheid van een groepsvrijstelling uitsluit en werd erop gewezen dat clausules met een hardcore beperking op verticale prijsbinding nietig zijn in zoverre zij geen deel uitmaken van een echte agentuurovereenkomst. Het advies schetste de criteria om te beoordelen of een detailhandelaar een agent is volgens de EU-concurrentieregels door te verwijzen naar de richtsnoeren van de Commissie. In het advies werd voorts uiteengezet hoe een mogelijke marktafscherming moet worden beoordeeld, alsook hoe moet worden beoordeeld of de overeenkomst op grond van artikel 81, lid 3, voor een vrijstelling in aanmerking kan komen, door te verwijzen naar de rechtspraak van het Hof ( Delimitis ), de richtsnoeren en mededelingen van de Commissie, alsook een bekendmaking over artikel 27, lid 4, die was gepubliceerd in zaak nr. COMP/38.348 ( REPSOL ). Ten slotte werd in het advies opgemerkt dat de rechtbank moet concluderen of een clausule die hij heeft nietig verklaard, van de overeenkomst kan worden gescheiden dan wel of de hele overeenkomst moet worden nietig verklaard.

Litouwen

247. De arrondissementsrechtbank van Vilnius vroeg of het met artikel 86, lid 1, EG, juncto artikel 82 van het EG-Verdrag verenigbaar was, dat een gemeente een aanbestedingsprocedure uitschreef voor het toekennen van het exclusieve recht om afval op te halen voor 15 jaar. De verzoeker in de voor die rechtbank aanhangige rechtszaak had aangevoerd dat een dergelijke langlopende exclusiviteit de concessiehouder de kans zou bieden om bepaalde klanten buitensporige prijzen aan te rekenen.

248. In het advies wordt de kwestie behandeld van het bestaan van een machtspositie in de sector van het afvalbeheer overeenkomstig artikel 82 van het EG-Verdrag door te verwijzen naar de rechtspraak van het Hof over afvalbeheer ( Københavns  i en Dusseldorp  i) en de bekendmaking van de Commissie inzake de bepaling van de relevante markt voor het gemeenschappelijke mededingingsrecht i. Het advies schetst de te vervullen voorwaarden voor een vatstelling van een schending van artikel 86, lid 1, juncto artikel 82 EG, namelijk dat een misbruik door de succesvolle concessiehouder het onvermijdelijke of op zijn minst waarschijnlijke gevolg moet zijn geweest van de voorwaarden van de aanbesteding. Ten slotte wordt in het advies vermeld dat een schending van de concurrentieregels gerechtvaardigd kan zijn krachtens artikel 86, lid 2 EG, onder verwijzing naar het arrest Københavns .

3. ECN-samenwerking in verscheidene secotren

De ECN-werkgroep over informatie en communicatie over het ECN

249. De ECN-werkgroep over informatie en communicatie over het ECN stelde haar eigen opdracht vast en over de volgende kwesties werden werkzaamheden aangevat: een algemene beschrijving van het ECN; de statistieken over de werking van het ECN die op de website van DG Concurrentie moeten worden gepubliceerd; de structuur van de webpagina’s die aan het ECN worden gewijd; een ECN-logo en een tekst over FAQ (vaak gestelde vragen). De website van DG Concurrentie wordt vernieuwd en als tijdelijke oplossing worden cijfers over door ECN-autoriteiten behandelde antitrustzaken (nieuwe onderzoeken en voorgenomen beslissingen) sinds september maandelijks gepubliceerd op de sectie “nieuws” van de website van DG Concurrentie.

ECN-werkgroep over misbruik van machtspositie

250. Tussen februari en april werden vijf vergaderingen van de ECN-werkgroep over misbruik van machtspositie gehouden. Op die vergaderingen werden specifieke soorten misbruiken besproken – uitsluiting van concurrenten, weigering om zaken te doen en prijsklem, kortingen, koppeling, buitensporige prijzen en discriminatie – met behulp van bepaalde door de nationale mededingingsautoriteiten voorgestelde zaken. In het algemeen bleek uit de besprekingen dat de verschillende handhavingspraktijken veel gemeen hebben en dat dezelfde of soortgelijke kwesties zich aandienen.

ECN-werkgroep van hoofdeconomen

251. De eerste bijeenkomst van de ECN-werkgroep van hoofdeconomen werd gehouden op 30 september 2006. Daarop werd de economische analyse van een selectie van nationale en EU-antitrust- en fusiezaken besproken. Door het leggen van nauwere contacten tussen de economen van de nationale mededingingsautoriteiten en de Commissie, streeft deze subgroep de ontwikkeling van technische expertise na en een gemeenschappelijke aanpak in de toepassing van modelinstrumenten op het concurrentiebeleid. In maart 2006 zal als volgende stap een ad-hoc-vergadering de werkmethodes voor economen in mededingingsautoriteiten bespreken.

ECN-subgroep over telecommunicatie en postdiensten

252. In de loop van 2005 zijn de nationale mededingingsautoriteiten bijzonder actief geweest in de telecommunicatie- en postsector door een groot aantal nieuwe zaken en voorgenomen beslissingen aan het ECN voor te leggen. Slechts uitzonderlijk hadden de zaken betrekking op artikel 81 van het EG-Verdrag. De grote meerderheid van de zaken had, zoals verwacht, betrekking op de pogingen van de gevestigde exploitant om zijn machtspositie op de markt te misbruiken, vaak door het hefboomeffect van marktmacht van de upstream markten (toegang) tot de downstream markten (diensten) zoals breedband of spraaktelefonie. Het is interessant op te merken dat bijna 50 % van alle telecomzaken in verband met artikel 82 in het ECN betrekking hadden op prijsklem, hetgeen ook het onderwerp van de eerste bijeenkomst van de ECN-subgroep telecommunicatie was. In de postsector had het grootste deel van de zaken ook betrekking op uiteenlopende misbruiken die gericht waren op het hefboomeffect van de marktmacht en het koppelen van monopoliemarkten aan geliberaliseerde markten. Het grote aantal lopende nationale zaken toont aan dat er een ruim toepassingsgebied is voor de toepassing van antitrustregels naast de sectorspecifieke regelgeving.

ECN-subgroep over energie

253. Het jaar 2005 was een zeer belangrijk jaar voor de samenwerking tussen mededingingsautoriteiten in de energiesector, aangezien de energiesector niet alleen voor de Commissie prioritair was, maar ook voor veel nationale mededingingsautoriteiten. Na het instellen ervan in 2004, is de ECN-subgroep over energie in 2005 drie keer bijeengekomen. Er vonden twee technische bijeenkomsten plaats in april en juli en een bijeenkomst op hoog niveau voor de hoofden van de mededingingsautoriteiten en energieregulatoren in november. De bijeenkomsten van de subgroep concentreerden zich op de lopende/afgesloten onderzoeken in de gas- en elektriciteitssectoren door de Commissie en bepaalde nationale autoriteiten. Op de bijeenkomst in november steunden de hoofden van de nationale mededingingsautoriteiten en de energieregulatoren nadrukkelijk de oorspronkelijke bevindingen in het sectoraal onderzoek zoals uiteengezet in de issues paper . De subgroep heeft ook de marktdefinities in de groothandelsmarkt voor elektriciteit besproken. Een aantal belangrijke zaken in de energiesector, die op nationaal niveau waren behandeld en verband hielden met uiterst belangrijke kwesties zoals de verenigbaarheid van langlopende contracten voor exclusieve levering van gas met het EU-concurrentierecht of buitensporige tarieven in de elektriciteitsector, werden aan de Commissie voorgelegd.

ECN-subgroep over spoorvervoer – Rail Transport Competition Network (RTCN; mededingingsnetwerk spoorvervoer)

254. In maart kwam het RTCN voor de derde keer bijeen. Na de voorafgaande discussies was het mogelijk om voor het eerst standpunten uit te wisselen met de instanties die het spoorvervoer reguleren over hoe de samenwerking tussen nationale mededingingsautoriteiten en die instanties moet worden versterkt wat de vrijmaking van de markt voor spoorvervoer betreft. Het uitwisselen van standpunten zal één keer per jaar plaatsvinden. Doel is het vaststellen van de knelpunten voor concurrentie/liberalisering op de markten voor goederen- en ander vervoer per spoor en te beslissen welke autoriteit best geplaatst is om op te treden. De samenwerking binnen het RTCN en met de regulerende instanties voor het spoorvervoer is al heel vruchtbaar gebleken. De uitdaging bestaat erin nieuwe wegen te verkennen en beslissingen te nemen over concrete acties die de toegang van nieuwkomers aanzienlijk verbeteren en de concurrentie in de sector verbeteren.

ECN-subgroep over milieu

255. In 2005 heeft de ECN-subgroep over milieu het document van DG Concurrentie over concurrentiekwesties inzake afvalbeheersystemen besproken, dat in september op de website van DG Concurrentie was gepubliceerd. In het document worden antitrustproblemen behandeld die kunnen ontstaan bij afvalbeheersystemen, in het bijzonder wat verpakkingsafval, autowrakken en elektronisch afval betreft.

ECN-subgroep van deskundigen inzake effecten

256. Een derde jaarlijkse bijeenkomst van de ECN-subgroep van deskundigen inzake effecten heeft plaatsgevonden in september. Regelmatige contacten vergemakkelijken convergentie in de toepassing van concurrentieregels in deze sector op nationaal en EU-niveau. Consolidatie was een belangrijk onderwerp op die bijeenkomst waarop nationale mededingingsautoriteiten hun recente ervaringen deelden. Als een nieuw initiatief werd voorafgaande theoretische modellering van de welvaarteffecten van consolidatie in de afwikkelingssector voorgesteld.

D – Rechtszaken: een selectie

max.mobil  i

257. Bij arrest van 22 februari heeft het Europees Hof van Justitie het arrest van het Gerecht van eerste aanleg in zaak T-54/99 max.mobil v. Commissie, houdende erkenning van een algemeen recht van de klagers om beroep in te stellen tegen de weigering van de Commissie om op te treden op grond van artikel 86, lid 3, EG, vernietigd. In zijn arrest heeft het Hof van Justitie beslist dat klagers op grond van artikel 86, lid 3, niet kunnen opkomen tegen beschikkingen van de Commissie om geen procedure in te leiden tegen een lidstaat omdat een dergelijke beschikking niet kan worden geacht bindende rechtsgevolgen te sorteren. Zodoende heeft het Hof de praktijk van de Commissie om klachten op grond van artikel 86, lid 3, EG, op een gelijkaardige manier te behandelen als de methode op grond van artikel 226 EG, bevestigd.

Syfait (Glaxo Griekenland)  i

258. Bij arrest van 30 mei heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat het niet bevoegd was om uitspraak te doen over een verzoek om een prejudiciële beslissing van de Griekse mededingingsautoriteit over een uitlegging van artikel 82 van het EG-Verdrag met betrekking tot parallelhandel van farmaceutische producten. Het Hof was van oordeel dat de Griekse nationale mededingingsautoriteit geen rechterlijke instantie in de zin van artikel 234 van het EG-Verdrag was. Het Hof kwam tot deze conclusie op grond van een reeks samen onderzochte factoren, inclusief het ontbreken van voldoende waarborgen om de volledige onafhankelijkheid van de Griekse nationale mededingingsautoriteit te garanderen en, wat nog belangrijker is, het feit dat een mededingingsautoriteit door een beschikking van de Commissie haar bevoegdheid kan worden ontnomen op grond van artikel 11, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1/2003.

Speciaal grafiet  i

259. Bij arrest van 15 juni, dat grotendeels over geldboetes handelt, bevestigde het Gerecht van eerste aanleg de kern van de bevindingen van de Commissie en de redenering in haar beschikking van 17 december 2002 over twee kartels in de sector van speciaal grafiet.

260. Het Gerecht bevestigde, wat het begrip “onderneming” betreft, dat de Commissie in het algemeen kan aannemen dat een volledige dochteronderneming in wezen de haar door haar moederonderneming gegeven instructies volgt zonder dat zij moet nagaan of de moederonderneming deze bevoegdheid daadwerkelijk heeft uitgeoefend.

261. Het Gerecht oordeelde dat de Commissie bij de beoordeling van het respectieve gewicht van de deelnemers aan een wereldwijd prijskartel en bijgevolg bij het bepalen van het basisbedrag van de aan elk van hen op te leggen geldboete, de wereldwijde productomzet en marktaandelen als referentie mag gebruiken. Het Gerecht verminderde echter het basisbedrag voor een onderneming aangezien de door de Commissie gebruikte omzetcijfers feitelijk onjuist waren.

262. Het Gerecht bevestigde dat er op grond van het territorialiteitsbeginsel geen conflict is tussen de Commissie en de autoriteiten van de Verenigde Staten in de uitoefening van hun bevoegdheid om geldboeten op te leggen aan ondernemingen die inbreuken plegen op de concurrentieregels van de EER en van de Verenigde Staten. Daarom overtreedt de Commissie het ne bis in idem beginsel niet wanneer zij ondernemingen voor een bepaalde inbreuk geldboeten oplegt wanneer in de Verenigde Staten reeds geldboeten zijn opgelegd voor dezelfde inbreuk, zelfs wanneer de Commissie bij het bepalen van de geldboeten heeft verwezen naar wereldwijde marktaandelen en wereldwijde omzet.

263. Wat verzachtende omstandigheden betreft, heeft het Gerecht bevestigd dat de Commissie niet verplicht is een geldboete te verlagen voor de beëindiging van een manifeste inbreuk, ongeacht of die beëindiging voor of na haar onderzoek plaatsvond.

264. Toch werden verlagingen van geldboeten toegestaan op drie gronden. Ten eerste vond het Gerecht een feitelijke fout met betrekking tot de omzet van een van de adressaten. Ten tweede vond het Gerecht dat het gedrag van een van de leden van het kartel niet zo gemakkelijk te onderscheiden was van dat van twee anderen; daarom verlaagde het de aan die onderneming voor verzwarende omstandigheden opgelegde stijging van 50 % naar 35%. Ten derde oordeelde het Gerecht dat, wanneer een onderneming wordt ontbonden vóór de vaststelling van de verbodsbeslissing, het plafond van de geldboete individueel op de afzonderlijke daaruit voortvloeiende entiteiten moet worden toegepast; het Gerecht heeft daarom het bedrag van de aan de kleinere adressaat opgelegde geldboete verlaagd. Een onderneming heeft tegen het arrest hoger beroep ingesteld i.

Voorgeïsoleerde buizen  i

265. Bij arrest van 28 juni wees het Hof van Justitie alle hogere voorzieningen af die waren ingesteld tegen de arresten van het Gerecht van eerste aanleg van 20 maart 2002 i betreffende de beschikking van de Commissie in de zaak van de voorgeïsoleerde buizen. Voor het eerst werd de wettigheid van de door de Commissie voor het vaststellen van geldboeten gehanteerde methode, zoals beschreven in de richtsnoeren van 1998 betreffende geldboeten i, door het Hof bevestigd.

266. Het Hof oordeelde dat de toepassing van een dergelijke methode niet in strijd is met het beginsel van de bescherming van het gewettigd vertrouwen. Het benadrukte dat de Commissie over een ruime beoordelingsvrijheid beschikt op het vlak van concurrentiebeleid, in het bijzonder wat het vaststellen van het bedrag van de geldboeten betreft. Voor een doeltreffende toepassing van de EU-mededingingsregels moet de Commissie het niveau van de geldboeten op elk moment aan de eisen van dit beleid kunnen aanpassen. Ondernemingen die betrokken zijn bij een administratieve procedure waarin geldboeten kunnen worden opgelegd, kunnen geen gewettigd vertrouwen hebben in het feit dat de Commissie het vroeger gehanteerde niveau van de geldboeten niet zal overschrijden of in het feit dat een specifieke methode voor de berekening van de geldboeten zal worden gebruikt.

267. Voorts vond het Hof dat de in de richtsnoeren opgenomen nieuwe berekeningsmethode redelijkerwijs kon worden voorzien door ondernemingen, zoals de appellanten, toen de betrokken inbreuken werden gepleegd. Daarom werd het verbod van terugwerkende kracht niet geschonden. Bovendien oordeelde het Hof dat de Commissie, door in de richtsnoeren aan te kondigen welke methode zij voor de berekening van de geldboeten wilde toepassen, binnen het wettelijke kader is gebleven en geenszins de haar door de wetgever verleende discretionaire bevoegdheid heeft overschreden.

Roestvrij staal (legeringstoeslag)  i

268. Bij arresten van 14 juli heeft het Hof de hogere voorzieningen tegen de arresten van het Gerecht van eerste aanleg van 13 december 2001 i afgewezen. Deze laatste hadden de beschikking van de Commissie van 21 januari 1998 i waarbij zes producenten van platte producten van roestvrij staal, goed voor meer dan 80 % van de Europese productie, werden beboet voor een inbreuk op artikel 65 van het EGKS-Verdrag, grotendeels bevestigd. De inbreuk bestond in een onderling afgestemde prijsverhoging voor roestvrij staal die tot stand werd gebracht door wijziging van de berekeningsmethode voor de “legeringstoeslag”.

269. Het Hof bevestigde dat de Commissie niet kan vooronderstellen dat een moederonderneming die een dochteronderneming van een andere partij heeft verworven en uitdrukkelijk de aansprakelijkheid op zich neemt voor handelingen van deze dochteronderneming, van de uitoefening van haar rechten van verdediging heeft afgezien met betrekking tot het vroegere gedrag van de dochteronderneming, vóór de overdracht van de activiteiten van deze laatste. Het Hof heeft ook herhaald dat een uitdrukkelijke erkenning van de inbreuk, boven op de erkenning van de aard van de feiten, tot een extra verlaging van de geldboete kan leiden op grond van de clementieregeling van 1996.

SAS  i

270. Bij arrest van 18 juli heeft het Gerecht van eerste aanleg alle door SAS aangevoerde middelen tot staving van haar verzoek voor nietigverklaring of verlaging van de door de Commissie bij beschikking van 18 juli 2001 opgelegde geldboete verworpen. In deze beschikking was vastgesteld dat SAS en Maersk Air een inbreuk op artikel 81 van het EG-Verdrag hadden gepleegd door een aantal overeenkomsten over marktverdeling te sluiten.

271. Het Gerecht was van oordeel dat de Commissie de inbreuk volledige terecht als “zeer zwaar” kon aanmerken voor het opleggen van geldboeten, gezien de aard zelf van de inbreuk (hetgeen een essentieel criterium is), de territoriale omvang ervan (aangezien hij routes van en naar Denmark omvat), en de merkbare impact ervan op de markt. Wat de duur betreft, heeft het Gerecht geoordeeld dat de Commissie terecht de datum waarop de overeenkomst werd bereikt als begindatum van de overeenkomst heeft beschouwd, ook al werd de inbreuk pas later uitgevoerd. Het Gerecht oordeelde ook dat, wat verzachtende omstandigheden betreft, de bereidheid van een onderneming om mee te werken, irrelevant is; alleen de mate waarin daadwerkelijk wordt meegewerkt, is van belang.

Kartel in de Luxemburgse biersector  i

272. Bij arrest van 27 juli heeft het Gerecht van eerste aanleg de beschikking van de Commissie van 5 december 2001 waarbij geldboeten werden opgelegd voor een langlopend kartel dat tot stand werd gebracht door een uitdrukkelijke overeenkomst over bierclausules in Luxemburg, over de hele lijn bevestigd. Het Gerecht bevestigde ook de vaste rechtspraak dat geen gevolgen moeten worden aangetoond wanneer de inbreuk een beperking van de mededinging tot doel heeft. Het Gerecht oordeelde dat voor geldboeten deze inbreuk als zeer zwaar kon worden aangemerkt op de enkele grond van de aard van de inbreuk en dit zou ook het geval zijn wanneer het maar om één lidstaat zou gaan, namelijk Luxemburg.

Daimler Chrysler  i

273. Bij arrest van 15 september bevestigde het Gerecht van eerste aanleg deels de beschikking van de Commissie van 10 oktober 2001 in de zaak Mercedes-Benz i waarin de Commissie had vastgesteld dat DaimlerChrysler AG zelf of via haar Belgische en Spaanse dochterondernemingen de EU-concurrentieregels had overtreden. Bij de beschikking werd aan DaimlerChrysler een geldboete van meer dan 71 miljoen EUR opgelegd voor drie verschillende inbreuken. Ten eerste had DaimlerChrysler haar handelsagenten de instructies gegeven om nieuwe auto’s alleen aan klanten in de eigen rayon te leveren om interne concurrentie binnen het netwerk te vermijden en om voor bestellingen van nieuwe auto's door klanten van buiten hun rayon een aanbetaling van 15 % van de voertuigprijs te verlangen. Ten tweede kreeg DaimlerChrysler een sanctie opgelegd omdat zij haar Duitse agenten en Spaanse dealers had belet om auto’s te leveren aan leasebedrijven zonder dat een leasingnemer bekend was, en hen derhalve had belet om een voorraad van onmiddellijk beschikbare auto’s aan te leggen voor komende leasecontracten. Ten derde nam DaimlerChrysler, via haar volledige Belgische dochteronderneming, deel aan overeenkomsten tot beperking van de kortingen aan kopers van nieuwe auto’s in België.

274. Na het door DaimlerChrysler ingestelde beroep verklaarde het Gerecht de beschikkingen nietig wat de eerste twee inbreuken in verband met Duitsland en Spanje betreft.

275. Wat de vermeende concurrentieverstorende gedragingen van DaimlerChrysler in Duistland betreft, was het Gerecht van oordeel dat de door DaimlerChrysler in Duitsland gesloten distributieovereenkomsten onder de definitie van een echte agentuurovereenkomst vielen en daardoor buiten het toepassingsgebied van artikel 81 van het EG-Verdrag. Het Gerecht kwam vooral tot die conclusie rekening houdend met het feit dat Duitse handelsagenten geen eigenaar werden van de auto’s die zij aan eindverbruikers verkochten in naam en voor rekening van DaimlerChrysler. Bovendien vond het Gerecht dat noch de in de beschikking van de Commissie vermelde marktspecifieke investeringen van de agent, noch de op hem rustende serviceverplichtingen, zoals garantiereparaties en after sales, dermate belangrijke ondernemersrisico’s met zich brachten dat de commerciële relatie neerkwam op een overeenkomst die binnen de werkingssfeer van artikel 81 viel.

276. Wat het gedrag van DaimlerChrysler in Spanje betreft, oordeelde het Gerecht dat elk leasebedrijf op het ogenblik dat de wagen wordt verworven, over de identiteit van de klant van de lease-overeenkomst moet beschikken. De soort door de Commissie bestrafte gedragingen vloeide daarom voort uit de toepasselijke nationale wetgeving en was niet het gevolg van de toepassing van een overeenkomst die in strijd was met de EG-concurrentieregels.

277. Het Gerecht bevestigde de geldboete van 9,8 miljoen EUR betreffende de deelname van DaimlerChrysler, via haar Belgische volledige dochteronderneming, aan een overeenkomst over detailhandelprijzen met haar Belgische dealers. Deze overeenkomst had tot doel de concurrentie op het gebied van prijzen in België te beperken door opsporings- en afschrikkingsmaatregelen vast te stellen tegen kortingen van meer dan 3 % in het bijzonder voor de E-klasse.

Kartel in de Belgische biersector  i

278. Bij arresten van 25 oktober en 6 december heeft het Gerecht van eerste aanleg de beschikking van de Commissie van 5 december 2001 in de zaak over het kartel in de Belgische biersector bevestigd, door de door Danone en Haacht aangebrachte argumenten te verwerpen. Alleen de geldboete van Danone werd lichtjes verminderd omdat er geen oorzakelijk verband was tussen een van de door de Commissie geїdentificeerde verzwarende omstandigheden en de omvang van het kartel.

279. Het arrest is bijzonder belangrijk wat de verzwarende omstandigheid van recidive betreft. Het Gerecht was van oordeel dat recidive een aanzienlijke verhoging van de geldboete rechtvaardigt. Het oordeelde dat er sprake is van recidive wanneer er voorgaande beschikkingen van de Commissie zijn waarbij een inbreuk werd vastgesteld, maar geen boete werd opgelegd, en bevestigde dat reeds lang daarvoor gegeven beschikkingen een correcte basis kunnen vormen voor recidive. Het Gerecht bevestigde ook dat er bij inbreuken met mededingingsbeperkende strekking geen verplichting bestaat om een relevante markt te definiëren en dat een vermindering wegens medewerking niet verschuldigd is voor antwoorden die niet verder gaan dan wat de onderneming als antwoord moet geven op een verzoek om inlichtingen. Bijgevolg bestaat er geen recht op vermindering van de geldboete voor het verstrekken van feitelijke antwoorden op door de Commissie in een verzoek om inlichtingen gestelde vragen over de data van bijeenkomsten en de identiteit van de deelnemers.

Vitaminen  i

280. Bij arrest van 6 oktober verklaarde het Gerecht van eerste aanleg de beschikking van de Commissie van 21 november 2001 in de vitaminenzaak, voorzover die betrekking heeft op Sumitomo Chemical Co Ltd en Sumika Fine Chemicals Ltd, nietig. Tot deze ondernemingen was een beschikking gericht waarbij een inbreuk op concurrentieregels werd vastgesteld; de Commissie legde deze twee ondernemingen echter geen geldboete op, aangezien de door hen gepleegde inbreuken beperkt waren in de tijd.

281. Het Gerecht oordeelde dat de Commissie in die omstandigheden een beschikking kan geven waarbij een inbreuk in het verleden wordt vastgesteld, op voorwaarde dat zij daartoe een rechtmatig belang heeft. Wat deze zaak betreft, oordeelde het Gerecht dat niet uit de beschikking kon worden afgeleid of de Commissie daadwerkelijk had onderzocht of zij al dan niet een dergelijk belang had om bij beschikking inbreuken vast te stellen die de verzoeksters reeds hadden beëindigd en voorts dat de Commissie het Gerecht niet had aangetoond dat een dergelijk gewettigd belang bestond.

Zinkfosfaat  i

282. In vier arresten van 29 november heeft het Gerecht van eerste aanleg de beoordeling van de Commissie volledig bevestigd en de beroepen tot nietigverklaring of tot verlaging van geldboeten die waren opgelegd in een kartel voor zinkfosfaat met prijs- en marktverdelingsafspraken, afgewezen. Zinkfosfaat is een corrosiewerend mineraal pigment dat vaak wordt gebruikt in de verfindustrie. Het Gerecht was van oordeel dat de geldboetes, in het licht van de ernst en de duur van de inbreuk, gerechtvaardigd waren en op de juiste manier waren berekend.

283. De betrokken ondernemingen waren KMO’s, en de geldboeten bedroegen een aanzienlijk percentage van hun totaalomzet. Het Gerecht bevestigde dat de inbreuk als “zeer zwaar” kon worden geclassificeerd, dat de inbreuk meer dan vier jaar duurde en dat de ondernemingen “gedifferentieerd behandeld” werden.

284. In de zaak- Britannia oordeelde het Gerecht dat de Commissie niet verplicht was om zich ter berekening van het in artikel 15, lid 2, van Verordening (EG) nr. 17 gestelde maximum van 10 % van de omzet, te baseren op de omzet behaald in het boekjaar voorafgaand aan het jaar van de beschikking waarin de geldboete werd opgelegd. Toen had Britannia immers geen relevante omzet aangezien zij elke economische activiteit had gestaakt. In plaats daarvan oordeelde het Gerecht verder dat in dit specifieke geval de Commissie correct handelde door zich te baseren op de meest recente omzet die met een “volledig” jaar economische activiteit overeenstemt, dit wil zeggen het boekjaar eindigend op 30 juni 1996 en niet op 30 juni 2001.

E – STATISTISCHE GEGEVENS

[afbeelding - zie origineel document] [afbeelding - zie origineel document] [afbeelding - zie origineel document]

II – Concentratiecontrole

285. Het aantal bij de Commissie aangemelde fusies en overnames nam in 2005 sterk toe en leidde tot 313 zaken, in vergelijking met 249 zaken in het voorgaande jaar.

286. In totaal heeft de Commissie 296 eindbeschikkingen gegeven. In 291 gevallen betrof het goedkeuringen na een fase I-onderzoek. Hierbij waren 15 voorwaardelijke goedkeuringen en 167 beschikkingen (57 %) volgens de vereenvoudigde procedure. In vijf zaken gaf de Commissie een beschikking na een diepgaand (fase II)-onderzoek. In geen van de gevallen werd de transactie verboden, in twee zaken werd onvoorwaardelijke goedkeuring verleend en in drie zaken werd een voorwaardelijke goedkeuringsbeschikking gegeven. Verder verwees de Commissie zeven zaken naar de nationale mededingingsautoriteiten overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EG) nr. 139/2004 (de concentratieverordening) i. Voorts ontving de Commissie 14 verzoeken overeenkomstig artikel 4, lid 4 van de concentratieverordening, 27 verzoeken overeenkomstig artikel 4, lid 5, en vier verzoeken overeenkomstig artikel 22. Zie voor meer informatie over de behandeling van deze verzoeken deel 3 hierna.

287. Ondanks het hoge aantal aanmeldingen gaf de Commissie slechts vijf beschikkingen overeenkomstig artikel 8 van de concentratieverordening. Er werden geen beschikkingen gegeven waarbij de transactie werd verboden overeenkomstig artikel 8, lid 3. Drie aanmeldingen werden door de partijen ingetrokken in fase II.

288. Het percentage aangemelde concentraties dat resulteert in een verbod blijft zeer beperkt en bedraagt 1 % à 2 % als de in fase II ingetrokken aanmeldingen worden meegerekend. Er is geen sprake van een opwaartse of neerwaartse trend van het risico dat partijen lopen op een verbod (of intrekking in fase II), zoals kan worden afgeleid uit onderstaande tabel.

Tabel 1 – verbodsbeschikkingen en intrekkingen in fase-II, 1995-2005

- 1.2. Richtsnoeren regionale steun 2007-2013

317. Of regionale steun verenigbaar is met het EG-Verdrag, wordt bepaald aan de hand van de richtsnoeren regionale steun. De huidige regionale richtsnoeren werden in 1998 voor onbepaalde duur goedgekeurd. In april 2003 besloot de Commissie deze richtsnoeren tot 2006 te zullen toepassen en ze voor de periode na 2006 'te zijner tijd' opnieuw te bezien "om de lidstaten en de Commissie de nodige tijd te geven om — vóór eind 2006 — de regionale steunkaarten voor de periode na 1 januari 2007 op te stellen, aan te melden en goed te keuren". Deze nieuwe richtsnoeren zouden voor de hele volgende programmeringsperiode van de Structuurfondsen moeten gelden - de periode 2007-2013.

318. Om deze nieuwe richtsnoeren te kunnen voorbereiden, vatte de Commissie een uitgebreide raadpleging aan, die in april 2003 van start ging. De lidstaten kregen twee discussiestukken toegezonden, die ook op de website van DG Concurrentie beschikbaar werden gesteld. Een document van DG Concurrentie met een ontwerp-versie van de richtsnoeren werd de lidstaten in juli gezonden; ook dit document werd op de website van DG Concurrentie gezet. In februari en september vonden twee multilaterale bijeenkomsten met deskundigen uit de lidstaten, de EER-Staten, Roemenië en Bulgarije plaats. Daarnaast vonden ook talrijke bijeenkomsten op uiteenlopende niveaus plaats met vertegenwoordigers van de betrokken regio's. In totaal werden meer dan 500 verklaringen ontvangen van belanghebbenden. Het Comité van de Regio's en het Europees Economisch en Sociaal Comité brachten een advies uit over de herziening van de richtsnoeren, waarmee in zeer ruime mate rekening werd gehouden. Het Europees Parlement keurde op 15 december op eigen initiatief een verslag over deze richtsnoeren goed; ook daarmee werd in belangrijke mate rekening gehouden.

319. De Commissie keurde de richtsnoeren regionale steun goed op 21 december. De definitieve tekst is te vinden op de website van DG Concurrentie en in het Publicatieblad i.

320. Bij het uitwerken van deze nieuwe richtsnoeren waren twee beginselen van fundamenteel belang:

321. een stevige bijdrage leveren aan het cohesiebeleid van de EU, door te zorgen voor maximale coherentie met de Structuurfondsverordeningen;

322. de conclusies van de opeenvolgende bijeenkomsten van de Europese Raad met een oproep tot minder en beter gerichte steun in de praktijk omzetten - en zo aansluiten bij de algemene aanpak zoals die in het Actieplan staatssteun is uitgetekend.

323. Op basis van deze beginselen zijn de drie belangrijkste aspecten van de nieuwe richtsnoeren:

324. regionale steun opnieuw beter afstemmen op de gebieden met de grootste achterstand in een EU met 25 (en binnenkort 27) lidstaten, en tegelijk de lidstaten toch de nodige flexibiliteit bieden om zelf andere regio's af te bakenen die op basis van de lokale situatie op het gebied van welvaart en werkloosheid voor steun in aanmerking komen;

325. het algehele concurrentievermogen van de EU-lidstaten en -regio's verbeteren door duidelijk gedifferentieerde en evenwichtige steunplafonds, waarin de omvang van de verschillende regionale problemen tot uiting komt, en ook spill-over naar niet-steungebieden proberen te voorkomen, en

326. zorgen voor een vlotte overgang van het huidige systeem naar de nieuwe aanpak, waarbij voldoende tijd voor aanpassing wordt gelaten en de resultaten uit het verleden niet in gevaar worden gebracht.

327. In regio's die niet voor steun in aanmerking komen op basis van de richtsnoeren regionale steun, kunnen andere vormen van steun worden verleend om de regionale ontwikkeling te bevorderen (zoals steun ten behoeve van O&O, risicokapitaal, opleiding en milieubescherming). Zoals in het Actieplan Staatssteun werd aangekondigd, wordt deze horizontale steun hervormd en moet hij de lidstaten voldoende ruimte bieden om de in de Structuurfondsverordeningen beschreven doelstellingen inzake regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid te verwezenlijken. Ook het aanpakken van specifiek marktfalen waarvan die regio's te lijden hebben, moet hierdoor mogelijk zijn.

1.3. Naar een nieuw kader O&O- en innovatiesteun

328. De bestaande communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek en ontwikkeling i zou per 31 december 2005 aflopen i, maar werd verlengd tot 31 december 2006 i. In het Actieplan Staatssteun besloot de Commissie "na te gaan of het toepassingsbereik van de kaderregeling [O&O-steun] moet worden uitgebreid naar soorten steun ten behoeve van bepaalde innoverende werkzaamheden die nog niet onder de bestaande kaderregelingen, richtsnoeren of verordeningen vallen, om zo tot een kaderregeling inzake staatssteun voor O&O en innovatie te komen" i.

329. Nadat de Commissie een raadplegingsdocument over innovatie had goedgekeurd, bleek het niet mogelijk vóór eind 2005 een gemeenschappelijk O&O- en innovatiekader rond te krijgen. Een eerste gedachtewisseling met lidstaten zou begin 2006 moeten plaatsvinden, zodat het nieuwe O&O- en innovatiesteunkader rond de zomer 2006 kan worden goedgekeurd. Daarom heeft de Commissie besloten het bestaande O&O-steunkader te blijven toepassen totdat het nieuwe steunkader van kracht is, en uiterlijk tot 31 december 2006.

330. In september begon de Commissie een brede raadpleging over maatregelen om staatssteun ten behoeve van innovatie te verbeteren. De voorgestelde verbeteringen, zoals die werden uiteengezet in een raadplegingsdocument van de Commissie inzake staatssteun voor innovatie i, omvatten steun ter financiering van innovatie, criteria om overheden te helpen steun gerichter in te zetten, verduidelijking van de regels met het oog op grotere rechtszekerheid en vereenvoudiging van de regelgeving.

331. In dat document werd gevraagd opmerkingen te maken over een aantal concrete maatregelen waarvoor de Commissie staatssteun kan goedkeuren op basis van vooraf bepaalde regels en criteria. Op basis van de raadpleging, waarvan de Commissie de uitkomsten momenteel analyseert, zullen nieuwe bepalingen worden opgenomen in de bestaande staatssteunregels. Dankzij deze bepalingen kunnen lidstaten innovatiesteun niet alleen sneller goedgekeurd krijgen, maar het helpt hen ook hun overheidsmiddelen doelmatiger in te zetten.

332. De Commissie maakte in dit raadplegingsdocument duidelijk dat staatssteun geen antwoord is op alle problemen in verband met concurrentievermogen en innovatie in de EU. Zij erkent dat bij de inspanningen voor het scheppen van groei en banen het staatssteunbeleid weliswaar proactief kan worden ingezet om innovatie te ondersteunen, door het aanpakken van marktfalen dat verhindert dat markten zelf de nodige innovatie tot stand brengen, maar benadrukt tegelijk dat, willen ondernemingen meer gaan innoveren, er allereerst daadwerkelijke concurrentie moet zijn. Concurrentie geeft de natuurlijke prikkels waardoor ondernemingen met nieuwe ideeën en nieuwe producten komen, zorgt ervoor dat ondernemingen zich aan de gewijzigde situatie aanpassen, en bestraft wie ter plaatse blijft trappelen of achterligt. Concurrentie handhaven als de motor voor innovatie, is dus minstens even belangrijk.

333. In lijn met de verfijnde economische aanpak zoals die in het Actieplan Staatssteun is beschreven, geeft de mededeling inzake staatssteun voor innovatie een duidelijke methodologie om steunmaatregelen ten behoeve van innovatie uit te werken. Om staatssteun goedgekeurd te krijgen, gelden de volgende beginselen: i) het steuninstrument is toegespitst op een welomschreven marktfalen; ii) staatssteun is een geschikt beleidsinstrument is (hetgeen niet altijd het geval is – soms kunnen structuurbeleid of regulerend optreden geschikter zijn); iii) de steun heeft een stimulerend effect op de innovatie en is evenredig met de vastgestelde doelstelling, en iv) de verstoring van de concurrentie blijft beperkt.

334. De voorstellen voor innovatiesteun betreffen zes brede terreinen: innoverende startersbedrijven; integratie van innovatie in de bestaande regels inzake O&O-steun; innovatie-intermediairs; opleiding en mobiliteit tussen universitaire onderzoekers en het MKB, en poles of excellence voor projecten van gemeenschappelijk Europees belang.

1.4. Mededeling betreffende staatssteun voor exportkredietverzekeringen

335. De mededeling betreffende de toepassing van de staatssteunregels op kortlopende exportkredietverzekeringen i liep per 31 december af. Na de voltooiing van een studie over de particuliere herverzekeringsmarkt op het gebied van exportkredietverzekering en na overleg met de lidstaten en met andere belanghebbenden heeft de Commissie besloten de in de aanpassing van 2001 gegeven definitie van de "verhandelbare risico's" ongewijzigd te behouden. Doordat particuliere verzekeraars in de meeste lidstaten aan kleine en middelgrote ondernemingen ondernemingen met een beperkte exportomzet geen of onvoldoende dekking bieden voor exportkredietverzekeringen, besloot de Commissie evenwel de exportgerelateerde risico's van dit soort ondernemingen tijdelijk als 'niet-verhandelbaar' te beschouwen in die lidstaten waar het aanbod op de particuliere markt ontoereikend is. Zo wordt ook rekening gehouden met het feit dat commerciële verzekeraars zich moeten aanpassen aan de toegenomen omvang van de markt die na de EU-uitbreiding is ontstaan. Deze nieuwe bepaling is van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2010 van toepassing. Niettemin zal de Commissie binnen drie jaar de marktsituatie voor kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's) met een beperkte exportomzet beoordelen. Mocht dergelijke exportkredietverzekeringsdekking in voldoende mate op de particuliere markt beschikbaar blijken te zijn, dan zal de Commissie deze mededeling aanpassen en die risico's als 'verhandelbaar' aanmerken. De Commissie publiceerde de definitieve versie van deze mededeling in december i. Tevens besloot zij de geldigheidsduur van de mededeling van 1997 te verlengen tot en met 31 december 2010.

1.5. Herziening milieusteunkader

336. De Commissie heeft de herziening aangevat van het bestaande milieusteunkader i dat tot eind 2007 van toepassing is, om tot een nieuw milieusteunkader te komen. Als uitgangspunt publiceerde zij in augustus een vragenlijst i met het verzoek aan alle lidstaten en overige belanghebbenden hun ervaringen met het bestaande steunkader mee te delen. De vragenlijst bevatte sterk uiteenlopende vragen zoals: de mogelijkheid van een groepsvrijstellingsverordening voor milieusteun en welke categorie(ën) milieusteun daarin zouden kunnen worden opgenomen? moet het beginsel 'de vervuiler betaalt' worden aangescherpt en moeten vervuilende ondernemingen minder steun kunnen krijgen? moet het mogelijk worden om steun ten behoeve van milieu-innovatie toe te kennen? De Commissie zal de ontvangen antwoorden analyseren en de besluiten in het nieuwe milieusteunkader integreren, dat in de loop van 2006 met de lidstaten zal worden besproken.

1.6. Diensten van algemeen economisch belang

Kader 4: Diensten van algemeen economisch belang Een van de eerste initiatieven die werden genomen in het kader van het Actieplan Staatssteun, was de goedkeuring in juli van een belangrijk pakket maatregelen in verband met staatssteun en de financiering van openbare diensten. Het pakket maatregelen dat de Commissie goedkeurde, biedt meer rechtszekerheid wat betreft de financiering van diensten van algemeen economisch belang. Deze maatregelen zullen ervoor zorgen dat ondernemingen staatssteun kunnen krijgen om alle gemaakte kosten (plus een redelijke winst) te dekken wanneer zij openbare diensten verrichten waarmee zij door de overheid zijn belast, en tegelijk garanderen dat er geen sprake is van overcompensatie die de mededinging kan verstoren. Compensatie die nodig is om de betrokken openbare dienst te verrichten, is mogelijk, maar er is geen rechtvaardiging voor overcompensatie of voor kruissubsidiëring van aangrenzende markten. De maatregelen gelden alleen voor ondernemingen die economisch actief zijn, aangezien financiële steun voor entiteiten die niet economisch actief zijn (bv. verplichte socialezekerheidsregelingen) sowieso geen staatssteun vormen. De goedgekeurde maatregelen waren: een beschikking van de Commissie i, een communautaire kaderregeling inzake staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst i en een aanpassing van de transparantierichtlijn van de Commissie i. Het gaat hier om een belangrijk pakket maatregelen, omdat na het arrest van het Hof van Justitie van juli 2003 in de zaak-Altmark i compensatie voor talrijke kleinere diensten staatssteun zou kunnen zijn. De goedgekeurde maatregelen bieden hiervoor een pragmatische, niet-bureaucratische oplossing, door dergelijke staatssteun vrij te stellen van de aanmeldingsverplichting zolang het bedrag van de compensatie beneden bepaalde drempels blijft en niet hoger ligt dan noodzakelijk is. De beschikking van de Commissie (gebaseerd op Artikel 86, lid 3) verduidelijkt de voorwaarden waarin compensatie van ondernemingen voor het leveren van openbare diensten verenigbaar is met de EU staatssteunregels en niet op voorhand aangemeld dienen te worden bij de Commissie. De beschikking is van toepassing voor een vergoeding van minder dan 30 miljoen EUR per jaar voorzover de totale jaaromzet minder bedraagt dan 100 miljoen EUR. Compensatie die wordt toegekend aan ziekenhuizen en voor sociale huisvesting voor diensten van algemeen economisch belang valt eveneens onder de beschikking, ongeacht de bedragen waarover het gaat. Hetzelfde geldt voor compensatie voor lucht- en zeeverbindingen met eilanden en luchthavens en havens die beneden bepaalde drempels blijven, uitgedrukt in passagiersvolumes. Ziekenhuizen en sociale huisvesting zijn volledig vrijgesteld van de aanmeldingsverplichtingen, ongeacht het bedrag van de compensatie omdat bij het runnen van een ziekenhuis of het investeren in vastgoed voor sociale huisvesting zeer grote bedragen aan steun per onderneming omgaan. Dit betekent dat steun haast steeds boven de drempels zou uitkomen, en dat nagenoeg alle ziekenhuizen bij de Commissie zouden moeten worden aangemeld. Dit zou een enorme administratieve belasting meebrengen. Dit betekent natuurlijk niet dat het lidstaten vrij staat staatssteun te verlenen: de beschikking verleent alleen vrijstellingen van de aanmeldingsverplichting wanneer aan alle voorwaarden is voldaan; met name mag er geen overcompensatie zijn en de publieke opdracht moet helder zijn omschreven. De lidstaten blijven verantwoordelijk om te bepalen wat 'de openbare dienst' inhoudt, de kwaliteit van de diensten en hoe zij deze diensten willen gaan aanbieden. De kaderregeling van de Commissie legt vast onder welke voorwaarden compensatie die niet onder de toepassing van de beschikking valt, toch verenigbaar is met de regels inzake staatssteun. Dergelijke compensatie moet bij de Commissie worden gemeld omdat het risico op verstoring van de mededinging groter is. Compensatie die de kosten van de openbare dienst overschrijdt, of die ondernemingen gebruiken op andere markten die voor concurrentie zijn opengesteld, is niet gerechtvaardigd en onverenigbaar met de staatssteunregels van het EG-Verdrag. De wijziging van de transparantierichtlijn van de Commissie maakt duidelijk dat ondernemingen die compensatie ontvangen en zowel in de openbare dienst als op andere markten actief zijn, een gescheiden boekhouding moeten voeren voor hun verschillende activiteiten, om kruissubsidiëring te vermijden.

2. Landbouw

2.1. Nieuwe jaarlijkse verslagen over staatssteun

337. Voor de verslaglegging over staatssteunuitgaven in de landbouw was 1 maart het begin van een nieuw tijdperk. De lidstaten moeten nu jaarlijks verslag uitbrengen over hun staatssteun in de landbouw via een nieuw, vereenvoudigd en eenvormig elektronisch formaat. Daardoor wordt het eenvoudiger lidstaten onderling te vergelijken, de totale uitgaven te berekenen, na te gaan welk soort uitgaven plaatsvinden enz. Dankzij dit eengemaakte formaat zal de algehele transparantie sterk toenemen. In het verleden gaven niet alle lidstaten blijk van even grote discipline op dit gebied. Ondanks het inleiden van inbreukprocedures dienden sommige lidstaten nooit of alleen gedeeltelijke jaarlijkse verslagen van erg variabele kwaliteit in, waardoor analyses en vergelijkingen erg moeilijk te maken waren.

338. De nieuwe verslagen zijn een verder voorbeeld van de aanzienlijke inspanningen die worden geleverd wat betreft vereenvoudiging op staatssteungebied. Dankzij deze hervorming hebben alle EU-25-lidstaten, met uitzondering van Luxemburg en Portugal, gedetailleerde gegevens meegedeeld over hun staatssteunuitgaven in 2004.

2.2. Transparantie

339. Volgens Bijlage IV, deel 4, punt 4, van het Toetredingsverdrag over bestaande steun in de landbouwsector konden de nieuwe lidstaten de Commissie alle steunregelingen en individuele steunmaatregelen melden die in werking treden vóór de toetreding en die nadien van toepassing blijven, zodat deze als 'bestaande steun' in de zin van artikel 88, lid 1, van het EG-Verdrag konden worden aangemerkt. De nieuwe lidstaten dienden die steunmaatregelen, waar nodig, te wijzigen om zich uiterlijk aan het einde van het derde jaar na de datum van toetreding te conformeren aan de door de Commissie toegepaste richtsnoeren. Na die datum zouden steunmaatregelen die onverenigbaar blijken te zijn, als nieuwe steun worden aangemerkt.

340. Het Toetredingsverdrag verplicht de Commissie een lijst te publiceren van de steunmaatregelen die zij als bestaande steun heeft goedgekeurd. Op 17 juni heeft de Commissie een dergelijke lijst van bestaande steunmaatregelen in het Publicatieblad bekendgemaaktl i en heeft zij ook de volledige tekst van alle bestaande staatssteunmaatregelen zoals die door de nieuwe lidstaten zijn aangemeld, op de website van DG Landbouw gezet. In totaal zijn zo 451 maatregelen toegankelijk gemaakt. Dit is een grote stap voorwaarts naar meer transparantie op het gebied van staatssteun. Omdat deze steunmaatregelen niet volledig door de Commissie zijn onderzocht, zou het voor het publiek anders moeilijk zijn geweest kennis te krijgen van de inhoud van de steunmaatregelen zoals die in nieuwe lidstaten bestaan. Deze transparantie verhoogt met name de rechtszekerheid voor de landbouwers in de nieuwe lidstaten omdat zij (en hun vertegenwoordigers) nu gemakkelijk kunnen controleren of de staatssteun die zij momenteel ontvangen, onder een bestaande steunregeling valt.

341. Het aantal maatregelen dat per nieuwe lidstaat is gemeld, is als volgt: Tsjechische Republiek  i, Litouwen  i, Letland  i, Slowakije  i, Estland  i, Malta  i, Hongarije  i, Cyprus  i, Polen  i en Slovenië  i. De Commissie heeft de volledige tekst van de bestaande steunmaatregelen gepubliceerd op de website van DG Landbouw i.

3. Steenkool

342. Na de uitbreiding van de EU is het aantal steenkoolproducerende landen gestegen van drie (Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Spanje) tot zeven - met de nieuwe producenten Polen, de Tsjechische Republiek, Slowakije en Hongarije. Ondanks de recente forse stijging van de locomarktprijs voor steenkool, kunnen de Duitse, Spaanse en Hongaarse steenkoolindustrie zonder aanzienlijke overheidssubsidies de concurrentie nog steeds niet aan. De situatie in het Verenigd Koninkrijk, Polen, de Tsjechische Republiek en Slowakije is verbeterd; daar dekken de overheidssubsidies alleen nog de schulden uit het verleden en de kosten voor initiële investeringen.

343. In juni keurde de Commissie de langlopende herstructureringsplannen voor de steenkolensector in Duitsland, Polen en Hongarije goed. Deze plannen werden in 2004 aangemeld en betreffen de periode 2004-2010. Pas nadat de Commissie de formele onderzoekprocedure had ingeleid, kon zij in december het herstructureringsplan voor de Spaanse steenkoolindustrie voor de periode 2003-2005 goedkeuren. In 2005 diende Slowakije zijn plan in voor initiële investeringen in de periode 2005-2010.

344. In 2005 heeft de Commissie ook in een aantal individuele staatssteunzaken een beschikking gegeven. Zij gaf vier beschikkingen waarbij staatssteun werd goedgekeurd: steun aan de Slowaakse mijn HBP voor lasten uit het verleden, goedkeuring van investeringssteun aan de Tsjechische mijn Lignit Hodonín, goedkeuring van steun voor lasten uit het verleden van diverse mijnen uit de Tsjechische Republiek, en goedkeuring van de jaarlijkse staatssteun voor de Duitse steenkoolindustrie voor 2005.

4. Vervoer

345. Een van de belangrijkste doelstellingen van het gemeenschappelijke EU-vervoersbeleid is het bevorderen van milieuvriendelijke vervoersvormen om zo tot een vermindering van de negatieve effecten van het vervoer te komen.

346. Daarom is een van de cruciale onderdelen van het gemeenschappelijke EU-vervoersbeleid dat het spoorvervoer nieuw leven wordt ingeblazen. Het spoorvervoer moet opnieuw voldoende concurrerend worden om een van de belangrijke spelers te worden in het vervoerssysteem van de uitgebreide EU. Tegen 2008 zal het hele EU-vrachtvervoersnet, zowel internationaal als nationaal, volledig voor concurrentie zijn opengesteld. De komst van nieuwe spoorwegmaatschappijen moet de sector concurrerender maken en moet de nationale maatschappijen tot herstructurering aanzetten.

347. In dit verband zij ook vermeld dat in 2006 specifieke richtsnoeren voor het spoorvervoer zullen worden gepubliceerd. Het belangrijkste doel van die richtsnoeren is een gemeenschappelijke aanpak uit te werken voor overheidssubsidies aan de spoorwegsector. Zowel uit juridisch als politiek oogpunt is het belangrijk de overheid in de lidstaten, ondernemingen en particulieren, op een heldere en transparante wijze, bewust te maken van de regels die voor het spoorvervoer gelden in deze nieuwe en meer concurrerende omgeving. Dit initiatief zal sterk bijdragen tot grotere transparantie en rechtszekerheid.

348. Wat verder nog wetgeving betreft, heeft de Commissie, na raadpleging van de lidstaten in april, in juni een ontwerp-voorstel gepubliceerd tot wijziging van de de-minimisverordering, waarbij deze verordening ook zou gaan gelden voor de vervoerssector (behalve voor steun ten behoeve van de aankoop van rollend materieel door wegvervoersondernemingen), doch niet voor de steenkoolindustrie. Vanaf juli ontving de Commissie opmerkingen van alle belanghebbenden. Na de publicatie van het groenboek 'Meer doen met minder. Groenboek inzake energie-efficiëntie' en de goedkeuring van het voorstel voor een richtlijn inzake de bevordering van het 'groen aanbesteden' van door de overheid gebruikte voertuigen voor wegvervoer, speelt staatssteun ter verbetering van de energieprestatie van de diverse vervoersvormen een steeds belangrijkere rol. De Commissie heeft Duitse en Tsjechische steunregelingen die daarop inzetten, goedgekeurd. Tijdens de lopende herziening van het milieusteunkader zal dit aspect een prominente rol spelen.

349. In het luchtvervoer heeft de Commissie op 6 september communautaire richtsnoeren goedgekeurd voor financiering van luchthavens en aanloopsteun van de overheid voor luchtvaartmaatschappijen met een regionale luchthaven als thuishaven i. Na een brede raadpleging heeft de Commissie nieuwe regels goedgekeurd die de ontwikkeling van regionale luchthavens zal stimuleren. Deze regels leggen vast onder welke voorwaarden aanloopsteun kan worden verleend aan luchtvaartmaatschappijen die nieuwe routes vanaf regionale luchthavens exploiteren. Nieuwe regionale luchtdiensten zullen de mobiliteit in de EU en de regionale ontwikkeling versterken. Deze nieuwe, heldere regels garanderen een gelijke behandeling voor openbare en particuliere luchthavens en zorgen ervoor dat luchtvaartmaatschappijen die steun ontvangen, niet buitensporig worden bevoordeeld. Deze richtsnoeren bieden luchthavens en lidstaten ook houvast wat betreft overheidsfinanciering van luchthavens doordat zij een stevig juridisch kader vormen voor overeenkomsten tussen luchthavens en luchtvaartmaatschappijen. Ook zullen deze nieuwe richtsnoeren de transparantie versterken en voorkomen dat er discriminatie is wat betreft de overeenkomsten die luchthavens en luchtvaartmaatschappijen over aanloopsteun sluiten.

5. Transparantie

350. De Commissie brengt jaarlijks twee edities uit van het scorebord staatssteun. De najaarseditie 2005 i onderzocht in hoeverre de lidstaten gevolg gaven aan de Lissabondoelstellingen van minder en beter gerichte steun. Daarbij werd ook een overzicht gegeven van de bedragen en soorten (potentieel) mededingingsverstorende staatssteun die de lidstaten in 2004 hebben toegekend, om vervolgens de onderliggende trends te analyseren. Voor het eerst werden voor alle EU-25-lidstaten omvattende gegevens gepresenteerd. In deze editie werd ook bijzondere aandacht besteed aan milieusteun en steun voor energiebesparing. In de voorjaarseditie van 2005 i waren de belangrijke thema's onder meer hoe de Commissie een aantal zaken in verband met staatssteun voor publieke omroepen behandeld heeft en een uitgebreid hoofdstuk over de terugvordering van onrechtmatige staatssteun. De on-lineversie van het Scorebord i bevat de elektronische versie van het scorebord van dit en de voorgaande jaren, samen met een reeks indicatoren en uitgebreide statistische gegevens.

351. Na een grondige doorlichting wordt het staatssteunregister van de Commissie i grondig verbouwd en zou het tegen medio 2006 volledig operationeel moeten zijn. Dit register geeft gedetailleerde informatie over alle staatssteunzaken waarover de Commissie sinds 1 januari 2000 een eindbesluit of eindbeschikking heeft genomen. Het wordt dagelijks bijgewerkt en biedt zo de garantie dat het publiek snel toegang krijgt tot de recentste besluiten op het gebied van staatssteun.

6. Uitbreiding

6.1. Bestaande steun in de nieuwe lidstaten

352. Volgens het Toetredingsverdrag van 2003 worden de volgende steunmaatregelen vanaf de datum van toetreding beschouwd als bestaande steun in de zin van artikel 88, lid 1, van het EG-Verdrag:

353. steunmaatregelen ten uitvoer gelegd vóór 10 december 1994;

354. steunmaatregelen opgenomen in een bijlage bij het Toetredingsverdrag, en

355. steunmaatregelen die vóór de toetredingsdatum zijn beoordeeld door de autoriteit voor steuntoezicht van de nieuwe lidstaat en verenigbaar bevonden met het acquis, en waartegen de Commissie geen bezwaar heeft gemaakt vanwege ernstige twijfel aan de verenigbaarheid van de maatregel met de gemeenschappelijke markt (de overgangsprocedure).

356. Alle maatregelen die staatssteun vormden en die niet aan deze voorwaarden voldeden, golden vanaf de toetreding als nieuwe steun wat betreft de toepassing van artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag.

357. In het kader van deze overgangsprocedure konden nieuwe lidstaten van begin 2003 tot de toetreding maatregelen aanmelden. Eind 2005 had de Commissie haar voorlopig onderzoek van alle aangemelde maatregelen rond, wat voor de tien nieuwe lidstaten meteen ook het eind betekende van de overgangsprocedure. In totaal werden 559 maatregelen gemeld. De Commissie nam een besluit na eerste onderzoek over 344 maatregelen (62%), terwijl de overige 215 maatregelen (38%) ofwel werden ingetrokken door de nieuwe lidstaten omdat zij niet meer van toepassing waren na de toetreding of niet van kracht waren geworden vóór de toetreding, ofwel waren onderworpen aan andere procedures, zoals bijvoorbeeld in de steenkoolindustrie. Van de 344 maatregelen waarvoor een besluit na eerste onderzoek werd genomen, werden 335 maatregelen (97%) als bestaande steun aanvaard. De Commissie besloot de formele onderzoekprocedure in te leiden tegen de negen overige maatregelen (3%).

6.2. Toetreding van Bulgarije en Roemenië

358. Volgens het uitgebreide monitoringverslag van de Commissie inzake de stand van de voorbereidingen van Bulgarije en Roemenië op het EU-lidmaatschap dat in oktober werd gepubliceerd, blijven Bulgarije en Roemenië vooruitgang maken bij het aannemen en ten uitvoer leggen van EU-wetgeving en hebben zij een aanzienlijke mate van aanpassing aan het acquis bereikt. Roemenië en Bulgarije werden opgeroepen om hun inspanningen voor het beleidsterrein mededinging op te drijven met name wat betreft de handhaving van de staatssteunregels. De Commissie zal de vooruitgang tot de toetreding van nabij blijven monitoren en is voornemens in april/mei 2006 een monitoringverslag aan de Raad en het Parlement te presenteren. Op dat moment kan de Commissie de Raad aanbevelen de toetreding van Bulgarije of Roemenië uit te stellen tot 1 januari 2008 indien er een ernstig risico is dat een van deze beide landen voor een aantal beleidsterreinen duidelijk niet is voorbereid om tegen januari 2007 aan lidmaatschapsvereisten te voldoen.

359. Het Verdrag voor de toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de EU (2005) legt voor de erkenning van steunmaatregelen als bestaande steun op het tijdstip van de toetreding, voorwaarden vast die gelijklopen met de voorwaarden die in 2004 voor de tien nieuwe lidstaten werden toegepast. In de bijlagen bij het Toetredingsverdrag van Roemenië zijn geen bestaande steunmaatregelen opgenomen. Bovendien zal de overgangsprocedure pas worden toegepast wanneer de Commissie tot de conclusie is gekomen dat het trackrecord van Roemenië wat betreft handhavingsbeleid op staatssteungebied een bevredigend niveau heeft bereikt. In het geval van Bulgarije zijn drie maatregelen opgenomen in de bijlagen bij het Toetredingsverdrag; deze zullen dus als bestaande steun bij de toetreding worden beschouwd. In oktober heeft Bulgarije bij de Commissie zijn eerste verzoek ingediend in het kader van de overgangsprocedure van Bijlage V, lid 2, onder 1, punt c), van het Toetredingsverdrag. Eind 2005 was er nog geen besluit genomen of deze maatregel eventueel als bestaande steun kon worden beschouwd.

B – ZAKEN

1. REDDINGS- EN HERSTRUCTURERINGSSTEUN

1.1. Reddingssteun

360. De Commissie gaf in 2005 toestemming voor reddingssteun voor vijf ondernemingen i. Deze reddingssteun bestond uit leningen of leninggaranties. SVZ i (21 miljoen EUR), MG Rover i (6,5 miljoen GBP) en CMS i (2,5 miljoen EUR) waren in insolventieprocedures verwikkeld toen zij reddingssteun bij de Commissie aanmeldden. De oorzaken van de financiële problemen liepen uiteen. Zo kreeg SVZ, een Duitse onderneming die gevaarlijk afval verwerkt, te maken met onverwachte extrakosten bij het opzetten van een proefproject voor een doeltreffendere afvalverwerking, waardoor zij insolvent werd. Bij de Britse automobielproducent MG Rover (met 6 100 werknemers) hadden de problemen niet alleen te maken met ongunstige marktomstandigheden, maar ook met het feit dat de onderneming er niet in slaagde nieuwe, aantrekkelijke en technologisch up-to-date modellen op de markt te brengen. Voor de Italiaanse computerproducent CMS was het grootste probleem concurrentie uit lagelonenlanden. De Poolse zinkproducent HCM i (2,95 miljoen EUR) kreeg te maken met een onverwachte prijsstijging van cokes en aanzienlijke valutaverliezen door een koersstijging van de Poolse zloty ten opzichte van de Amerikaanse dollar. Tot slot, ontving de Franse producent van machinewerktuigen Ernault i 2 miljoen EUR steun.

361. In het geval van MG Rover was de steun bedoeld om de bewindvoerders die waren aangesteld, één week extra tijd te geven om te zoeken naar nog resterende mogelijkheden om de beheerde activa in going concern te verkopen, nadat eerder de onderhandelingen over een mogelijke joint venture met Shanghai Automotive Industry Corp waren mislukt. Toen dat onmogelijk bleek, besloten de bewindvoerders geen verdere steun meer te vragen. Wel leverde de overheid in het Verenigd Koninkrijk aanzienlijke inspanningen om de regio te steunen en zo de gevolgen van de ondergang van MG Rover te helpen opvangen (zie verder onder het kopje 'Herstructureringssteun').

362. In vier van deze zaken heeft de betrokken lidstaat, in overeenstemming met de communautaire richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden i, toegezegd de Commissie binnen zes maanden een geloofwaardig herstructurerings- of liquidatieplan te bezorgen. Het Verenigd Koninkrijk deed dan weer de toezegging om de Commissie de bewijzen te verschaffen dat de steun, eveneens binnen een periode van zes maanden, was terugbetaald of teruggevorderd in het kader van handhavingsprocedures. De Commissie stemde hiermee in, omdat dergelijke toezegging verder gaat dan in de richtsnoeren wordt geëist. Frankrijk heeft al herstructureringssteun ten voordele van Ernault aangemeld; die wordt nu door de Commissie onderzocht.

1.2. Herstructureringssteun

Monitoring steun Alstom (Frankrijk)  i

363. Op 7 juli 2004 gaf de Commissie Frankrijk toestemming om herstructureringssteun aan Alstom te verlenen. Deze toestemming kwam er alleen mits een reeks voorwaarden, die tot juli 2008 gelden, werden nageleefd. In 2005 heeft de Commissie zorgvuldig erop toegezien dat deze voorwaarden correct en tijdig ten uitvoer werden gelegd. Allereerst vergewiste zij zich ervan dat de onderneming het operationele herstructureringsplan ten uitvoer legde, omdat dit onmisbaar is om de onderneming concurrerend en levensvatbaar te maken op de lange termijn. Ten tweede volgde de Commissie de tenuitvoerlegging van de verkoop van activa die in de beschikking was geëist. Bij het toezicht op de verkoop van bepaalde activa heeft een trustee de Commissie bijgestaan; deze trustee heeft het verkoopproces opgevolgd en regelmatig bij de Commissie verslag uitgebracht. Ten derde heeft de Commissie toegezien op de tenuitvoerlegging van de structurele maatregelen die de Franse markt voor spoorwegmateriaal concurrerender moeten maken. Ook de naleving van de overige voorwaarden - geen toepassing van roofprijzen, verbod op extra steun, verbod op grote overnames in de transportsector, sluiten van industriële partnerships – werd van nabij gevolgd.

Frucona Košice (Slowakije)  i

364. Op 5 juli besloot de Commissie een formeel onderzoek te beginnen tegen de kwijtschelding van een belastingschuld van Frucona Košice as door de Slowaakse belastingdienst in het kader van een akkoord met de schuldeisers. Deze procedure is een vorm van collectieve insolventieprocedure onder toezicht van de rechtbank. Zij bestaat in een overeenkomst tussen de onderneming die schulden heeft, en haar schuldeisers; op basis van deze overeenkomst voldoet de schuldenaar de schuldeisers ten dele en kunnen deze de rest van hun vorderingen afschrijven. De Commissie betwijfelt dat de fiscus heeft gehandeld als particuliere schuldeiser wiens doel het is de terugbetaling van de uitstaande schulden te krijgen tegen zo gunstig mogelijke voorwaarden wat betreft zowel het bedrag waarvoor hij voldoening had kunnen krijgen, als de termijn waarbinnen dat zou zijn gebeurd. De belastingdienst heeft met name geen gebruikgemaakt van zijn voorrecht als afzonderlijke schuldeiser wiens vorderingen bevoorrecht zijn. Evenmin leidde hij een faillissementsprocedure in waarvan de opbrengst naar alle waarschijnlijkheid veel hoger was geweest. De Commissie kwam tot de conclusie dat de betrokken maatregel staatssteun vormde en betwijfelde dat hij als reddings- of herstructureringssteun verenigbaar kan worden verklaard op basis van de richtsnoeren van 1999 (die in deze zaak van toepassing zijn).

AB Vingriai (Litouwen)  i

365. Op 1 juni gaf de Commissie Litouwen toestemming om 7 miljoen LTL herstructureringssteun te verlenen aan AB Vingriai, een onderneming die machinewerktuigen voor het versnijden van metaal produceert. In haar besluit, dat was gebaseerd op de nieuwe richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun, hield de Commissie ermee rekening dat de zware schuldenlast van de onderneming, het verlies van markten en het personeelsoverschot een erfenis waren uit een periode waarin de Litouwse economie nog in een overgangsfase verkeerde. Zij merkte ook op dat de onderneming haar personeelsbestand drastisch (min 90%) doch correct had aangepast aan het lagere vraagvolume en de lagere behoeften als gevolg van het gebruik van doelmatige productieprocessen. Ten slotte controleerde de Commissie ook het eigen aandeel van de begunstigde in de kosten van de herstructurering en onderzocht zij de commerciële aspecten van het herstructureringsplan. Dit plan houdt enige risico's in, maar lijkt niettemin haalbaar en kan dus de levensvatbaarheid op de lange termijn herstellen.

Chemische Werke Piesteritz GmbH (Duitsland)  i

366. Op 2 maart rondde de Commissie haar drie jaar durende onderzoek af van de steun voor Chemische Werke Piesteritz (CWP), een producent van fosforzuur en fosfaten in de deelstaat Saksen-Anhalt. De Commissie kwam tot de bevinding dat 6,7 miljoen EUR steun die de onderneming in 1997 en 1998 voor haar herstructurering had ontvangen, onverenigbaar was met de gemeenschappelijke markt. Zij heeft dan ook de terugvordering ervan gelast. Voorts constateerde de Commissie dat het herstructureringsplan voor CWP van 1996 niet deugde. Deze beschikking kwam er na een arrest van het Gerecht van eerste aanleg waarin het Gerecht de aanvankelijke beschikking waarmee de Commissie de steun in 1997 had goedgekeurd, had vernietigd.

Euromoteurs  i en Ernault  i (Frankrijk)

367. Op 19 januari leidde de Commissie een formeel onderzoek in naar herstructureringssteun voor Euromoteurs, een Frans motorenproducent, en op 6 september voor Ernault, een Frans producent van machinewerktuigen (draaibanken). Beide ondernemingen hadden hun omzet de voorbije jaren drastisch zien dalen en Euromoteurs had ook van overcapaciteit te lijden. De Commissie betwijfelde dat het herstructureringsplan de levensvatbaarheid van de ondernemingen zou herstellen, dat de steun tot het noodzakelijke minimum beperkt bleef en dat er geen buitensporige concurrentievervalsing plaatsvond. In het geval van Euromoteurs vroeg de Commissie zich ook af of de onderneming geen onrechtmatige en onverenigbare steun had ontvangen in het kader van de Franse steunregeling ' article 44 septies du Code des Impôts ' i, die nog niet was terugbetaald.

Imprimerie Nationale (Frankrijk)  i

368. Op 20 juli gaf de Commissie toestemming voor 197 miljoen EUR herstructureringssteun aan Imprimerie Nationale, een overheidsbedrijf dat in de drukkerijsector actief is. De Imprimerie Nationale had een wettelijk monopolie voor bepaalde beveiligde documenten, maar was tegelijk ook actief op diverse andere markten die voor concurrentie openstaan, zoals continu afdrukken, rotatiedruk en vellendruk. De onderneming geraakte in moeilijkheden als gevolg van de sinds 2001 afnemende activiteiten. In februari 2004 gaf de Commissie toestemming voor reddingssteun aan de Imprimerie Nationale mits de Franse overheid binnen zes maanden een herstructureringsplan zou indienen.

369. De toestemming voor de steun kwam er omdat aanzienlijke tegenprestaties werden geleverd om eventuele ongunstige effecten van de steun op de concurrenten van de Imprimerie Nationale te beperken. Het was vooral van cruciaal belang om eventuele risico's te beperken dat de steun de concurrentiebeperkingen als gevolg van het wettelijke monopolie van de Imprimerie Nationale op de markt voor beveiligde documenten nog zou verergeren. De Franse overheid heeft dan ook passende tegenprestaties voorgesteld, zoals het opstellen van een exhaustieve lijst van producten die onder het monopolie vallen. Om alle risico's op kruissubsidiëring uit te sluiten, zal het monopolie per 1 juli 2007 juridisch worden afgesplitst van de overige activiteiten van de onderneming die voor concurrentie openstaan. Vóór deze afsplitsing zal een onafhankelijk deskundige bij de Imprimerie Nationale de boekhouding en de regelingen inzake kostenallocatie onderzoeken en ook bevestigen dat geen kruissubsidiëring plaatsvindt.

370. Met dit herstructureringsplan van de Franse overheid zou de Imprimerie Nationale zich opnieuw moeten kunnen concentreren op haar traditionele activiteiten: beveiligd drukwerk (voor de markt voor beveiligde documenten en continudruk). Daarnaast voorziet het herstructureringsplan in een volledige terugtrekking uit een aantal belangrijke bedrijfsactiviteiten zoals rotatiedruk, vellendruk, postorderverkoop en technische uitgaven. Tegelijk zouden ook de resterende middelen van de onderneming worden gereorganiseerd en gerationaliseerd. Deze herstructurering zal worden geflankeerd door een sociaal plan, waardoor uiteindelijk tweederde van het personeel kan afvloeien. Tegen 2008 zou de onderneming opnieuw winstgevend moeten worden. De Commissie was dan ook van mening dat het met dit herstructureringsplan mogelijk was de levensvatbaarheid van de onderneming op de lange termijn te herstellen. Zij concludeerde ook dat de steun beperkt bleef tot het strikt noodzakelijk minimum dat nodig was om de financiële situatie van de onderneming recht te trekken, en dat de steun de mededinging niet buitensporig verstoorde. De steun werd dan ook volledig verenigbaar verklaard met de communautaire richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun voor onderneming in moeilijkheden (versie van 1999).

British Energy plc (Verenigd Koninkrijk)  i

371. Op 22 september 2004 gaf de Commissie toestemming voor de herstructureringssteun die de Britse overheid aan British Energy plc wilde geven. Aan die toestemming werden wel drie voorwaarden verbonden.

372. Op 7 maart 2003 had de Britse overheid een herstructureringssteun voor British Energy aangemeld. Dit plan moest de levensvatbaarheid van de onderneming op de lange termijn herstellen. Sinds september 2002 had British Energy immers te kampen met financiële problemen, vooral door de forse daling van de groothandelsstroomtarieven als gevolg van de invoering van nieuwe regelingen voor stroomtrading in Engeland en Wales.

373. Op 23 juli 2003 begon de Commissie een grondig onderzoek om na te gaan of het plan verenigbaar was met de EU-staatssteunregels. In de loop van dit onderzoek ontving de Commissie opmerkingen van het Verenigd Koninkrijk en British Energy zelf, maar ook van meer dan twintig belanghebbenden. Talrijke belanghebbenden benadrukten het belang van British Energy als bevoorradingsbron voor basislaststroom. Een aantal concurrenten toonde zich echter bezorgd dat de onderneming de steun zou kunnen gebruiken voor andere doelstellingen dan het voldoen van haar 'nucleair passief', zoals nieuwe investeringen in efficiëntere centrales of door op agressieve wijze tegen dumpingtarieven marktaandeel in te pikken in de meeste rendabele marktsegmenten.

374. Na onderzoek van alle ontvangen informatie kwam de Commissie tot de bevinding dat de steun verenigbaar kon worden verklaard met de EU-regels. De Commissie constateerde met name dat de financiering van het nucleair passief door de Britse overheid in overeenstemming was met de richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun van 1999. Voorts bleken de heronderhandelde contracten met BNFL over de levering van splijtstof en het beheer van verbruikte splijtstof tegen marktvoorwaarden tot stand te zijn gekomen.

375. Om ervoor te zorgen dat de bezwaren die de concurrenten van British Energy hadden geformuleerd, niet zouden worden bewaarheid, besloot de Commissie aan de goedkeuring van de steun drie voorwaarden te verbinden. Allereerst moet British Energy haar activiteiten op het gebied van nucleaire stroomproductie, niet-nucleaire stroomproductie en trading juridisch splitsen. Kruissubsidiëring tussen de drie divisies is verboden. Alle steun mag alleen naar de divisie nucleaire stroomproductie worden geleid. Ten tweede mag de onderneming gedurende zes jaar haar stroomopwekkingscapaciteit niet uitbreiden. Stroom uit hernieuwbare energiebronnen valt niet onder dit verbod, omdat de EU de uitbreiding van het marktaandeel van dit soort energie juist wil stimuleren. Ten derde mag de onderneming gedurende zes jaar haar rechtstreekse zakelijke klanten geen tarieven voorstellen die onder de groothandelstarieven liggen. Deze drie voorwaarden, die elkaar grotendeels versterken, zorgen ervoor dat British Energy geen staatssteun afleidt naar andere doelstellingen dan de financiering van haar nucleair passief.

Biria-groep (Duitsland)  i

376. Op 20 oktober begon de Commissie een formeel onderzoek tegen twee garanties die in 2003 en 2004 waren verleend aan ondernemingen van de Biria-group, een Duitse fietsenproducent, en tegen een overheidsparticipatie in een andere onderneming van de groep in 2001. De Commissie betwijfelde dat de beide garanties, zoals Duitsland beweerde, waren toegekend in overeenstemming met de richtsnoeren regionale steun. Volgens de Commissie waren de ondernemingen op het ogenblik dat de garanties werden toegekend, ondernemingen in moeilijkheden en was er twijfel of aan de voorwaarden voor herstructureringssteun was voldaan. Wat de overheidsparticipatie betreft, was de Commissie van mening dat, gezien de financiële moeilijkheden van de onderneming, te betwijfelen viel of Duitsland, zoals het beweerde, wel had gehandeld overeenkomstig het beginsel van de particuliere investeerder in een markteconomie.

Konas (Slowakije)  i

377. Op 9 november begon de Commissie de procedure van artikel 88, lid 2, tegen een kwijtschelding door de fiscus van een belastingschuld van Konas sro in het kader van een akkoord met de schuldeisers. Deze zaak vertoont gelijkenis met een andere Slowaakse zaak waarin de Commissie een formeel onderzoek was begonnen (Frucona Košice). Allereerst kwam de Commissie, op basis van het beginsel van de particuliere schuldeiser, tot de conclusie dat de kwijtschelding van de belastingschuld staatssteun vormde. Diverse factoren deden de Commissie besluiten dat de fiscus niet had gehandeld als een zorgvuldige particuliere schuldeiser (zekerheden beschikbaar doch niet gebruikt, geen gebruikmaking van de voorrechten als afzonderlijk schuldeiser, uitblijven van enige invordering van de belastingschulden). Voorts betwijfelde de Commissie, op basis van de communautaire richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun van 1999, of de steun verenigbaar was als herstructureringssteun. Zij vroeg zich met name af of de begunstigde onderneming wel een reëel herstructureringsplan had ingediend. In dat verband merkte zij op dat een aantal voorwaarden om herstructureringssteun toe te kennen in het geval van een KMO in een steungebied weliswaar minder strikt zijn, maar dat de lidstaten niettemin aan herstructureringssteun de voorwaarde moeten verbinden dat een herstructureringsplan wordt ten uitvoer gelegd, waarbij de tenuitvoerlegging daarvan wordt gemonitord.

Pakket steunmaatregelen voor MG Rover (Verenigd Koninkrijk)  i

378. Na de teloorgang van MG Rover (zie ook deel 1.1. over reddingssteun) en de crisis in haar bevoorradingsketen heeft de Britse overheid een aantal initiatieven voorgesteld om het programma van de Structuurfondsen aan te passen en meer prioriteiten te geven aan het scheppen van banen, het veilig stellen van banen en de stijging van het bbp door over te schakelen naar industrie met hoge toegevoegde waarde. Het budget van de Britse voorstellen beliep zo'n 87 miljoen GBP. Bij de voorgestelde en toegepaste maatregelen ging het onder meer om: steun in de vorm van consultancy die KMO's in de leveringsketen van Rover moet helpen; steun voor het oprichten van een fonds voor kortlopende leningen en een leninggarantiefonds; het invoeren van een regeling voor loonsubsidiëring die kan worden gebruikt als prikkel voor werkgevers die momenteel vacatures voor geschoolde werknemers niet ingevuld krijgen, en de oprichting van een leningfonds van het Europees Sociaal Fonds om ontslagen werknemers ouder dan 50 te helpen.

379. Uit oogpunt van de staatssteunregels, functioneerden al deze maatregelen in het kader van goedgekeurde steunregelingen, de groepsvrijstellingsverordeningen voor KMO-, opleidings-, werkgelegenheids- en de-minimisssteun. Omdat deze steun niet vooraf bij de Commissie hoefde te worden aangemeld, kon de Britse overheid dit pakket steunmaatregelen snel doorvoeren om de crisis aan te pakken.

Huta Stalowa Wola SA (Polen)  i

380. Op 23 november begon de Commissie een formeel onderzoek naar herstructureringssteun voor Huta Stalowa Wola SA, een Poolse machinebouwer. Volgens de Poolse overheid was de steun vóór de toetreding toegekend en zou hij nà de toetreding niet meer van toepassing zijn. Polen meldde deze steunmaatregel met het oog op rechtszekerheid. Uit het onderzoek van de Commissie bleek echter dat niet alle maatregelen vóór de toetreding waren verleend. Een deel van de steunmaatregelen (kwijtschelding van schulden aan de overheid) werd zonder toestemming van de Commissie verleend na de toetreding.

Chemobudowa Kraków SA (Polen)  i

381. Op 21 december begon de Commissie een formeel onderzoek naar herstructureringssteun voor Chemobudowa Kraków, een Poolse bouwonderneming. De aangemelde steunmaatregelen waren een lening van zo'n 2,5 miljoen EUR en een uitstel van betaling van schulden aan de overheid voor zo'n 170 000 EUR. Daarnaast informeerde Polen de Commissie over zo'n achttien staatssteunmaatregelen die in de periode augustus 2001 - augustus 2004 waren genomen. Volgens Polen is een deel daarvan de-minimisssteun en voldoet de rest aan het beginsel van de particuliere schuldeiser - en vormen zij dus geen staatssteun. Op basis van de verstrekte informatie heeft de Commissie ernstige twijfels bij de levensvatbaarheid van de onderneming en de eigen bijdrage van de onderneming aan de herstructurering.

2. Scheepsbouw

Innovatiesteun

382. In maart keurde de Commissie Duitse i, Franse i en Spaanse i regelingen voor innovatiesteun in de scheepsbouw goed. Het gaat hier om de eerste van dit soort regelingen sinds de nieuwe kaderregeling inzake staatssteun aan de scheepsbouw i (het scheepsbouwsteunkader) in januari 2004 van kracht werd. Al deze regelingen hebben een vergelijkbare structuur wat betreft in aanmerking komende begunstigden en projecten, subsidiabele kosten en procedureregels (zo moet bijvoorbeeld het innoverende project worden beoordeeld door een onafhankelijk scheepsbouwdeskundige). De gedetailleerde voorwaarden voor de toepassing van de bepalingen uit het scheepsbouwsteunkader op het gebied van innovatie kwamen tot stand in nauwe samenwerking tussen de Commissie en het Europese bedrijfsleven.

383. Scheepsbouw-, scheepsreparatie- of scheepsverbouwingsondernemingen mogen innovatiesteun ontvangen voor de industriële toepassing van innoverende producten en processen, dat wil zeggen technologisch nieuwe of sterk verbeterde producten en processen in vergelijking met die welke in deze sector gewoonlijk in de EU worden gebruikt of beschikbaar zijn, en die een risico voor technologische of industriële mislukking inhouden.

384. De Duitse regeling heeft een budget van in totaal zo'n 27 miljoen EUR uitgetrokken voor de periode 2005-2008. In de Franse regeling gaat het om een jaarbudget van 25 miljoen EUR. Beide regelingen lopen af uiterlijk zes jaar na de goedkeuring door de Commissie. De Spaanse regeling loopt af per 31 december 2006. In deze regeling kunnen scheepsbouwondernemingen niet alleen innovatiesteun krijgen, maar ook steun voor regionale investeringen en voor O&O. Voor alle soorten steun beloopt het totale budget in deze regeling zo'n 20 miljoen EUR per jaar.

Tijdelijk defensief mechanisme

385. Als een van de tegenmaatregelen tegen oneerlijke praktijken van Zuid-Koreaanse scheepsbouwers keurde de Raad in 2002 een tijdelijk defensief mechanisme voor de scheepsbouw als een uitzonderlijke en tijdelijke maatregel goed i. Dit mechanisme dat eerst per 31 maart 2004 zou aflopen, werd door de Raad tot 31 maart 2005 verlengd.

386. Op basis van dit mechanisme heeft de Commissie in januari en februari Duitse i, Finse i en Poolse i nationale steunregelingen goedgekeurd. In het kader van deze regelingen kunnen scheepswerven die vóór 31 maart 2005 definitieve scheepsbouwcontracten hebben gesloten, directe exploitatiesteun tot 6% van de contractwaarde (vóór steun) krijgen bij de bouw van containerschepen, chemicaliëntankers, productentankers en vloeibaar-aardgastankers (LNG-tankers). Zij moeten wel concreet aantonen dat er bij dat contract concurrentie was van een Zuid-Koreaanse werf die een lagere prijs bood. Deze regelingen liepen, evenals de overige regelingen die de Commissie eerder in het kader van het tijdelijk defensief mechanisme goedkeurde, af per 31 maart.

Maximum leveringstermijn van drie jaar

387. In 2005 keurde de Commissie twee verzoeken goed voor een verlenging van de maximum leveringstermijn van drie jaar die in Verordening (EG) nr. 1540/98 van de Raad betreffende de steunverlening aan de scheepsbouw i is opgelegd als voorwaarde om contractgebonden steun te kunnen ontvangen. In een Griekse zaak i bleken de vertragingen in het werkprogramma van Neorion Shipyards SA aanzienlijk en verdedigbaar te zijn en te wijten te zijn aan onvoorziene externe uitzonderlijke omstandigheden (de terreuraanslagen van 11 september 2001 in de VS en de oorlog in Afghanistan en in Irak hadden de reservaties voor luxe passagierscruises doen dalen). De Commissie kon bovendien vaststellen dat de gevraagde verlenging van de leveringstermijn binnen redelijke marges bleef. In een Portugese zaak i werd een verlenging van de leveringstermijn toegestaan aan Estaleiros Navais de Viana do Castelo SA wegens de technische complexiteit van het schip (bv. vertragingen door de eis van de reder om bij het verwerken van het staal volgens nieuwe normen te werken).

Ontwikkelingshulp

388. Op basis van het scheepsbouwsteunkader gaf de Commissie toestemming voor ontwikkelingshulp die Nederland aan BV Scheepswerf Damen Gorinchem verleende voor de bouw van twee sleepboten voor Ghana i en voor drie schepen voor opsporings- en reddingsactiviteiten (SAR) voor Vietnam i. Daarnaast werden op 16 maart en 9 november twee Spaanse ontwikkelingsprojecten goedgekeurd: de bouw door Astilleros de Huelva SA van een sleepboot voor Bangladesh i en de bouw door Astilleros Zamacona SA van een sleepboot voor Mauritanië[221].

389. Een van de voorwaarden om dit soort steun verenigbaar te kunnen verklaren met de gemeenschappelijke markt, is dat de steun die een ontwikkelingsland krijgt, duidelijk een ontwikkelingscomponent moet hebben. In alle hier vermelde zaken kon de Commissie zich ervan vergewissen dat de schepen waren uitgerust met de meest geavanceerde technologie zodat ze konden worden ingezet om grote schepen te helpen aanmeren, schepen in moeilijkheden hulp te bieden, bij brandbestrijding of bij preventie van natuurrampen.

Garantieregelingen financiering scheepsbouw

390. De Commissie heeft haar beschikkingspraktijk inzake de behandeling van garantieregelingen voor financiering scheepsbouw bevestigd. In april verbood zij een Italiaanse regeling i, terwijl zij in juli een Nederlandse regeling i goedkeurde omdat deze geen steun inhield. Het verbod van de Italiaanse steunregeling maakte nogmaals duidelijk dat de Commissie de mededingingsregels in de scheepsbouwsector strikt toepast. Was deze garantieregeling toegepast, dan zouden concurrerende Europese werven daarvan sterk te lijden hebben gehad, omdat er geen passende premie werd geëist en er geen sprake was goede risicodifferentiatie.

391. Deze beide besluiten waren gebaseerd op de goedkeuring door de Commissie in 2003 van een Duitse regeling voor garantieregelingen voor scheepsbouwfinanciering i. In die zaak werd de mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun in de vorm van garanties i correct toegepast, omdat er een passende premie werd gevraagd en de hoogte van de premie risicoafhankelijk is.

Poolse scheepswerven

392. Op 1 juni besloot de Commissie de procedure van artikel 88, lid 2, te beginnen tegen herstructureringssteun voor de grote Poolse scheepswerven in Gdynia, Gdansk i en Szczecin i. Deze drie werven hebben hun herstructurering aangevat in 2002 en kregen daarvoor steun van zowel de lokale als de centrale overheid. Aangezien de herstructurering al ten dele was doorgevoerd vóór de toetreding van Polen tot de EU op 1 mei 2004, moest de Commissie eerst nagaan wat haar precieze bevoegdheden in deze zaken waren. Op basis van het EG-Verdrag of het Toetredingsverdrag mag de Commissie geen onderzoek voeren of de terugvordering gelasten van steun die al vóór de toetreding was toegekend en die nà de toetreding niet meer van toepassing zou zijn (zgn. 'vroegere steun').

393. De maatregelen waarvoor de Commissie niet bevoegd is, vormen vroegere steun die niet bij beschikking van de Commissie van de begunstigde onderneming kan worden teruggevorderd. Wel wordt deze steun mee in rekening genomen bij het uiteindelijke onderzoek naar de verenigbaarheid van de steun, met name wanneer het er om gaat te bepalen of de steun beperkt bleef tot wat strikt noodzakelijk is om de onderneming opnieuw levensvatbaar te maken. De overige maatregelen vormen nieuwe steun.

394. De Commissie had twijfel of deze steun wel verenigbaar is met de richtsnoeren van 1999 voor reddings- en herstructureringssteun voor ondernemingen in moeilijkheden, die in deze zaken van toepassing zijn. Met name betwijfelde de Commissie of met deze herstructurering de scheepswerven op lange termijn opnieuw levensvatbaar konden worden gemaakt, omdat het vooral ging om een schuldherschikking en liquiditeitssteun. Voorts vroeg de Commissie zich af of de capaciteitsinkrimpingen ook afdoende waren om de concurrentieverstoringen te compenseren en of de bijdrage van de begunstigden of van externe, particuliere bronnen aan de herstructureringsactiviteiten voldoende waren om duidelijk te maken dat de markt vertrouwen had in de herstructureringsoperatie.

3. IJzer- en staalindustrie

395. De Commissie heeft diverse beschikkingen gegeven betreffende de herstructurering van de ijzer- en staalindustrie in de nieuwe lidstaten. Is herstructureringssteun voor de ijzer- en staalindustrie volgens de EU-regels in beginsel verboden, toch bevatten twee Protocollen bij het Toetredingsverdrag (over de herstructurering van de Tsjechische (nr.

2) en Poolse (nr.

8) ijzer- en staalindustrie) een afwijking van die regel. Volgens deze Protocollen mag herstructureringssteun worden verleend op basis van een nationaal herstructureringsplan dat de ijzer- en staalproducenten tegen 2006 weer levensvatbaar moet maken. De tenuitvoerlegging van dat plan wordt door de Commissie gemonitord i.

Huta Czestochowa (Polen)

396. In haar beschikking van 5 juli i oordeelde de Commissie dat de herstructurering van Huta Czestochowa, de op één na grootste ijzer- en staalproducent in Polen, geen staatssteun behelsde, waardoor de weg vrijkwam voor de verkoop van de onderneming. De verkoop maakt deel uit van een herstructureringsoperatie en dient om de schuldeisers van de onderneming te betalen. De Commissie was een onderzoek begonnen, omdat voor de herstructurering aanzienlijke schulden moesten worden kwijtgescholden, door onder meer publieke schuldeisers, ondanks dat de onderneming op basis van het zo-even genoemde protocol betreffende de ijzer- en staalindustrie niet voor staatssteun in aanmerking kon komen. Na een gedetailleerd onderzoek van alle vorderingen en kwijtgescholden schulden concludeerde de Commissie dat de kwijtschelding van de publieke schulden marktconform was verlopen en dat met de operatie dus geen staatssteun was gemoeid. Wel oordeelde de Commissie dat zo'n 4 miljoen EUR herstructureringssteun die de onderneming eerder had ontvangen, onrechtmatig was en dus moest worden teruggevorderd.

397. In deze zaak heeft de Commissie haar beschikkingspraktijk in verband met de toepassing van het criterium van de particuliere schuldeiser verder aangescherpt. In 2003 had de onderneming een ingrijpende herstructurering gepland, met onder meer een gedeeltelijke kwijtschelding van publieke en particuliere schuldvorderingen. Volgens vaste rechtspraak is het echter zo dat, wanneer een onderneming waarvan de financiële situatie aanzienlijk is verslechterd, haar schuldeisers een akkoord of een reeks akkoorden voorstelt tot sanering van haar schulden, om haar situatie te verbeteren en haar faillissement te voorkomen, elke publieke schuldeiser wel een keuze moet maken tussen het bedrag dat hem in het kader van het voorgestelde akkoord wordt geboden, en het bedrag dat hij na de eventuele liquidatie van de onderneming meent te kunnen verhalen i. Levert een liquidatie meer op dan een herstructurering, dan is de kwijtschelding van publieke schulden staatssteun. De beschikking toonde aan dat bij een dergelijke beoordeling een realistisch faillissementsscenario in aanmerking kan worden genomen, omdat faillissementsprocedures langer aanslepen en meer kosten dan een herstructurering. Op basis daarvan en na een grondig onderzoek van het geheel van vorderingen en kwijtgescholden schulden kwam de Commissie tot de conclusie dat de kwijtschelding van publieke schulden marktconform was verlopen en dus geen staatssteun behelsde.

Twee besluiten betreffende aanpassingen van de nationale herstructureringsplannen

398. De Commissie besloot in te stemmen met een aanpassing van de lopende herstructurering van de ijzer- en staalindustrie in twee nieuwe lidstaten, Polen en de Tsjechische Republiek. De eerste beschikking betrof de Tsjechische staalproducent Válcovny Plechu Frýdek-Místek i en de tweede Mittal Steel Poland i, de grootste staalproducent in Polen.

4. Publieke omroep, breedband, filmindustrie

Breedband

399. De Commissie heeft, voortbouwend op de eerste besluiten betreffende staatssteun voor breedband die in 2004 werden goedgekeurd, toestemming gegeven voor een reeks projecten van overheidsfinanciering voor breedbandinfrastructuur en -diensten. De projecten in het Verenigd Koninkrijk i, Spanje i en Oostenrijk i willen breedbanddiensten aanbieden in landelijke en afgelegen gebieden waar deze niet beschikbaar waren. Overheidssteun kan de digitale kloof helpen dichten tussen regio's die wel en regio's die geen toegang tot snelle internetverbindingen hebben. Dit ligt trouwens ook in de lijn van het EU-beleid i. De Commissie oordeelde dat in deze zaken weliswaar sprake was van staatssteun, maar dat nationale overheden toch hadden aangetoond dat de maatregel noodzakelijk was en bovendien evenredig ten uitvoer werd gelegd, met een hele reeks waarborgen. Daarom concludeerde de Commissie ook dat deze staatssteun de mededingingsvoorwaarden niet zodanig verandert dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad - en dus verenigbaar was met artikel 87, lid 3, onder c). Belangrijk is ook nog dat het gebruik van open en niet-discriminerende tenderprocedures een belangrijke rol speelde om overcompensatie uit te sluiten en in deze zaken tot een evenredig resultaat te komen.

400. In een Franse zaak in verband met de financiering van een open breedbandinfrastructuur in de Limousin i steunde de regionale overheid de oprichting van een open infrastructuur en wholesalediensten in een geografisch gebied waar de dekkingsgraad en het serviceaanbod ontoereikend werd geacht. De Commissie was het ermee eens dat maatregel voldoet aan de definitie van een dienst van algemeen economisch belang; aangezien de criteria die het Hof van Justitie in zijn Altmark-arrest i vaststelde, waren vervuld, vormde deze overheidsfinancering geen staatssteun. UPC France heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij het Gerecht van eerste aanleg i.

401. Op 20 oktober begon de Commissie een formeel onderzoek, om na te gaan of de overheidsfinanciering voor een glasvezelaansluitnetwerk in de Nederlandse gemeente Appingedam in overeenstemming was met de EU-regels inzake staatssteun i. Dit was de eerste maal dat de Commissie een formeel onderzoek begon omdat zij twijfel had bij de verenigbaarheid van een steunmaatregel voor de uitbouw van breedband. De uitkomst van deze zaak zal waarschijnlijk gevolgen hebben voor vergelijkbare projecten in de rest van Europa.

Digitale terrestrische televisie (DVB-T) (Oostenrijk en Duitsland)

402. De overgang van analoge naar digitale omroep (digitale overschakeling) biedt grote voordelen doordat de zendfrequenties doelmatiger worden gebruikt en de transmissiemogelijkheden toenemen. Dit zal diensten van betere kwaliteit opleveren en de consumenten ruimere keuze bieden – en zo bijdragen tot het behalen van de Lissabondoelstellingen. Een aantal lidstaten heeft steunregelingen uitgewerkt voor de uitrol van digitale omroep.

403. Op 16 maart keurde de Commissie met de zaak van het Oostenrijkse Digitalisierungsfonds i haar eerste besluit goed in verband met staatssteun voor digitale omroepactiviteiten. De Commissie besloot geen bezwaar te maken nadat de Oostenrijkse autoriteiten de maatregel in de loop van de aanmeldingsprocedure ingrijpend hadden gewijzigd. Deze wijzigingen zorgden ervoor dat de maatregel het beginsel van de 'technologische neutraliteit' zou respecteren: dat de maatregel digitale terrestrische televisie (DVB-T) dus niet onnodig en ongerechtvaardigd zou bevoordelen ten opzichte van concurrerende televisieplatfoms. De maatregel omvatte diverse submaatregelen: financiële steun voor modelprojecten en onderzoek in verband met digitale transmissie; financiële steun voor consumenten bij de aanschaf van digitale ontvangers; steun aan ondernemingen ten behoeve van de ontwikkeling van innovatieve digitale diensten, en subsidies om omroepen te compenseren voor de extra transmissiekosten bij het parallel uitzenden van analoge en digitale televisie (simulcastfase).

404. Op 9 november gaf de Commissie een negatieve eindbeschikking betreffende subsidies voor DVB-T in de Duitse deelstaat Berlijn-Brandenburg i. Zij oordeelde dat de rond 4 miljoen EUR subsidies die commerciële omroepen hadden ontvangen voor het gebruik van het DVB-T-netwerk, onverenigbaar waren met de gemeenschappelijke markt en gelastte de terugbetaling van het gedeelte van de steun dat de omroepen al was uitgekeerd (ongeveer de helft van het bedrag).

405. Zonder de Commissie daarvan in kennis te stellen, had de media-autoriteit Medienanstalt Berlin-Brandenburg (Mabb) de subsidie aan commerciële omroepen zoals RTL en ProSiebenSat.1 gegeven, om een deel te dekken van hun kosten voor transmissie via het in november 2002 opgestarte DVB-T-netwerk. In ruil zegden de omroepen toe om voor minstens vijf jaar het DVB-T-netwerk te gebruiken waarvoor T-Systems een vergunning had gekregen. Na klachten van kabelexploitanten begon de Commissie in juli 2004 een formeel onderzoek. Op basis van dat onderzoek oordeelde de Commissie dat de subsidie van Mabb in strijd was met de staatssteunregels van het EG-Verdrag. De steun was niet gebaseerd op specifieke overschakelingskosten en het besluit daartoe was genomen nadat de overschakeling had plaatsgevonden. Diverse bedragen waren zonder enige objectieve rechtvaardiging toegekend aan omroepen die al gratis digitale vergunningen hadden ontvangen die meer transmissiecapaciteit boden tegen een lagere kostprijs per kanaal. De subsidies bevoordeelden ook indirect het DVB-T-netwerk ten opzichte van concurrerende televisieplatforms (zoals kabel en satelliet) zonder het beginsel van de technologische neutraliteit te respecteren.

406. In haar beschikking erkende de Commissie dat de digitale omschakeling vertraging kan oplopen indien ze volledig aan de markt wordt overgelaten en dat overheidsmaatregelen een gunstig effect kunnen hebben. Het is echter aan de lidstaten om aan te tonen dat steun het meest geschikte instrument is, beperkt blijft tot het noodzakelijke minimum en de mededinging niet buitensporig verstoort. In deze zaak van Berlijn-Brandenburg was aan geen van deze voorwaarden voldaan. De Commissie erkende dat er op bepaalde punten sprake was van marktfalen, maar oordeelde dat de steun niet het meest geschikte instrument was en evenmin noodzakelijk was om deze problemen te verhelpen. Tegen deze beschikking is beroep ingesteld door Duitsland, FAB Fernsehen aus Berlin en Medienanstalt Berlin-Brandenburg.

Digitale decoders (Italië)

407. Op 21 december begon de Commissie een formeel onderzoek naar subsidies die Italië in 2004 en 2005 voor digitale decoders had gegeven. Met deze maatregel waren meer dan 200 miljoen EUR overheidssubsidies gegeven aan kopers van decoders voor de ontvangst van programma's in digitale terrestrische technologie.

408. De Commissie moedigt weliswaar de overschakeling op digitale televisie aan en is een voorstander van interoperabiliteit, maar staatssteun mag geen onnodige concurrentieverstoringen tussen terrestrische, kabel- en satellietplatforms meebrengen. In deze zaak waren de subsidies niet 'technologie-neutraal' omdat ze niet beschikbaar waren voor decoders voor de ontvangst van satellietprogramma's. Daardoor zou de concurrentie kunnen zijn verstoord, met name op de markt voor betaaltelevisie waar toetreding van exploitanten van terristrische televisie werd gefacilieerd.

409. De beschikking gaat niet alleen in op de kwesties van de digitale overschakeling en technologische neutraliteit, maar behandelt ook de aspecten voor de toepasbaarheid van de afwijking van artikel 87, lid 2, onder a), op maatregelen die geen sociale maatregelen zijn, en op de vraag of de indirect aan ondernemingen verleende voordelen als staatssteun kunnen worden aangemerkt.

Omroepbijdrageregelingen

410. De publieke omroepen in Frankrijk, Italië en Spanje krijgen de opbrengst van omroepbijdragen om hun openbare opdrachten te financieren. Deze omroepbijdragemechanismen vormen bestaande steun omdat zij werden ingesteld vóór het EG-Verdrag in de betrokken landen in werking trad en omdat de wezenlijke kenmerken ervan sindsdien ongewijzigd zijn gebleven.

411. In het kader van een procedure 'bestaande steun' die bedoeld is om ervoor te zorgen dat de omroepbijdrageregelingen die in deze landen van toepassing zijn, verenigbaar blijven, heeft de Commissie een formeel voorstel van dienstige maatregelen gedaan i; dit werd door de drie landen aanvaard. Deze aanbevelingen willen ervoor zorgen dat de volgende beginselen worden gerespecteerd: publieke en particuliere omroepen concurreren op gelijke voorwaarden op commerciële markten zoals televisiereclame; de financiële middelen voor de publieke omroep mogen niet méér bedragen dan het strikt noodzakelijke minimum dat nodig is om te garanderen dat de openbare opdracht naar behoren wordt vervuld; ook mogen deze middelen niet ten onrechte ten goede komen aan commerciële activiteiten (kruissubsidiëring), en de financiering moet transparant verlopen. In de Spaanse zaak hebben de nationale overheden ook toegezegd om voor de toekomst de onbeperkte staatsgarantie ten voordele van de publieke omroep in te trekken. Dankzij deze toezeggingen van de drie lidstaten kon de Commissie haar onderzoek in deze drie zaken sluiten.

Verzoek om inlichtingen over bestaande steun

412. Op 3 maart heeft de Commissie Duitsland, Ierland en Nederland op basis van de procedureverordening i toelichting gevraagd over de opdracht en financiering van openbare omroepen. Na onderzoek van de argumenten van diverse klagers, was het voorlopige standpunt van de Commissie dat het bestaande financieringssysteem in deze lidstaten niet meer in overeenstemming is met de EU-regels die eisen dat lidstaten geen subsidies verlenen die de mededinging kunnen verstoren (artikel 88 van het EG-Verdrag).

413. Deze onderzoeken sluiten aan bij de algemene aanpak van de Commissie om de transparantie te garanderen die nodig is om overheidsfinanciering op haar evenredigheid te beoordelen en om te voorkomen dat kruissubsidiëring plaatsvindt van activiteiten die geen verband houden met de openbare opdracht, conform de omroepmededeling van 2001 i. Dit onderzoek betekent niet dat het voorrecht van de lidstaten ter discussie wordt gesteld om publiekeomroepactiviteiten te organiseren en te financieren, voorrecht dat trouwens wordt erkend in het bij het Verdrag van Amsterdam gevoegde protocol betreffende het publieke omroepstelsel in de lidstaten.

414. Aansluitend bij de benadering die de Commissie hanteerde bij eerdere onderzoeken van vergelijkbare financieringsregelingen in Frankrijk, Italië, Spanje en Portugal, heeft de Commissie gevraagd dat Duitsland, Ierland en Nederland dezelfde beginselen zouden toepassen: een heldere definitie van de openbare opdracht; boekhoudkundige scheiding voor de openbare opdracht en de overige activiteiten, en adequate mechanismen om overcompensatie voor de openbare dienst te voorkomen. De lidstaten moeten er ook op toezien dat commerciële activiteiten van de publieke omroepen marktconform verlopen. Ten slotte moet er een onafhankelijke (nationale) autoriteit zijn die toeziet op de naleving van deze regels.

415. De klachten in de Duitse en de Nederlandse zaak stelden ook nieuwe kwesties aan de orde, zoals de financiering van de on-lineactiviteiten van publieke omroepen. De Commissie trekt het recht van publieke omroepen om, in het kader van de publieke opdracht, on-linediensten aan te bieden niet in twijfel. Wel dient de omvang van die on-lineactiviteiten en de vraag of zij uit overheidsmiddelen moeten worden gefinancierd, niet door de publieke omroepen zelf te worden beantwoord, maar door de betrokken lidstaten. Zo kan worden gegarandeerd dat alleen die diensten in aanmerking worden genomen die dezelfde democratische, sociale en culturele behoeften dekken als traditionele omroepactiviteiten.

416. De drie lidstaten hebben eerst hun opmerkingen over dit voorlopige standpunt gemaakt. Daarna heeft de Commissie besprekingen gevoerd met de betrokken lidstaten over welke veranderingen in hun nationale omroepbestel nodig waren om de opdracht en de financiering van de publiek omroepen te verduidelijken. Zodra de lidstaten deze maatregelen hebben doorgevoerd, zal de Commissie de zaken formeel beëindigen.

Financiering van een nieuwe Franstalige internationale nieuwszender  i

417. Op 7 juni gaf de Commissie, op grond van artikel 86, lid 2, toestemming voor de financiering van de door de Franse overheid opgezette nieuwe internationale nieuwszender. De Franse overheid trachtte aan de hand van een gedetailleerde studie te bewijzen dat het steunvoornemen voldeed aan de criteria uit het Altmark-arrest - en dat dit project dus geen staatssteun behelsde. De Commissie oordeelde dat de uitkomsten van de studie niet overtuigend genoeg waren. Met name nam de Commissie in aanmerking dat er geen passende benchmark was voor het beoordelen van de voorziene kosten van de nieuwe kanalen. Daarom kon zij ook niet besluiten dat de budgetraming overeenkwam met die van een goed beheerde onderneming, die zodanig is uitgerust dat zij aan de vereisten van de openbare dienst kan voldoen.

418. Bijgevolg was de Commissie van oordeel dat de geplande financiering staatssteun behelsde. Wel vond zij dat het project afdoende garanties bood dat de beginselen van artikel 86, lid 2, zouden worden nageleefd. In dit verband diende de Commissie rekening te houden met de specifieke kenmerken van het project: de moedermaatschappijen van de nieuwe zender zouden namelijk zowel de Franse publieke omroep (France Télévision) als de belangrijkste Franse commerciële omroep (TF1) zijn. Het project had onder meer gedetailleerde regels voor het geval de zender winst zou maken, om te voorkomen dat de moedermaatschappijen ten onrechte een deel van deze winst zouden krijgen. Voorts kon de Commissie ook constateren dat het project garanties bood tegen het risico dat de zender niet marktconform zou handelen bij commerciële activiteiten (bv. reclame) en tegenover zijn aandeelhouders.

5. BANKWEZEN

Hessischer Investitionsfonds (Duitsland)  i

419. Op 6 september gaf de Commissie toestemming voor de overdracht van het Hessischer Investitionsfonds (HIF), een bijzonder fonds van de deelstaat Hessen, als een stille vennoot ( stille Einlage ) in Landesbank Hessen-Thüringen (Helaba), een van de Duitse Landesbanken. Deze overdracht resulteerde niet in een inbreng van liquide middelen of aanvullende inkomsten voor Helaba. Wel zouden de overgedragen middelen de eigen-vermogensbasis van Helaba versterken. De Commissie oordeelde dat de vergoeding die met de deelstaat Hessen voor deze activa was afgesproken, overeenstemde met de normale return die een particuliere investeerder zou verwachten. De transactie vormde dus ook geen staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag.

Kapitaalverhoging bij twee Duitse banken

420. Op 6 september gaf de Commissie toestemming voor in totaal zo'n 1,2 miljard EUR kapitaalverhogingen door publieke aandeelhouders bij twee Duitse Landesbanken: Nordbank i (556 miljoen EUR) en Bayerische Landesbank-Girozentrale (BayernLB) i (640 miljoen EUR). De kapitaalverhogingen waren bedoeld om het kernvermogen van de beide Landesbanken te versterken. Zij kwamen er nadat het mechanisme van overheidsgaranties voor Landesbanken per 18 juli was afgeschaft en nadat de staatssteun aan HSH en BayernLB (en vijf andere Landesbanken) was terugbetaald die de Commissie in haar beschikking van 20 oktober 2004 onrechtmatig en onverenigbaar had verklaard. De Commissie onderzocht of het kapitaal beschikbaar werd gesteld op voorwaarden die aanvaardbaar zouden zijn voor een particuliere investeerder die middelen verschaft aan een vergelijkbare particuliere onderneming wanneer die onderneming actief is onder de normale voorwaarden van een markteconomie ("het beginsel van een particuliere investeerder in een markteconomie"). De Commissie kwam tot de conclusie dat de verwachte return op deze investeringen inderdaad in overeenstemming was met wat een particuliere investeerder kan accepteren, en dat de investeringen dus geen staatssteun vormden.

6. Regionale steun

Individuele regionale steun

421. Wanneer de Commissie individuele regionale-steunzaken die buiten steunregelingen om worden goedgekeurd, rechtstreeks aan het EG-Verdrag toetst, houdt zij rekening met een hoger risico op verstoring van de mededinging dan wanneer het gaat om steun die op basis van de richtsnoeren regionale steun wordt goedgekeurd. Volgens deel 2 van de richtsnoeren regionale steun i kan ad-hoc regionale steun alleen verenigbaar worden verklaard met de gemeenschappelijke markt indien kan worden aangetoond dat de positieve impact ervan op de ontwikkeling van de betrokken regio opweegt tegen de mededingingsverstoring die de steun veroorzaakt.

Regionale ontwikkelingssteun voor SABIC (Nederland)  i

422. Op 2 februari gaf de Commissie toestemming voor 4,2 miljoen EUR investeringssteun aan SABIC, een Saudische chemieproducent, die zijn Europese hoofdkantoor in Nederland wilde opzetten. Het gaat weliswaar om ad-hocsteun, maar de Commissie kon deze toch met de gemeenschappelijke markt verenigbaar verklaren omdat de Nederlandse overheid had aangetoond dat de investering een belangrijke impact zou hebben op de hele regio, die traditioneel erg verweven is met de chemische industrie. Dat het hier eerder om een hoofdkantoor ging dan om productiecapaciteit, deed niets af aan deze beoordeling. Bovendien waren alle overige voorwaarden van de richtsnoeren regionale steun vervuld.

Lignit Hodonín (Tsjechische Republiek)  i

423. Op 20 juli gaf de Commissie toestemming voor individuele regionale steun voor Lignit Hodonín, dat in de Tsjechische Republiek een lignietmijn exploiteert in een steungebied ex artikel 87, lid 3, onder a). De 155,5 miljoen CZK steun (5 miljoen EUR) is bestemd voor investeringen om nieuwe lignietafzettingen te gaan exploiteren; daardoor zullen 350 directe banen worden veiliggesteld in een vooral agrarische regio die te lijden heeft van hoge werkloosheid en structurele handicaps. Gezien het specifieke karakter van de ligniethandel en het betrekkelijk lage productievolume van Lignit Hodonín, zullen de verstorende effecten voor de mededinging en de interstatelijke handel in deze specifieke zaak vrij beperkt zijn. De Commissie verklaarde de ad-hocsteun verenigbaar met de gemeenschappelijke markt, omdat de effecten van de steun op de sociale cohesie en de economische ontwikkeling van de regio opwegen tegen de mededingingsdistorsie.

Kronoply (Duitsland)  i

424. In 2001 gaf de Commissie, op basis van de multisectorale kaderregeling van 1998, toestemming voor zo'n 35 miljoen EUR investeringssteun aan een productielocatie voor oriented strand boards (OSB), houtpanelen die voor in de bouwsector gebruikt worden, in de regio-Brandenburg. In 2003 meldde Duitsland een verhoging van het steunbedrag met zo'n 4 miljoen EUR. Duitsland voerde aan dat het oorspronkelijke besluit van de Commissie op onjuiste informatie over de marktsituatie was gebaseerd en vroeg daarom de markt opnieuw te beoordelen en het steunplafond te verhogen.

425. In 2004 begon de Commissie een formeel onderzoek omdat zij ernstige twijfel had over het stimulerende effect en de noodzaak van de steun, nu de fabriek al af was. In haar eindbeschikking van 21 september handhaafde de Commissie haar standpunt dat de productielocatie van Kronoply een rendabele activiteit is omdat Kronoply haar activiteiten had voortgezet nadat in 2001 een lager steunbedrag was goedgekeurd.

426. Omdat verdere steun in deze zaak geen stimuli zou opleveren voor de regionale ontwikkeling, was de Commissie van oordeel dat de afwijkingen van artikel 87, leden 2 en 3, niet van toepassing waren. De aangemelde extra steun vormde dus onverenigbare exploitatiesteun die niet ten uitvoer mocht worden gelegd.

E-Glass (Duitsland)  i

427. In december 2003 meldde de Duitse overheid, op basis van de multisectorale kaderregeling van 1998, investeringssteun aan voor E-Glass AG, een onderneming uit Osterweddingen (Saksen-Anhalt), in een steungebied ex artikel 87, lid 3, onder a). Doel van het project was de bouw van een nieuwe fabriek voor de productie van onbewerkt floatglas (vuurgepolijst glas). Op 20 april 2004 gaf de Commissie toestemming voor het gesteunde project met 121 miljoen EUR in aanmerking komende kosten en een steunintensiteit van 35% bruto.

428. In het najaar 2004 deelde de Duitse overheid de Commissie mee dat de oorspronkelijke aanmelding onjuiste informatie bevatte over de eigenaren van E-Glass AG. Deze informatie was in de motivatie van het besluit gebruikt om de begunstigden vast te stellen en de relevante markt(en) af te bakenen. Omdat deze nieuwe informatie een invloed kon hebben op de maximaal toegestane steunintensiteit, diende deze te worden beschouwd als een voor het besluit beslissende factor in de zin van artikel 9 van de procedureverordening i. Daarom diende de Commissie de formele onderzoekprocedure te openen om na te gaan of het eerdere besluit moest worden herroepen en zij een nieuw, correct besluit moest nemen. In april besloot de Commissie een formeel onderzoek in te leiden en zij verwacht een definitief besluit te kunnen nemen in de eerste helft van 2006.

Glunz (Duitsland)  i

429. Op 25 juli 2001 besloot de Commissie geen bezwaar te maken tegen de toekenning van 69,8 miljoen EUR steun aan Glunz AG en OSB Deutschland GmbH ten behoeve van de bouw van een geïntegreerd centrum voor houtbewerking, dat uit twee fabrieken zou bestaan en dat oriented strand board (OSB) en spaanplaat zou gaan produceren. Het investeringsproject is bevestigd in Nettgau, in de deelstaat Saksen-Anhalt, een steungebied ex artikel 87, lid 3, onder a). De zaak werd getoetst aan de multisectorale kaderregeling van 1998.

430. Een concurrent had tegen dit besluit beroep in gesteld bij het Gerecht van eerste aanleg dat het besluit in zijn arrest 1 december 2004 heeft vernietigd. De belangrijkste reden daarvoor was dat de Commissie slechts gegevens over de capaciteitsbenutting had beoordeeld en niet of de relevante markt, op basis van gegevens over het schijnbare verbruik, krimpt. Na een grondig onderzoek besloot de Commissie op 20 juli de formele onderzoekprocedure in te leiden, met name omdat er moeilijkheden zijn om de maximaal toegestane steunintensiteit te bepalen en de relevante markten af te baken.

Vrijstelling belasting op verwerving gronden door woningcorporaties in Berlijn (Duitsland)  i

431. Op 23 november verbood de Commissie op basis van de staatssteunregels de tenuitvoerlegging van een geplande Duitse steunregeling waarbij woningcorporaties in de Arbeitsmarktregion Berlijn in het geval van fusies en overnames zouden worden vrijgesteld van de belasting op de verwerving van gronden ( Grunderwerbsteuer ). De verklaarde doelstelling van de regeling is de woningmarkt in de betrokken regio nieuw leven in te blazen omdat deze markt door overaanbod wordt gekenmerkt. Aangezien de regeling niet is toegesneden op achterstandszones met een hoog percentage sociale uitsluiting, vond de Commissie een belastingvrijstelling voor heel Berlijn onevenredig ruim - zodat de daaruit resulterende mededingingsdistorsie niet kon worden gerechtvaardigd op grond van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag. De delen van de regelingen die beperkt waren tot de andere nieuwe Duitse deelstaten (Brandenburg, Mecklenburg-Voor-Pommeren, Saksen, Saksen-Anhalt en Thüringen), waren eerder al door de Commissie goedgekeurd.

432. Het aanpakken van de verloedering van buurten en de sanering van achterstandswijken is in toenemende mate een politieke prioriteit in de EU. De Commissie heeft dan ook reeds steunregelingen goedgekeurd op basis van artikel 87, lid 3, onder c), in het kader van de EU-doelstellingen inzake economische en sociale cohesie met als doel de verschillen tussen verschillende regio's af te bouwen. De Commissie erkent dat zelfs de rijkste steden in de EU achterstandswijken hebben, wijken dus met sociale uitsluiting en waar de kwaliteit van infrastructuur, huisvesting en lokale voorzieningen tekortschiet. In deze zaak leerde het onderzoek van de Commissie echter dat de door Duitsland voorgestelde regeling niet in verhouding stond tot de te behalen doelstelling, aangezien de voordelen beschikbaar zouden zijn voor alle woningcorporaties met vastgoed in de arbeidsmarktregio Berlijn terwijl in feite slechts bepaalde wijken een nieuwe adem moeten krijgen.

433. In december 2004 besloot de Commissie geen bezwaar te maken tegen de delen van de regeling die beperkt waren tot de andere nieuwe Duitse deelstaten. De regeling werd goedgekeurd, rekening houdend met de specifieke handicaps van de nieuwe deelstaten, de beperkte omvang van de mededingingsdistorsie en de verwachte positieve effecten op de woningmarkt.

Aanpassing nationale regionale-steunkaarten in Finland  i en Griekenland  i

434. Finland en Griekenland hebben, overeenkomstig punt 5.6 van de richtsnoeren regionale steun, aanpassingen gemeld van de steunintensiteit voor een aantal regio's, waarbij zij aantoonden dat de sociaal-economische situatie voor deze regio's was verslechterd ten opzichte van vergelijkbare andere regio's.

435. De Commissie stemde voor Finland in met een verhoging van de steunintensiteit voor Vakka-Suomi (een steungebied ex artikel 87, lid 3, onder c)) van 16 tot 20% NSE i en voor Griekenland met een verhoging van de steunintensiteit in de regio's Drama en Kavala (twee steungebieden ex artikel 87, lid 3, onder a)), van 33,2 tot 50% NSE of van 45,5 tot 50% NSE, afhankelijk van het soort project. Deze aangepaste regionale-steunkaarten blijven van toepassing tot eind 2006, wanneer de regionale-steunkaarten voor alle lidstaten zullen worden herzien.

7. O&O-steun, innovatiesteun

Individuele O&O-steun voor BIAL (Portugal)  i

436. Op 5 juli besloot de Commissie geen bezwaar te maken tegen individuele O&O-steun voor Portela & Cª, SA (ook bekend als 'BIAL'), een Portugese farmaceutische onderneming.

437. De Portugese overheid verleende BIAL een subsidie van 45,2 miljoen EUR ten behoeve van een O&O-project voor de ontwikkeling van geneesmiddelen voor het centrale zenuwstelsel. Dit project loopt over vijf jaar (2004-2008) en test prototypes van geneesmiddelen op dieren en mensen. Het project omvat industrieel onderzoek en precommerciële ontwikkelingsactiviteiten in Portugal en in het buitenland.

438. De Commissie oordeelde onder meer dat de projectfasen en de in aanmerking komende kosten voldeden aan de criteria van het O&O-steunkader, dat de steunintensiteit de toepasselijke steunplafonds niet overschreed en dat de steun duidelijk een stimulerend effect had, vooral gelet op de grote risico's verbonden aan het ambitieuze programma.

O&O-steun voor de luchtvaartsector (Italië)  i

439. Na een klacht besloot de Commissie tot een onderzoek van 13 O&O-projecten in de Italiaanse luchtvaartsector die op basis van wet nr. 808/85 waren gefinancierd en in 1986 door de Commissie waren goedgekeurd. In oktober 2003 besloot de Commissie de procedure te openen tegen zes projecten. De twijfel betrof met name de betrokken onderzoekfases, de steunintensiteiten en het stimulerende effect van de steun.

440. Het onderzoek kon de twijfel in verband met de zes projecten niet wegnemen. Integendeel, er rees ernstige twijfel bij de toepassing van wet nr. 808/85, bijvoorbeeld wat betreft de precieze terugbetalingsvoorwaarden voor de hoofdsommen van de leningen. Deze voorwaarden zijn van groot belang voor de verenigbaarheid van de steunmaatregelen. Het bruto-subsidie-equivalent van een lening is immers groter wanneer in plaats van een loutere kwijtschelding van rente ook de hoofdsom niet moet worden terugbetaald. Dit bruto-subsidie-equivalent is van essentieel belang bij het vaststellen van de steunintensiteiten, die op hun beurt een doorslaggevende factor zijn om te bepalen of O&O-steun voldoet aan de voorwaarden van het O&O-steunkader i.

441. Voorts oordeelde de Commissie dat er ernstige vermoedens bestaan dat er nog andere, niet-aangemelde gevallen waren van aanzienlijke individuele steunverlening. Deze nieuwe twijfel reikt verder dan de op 1 oktober 2003 ingeleide procedure. Hij heeft immers betrekking op kwesties die in het kader van de procedure niet aan de orde kwamen, en is trouwens ook niet beperkt tot de zes zaken.

442. Op basis van dit alles besloot de Commissie op 22 juni de procedure van artikel 88, lid 2, uit te breiden, om ook rekening te kunnen houden met de twijfel over de voorwaarden voor de terugbetaling van de hoofdsom van de leningen en het mogelijke bestaan van andere gevallen van niet-aangemelde aanzienlijke individuele steunverlening, en om deze twijfel uit te breiden tot de volledige toepassing van wet nr. 808/85. Deze uitbreiding van de procedure blijft evenwel beperkt tot de civiele toepassingen van wet nr. 808/85.

Steun voor startende of technologisch gerichte KMO’s (Duitsland)  i

443. Op 3 mei gaf de Commissie toestemming voor een Duitse steunregeling van zo'n 120 miljoen EUR per jaar die bestemd is voor startende of technologisch gerichte kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's) die gebruikmaken van de diensten van technologiecentra, incubators en industriële centra. Het project geeft overheidssteun voor de oprichting of uitbouw van dergelijke centra, waarbij de ondernemingen die van de diensten van deze centra gebruikmaken indirect de begunstigden zijn.

444. In haar besluit van 18 februari 2004 tot inleiding van de formele onderzoekprocedure had de Commissie twijfel of de maatregel wel met de gemeenschappelijke markt verenigbaar was, omdat Duitsland onvoldoende informatie had verstrekt over de vraag of er op alle niveaus van de regeling sprake was van staatssteun, met name op het niveau van de eigenaren van de centra en de KMO's die van de diensten van deze centra gebruikmaken, en de vraag of alle steun wel werd doorgegeven aan deze KMO's. Tijdens de formele onderzoekprocedure paste Duitsland de oorspronkelijk aangemelde maatregel aan om ervoor te zorgen dat alle steun werd doorgegeven aan de ondernemingen die van de diensten van de centra gebruikmaken. Aangezien Duitsland zich ertoe verbonden heeft om alle voorwaarden van de de-minimisverordening i en de verordening KMO-steun i na te leven, was de Commissie van oordeel dat de steun geen gevaar inhield op verstoring van de mededinging op de gemeenschappelijke markt en dat hij dus verenigbaar was met artikel 87 van het EG-Verdrag. De goedgekeurde maatregel was gebaseerd op deel II, punt 7, van het gemeenschappelijk actieprogramma van de federale overheid en de deelstaten voor de verbetering van de regionale economische structuur en loopt tot 31 december 2006.

Investbx (Verenigd Koninkrijk)  i

445. Op 20 oktober begon de Commissie de formele onderzoekprocedure van artikel 88, lid 2, tegen het voornemen van het Verenigd Koninkrijk om 3,8 miljoen GBP (zo'n 4,38 miljoen EUR) uit te geven voor de oprichting van Investbx, een markt voor aandelenfinanciering van KMO's in de West Midlands. Investbx zou gaan functioneren als een tussenschakel die KMO's en investeerders samenbrengt om KMO's in staat te stellen makkelijker aandelenfinanciering te vinden. Het zou een praktisch forum oprichten waarop aandelen voor bedragen tussen 0,5 miljoen en 2 miljoen GBP (tussen 0,73 en 2,9 miljoen EUR) via een elektronisch platform kunnen worden verhandeld en/of uitgegeven ("eBay-aanpak"). Het bedrag van 3,8 miljoen GBP zou worden verstrekt door Advantage West Midlands (AWM), de regionale-ontwikkelingsautoriteit van de West Midlands. Deze middelen zijn uitsluitend bedoeld om Investbx op te richten en in bedrijf te houden. Er zouden geen middelen worden overgedragen aan KMO's of investeerders. Na vijf jaar zou AWM haar aandelen in Investbx van de hand doen of de onderneming sluiten.

446. Volgens het Verenigd Koninkrijk wordt met deze maatregel het marktfalen aangepakt dat het gevolg is van een gebrekkige informatiestroom aan zowel vraag- als aanbodzijde. Voor KMO's is het meestal problematisch adequate aandelenfinanciering te vinden, terwijl investeerders moeite hebben passende en betrouwbare informatie te vinden met het oog op een potentiële deelneming. Investbx is volgens het Verenigd Koninkrijk een geheel nieuwe maatregel die voorziet in een momenteel niet door de markt vervulde behoefte. Toch hebben de eigenaren van Ofex, een onafhankelijke Britse beurs voor de handel in KMO-aandelen, bij de Commissie geklaagd dat zij van deze maatregel te lijden zouden hebben. Volgens hen is Ofex al op dezelfde markt actief als die waar Investbx wil gaan opereren, en wil het daar ook groeien.

447. In haar besluit tot inleiding van de formele onderzoekprocedure oordeelde de Commissie dat de maatregel ten faveure van Investbx staatssteun vormde in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag, maar dat hij op het eerste gezicht de investeerders noch de KMO's die van Investbx' diensten gebruikmaken, ten gunste lijkt te komen. Toch gaf de Commissie aan dat zij een nader onderzoek wilde instellen naar de aanwezigheid van staatssteun op het niveau van de investeerders en de bedrijven waarin wordt geïnvesteerd.

448. Wat de verenigbaarheid van het steunvoornemen betreft, had de Commissie twijfel of de maatregel wel in overeenstemming met artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag was. Zij kondigde aan nader te zullen onderzoeken of de maatregel wel een specifiek marktfalen aanpakt, of het steuninstrument adequaat is voor het geconstateerde marktfalen en of de concurrentievervalsing en het effect op het handelsverkeer dermate beperkt zijn dat verzekerd kan worden dat de steunmaatregel al met al niet in strijd is met het gemeenschappelijk Europees belang.

Enterprise Capital Funds (Verenigd Koninkrijk)  i

449. Op 3 mei keurde de Commissie op basis van de staatssteunregels een regeling goed ter bevordering van de oprichting van risicokapitaalfondsen voor KMO's in het Verenigd Koninkrijk. Doel van de regeling is het bedrag aan risicokapitaalinvesteringen in KMO's te verhogen. Erkende Enterprise Capital Funds (ECF's) zullen particuliere en publieke gelden bundelen om deze daarna in KMO's te investeren. De overheidsmiddelen worden uitsluitend gebruikt om particuliere middelen aan te trekken en moeten door de ECF's met rente en winstdeling worden terugbetaald.

450. Het Verenigd Koninkrijk stelt investeringstranches tussen 250 000 GBP (357 000 EUR) en 2 miljoen GBP (2,9 miljoen EUR) voor. Deze tranches liggen hoger dan de maximum investeringstranche vastgesteld in de mededeling staatssteun en risicokapitaal i. In dat geval moet de lidstaat volgens die mededeling aantonen dat er sprake is van marktfalen.

451. In mei 2004 leidde de Commissie de formele onderzoekprocedure van artikel 88, lid 2, in om belanghebbenden de gelegenheid te bieden opmerkingen te maken over de reële omvang van het gebrek aan aandelenkapitaal. De Commissie ontving opmerkingen van twintig belanghebbenden, waaruit blijkt dat er veel belangstelling is voor deze kwestie. Alle ontvangen opmerkingen waren positief en spraken zich uit ten gunste van de Britse maatregel. De algemene opinie was dat er een equity gap van minstens 3 miljoen EUR is. Door de betrekkelijk hoge transactiekosten zijn particuliere risicokapitaalondernemingen niet geïnteresseerd om 'kleine' bedragen aan risicokapitaal te verstrekken en richten zij zich op steeds grotere transactievolumes, met als gevolg een kloof voor de financiering van kleine tot middelgrote transactievolumes, waardoor het opstarten van ondernemingen, de groei en het scheppen van banen worden vertraagd. Deze tendens blijkt niet alleen uit het optreden van particuliere risicokapitaalverschaffers die op dezelfde markt actief zijn, maar ook uit academisch onderzoek en de situatie in andere lidstaten. Het toenemende gebrek aan aandelenkapitaal kan dus als een Europees fenomeen worden beschouwd.

452. Omdat alle overige voorwaarden van de mededeling risicokapitaal en staatssteun waren vervuld, heeft de Commissie de formele onderzoekprocedure met een positieve eindbeschikking afgesloten, waarbij zij de Enterprise Capital Funds op grond van artikel 87, lid 3, onder c), verenigbaar verklaarde met de gemeenschappelijke markt.

Steun voor innoverende startersbedrijven: het Invention and Innovation Programme (Verenigd Koninkrijk)  i

453. Op 20 oktober gaf de Commissie op grond van de EU-staatssteunregels groen licht voor een risicokapitaalfonds van 35,3 miljoen EUR dat innoverende startersbedrijven in het MKB in het Verenigd Koninkrijk wil steunen. Een risicokapitaalfonds wordt opgericht door het UK NESTA (National Endowment for Science, Technology and the Arts) Invention and Innovation Programme om aandelenkapitaal en hybride kapitaalinstrumenten ter beschikking te stellen van innoverende micro- en kleine ondernemingen en deze zo te helpen bij hun gebrekkige mogelijkheden om aan financiering te komen. Deze equity gap ontstaat omdat KMO's vaak nog maar in de experimentele ontwerp t -fase zitten en particuliere investeerders huiverachtig staan tegenover investeringen in de fase van de initiële investeringen.

454. Bij investeringen verloopt de financiering in twee fasen. In een eerste fase kunnen in deze regeling initiële investeringen tot 217 000 EUR plaatsvinden zonder deelneming van de particuliere sector, mits zij winstgericht zijn. In de tweede fase nemen de particuliere investeerders op voet van gelijkheid deel aan alle vervolginvesteringen. Dit initiatief wil KMO's aantrekkelijker maken voor business angels en andere early stage -kapitaalverschaffers en hun meer mogelijkheden geven om particuliere middelen aan te trekken, zodat de steun van de overheid beperkt blijft.

455. Bij haar beoordeling kwam de Commissie tot de bevinding dat de maatregel een gebrek aan aandelenkapitaal voor KMO's in hun oprichtings- en andere early stage -fasen helpt te overwinnen. De eventuele ongunstige effecten op het handelsverkeer en de mededinging blijven erg beperkt en zijn evenredig met en noodzakelijk voor het behalen van de doelstelling van de regeling. Omdat de regeling aan alle overige voorwaarden van mededeling staatssteun en risicokapitaal voldoet, kon de Commissie de regeling verenigbaar verklaren met artikel 87, lid 3, onder c).

8. Milieusteun en steun voor energiebesparing

Demonstratieregeling golf- en getijde-energie (Verenigd Koninkrijk)  i

456. Op 20 oktober gaf de Commissie toestemming voor een Britse regeling van 58,8 miljoen EUR voor demonstratiecentrales voor golf- en getijde-energie. Om een aanvaardbaar rendement te halen, vergen dit soort projecten betrekkelijk hoge investeringssteun en hoge exploitatiesteun. De exploitatiesteun voldoet aan de regels van het milieusteunkader i. De steunintensiteit voor de investeringssteun voldoet, strikt genomen, weliswaar niet aan de desbetreffende bepaling van het milieusteunkader, maar de Commissie nam in aanmerking dat, wanneer de investeringssteun in de vorm van extra exploitatiesteun was toegekend, wel aan de regels zou zijn voldaan. Uit economisch oogpunt geeft de maatregel een minimale prikkel zonder dat de ontwerpers van installaties een overcompensatie krijgen. Ook zorgt de verdeling tussen investerings- en exploitatiesteun niet voor een buitensporige verstoring van de elektriciteitsmarkt. Bovendien zullen de resultaten van het programma breed worden verspreid. Daarom kon de steun toch rechtstreeks op grond van artikel 87, lid 3, onder c), verenigbaar worden verklaard.

Exploitatiesteun voor de verwerking van gevaarlijk afval (Nederland)  i

457. Op 22 juni gaf de Commissie toestemming voor 47,3 miljoen EUR exploitatiesteun aan het Rotterdamse AVR voor de verwerking van gevaarlijk afval in de periode 2002-2005. De steun was een compensatie voor een dienst van algemeen economisch belang: het correct verwijderen van gevaarlijk Nederlands afval. Dankzij de steun was er nationaal voldoende capaciteit, wat in de lijn ligt van de doelstellingen van de EU-regelgeving inzake afval. Door een terugval van het volume aangeboden afval, waren de kosten voor de overheid fors gestegen. Daarom besloot de Nederlandse overheid de steunregeling stop te zetten en de installaties te sluiten. Een aanzienlijk deel van de goedgekeurde steun was in feite toe te schrijven aan de extra kosten als gevolg van de vervroegde sluiting van de installaties. Daarentegen bleek de 2,4 miljoen EUR steun voor de acquisitiekosten van het gevaarlijk afval onverenigbaar. Dergelijke acquisitie zou alleen de verwijdering van afval stimuleren - ten koste van de nuttige toepassing ervan. Bovendien kreeg AVR zo ook een oneerlijk voordeel ten opzichte van haar concurrenten. Deze steun is inmiddels van de begunstigde teruggevorderd.

Steun voor drie chloorproducenten (Italië)  i

458. Op 16 maart en 26 juni gaf de Commissie toestemming voor milieusteun aan drie Italiaanse chloorproducenten. Solvay Rosignano, Altair Chimica en Tessenderlo, wilden investeringen steunen die in hun fabrieken een eind moeten maken aan de chloorproductie via kwikelectrolyse en deze vervangen door productie via membraantechnologie (waarvoor geen kwik nodig is). De 13,5 miljoen EUR steun voor Solvay Rosignano betreft een investering van 48 miljoen EUR, Altair Chimica ontvangt zo'n 5 miljoen EUR steun voor een geplande investering van 13,5 miljoen EUR, en Tessenderlo 5,7 miljoen EUR steun voor 19 miljoen EUR investeringen. Dit stemt telkens overeen met 30% van de subsidiabele investeringskosten en, in het geval van Altair, een verhoging met 10% omdat het een middelgrote onderneming betreft. De Commissie oordeelde dat de maatregelen aansluiten bij de Lissabondoelstelling van een duurzame economie waarbij milieukosten in de toekomst worden vermeden. Bovendien lagen de maatregelen ook volledig in lijn met het milieusteunkader en de voor januari geplande EU-strategie om kwikvervuiling terug te dringen.

Volvo (Zweden)  i

459. Op 1 juni gaf de Commissie toestemming voor 85 miljoen SEK (9 miljoen EUR) milieusteun ten behoeve van Volvo Lastvagnar AB. Na de bouw van een nieuwe coating- en spuitinstallatie had Volvo 245 miljoen SEK (26 miljoen EUR) extra geïnvesteerd om verder te gaan dan de EU-normen inzake geluidsemissie en de emissie van vluchtige organische stoffen. De Commissie kwam tot de bevinding dat de steun die 35% vertegenwoordigde van deze additionele milieu-investering, verenigbaar was met de gemeenschappelijke markt omdat deze voor de onderneming een prikkel was om de vervuiling te beperken en bij te dragen tot de EU-doelstelling van een houdbare productie.

Productie aluminiumoxide (Frankrijk, Ierland en Italië)  i

460. Op 7 december sloot de Commissie de formele onderzoekprocedure af in verband met steun die was toegekend in de vorm van een volledige accijnsvrijstelling voor drie ondernemingen in Frankrijk, Ierland en Italië die bij de productie van aluminiumoxide minerale oliën als brandstof gebruiken. Volgens de bepalingen van het milieusteunkader wat betreft exploitatiesteun is een gedeeltelijke vrijstelling van dit soort accijnzen mogelijk, maar wanneer de vrijstelling een communautaire heffing betreft, moeten de begunstigde ondernemingen minstens het geharmoniseerde communautaire minimumtarief betalen om hen zo aan te aansporen inspanningen te leveren voor de verbetering van de milieubescherming. Wat dus de periode tot 31 december 2003 betreft, kwam de Commissie tot de bevinding dat de vrijstelling tot een bedrag van 13 EUR per 1 000 kg i onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt. De Commissie gelastte de betrokken lidstaten alleen de onverenigbare steun terug te vorderen die was ontvangen tussen 3 februari 2002 (datum van de bekendmaking van het besluit tot inleiding van de formele onderzoekprocedure) en 31 december 2003, om zodoende het beginsel van het gewettigd vertrouwen te respecteren.

461. Sinds de inwerkingtreding van Richtlijn 2003/96/EG van de Raad[278] (1 januari 2004) was er geen minimumaccijnstarief meer van toepassing op energieproducten die voor elektrolytische en metallurgische procédés (waaronder de aluminiumoxideproductie) worden gebruikt. In die omstandigheden moeten de begunstigde ondernemingen, volgens diezelfde regels inzake milieusteun, minstens een aanmerkelijk deel van de nationale heffing betalen. De Commissie betwijfelde dat de complete accijnsvrijstelling wel volledig verenigbaar was met de gemeenschappelijke markt en breidde haar onderzoek op dit punt uit tot de periode vanaf januari 2004.

Kortingen CO 2 -belasting (Slovenië)  i

462. Op 23 november sloot de Commissie de onderzoekprocedure af en keurde zij, op basis van de staatssteunregels, een Sloveense regeling goed waarbij kortingen op de CO2-belasting worden toegekend aan: ondernemingen die warmtekrachtkoppelingsinstallaties exploiteren; niet-energie-intensieve ondernemingen die deelnemen aan de EU-regeling voor de handel in emissierechten, en ondernemingen die vrijwillige milieuovereenkomsten sluiten.

463. De Sloveense wetgeving inzake CO2-belastingen is in overeenstemming gebracht met het milieusteunkader i en de richtlijn energiebelasting i. Met deze maatregel kunnen de begunstigde ondernemingen zich, dankzij een jaarlijks afnemende belastingkorting, gemakkelijker aanpassen aan de nationale milieubelasting. De regeling loopt af in 2009 en vanaf 2010 worden geen kortingen meer toegekend.

464. De belasting voor de ondernemingen die deelnemen aan EU-regeling voor de handel in emissierechten, blijft boven de op EU-niveau geharmoniseerde minimumpercentages.

Exploitatiesteun voor biobrandstof

465. In 2005 gaf de Commissie toestemming voor steunregelingen voor biobrandstof – meestal accijnsverlagingen – die waren aangemeld door Oostenrijk i, de Tsjechische Republiek i, Estland i, Hongarije i, Italië[286], Ierland i, Litouwen i, Zweden i en België[290].

9. Steun voor opleiding, werkgelegenheid en KMO's

466. Begin 2001 werden groepsvrijstellingsverordeningen voor steun ten behoeve van KMO's, opleiding en werkgelegenheid i ingevoerd. De verordeningen bepalen dat bepaalde staatssteunmaatregelen verenigbaar zijn met het Verdrag, voorzover zij bepaalde voorwaarden vervullen en stellen deze steunmaatregelen vrij van voorafgaande aanmelding en goedkeuring door de Commissie. Alleen al in 2005 waren er 197 maatregelen waarvoor informatiefiches i door de Lidstaten werden ingediend in het kader van de groepsvrijstellingsverordening voor KMO-steun, 70 voor opleidingssteun en 26 voor werkgelegenheidssteun. Occasioneel vereist een aangemelde of onrechtmatige steunmaatregel een diepgaander onderzoek van de Commissie.

Hervorming van het Italiaanse beroepsopleidingssysteem (Italië)  i

467. Na een klacht in 2002 dat de regio Piemonte onrechtmatige staatssteun toekende aan opleidingsinstituten, bleek dat de regeling in feite voor het hele Italiaanse beroepsopleidingssysteem gold, aangezien de belangrijkste rechtsgrondslag een nationale wet is. In haar besluit tot inleiding van de procedure besloot de Commissie haar onderzoek dan ook uit te breiden tot de nationale regeling.

468. Doel van de maatregel was de begunstigden ervan te helpen bepaalde kwaliteitseisen te halen in verband met de lopende hervorming van het Italiaanse opleidingssysteem. Dit gebeurde via subsidies om diverse soorten kosten te vergoeden die waren gemaakt door de begunstigden, die zowel publieke als private organisaties konden zijn, al dan niet met winstoogmerk. Daarnaast was het ook zo dat deze organisaties actief waren in de beroepsopleiding zowel in het kader van het Italiaanse nationale onderwijsstelsel (institutionele sociale opleiding voor particulieren) als op de open markt (opleidingen voor ondernemingen en hun werknemers). De eerste activiteit werd, mede op basis van de desbetreffende rechtspraak van de EU-rechter, niet beschouwd als een economische activiteit. Bovendien kregen de begunstigde organisaties een verplichting opgelegd een gescheiden boekhouding te voeren, waardoor per activiteit een onderscheid kon worden gemaakt tussen kosten en daarmee verband houdende steun.

469. In haar eindbeschikking van 28 februari concludeerde de Commissie dan ook dat een groot deel van de bewuste activiteiten geen economische activiteiten waren, waardoor ook de vergoedingen voor die activiteiten geacht werden geen staatssteun te vormen. Daarentegen werden de overheidsmiddelen in verband met de economische activiteiten wel als staatssteun beschouwd. De Commissie oordeelde dat een deel van de steun verenigbaar was in het kader van de groepsvrijstellingsverordeningen voor opleidings- en werkgelegenheidssteun. De rest van de steun achtte zij onverenigbaar en daarom gelastte zij de terugvordering ervan.

Ford Genk (België)  i

470. Op 22 juni meldde de Belgische overheid een voornemen om opleidingssteun te verlenen aan Ford-Werke GmbH (een deel van Ford Motor Company) voor de fabriek in Genk. Het betreft 12,28 miljoen EUR ad-hocsteun van de Vlaamse Gemeenschap om gedurende drie jaar (2004-2006) in aanmerking komende kosten te dekken. De totale in aanmerking komende kosten van het opleidingsproject (met specifieke en algemene opleiding) belopen 33,84 miljoen EUR. De Commissie opende de formele onderzoekprocedure omdat zij ernstige twijfel had dat de geplande steun voldoet aan de groepsvrijstellingsverordening opleidingssteun. Deze twijfel betreft zowel de vraag of bepaalde kosten voor steun in aanmerking komen (met name wat betreft het stimulerende effect van de steun) als de indeling van de kosten ("algemene" dan wel 'specifieke opleiding').

Vermindering IRAP-belasting (Italië)  i

471. Op 7 december gaf de Commissie toestemming voor fiscale stimuli die Italië in het kader van het besluit over het concurrentievermogen ( decreto-legge nr. 80 van 14 maart 2005) aan ondernemingen verleende. De regeling verleent kortingen op de Italiaanse belasting op regionale productieactiviteiten (IRAP) en zou het scheppen van banen, met name in Zuid-Italië, moeten bevorderen. Aan begrotingsmiddelen (gederfde inkomsten) gaat het om 846 miljoen EUR.

472. De maatregel wil het scheppen van banen aanmoedigen door de loonkosten voor ondernemingen te verminderen – via jaarlijkse kortingen op de IRAP-belastinggrondslag voor elke nieuw geschapen baan. Onderneming in steungebieden kunnen hogere kortingen krijgen. Om de netto-banencreatie te berekenen neemt de regeling enkel contracten van onbepaalde duur in aanmerking; zo is beter gegarandeerd dat de nieuw geschapen banen stabiel zijn en voor redelijk lange tijd behouden blijven.

473. Een zaak in verband met de IRAP is momenteel aanhangig bij het Hof van Justitie dat zich moet uitspreken over een prejudiciële vraag of een belasting zoals de IRAP verenigbaar is met het EU-verbod op nationale omzetbelastingen niet zijnde BTW. Dit belet echter niet dat de Commissie zich in deze zaak uitspreekt over de vraag in hoeverre Italië de IRAP mag toepassen. Bij deze maatregel is sprake van de geleidelijke afschaffing van de belasting, waarbij voorrang gaat naar het uitsluiten van de loonkosten van de belastbare grondslag, zodat de goedkeuring ervan niet ten koste gaat van de huidige situatie.

474. Daarom oordeelde de Commissie ook dat, voorzover Italië de IRAP mag toepassen, de maatregel voldoet aan alle voorwaarden van Verordening (EG) nr. 2204/2002 betreffende de toepassing van de staatssteunregels op werkgelegenheidssteun. De maatregel moet dus als verenigbaar met deze staatssteunregels worden aangemerkt omdat hij het scheppen van banen aanmoedigt, met name in steungebieden (de Mezzogiorno) waar de werkloosheid nog erg hoog ligt in vergelijking met andere delen van Italië.

10. Fiscale steun

Vrijgestelde ondernemingen in Gibraltar (Verenigd Koninkrijk)  i

475. Op 19 januari stelde de Commissie het Verenigd Koninkrijk dienstige maatregelen voor met het oog op de geleidelijke afbouw van de wetgeving inzake de vrijgestelde ondernemingen ( exempt companies ) in Gibraltar. Nadat deze dienstige maatregelen op 18 februari formeel door het Verenigd Koninkrijk waren geaccepteerd, kregen zij een juridisch bindend karakter. In het kader van deze regeling hoeft een vrijgestelde onderneming geen inkomstenbelasting te betalen over haar winst, doch enkel een jaarlijkse vaste belasting van tussen 225 en 300 GBP (zo'n 350 tot 500 EUR). Gibraltarezen of ingezetenen van Gibraltar mogen geen aandelen hebben in een dergelijke onderneming en evenmin mogen zij handel drijven of zaken doen in Gibraltar.

476. De regeling vormde staatssteun omdat met de vrijstelling van winstbelasting een voordeel werd verleend aan de vrijgestelde ondernemingen - ten opzichte van ondernemingen die het gewone tarief van 35% Gibraltarese vennootschapsbelasting moeten betalen. Bovendien was die regeling beperkt tot ondernemingen die uitsluitend in het buitenland actief zijn (offshoreactiviteiten), waardoor het handelsverkeer en de mededinging tussen lidstaten werd verstoord. Omdat de regeling dateerde van vóór de toetreding van het Verenigd Koninkrijk tot de EU, werd zij als bestaande steun beschouwd. In dat geval dient de Commissie een samenwerkingsprocedure met de lidstaat te volgen en kan zij geen terugvordering gelasten.

477. Met de maatregelen die de Commissie voorstelde, wordt de regeling tegen eind 2010 afgebouwd en worden aan ondernemingen die nu van de regeling profiteren, strikte beperkingen opgelegd wanneer zij van eigenaar of activiteiten veranderen. Dit was de eerste maal dat de Commissie dergelijke termijnen oplegde in een staatssteunzaak. Nieuwkomers kunnen alleen voor een korte overgangsperiode van maximaal achttien maanden tot de regeling worden toegelaten. Bovendien lopen de voordelen voor nieuwkomers af in december 2007 (tegenover december 2010 voor de bestaande begunstigden). De overgangsperiode van vijf jaar voor ondernemingen die nu al deze bestaande fiscale steun genieten, ligt in de lijn van de beschikkingspraktijk van de Commissie in vergelijkbare zaken i.

Belastingvrij reservefonds (Griekenland)  i

478. Op 20 oktober opende de Commissie een formeel onderzoek en deed zij tegelijk voor het eerst ook een bevel tot schorsing uitgaan ten aanzien van een Griekse regeling voor belastingvrije reserves. Ondernemingen in diverse sectoren (waaronder textiel, basismetalen, automobielproductie, energieopwekking, mijnbouw, intensieve landbouw en visserij, grote internationale handelsmaatschappijen en bepaalde toeristische ondernemingen) kunnen hun belastinggrondslag met tot 35% van hun winst verlagen. Het fonds werd opgericht voor het financieren van investeringen en andere projecten zoals onder meer uitbreiding en modernisering van fabrieken en gebouwen, aanschaf van nieuwe uitrusting of voertuigen, milieu-investeringen, leasingkosten, studies, opleiding, octrooiregistratie en herstructureringsplannen.

479. Deze maatregel vormt staatssteun omdat de ondernemingen in de betrokken sectoren die in het grensoverschrijdende handelsverkeer actief zijn, worden vrijgesteld van vennootschapsbelasting. Bovendien oordeelde de Commissie op basis van een eerste onderzoek dat de regeling niet voldoet aan de verenigbaarheidsvoorwaarden die in de desbetreffende staatssteunregels zijn vastgesteld.

480. Deze maatregel is onrechtmatig omdat hij nooit bij de Commissie is gemeld. Aangezien hij een onderdeel van het Griekse belastingsstelsel is, was hij rechtstreeks van toepassing; daarom konden duizenden ondernemingen het voordeel rechtstreeks bij de fiscus opeisen. Om onmiddellijk een eind aan te maken aan deze maatregel en om te beletten dat de verstoring van de mededinging nog uitbreidt, beval de Commissie Griekenland de steunverlening onmiddellijk op te schorten, in afwachting van een definitief besluit.

Belastingkortingen voor investeringsinstrumenten gespecialiseerd in small-caps (Italië)  i

481. Op 6 september eiste de Commissie in een negatieve beschikking de terugvordering van steun in het kader van een Italiaanse belastingsregeling waarbij de vervangende belasting op vermogenswinsten van collectieve beleggingsfondsen van het open-end-type die zijn gespecialiseerd in aandelen van op gereglementeerde EU-markten genoteerde vennootschappen met een kleine of middelgrote beurswaarde (small- en mid-caps), werd verlaagd van 12,5 tot 5%. De beleggingsinstellingen die de belastingkorting krijgen, konden de vorm aannemen van beleggingsfonds in de vorm van een vennootschap (bv. een SICAV) of van een bij overeenkomst opgericht beleggingsfonds zonder rechtspersoonlijkheid. Deze tweede groep instellingen wordt beheerd door financiële intermediairs die ondernemingen zijn in de zin van het mededingingsrecht. De betrokken small-caps zijn ondernemingen die worden genoteerd aan gereguleerde beurzen in de EU en een beurswaarde van minder dan 800 miljoen EUR hebben.

482. De regeling staat formeel misschien wel open voor alle gespecialiseerde instrumenten, maar bleek toch een indirecte subsidie te zijn ten voordele van: i) financiële intermediairs die in aandelen in beursgenoteerde small- en mid-caps gespecialiseerde beleggingsinstellingen opzetten, en met name de beheermaatschappijen daarvan, en ii) de small-caps zelf die tegen gunstigere voorwaarden toegang tot kapitaal krijgen dan ondernemingen over het algemeen. Voorts kwam de Commissie tot de bevinding dat de steun onverenigbaar was met de gemeenschappelijke markt omdat deze niet was toegesneden op doelstellingen als ontwikkeling of het scheppen van banen. De steun werd ten uitvoer gelegd zonder de voorafgaande toestemming van de Commissie en de Commissie gelastte de terugvordering van de belastingkortingen die de financiële intermediairs hadden ontvangen. Deze beschikking is interessant omdat zij duidelijk maakt dat: i) een belastingkorting waarbij bepaalde financiële producten worden begunstigd, indirecte steun kan zijn voor de ondernemingen die de beleggingen bevorderen en ontvangen, en ii) financiële intermediairs de belastingkorting moeten terugbetalen nu het om steun blijkt te gaan.

Belastingkorting voor recent aan de beurs genoteerde ondernemingen (Italië)  i

483. Op 16 maart oordeelde de Commissie dat een Italiaanse regeling waarbij in 2004 de nominale en daadwerkelijke belastingtarieven voor aan een gereglementeerde EU-beurs genoteerde ondernemingen werden verlaagd, met de gemeenschappelijke markt onverenigbare steun was. Italië voerde deze bijzondere belastingregeling in met de begrotingswet van 2004 om zo ondernemingen aan te moedigen een beursnotering aan te vragen. Dankzij deze regeling konden dit soort ondernemingen de noteringskosten in mindering brengen op hun belastbare grondslag (bovenop de gewone belastingvermindering) en kregen zij gedurende drie jaar een vermindering van de vennootschapsbelasting tot 13%.

484. Deze beschikking is interessant omdat zij het begrip 'selectiviteit' van maatregelen in de vennootschapsbelasting duidelijk maakt. De Commissie kwam tot de bevinding dat de regeling weliswaar formeel openstond voor alle aan een EU-beurs genoteerde ondernemingen, maar dat de steun als staatssteun diende te worden beschouwd omdat hij alleen werd toegekend aan de ondernemingen die een beursnotering konden krijgen binnen de in de Italiaanse wetgeving voorziene krappe termijn. De Commissie constateerde dat de steun resulteerde in de gedeeltelijke vrijstelling van de inkomsten die de begunstigde ondernemingen verworven in een periode van drie jaar na de beursnotering; deze fiscale steun stond niet in verhouding tot de doelstelling om ondernemingen ertoe aan te zetten naar de beurs te gaan. Het feit dat een substantiële belastingkorting alleen beschikbaar was voor ondernemingen die in 2004 aan de beurs werden genoteerd, had tot gevolg dat een aantal van de sterkst groeiende ondernemingen in Italië werden bevoordeeld, wat de interstatelijke handel en mededinging ongunstig kon beïnvloeden. Tot slot was het volgens de Commissie ook zo dat, aangezien de steun niet was betaald voor investeringen die in het kader van de staatssteunregels subsidiabel waren, deze steun onverenigbaar was met de gemeenschappelijke markt. Omdat de steun ten uitvoer was gelegd zonder voorafgaande toestemming van de Commissie, eiste zij in de eindbeschikking de terugvordering van de toegekende belastingkortingen.

Vrijgestelde 'holdings 1929' (Luxemburg)  i

485. Op 20 oktober stelde de Commissie dienstige maatregelen voor in verband met de Luxemburgse wetgeving inzake 'vrijgestelde holdings 1929'. Volgens deze wetgeving zijn holdingmaatschappijen die in Luxemburg als dergelijke bijzondere vrijgestelde holdings zijn geregistreerd, vrijgesteld van Luxemburgse bedrijfsbelastingen op dividenden, rente, royalty's en andere inkomsten, mits zij binnen het multinationale concern waartoe zij behoren, alleen bepaalde activiteiten uitoefenen zoals financiering, licentiëring, management en coördinatiediensten. Het onderzoek van de Commissie werd versneld toen deze bijzondere regeling in 2003 werd opgenomen in de lijst schadelijke belastingmaatregelen die de Gedragscode inzake de belastingregeling voor ondernemingen van de Raad schenden. Het onderzoek vond plaats volgens de samenwerkingsprocedure die van toepassing is op maatregelen die van kracht waren vóór de inwerkingtreding van het EG-Verdrag.

486. De Commissie oordeelde dat de belastingvrijstellingen staatssteun vormden die onverenigbaar was met de gemeenschappelijke markt. Deze vrijstelling bleken namelijk alleen holdingmaatschappijen die bepaalde, geselecteerde activiteiten uitoefenen, te begunstigen en kunnen de mededinging grondig verstoren, omdat de financiële diensten die de vrijgestelde holdings meestal leveren, plaatsvinden op internationale markten waar er scherpe concurrentie is. De Commissie vond dat de belastingvoordelen exploitatiesteun waren, omdat zij de begunstigde ondernemingen bevrijdden van de heffingen die over het algemeen aan ondernemingen in Luxemburg worden opgelegd, zonder dat daarmee werd bijgedragen tot economische ontwikkeling of het scheppen van banen. Bij het afsluiten van de samenwerkingsprocedure verzocht de Commissie Luxemburg de vrijstellingen in te trekken. Aangezien het bestaande steun betrof, kon de Commissie alleen aanpassingen voor de toekomst vragen, doch niet met terugwerkende kracht.

Belastingvoordelen voor Italiaanse profclubs ("Decreto Salva Calcio")  i

487. In november 2003 begon de Commissie een formeel onderzoek naar wetgeving (het 'decreto Salva Calcio') die Italië had goedgekeurd en waarbij de boekhoudkundige regels voor profclubs werden aangepast en deze clubs bepaalde belastingvoordelen kregen. Gezien de bezwaren van de Commissie stemde de Italiaanse overheid ermee in de maatregelen zodanig aan te passen dat zij fiscaal geen enkele impact hadden. De aanpassingen werden doorgevoerd bij wet nr. 62/2005 van 18 april 2005. Daardoor kon de Commissie op 22 juni besluiten dat de aangepaste maatregelen geen staatssteun meer vormden. Deze zaak maakt duidelijk dat, ondanks de positieve opstelling van de Commissie tegenover de bevordering van sport, profclubs economisch actief zijn en, net als iedere andere onderneming, de gewone staatssteunregels moeten volgen.

Belastingvrijstelling voor verzekeringen niet zijnde ziektekostenverzekeringen van ziekenfondsen en onderlinge verzekeringsmaatschappijen (Frankrijk)  i

488. Op 2 maart stelde de Commissie Frankrijk voor om per 1 januari 2006 ziekenfondsen en onderlinge verzekeringsmaatschappijen in het geval van verzekeringen tegen andere dan gezondheidsrisico's niet langer vrij te stellen van de belasting op verzekeringscontracten.

489. In Frankrijk waren verzekeringscontracten van onderlinge verzekeringsmaatschappijen die onder de wet betreffende ziekenfondsen en onderlinge verzekeringsmaatschappijen vielen, vrijgesteld van de belasting op verzekeringscontracten. Volgens de Commissie was deze vrijstelling staatssteun omdat daarmee aan ziekenfondsen en onderlinge verzekeringsmaatschappijen een voordeel werd verleend dat andere, concurrerende (Franse en buitenlandse) verzekeraars niet krijgen.

490. Frankrijk heeft ingestemd met de door de Commissie voorgestelde dienstige maatregelen. Daarmee is op dit punt een eind gekomen aan de concurrentieverstoring tussen ziekenfondsen en onderlinge verzekeringsmaatschappijen en verzekeringsmaatschappijen. De aanbeveling van de Commissie en de tenuitvoerlegging daarvan door Frankrijk sluit aan bij de maatregel van 13 november 2001 i, toen de Commissie Frankrijk opriep een eind te maken aan de vrijstelling voor ziekenfondsen en onderlinge verzekeringsmaatschappijen van de belasting op verzekeringscontracten voor gezondheidsrisico's. Na dat voorstel had Frankrijk de specifieke vrijstelling voor ziekenfondsen en onderlinge verzekeringsmaatschappijen vervangen door een vrijstelling voor zgn. 'solidaire' verzekeringscontracten tegen gezondheidsrisico's (contracten die worden gesloten zonder voorafgaand medisch onderzoek, ongeacht de status van de instantie die dekking verleent). Deze maatregel was op 2 juni 2004 door de Commissie verenigbaar verklaard met de staatssteunregels i.

Belastingkortingen voor de overname van noodlijdende industriële ondernemingen (Frankrijk)  i

491. Op 1 juni gaf de Commissie toestemming voor een nieuwe Franse regeling van belastingkortingen voor de overname van noodlijdende ondernemingen. De steun wordt toegekend in de vorm van kortingen op de vennootschapsbelasting, de bedrijfsbelasting ( taxe professionnelle ) en de onroerendgoedbelasting ( taxe foncière ) i. Het steunbedrag varieert naar gelang het aantal geschapen banen en de regio waar de overname plaatsvindt. In regio's met de grootste achterstand is de steun beschikbaar voor alle ondernemingen; elders is hij beperkt tot KMO's.

492. De Commissie oordeelde dat de regeling verenigbaar was met de richtsnoeren regionale steun i en de verordening KMO-steun i. Zij eiste ook dat de geschapen banen minstens vijf jaar in stand worden gehouden.

493. Deze regeling vervangt een eerdere regeling waarbij er voor steun ten behoeve van de overname van industriële ondernemingen geen plafond gold, en er geen verband was met banencreatie. Die regeling werd onverenigbaar verklaard met de EU-regels inzake staatssteun i.

11. Steun ter compensatie van door natuurrampen veroorzaakte schade

Overstromingen van de zomer 2005 (Duitsland en Oostenrijk)  i

494. In augustus werden Duitsland en Oostenrijk getroffen door overstromingen van nooit geziene omvang. In sommige regio's heeft de lokale overheid waterstanden gemeten die zich soms zelfs de laatste 300 jaar niet hadden voorgedaan. Deze overstromingen veroorzaakten aanzienlijke schade aan publieke infrastructuur, bij huishoudens en ondernemingen in de getroffen regio's. Om de schade die ondernemingen door deze overstromingen hadden geleden, ten dele te compenseren, hebben de Oostenrijkse en Duitse overheid diverse steunregelingen uitgewerkt die zij bij de Commissie hebben gemeld.

495. De Commissie besloot voor alle aangemelde maatregelen geen bezwaar te maken en toestemming te geven voor de steun op basis van artikel 87, lid 2, onder b). Bij haar beoordeling baseerde de Commissie zich op een aantal 'leidbeginselen'. Om te vermijden dat een onderneming er dankzij de compensatie beter zou voorstaan dan vóór de overstromingen, diende overcompensatie strikt te worden uitgesloten. Dit betekende dat alleen materiële schade die rechtstreeks het gevolg was van de natuurramp, in aanmerking kwam en dat in geen van deze gevallen de compensatie meer dan 100% mocht belopen. Om na te gaan of overcompensatie daadwerkelijk werd uitgesloten, moest een centraal geïnstitutionaliseerd monitoringmechanisme worden opgezet om te bepalen in hoeverre schade door de verzekering kon worden gedekt en om te garanderen dat het steunplafond niet werd overschreden. In alle gevallen was het begrip 'schade' gebaseerd op herfinancieringskosten en/of vervangingswaarde. Verliezen en winstderving door tijdelijke onderbreking van het productieproces, verlies van orders, klanten of markten konden niet in aanmerking komen.

12. Overig: gezondheidszorg, postdiensten, landsverdediging

Hervorming van het Nederlandse ziektekostenverzekeringsstelsel  i

496. Op 3 mei gaf de Commissie toestemming voor 15 miljard EUR overheidssteun voor een ingrijpende hervorming van het Nederlandse ziektekostenverzekeringsstelsel. Doel van de hervorming is toegang voor alle burgers te garanderen en daarbij de doelmatigheid en betaalbaarheid van de zorgverstrekking te stimuleren. Daartoe zette de overheid een risicovereveningssysteem tussen zorgverzekeraars op en steunde zij de hervorming van het systeem door bepaalde zorgverzekeraars startkapitaal te verlenen.

497. Met de nieuwe zorgverzekeringswet komt in Nederland één enkele markt voor particuliere ziektekostenverzekeringen tot stand. Om solidariteit te garanderen, legde de Nederlandse overheid de zorgverzekeraars een acceptatieplicht op en verplichte zij hen uniforme premies toe te passen. De verzekeraars worden voor deze openbaredienstverplichtingen gecompenseerd, doordat de Nederlandse overheid een systeem invoerde om de verschillen in de risicoprofielen van hun verzekerden te neutraliseren (risicoverevening). De Commissie was weliswaar niet overtuigd dat de maatregel voldeed aan de criteria van het Altmark-arrest, maar verklaarde de maatregel toch verenigbaar met de gemeenschappelijke markt op grond van artikel 86, lid 2.

498. Daarnaast mogen de bestaande ziekenfondsen, bij wijze van eenmalige maatregel, hun financiële reserves overdragen naar de nieuwe marktstructuur, als een vorm van startkapitaal. De ziekenfondsen, die worden omgevormd tot gewone particuliere verzekeraars, hebben deze reserves nodig om te voldoen aan de solvabiliteitseisen die gelden voor zorgverzekeraars. Bij haar hervorming van de gezondheidszorg handelt de Nederlandse regering in overeenstemming met een van de prioriteiten van de Lissabonstrategie, namelijk het streven naar een betaalbare en levensvatbare gezondheidszorg en langdurige verzorging. Daarom oordeelde de Commissie dat deze maatregel noodzakelijk en evenredig was, en verklaarde ze deze op grond van artikel 87, lid 3, onder c), verenigbaar met de gemeenschappelijke markt.

Oprichting Banque Postale (Frankrijk)  i

499. De Franse overheid had bij de Commissie diverse maatregelen aangemeld in het kader van de operatie waarbij de financiële divisie van La Poste wordt verzelfstandigd tot Banque Postale.

500. De Commissie onderzocht of het eigen vermogen dat aan de Franse postbank was overgedragen, op basis van de boekhoudkundige normen die voor dit soort operaties gelden, overeenstemmen met het eigen vermogen dat momenteel voor de financiële diensten van La Poste is bestemd. Omdat de nieuwe postbank geen extra middelen krijgt, vormt deze maatregel geen staatssteun. Controleren of het eigen vermogen van de postbank toereikend is voor het volume en de aard van haar activiteiten, is geen opdracht voor de Commissie; dat komt de nationale financiële toezichthouders toe.

501. De Commissie heeft, aan de hand van de relevante rechtspraak i, ook onderzocht dat de postbank geen economisch voordeel krijgt via de vergoeding die zij La Poste betaalt voor het leveren van diensten. Met name ging de Commissie na dat er mechanismen waren om te beletten dat geen voordelen van La Poste worden overgedragen - en dus te voorkomen dat er spill-over plaatsvindt tussen La Poste en haar dochteronderneming. De Franse overheid heeft onder meer toegezegd dat de financiering van de postbank strikt volgens marktvoorwaarden zal plaatsvinden. Voorts heeft de Commissie ook onderzocht dat deze vergoeding werd berekend op grond van de analytische boekhouding van La Poste, die wordt gevoerd conform consistent toegepaste en objectief verdedigbare beginselen.

502. Op 21 december gaf de Commissie dan ook toestemming voor de afsplitsing van de financiële activiteiten van La Poste, omdat daarmee geen financieel voordeel wordt verleend aan Banque Postale. Andere kwesties die niet direct met deze afsplitsing verband hielden - zoals het bijzondere recht om het livret A (een belastingvrije spaarrekening) te distribueren, de onbeperkte staatsgarantie voor La Poste en de pensioenregelingen voor ambtenaren van La Poste die voortaan bij Banque Postale werken - zullen afzonderlijk worden onderzocht.

Hellenic Vehicle Industry SA – ELVO (Griekenland)  i

503. Op 7 december begon de Commissie een formele onderzoekprocedure tegen niet-aangemelde steun voor Hellenic Vehicle Industry SA – ELVO, een producent van civiele en militaire voertuigen en de belangrijkste leverancier van motorvoertuigen voor de Griekse krijgsmacht. In 1999 gaf de Griekse overheid toestemming voor de kwijtschelding van de schulden die de onderneming in de periode 1989-1999 had opgebouwd bij de overheid. Volgens Griekenland beloopt de steun 3,5 miljoen EUR, kwam deze uitsluitend aan de militaire productie van ELVO ten goede, zodat de steun onder de toepassing van artikel 296 van het EG-Verdrag moet vallen; op grond daarvan kan worden afgeweken van het algemene verbod op staatssteun indien essentiële belangen van nationale veiligheid in het geding zijn. Op basis van de beschikbare informatie is de Commissie evenwel van oordeel dat slechts een deel van de steun voor de militaire productie was bestemd en onder de toepassing van artikel 296 van het EG-Verdrag valt. De overige steun dient te worden getoetst aan de algemene staatssteunregels.

13. LANDBOUW

Heffing op minerale fosfor in voederfosfaten (Denemarken)  i

504. Op 19 januari besloot de Commissie geen bezwaar te maken tegen de voorgestelde Deense heffing op fosfor in diervoeder; deze heffing is bedoeld om het gebruik van fosfor in de landbouw te verminderen. Om het totale belastingpeil in de Deense landbouwsector niet te doen stijgen, zal de belasting op landbouwgronden in ruil worden verlaagd. De regeling wordt niet beschouwd als staatssteun voor landbouwers. Een algemene verlaging van de belasting op landbouwgronden geldt, administratief gezien, als de efficiëntste wijze om de inkomsten uit de fosforheffing binnen de landbouwsector te herverdelen. De grondbelasting wordt verlaagd voor alle landbouwsectoren – niet enkel voor de sectoren die diervoeder gebruiken en de fosforheffing betaling, hetgeen – minstens in theorie – een voordeel kan opleveren voor telers van landbouwgewassen. Gezien evenwel de milieulogica van de regeling en het feit dat in de desbetreffende staatssteunregels grondbelasting uitdrukkelijk als een van de middelen wordt genoemd om nieuwe milieuheffingen te compenseren, heeft de Commissie besloten geen bezwaar te maken tegen de regeling, zelfs al zou deze in een dergelijk voordeel resulteren. Het gemiddelde bedrag van de belastingvermindering per landbouwer is trouwens erg laag (jaarlijks zo'n 700 DKK (95 EUR)).

Nationale regeling probleemgebiedsubsidies (Finland)  i

505. Op 16 maart gaf de Commissie toestemming voor een nieuwe steunmaatregel die zou worden gecombineerd met bestaande steun voor achterstandsgebieden die de EU medefinanciert in het kader van het Finse programma voor plattelandsontwikkeling. De steun bestaat uit een basisuitkering van 20 EUR/ha in de bijstandsgebieden A, B en C1 en 25 EUR/ha in de bijstandsgebieden C2-C4. Deze basisuitkering wordt toegekend voor alle gebieden die in aanmerking komen voor de medegefinancierde probleemgebiedsubsidie. Daarnaast kunnen gebieden die in veehouderijbedrijven liggen, een aanvullende uitkering van 80 EUR/ha krijgen.

506. De Commissie heeft zich ervan vergewist dat het totale steunbedrag (bestaande medegefinancierde steun, de nieuwe basisuitkering en de nieuwe aanvullende uitkering) samen gemiddeld niet meer dan 250 EUR/ha bedragen. Het bedrag van de nieuwe basisuitkering en de aanvullende uitkering zullen jaarlijks worden gecontroleerd. Zonodig zullen ze proportioneel worden verlaagd over het hele land zodat het plafond van gemiddeld 250 EUR/ha niet wordt overschreden. De Commissie was dan ook van oordeel dat al deze uitkeringen voor Finse achterstandsgebieden in overeenstemming zijn met de EU-regels, met name met punt 6 van de EU-richtsnoeren voor staatssteun in de landbouwsector i en de artikelen 14 en 15 van Verordening (EG) nr. 1257/99 i, en wel hierom: de betalingen zijn geografisch zo gespreid dat deze regeling het meest ten goede komt aan de gebieden met de laagste opbrengsten; de sectoren die met bijzondere structurele problemen te kampen hebben door natuurlijke handicaps krijgen meer steun, en er is geen overcompensatie wanneer de betaalde bedragen worden vergeleken met die in andere, soortgelijke gebieden in de EU.

Steun voor de destructiesector in 2003 (Frankrijk)

507. Op 5 juli gaf de Commissie toestemming voor zo'n 325 miljoen EUR steun die, in het kader van de openbare destructiedienst ( service public d'équarrissage ), was verleend voor de opslag en destructie van diermeel en voor het transport en destructie van gestorven dieren en dierlijk afval in 2003 i. Tegelijk besloot de Commissie de formele onderzoekprocedure van artikel 88, lid 2, in te leiden tegen steun voor bepaalde sectoren van de vleeshandel die van de destructiebelasting waren vrijgesteld. Evenals in de periode 1997-2002, bleef Frankrijk bepaalde ondernemingen van deze belasting vrijstellen. Deze vrijstelling gold voor ondernemingen met een omzet van minder dan 762 245 EUR in het voorafgaande kalenderjaar. De hoogte van het te bepalen bedrag aan destructiebelasting was afhankelijk van de totale omzet van de onderneming, en niet van de vleesverkoop. Bepaalde ondernemingen konden daardoor van de belasting worden vrijgesteld, ook al verkochten zij meer vleesproducten dan andere ondernemingen met een hogere totale omzet behaald met de verkoop van andere producten. Deze vrijstelling valt niet te verdedigen op basis van de aard en de opzet van het belastingstelsel en zou dus staatssteun kunnen inhouden. Bovendien lijkt deze steun onverenigbare exploitatiesteun, omdat bij deze lastenverlaging geen sprake is van enige prikkel of tegenprestatie van de begunstigden. Dit standpunt sluit aan bij het standpunt dat de Commissie formuleerde in haar beschikking van december 2004 betreffende de destructiebelasting ( taxe d’équarrissage ) i.

Werkprogramma's voor de sector groenten en fruit (Frankrijk)  i

508. Op 20 juli begon de Commissie een formeel onderzoek naar mogelijke staatssteun die Frankrijk in de periode 1991-2002 in de sector groenten en fruit had toegekend. De steun werd toegekend via jaarlijkse werkprogramma's ( plans de campagne ). Het ging onder meer om maatregelen om het overaanbod aan Franse groenten en fruit op de interne markt aan te pakken via prijsondersteuning, steun voor tijdelijke opslag, destructie van producten of steun voor verwerking. Mogelijk werd ook subsidie verleend voor de verkoop van Franse producten buiten de EU in tijden van crisis. De steun zou misschien wel tot 50 miljoen EUR per jaar hebben bedragen.

509. De Commissie betwijfelt dat dergelijke maatregelen verenigbaar kunnen worden verklaard met de concurrentieregels, omdat zij het goede functioneren van de gemeenschappelijke marktordening voor groenten en fruit lijken te verstoren. Een eindbeschikking wordt voor 2006 verwacht.

Steun voor verenigingen van bananentelers (Guadeloupe en Martinique)  i

510. Op 6 september besloot de Commissie geen bezwaar te maken tegen zo'n 1,41 miljoen EUR staatssteun. De steun wordt aan telersverenigingen toegekend in de vorm van goedkope leningen ter flankering van herstructureringsmaatregelen in de bananensector. De steun voor telersverenigingen in financiële moeilijkheden voldeed niet aan de voorwaarden van de EU-regels voor herstructureringssteun, omdat de betrokken bedragen te gering waren voor een omvattende herstructurering van de bananensector, en de geplande maatregelen (betere concentratie van de leveringen) niet konden gelden als een geloofwaardig herstructureringsplan. De Commissie keurde deze steun goed als exploitatiesteun, gebruikmakend van de bijzondere rechtsgrondslag voor de regio's waarin de steun werd toegekend. Die maakt het mogelijk exploitatiesteun toe te kennen ter compensatie van handicaps die de economische ontwikkeling in de ultraperifere gebieden sterk belemmeren.

Maatregelen ter bescherming van het door predatoren bedreigde dierenbestand (Toscane, Italië)  i

511. Op 6 september keurde de Commissie voor het eerst staatssteun goed voor de kosten van premies van verzekeringen tegen de schade die veehouders lijden door aanvallen van roofdieren zoals wolven of beren. Deze maatregelen willen vee (runderen, schapen, geiten en paarden) dat wordt gehouden in de buurt van de natuurparken, beschermen tegen roofdieren. De verliezen waar het om gaat, blijven beperkt tot bij aanvallen van roofdieren gedode dieren en de daardoor veroorzaakte abortussen. Daarnaast oordeelde de Commissie dat de staatssteun in de vorm van steun voor investeringen in preventie en bescherming zoals de bouw/verbouwing van stallen, videobewakingssystemen en de bouw van omheiningen, in overeenstemming waren met de richtsnoeren voor staatssteun in de landbouwsector. De goedgekeurde steun wil tegelijk bijdragen aan de bescherming van beschermde diersoorten en de afbouw van risico op verliezen voor veehouders.

Nationaal solidariteitsfonds voor natuurrampen (Italië)  i

512. Op 7 juni besloot de Commissie geen bezwaar te maken tegen een nieuwe kaderwet die voorziet in zo'n 100 miljoen EUR per jaar staatssteun om landbouwers te compenseren voor diverse verliezen als gevolg van slechte weersomstandigheden. Deze nieuwe wet biedt een coherente juridische basis voor door de centrale overheid gefinancierde toekomstige compensaties voor slechte weersomstandigheden. Een opvallende verandering ten opzichte van het verleden is dat landbouwers die een (gesubsidieerde) verzekering afsluiten, geen compensatie meer zullen krijgen. Op die manier worden landbouwers gestimuleerd een verzekering te nemen, waardoor de overheidsuitgaven in de toekomst makkelijker te plannen zullen zijn. De Italiaanse overheid denkt jaarlijks zo'n 100 miljoen EUR uit te geven voor directe compensatie en nog eens zo'n 100 miljoen EUR als subsidie voor verzekeringscontracten.

Holland Malt (Nederland)  i

513. Op 3 mei besloot de Commissie een formeel onderzoek in te leiden tegen de voorgenomen steun in de Nederlandse moutsector ten behoeve van een investeringsproject van Holland Malt BV (een samenwerkingsverband van Bavaria NV en Agrifirm, een coöperatie van graanboeren). De subsidie betreft de bouw van een mouterij in de Eemshaven, gemeente Eemsmond. Er wordt geïnvesteerd in één complex waar de gehele keten van de opslag en verwerking van brouwgerst tot en met de productie en verhandeling van mout zal worden geïntegreerd.

514. De Commissie besloot een formeel onderzoek in te stellen omdat zij twijfel had of de geplande steun wel verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, en wel om de volgende redenen:

515. op basis van de informatie waarover de Commissie beschikt, kan niet worden uitgesloten dat op de moutmarkt sprake is van overcapaciteit;

516. Holland Malt BV beweert dat zij hoogwaardige 'premiummout' voor de productie van 'premiumbieren' levert en dat de markt voor dit type van mout en bier nog steeds groeit.

517. Niet duidelijk is echter of 'premiummout' en 'premiumbieren' niet gewoon marketingconcepten zijn, en dus niet een specifiek marktsegment vormen waarvoor kan worden uitgesloten dat sprake is van overcapaciteit.

Klimaatwijzigingsheffing (Verenigd Koninkrijk)  i

518. Op 20 juli gaf de Commissie toestemming voor een steunregeling om de landbouwsector een belastingkorting te geven van 687 miljoen EUR over een periode van 10 jaar. De korting op de klimaatswijzigingsheffing beloopt 50% voor de tuinbouwsectoren en 80% voor de landbouwsectoren die onder de overeenkomsten inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging ( integrated pollution prevention and control, IPPC) vallen. Zo kan de landbouwsector in het Verenigd Koninkrijk zich aanpassen aan de als gevolg van de heffing hogere energietarieven, maar toch de doelstellingen inzake CO2-daling van het Verenigd Koninkrijk en de EU helpen halen.

519. De klimaatswijzigingsheffing op het niet-huishoudelijke energiegebruik werd in 2001 door het Verenigd Koninkrijk ingevoerd om de Kyoto-doelstellingen te kunnen halen. Energie-intensieve sectoren kregen een forse korting van 80% over een periode van tien jaar, om zich aan de nieuwe situatie aan te passen, hun energie-efficiëntie te verbeteren en hun CO2-emissies te verminderen. De landbouwsectoren waarop dit besluit betrekking had (varkens- en pluimveehouderij, levensmiddelenindustrie), hebben IPPC-overeenkomsten gesloten en zich vastgelegd op doelstellingen voor emissiereductie en energie-efficiëntie. Het Verenigd Koninkrijk zorgt voor een strikte monitoring van deze toezeggingen.

520. Het wegvallen van de heffingskorting in de toekomst, waarbij de onderneming tegelijk ook de doelstellingen moet zien te halen, is een efficiënt mechanisme om ondernemingen binnen de overeenkomst te houden en de doelstellingen te halen. Aan het terugvorderingsmechanisme, dat in verhouding staat tot op het einde van de looptijd van de overeenkomst niet-behaalde doelstellingen, is ook een boetemechanisme gekoppeld. De overeenkomsten worden geregeld herzien. Bij de toetsing van multisectorale staatssteun in het kader van energieheffingen stemde de Commissie ermee in dat de landbouwsector gelijk moet worden behandeld met andere sectoren waarvoor het milieusteunkader geldt. De IPPC-overeenkomsten werden goedgekeurd op basis van punt 51.1.a van het milieusteunkader.

521. Een afzonderlijke, bijzondere maatregel met een heffingskorting van 50% gedurende vijf jaar moet de tuinbouwsector compenseren voor het verlies aan internationaal concurrentievermogen als gevolg van de invoering van de klimaatswijzigingsheffing. De rechtsgrondslag voor dit besluit was punt 5.5.4 van het landbouwsteunkader.

14. Visserij

522. Van de visserij waarover de Commissie zich in 2005 heeft uitgesproken, moeten hier de volgende drie zaken worden vermeld.

523. In 1999 en 2000 investeerde Shetland Leasing and Property Ltd (SLAP) i voor 3 miljoen GBP in een viswerkend bedrijf op de Shetland-eilanden. De Commissie kreeg hiervan kennis door een klacht. Na onderzoek bleek dat de voor de investering gebruikte middelen afkomstig waren van twee trusts die worden beheerd door de Shetland Islands Council, en dus als staatssteun dienden te worden beschouwd. Deze investering was exploitatiesteun die onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt. Aangezien hetzelfde soort financiering in de context van de regels inzake de Structuurfondsen echter als een particulier fonds werd beschouwd, moest de steun niet worden teruggevorderd, wegens het bij de autoriteiten en de betrokken instanties gewekte gewettigde vertrouwen.

524. De Commissie gaf toestemming voor een regeling i van 1 miljoen GBP die het Verenigd Koninkrijk had aangemeld. Doel van de regeling was steun te verlenen voor een systeem waarbij zalmkwekers vrijwillig kunnen aansluiten, om de visafvallen van hun bedrijf te laten ophalen en verwerken. In haar goedkeuringsbesluit oordeelde de Commissie dat de EU-richtsnoeren inzake staatssteun betreffende TSE-tests, gestorven dieren en slachthuisafval, die waren goedgekeurd ten tijde van de BSE-crisis, ook van toepassing zijn op gestorven dieren van viskwekerijen.

525. Na een uitzonderlijk zware storm op de Baltische Zee begin januari gaf de Commissie toestemming voor een regeling i die Letland had aangemeld, om vissers en viskwekerijen te vergoeden voor de geleden schade. Aanmeldingen van dit soort steunregelingen (na bijvoorbeeld een storm of een andere bijzondere gebeurtenis als vervuiling) zijn niet ongebruikelijk, maar het is wel de eerste keer dat een nieuwe lidstaat een dergelijke zaak heeft aangemeld.

15. Steenkool

526. In 2005 gaf de Commissie een belangrijk aantal staatssteunbeschikkingen in verband met de steenkoolindustrie. In juni keurde zij de herstructureringsplannen voor de Duitse, Hongaarse en Poolse steenkoolindustrie goed.

527. In januari gaf de Commissie toestemming voor de jaarlijkse Duitse steunbetalingen voor 2005. In maart verleende zij goedkeuring voor de staatssteun die Duitsland in 2001 en 2002 aan zijn steenkoolindustrie had verleend (ook al was deze steun onrechtmatig wegens niet aangemeld). In juni gaf zij toestemming voor de jaarlijkse steun van Slowakije voor 2004 en van Polen voor de periode 2004-2006. In juli gaf de Commissie, op basis van de richtsnoeren regionale steun, toestemming voor steun aan een nieuwe ortholignietmijn in de Tsjechische Republiek; de verordening steunverlening aan de steenkoolindustrie is immers niet van toepassing op ortholigniet. Ten slotte gaf de Commissie toestemming voor sluitingssteun ten behoeve van mijnen in de Tsjechische Republiek, de jaarlijkse steun voor 2005 voor mijnen in Slowakije en de jaarlijkse steun voor de periode 2004-2006 in Hongarije.

16. Vervoer i

16.1. SPOORVERVOER

528. Op 3 mei gaf de Commissie de Tsjechische Republiek i toestemming steun te verlenen bij de aankoop van nieuw rollend materieel. De Tsjechische overheid zal een garantie geven voor een lening van 45 miljoen EUR die de financieringsmaatschappij Eurofima aan de Tsjechische Spoorwegen (Česke Dráhy) toekent. De negatieve impact van deze maatregel op de bestaande handelsvoorwaarden is erg beperkt. Allereerst betaalt Česke Dráhy rente over deze lening, zij het tegen gunstigere voorwaarden dan de gewone marktvoorwaarden, en een premie voor deze garantie. Ten tweede geldt de garantie enkel het reizigersvervoer, een sector die nog niet voor concurrentie is opengesteld in het kader van de EU-wetgeving.

529. Op 7 juni gaf de Commissie Nederland toestemming i steun te verlenen voor de installatie van het European Train Control system (ETCS), een nieuw signalisatie- en snelheidsbegrenzingssysteem, op goederentreinen op de Betuwelijn. De ETCS – de nieuwe Europese norm voor de regeling van het spoorverkeer – wordt op deze lijn geïnstalleerd om de veiligheid te garanderen. De Nederlandse overheid zal ten dele de kosten vergoeden voor de installatie van ETCS in de eerste goederenlocomotieven van elk type dat met ETCS zal worden uitgerust, en die van de Betuwelijn zullen gebruikmaken.

530. Ten slotte gaf de Commissie op 3 maart toestemming voor herstructureringsteun aan Fret SNCF i. De maatregel maakt deel uit van een herstructureringsplan, dat de goederenactiviteiten van SNCF opnieuw levensvatbaar moet maken. Volgens de Commissie voldoet het plan aan de EU-regels, aangezien de steun tot het noodzakelijke minimum is beperkt en vergezeld gaat van tegenprestaties zoals capaciteitsinkrimping en de versnelde openstelling van de Franse markt voor goederenvervoer.

16.2. Gecombineerd vervoer

531. Op 16 maart gaf de Commissie toestemming voor een Belgische steunregeling i waarmee subsidies worden verleend voor uitrusting ten behoeve van gecombineerd vervoer in het Waals Gewest. Op 5 juli werd toestemming verleend voor een andere Belgische steunregeling i ter bevordering van nationale gecombineerde vervoersdiensten. Deze regeling loopt over drie jaar en komt ten goede aan bedrijven voor gecombineerd vervoer die van het spoor gebruikmaken. De steun wil hen compenseren voor het – met name op korte afstanden aanzienlijke – verschil tussen externe kosten tussen de weg en het spoor.

532. Voorts gaf de Commissie op 16 maart toestemming voor een Duitse regeling i die de oprichting van nieuwe gecombineerde vervoersdiensten en de aanschaf van speciale uitrusting daarvoor wil aanmoedigen.

533. Op 20 april gaf de Commissie toestemming voor een Italiaanse steunregeling i die de overschakeling van zwaar goederenvervoer van de weg naar de zee wil aanmoedigen. Ten behoeve daarvan zullen subsidies worden verleend aan vrachtvervoersondernemingen die gebruikmaken van bestaande of nieuwe zeeroutes in plaats van het vervoer over de weg. De regeling loopt over drie jaar en heeft een budget van 240 miljoen EUR. Toch is een van de voorwaarden om deze steun te kunnen krijgen, dat de begunstigde ondernemingen de zeevervoersdiensten blijven gebruiken tot drie jaar na het aflopen van de regeling.

16.3. Wegvervoer

534. Op 7 december gaf de Commissie toestemming voor het financiële gedeelte van het herstructureringsplan voor de ABX Logistics-groep i (kostprijs 176 miljoen EUR). Dit besluit was gebaseerd op een herstructureringsplan dat voorzag in de aanzienlijke capaciteitsinkrimping van de groep ABX Worldwide en de dochterondernemingen ABX Deutschland en ABX Nederland, het herstel van de levensvatbaarheid van de hele groep en de overdracht van het volledige kapitaal van de groep aan een particuliere investeerder uiterlijk 12 maanden na de beschikking van de Commissie. De nationale wegvervoersdivisie van ABX France is in 2005 al geprivatiseerd.

535. De Commissie besloot deze maatregelen goed te keuren, omdat zij volgens haar voldoende ingrijpend zijn om ABX Worldwide weer levensvatbaar te maken, ook al gaat dat herstel gepaard met de verkoop van de hele groep ABX Worldwide. Daarom heeft de Commissie alleen ingestemd met de herstructureringssteun indien de ABX-groep wordt verkocht aan een particuliere investeerder die niet alleen het bedrijf tegen de marktprijs moet kopen, maar ook voor een substantiële financiële inbreng in de ABX-groep moet zorgen.

16.4. Luchtvervoer

Alitalia (Italië)

536. Op 7 juni oordeelde de Commissie dat de herkapitaliseringen van Alitalia en haar dienstendochter geen staatssteun inhouden, mits de voorwaarden die zijn vastgelegd om te garanderen dat de Staat als een prudent investeerder handelt, strikt worden nageleefd. Het minderheidsaandeel van de Staat in de toekomstige kapitaaluitbreiding van AZ Fly met 1,2 miljard EUR moet plaatsvinden tegen zelfde prijs en dezelfde voorwaarden als voor een particuliere investeerder. In dat verband heeft de Commissie een letter of intent van een internationale bank ontvangen, die garandeert dat de particuliere sector daadwerkelijk en in een hoofdrol bij deze operatie betrokken zal zijn. Daardoor kan de toezegging worden nagekomen die Italië in juli 2004 had gedaan om deze activiteiten te privatiseren. De herkapitalisering van de luchtvaartmaatschappij, die uiteindelijk beperkt is tot zo'n 1 miljard EUR, heeft daadwerkelijk in december plaatsgevonden, zonder dat de door banken verstrekte garantie hoefde te worden aangesproken.

537. Daarnaast moet het investeringsvoornemen van 216 miljoen EUR van de overheidsholding Fintecna in de grondafhandelingsactiviteiten van AZ Services tegen marktvoorwaarden verlopen. De Commissie heeft, via een onafhankelijk onderzoek, onderzocht of deze investering een rendement oplevert dat overeenkomt met wat een particuliere investeerder zou verwachten. De eerste fasen van de herkapitalisering hebben, zoals gepland, in december plaatsgevonden.

538. Bij haar onderzoek gaf de Commissie belanghebbenden de mogelijkheid hun opmerkingen te maken over het gebruik dat Alitalia had gemaakt van de lening van 400 miljoen EUR waarvoor Italië, volgens een besluit van de Commissie van 20 juli 2004, een garantie had mogen geven. Aan de hand van deze opmerkingen heeft de Commissie een volledig onderzoek gevoerd naar het optreden van Alitalia, waarbij zij ook een beroep deed op onafhankelijke deskundigen. Zij was van oordeel dat deze steun niet was misbruikt; met name voldoet de huidige capaciteit van de onderneming aan de toezeggingen die destijds waren gedaan, en zijn de nieuwe routes winstgevend.

Ryanair (België)

539. De Commissie concludeerde in haar beschikking van 12 februari 2004 betreffende de voordelen die het Waals Gewest en Brussels South Charleroi Airport (BSCA) hebben verleend aan de luchtvaartmaatschappij Ryanair bij haar vestiging in Charleroi, dat bepaalde soorten steun die de reële uitbouw van nieuwe routes op duidelijk omschreven voorwaarden mogelijk maken, voor goedkeuring in aanmerking kunnen komen. De beschikking gaf echter ook aan dat andere vormen van steun dan weer niet kunnen worden goedgekeurd.

540. In dat verband heeft de Belgische overheid, mede in uitvoering van die beschikking, ermee ingestemd een deel van de onverenigbare steun (zo'n 4 miljoen EUR) op een geblokkeerde rekening te boeken, in afwachting van een uitspraak van het Gerecht van eerste aanleg over het verzoek van de luchtvaartmaatschappij om de beschikking van de Commissie nietig te verklaren. België moest Ryanair voor de Ierse rechter brengen om de terugbetaling van nog eens zo'n 2,3 miljoen EUR te eisen. (Deze zaak is nog aanhangig).

541. Nog in het kader van de follow-up van de beschikking in de zaak-Ryanair/Charleroi heeft de Commissie richtsnoeren goedgekeurd die inspelen op de recente ontwikkelingen in het luchtvervoer: de opkomst van lagekostenmaatschappijen en de toegenomen concurrentie tussen – met name regionale – luchthavens die de afgelopen paar jaar bijzonder actief zijn geweest om nieuwe luchtverbindingen aan te trekken. Deze richtsnoeren i willen de toepasselijke regels doorzichtiger maken door aan te geven wat de Commissie wel of niet zal toestaan.

Olympic Airways (Griekenland)

542. In september rondde de Commissie ook haar onderzoek af naar de beweerdelijk door Griekenland aan Olympic Airways toegekende onrechtmatige en onverenigbare staatssteun. De Commissie oordeelde dat sinds 11 december 2002 (toen zij haar vorige beschikking over de Griekse nationale luchtvaartmaatschappij gaf) Olympic Airways en Olympic Airlines onrechtmatige staatssteun waren blijven ontvangen. (Voor het arrest van het Hof van Justitie in verband met de terugvordering van die steun, zie verder deel D 'Rechtszaken: een selectie').

543. Bij de inleiding van de onderzoekprocedure had de Commissie twijfel geformuleerd omdat Olympic Airways nog steeds geen belasting- en socialezekerheidsschulden betaalde, maar ook wat betreft de wijze waarop Olympic Airways eind 2003 was opgericht.

544. In december 2003 zijn alle vliegactiviteiten die voordien binnen de Olympic Airways Group door Olympic Airways, Olympic Aviation en Olympic Macedonian werden uitgevoerd, ondergebracht in een nieuwe entiteit Olympic Airlines. Na een diepgaand onderzoek van de financiën van Olympic Airways en Olympic Airlines kwam de Commissie op 14 september tot de conclusie dat Griekenland onrechtmatige en onverenigbare staatssteun had verleend via een aantal maatregelen zoals de niet-betaling van belasting- en socialezekerheidsschulden, de overwaardering van de door Olympic Airways aan Olympic Airlines overgedragen activa, staatssubsidies aan Olympic Airways en het leasen van vliegtuigen aan Olympic Airlines onder de kostprijs i.

Luchthaveninfrastructuur (Duitsland en België)

545. Daarnaast waren er in 2005 ook twee besluiten van de Commissie in verband met de financiering van luchthaveninfrastructuur. Op 19 januari oordeelde de Commissie dat een Duitse steunregeling i voor de aanleg en uitbouw van regionale luchthavens in structuurzwakke regio's voldeed aan de EU-staatssteunregels. Met deze Duitse regeling worden subsidies toegekend die uitsluitend voor investeringsuitgaven in luchthaveninfrastructuur zijn bestemd en die op gelijke voorwaarden openstaan voor alle potentiële gebruikers. Daarentegen mag geen steun gaan naar de gewone operationele activiteiten van de luchthaven. Ook specifieke investeringen van een luchtvaartmaatschappij die de betrokken luchthaven gebruikt, mogen niet worden gefinancierd in het kader van deze regeling.

546. Het tweede besluit inzake luchthaveninfrastructuur betrof de oprichting van een publiek-private samenwerking (PPS) voor de uitbouw en exploitatie van International Airport Antwerp (in Deurne) i. Op 20 april oordeelde de Commissie met name dat het bedrag van de overheidsbijdrage en de keuze van een commerciële partner uiteindelijk waren vastgesteld in het kader van een open en niet-discriminerende tenderprocedure, waarbij het principe van gelijke behandeling van concurrenten in acht is genomen en ervoor werd gezorgd dat de overheidsinbreng tot het noodzakelijke minimum beperkt bleef.

C – Handhaving van staatssteunbeschikkingen

2.

Inleiding



547. Het Actieplan Staatssteun benadrukt dat een noodzakelijke voorwaarde voor de doeltreffendheid en geloofwaardigheid van staatssteuntoezicht is dat de beschikkingen van de Commissie ook daadwerkelijk worden gehandhaafd, met name wat betreft de terugvordering van onrechtmatige en onverenigbare steun. Het Actieplan Staatssteun kondigt aan dat de Commissie zal proberen tot een snellere en daadwerkelijke tenuitvoerlegging van terugvorderingsbeschikkingen te komen, wat voor alle begunstigden een gelijke behandeling zal garanderen.

548. In 2005 is de eenheid Handhaving binnen DG Concurrentie blijven toezien op de maatregelen die de lidstaten nemen om de terugvorderingsbeschikkingen ten uitvoer te leggen. Het aantal terugvorderingsbeschikkingen dat nog ten uitvoer moet worden gelegd, is gedaald van 94 (op 31 december 2004) tot 75 (op 31 december 2005). In 2005 heeft de Commissie 12 nieuwe terugvorderingsbeschikkingen gegeven. In diezelfde periode werden 31 zaken waarin de terugvordering van de steun was geëist, afgesloten.

549. De geografische verdeling van de nog lopende terugvorderingszaken blijft betrekkelijk stabiel: Duitsland is nog steeds goed voor het grootste aantal lopende terugvorderingszaken (35%). Daarna komen Spanje, Italië en Frankrijk: samen zijn zij goed voor nog eens 53% van alle lopende terugvorderingszaken. Voor 16 van de lidstaten lopen er geen terugvorderingszaken. Bijna twee derde van de nog lopende terugvorderingszaken betreft individuele steunmaatregelen, terwijl de rest steunregelingen zijn.

550. Uit informatie van de betrokken lidstaten blijkt dat de afgelopen jaren grote bedragen aan onrechtmatige en onverenigbare steun zijn teruggevorderd. In 2005 ontving de Commissie informatie waaruit blijkt dat aanzienlijke bedragen zijn teruggevorderd in verband met een beperkt aantal recent gegeven beschikkingen, zoals de beschikkingen betreffende de Duitse Landesbanken en Bull. Deze ontwikkelingen hebben ertoe bijgedragen dat de totale statistische gegevens over terugvordering van steun aanzienlijk zijn verbeterd. Van de 8,6 miljard EUR steun die op basis van sinds 2000 gegeven beschikkingen diende te worden teruggevorderd, was eind 2005 zo'n 8,2 miljard EUR (hoofdsom van 6 miljard EUR plus bijna 2,2 miljard interest) ook daadwerkelijk terugbetaald. Interest niet meegerekend, is dit goed voor 71% van het totale terug te vorderen bedrag i.

551. In 2005 heeft de Commissie gezorgd voor een strakke en coherente administratieve follow-up van alle nog uitstaande terugvorderingsbeschikkingen, om te garanderen dat zij ook daadwerkelijk ten uitvoer worden gelegd. Wanneer de Commissie van oordeel was dat een bepaalde lidstaat niet alle maatregelen had genomen die binnen zijn respectieve juridische bestel voorhanden waren om de beschikking ten uitvoer te leggen, heeft zij juridische stappen gezet op basis van artikel 88, lid 2, of artikel 228, lid 2. Zo besloot de Commissie in 2005 de procedure van artikel 88, lid 2, in te leiden wegens niet-nakoming van een terugvorderingsbeschikking in de drie, hierna te bespreken zaken.

2. Individuele zaken

Municipalizzate (Italië)  i

552. Op 19 januari i besloot de Commissie Italië voor het Europees Hof van Justitie te brengen wegens niet-nakoming van een beschikking van 5 juni 2002. Die beschikking bepaalde dat de Italiaanse steun voor openbare nutsbedrijven onverenigbaar was en van de begunstigde ondernemingen diende te worden teruggevorderd. Twee jaar na de beschikking oordeelde de Commissie dat Italië in het kader van zijn nationale recht geen daadwerkelijke maatregelen had getroffen om een onverwijlde terugbetaling van de steun te verkrijgen. Italië had enkel voorlopige maatregelen getroffen, doch geen concrete maatregelen waarbij de begunstigden werden gelast de steun terug te betalen.

Thüringen Porzellan GmbH, Kahla (Duitsland)  i

553. Op 16 februari kwam de Commissie tot de bevinding dat Duitsland een terugvorderingsbeschikking van 30 oktober 2002 niet volledig ten uitvoer had gelegd; deze beschikking betrof steun voor de Duitse porseleinproducent Kahla Porzellan GmbH en zijn opvolger Kahla/Thüringen Porzellan GmbH. Volgens de Commissie had Duitsland een deel van de in de beschikking onrechtmatig en onverenigbaar verklaarde steun niet teruggevorderd.

Spoedmaatregelen inzake werkgelegenheid (Italië)  i

554. Op 6 april besloot de Commissie Italië voor het Hof van Justitie te brengen wegens niet-nakoming van een terugvorderingsbeschikking van 30 maart 2004. Die beschikking oordeelde dat de Italiaanse steunregeling voor ondernemingen die ondernemingen in liquidatie overnemen, in strijd was met de staatssteunregels en dat deze steun van de begunstigde ondernemingen diende te worden teruggevorderd. De regeling wilde de werkgelegenheid in grote ondernemingen in moeilijkheden veilig stellen, door een bepaalde verlaging van de sociale bijdragen toe te staan. Eén jaar na deze terugvorderingsbeschikking had Italië de Commissie nog niet meegedeeld welke maatregelen het had genomen om aan die beschikking te voldoen.

Baskische fiscale steunregeling (Spanje)  i

555. Op 20 december besloot de Commissie Spanje voor het Hof van Justitie te brengen wegens niet-nakoming van drie terugvorderingsbeschikkingen in verband met een Baskische fiscale steunregeling. Deze terugvorderingsbeschikkingen oordeelden dat de Baskische fiscale steunregeling waarbij nieuw opgerichte ondernemingen voor tien jaar van vennootschapsbelasting worden vrijgesteld, in strijd was met de staatssteunregels. Vier jaar na die drie beschikkingen is er nog steeds geen aanwijzing dat Spanje enige concrete maatregelen heeft genomen om de betrokken regeling stop te zetten of om de reeds toegekende onrechtmatige en onverenigbare steun terug te vorderen.

Toepassing van het Deggendorf-arrest: steun voor ACEA Electrabel (Italië)  i

556. In 2003 leidde de Commissie de procedure van artikel 88, lid 2, in tegen een project voor stadsverwarming in de buurt van Rome. Daarbij baseerde zij zich op het Deggendorf-arrest, omdat de begunstigde van de steun (ACEA) een onderneming is die onder de zeggenschap staat van de gemeente Rome i. Inmiddels had ACEA samen met het Belgische Electrabel de joint venture AceaElectrabel opgericht. De steun ging naar een dochteronderneming van de joint venture, AceaElectrabel Produzione, die onder de gezamenlijke zeggenschap van Acea en Electrabel staat.

557. Op 16 maart besloot de Commissie de procedure te beëindigen met een beschikking die bevestigt dat de maatregel verenigbare steun is en dat de begunstigde dezelfde blijft als in de municipalizzate -zaak, ook al is de identiteit van de begunstigde onderneming deels gewijzigd. Aan deze positieve beschikking was de voorwaarde verbonden dat de steun alleen mag worden verleend nadat de onrechtmatig en onverenigbaar verklaarde steun is teruggevorderd.

558. In augustus besloot AceaElectrabel Produzione tegen deze beschikking beroep in te stellen bij het Gerecht van eerste aanleg.

D – RECHTSZAKEN: EEN SELECTIE

Streekgewest Westelijk Noord-Brabant  i

559. Streekgewest Westelijk Noord-Brabant is een instantie die is belast met het ophalen van huishoudelijk afval. Over elke afgifte van afvalstoffen bij een verwerkingsinstallatie diende zij belasting te betalen. Streekgewest verzocht om teruggave van de afvalstoffenbelasting die in strijd was met het uitvoeringsverbod van artikel 88, lid 3. De aanpassingen aan de wet waarmee deze belasting werd opgelegd en de vrijstelling daarvan, traden in werking vóór de Commissie deze maatregelen had goedgekeurd. Na onderzoek van deze maatregelen oordeelde de Commissie echter dat er geen sprake was van met de gemeenschappelijke markt onverenigbare steunelementen.

560. Het Hof van Justitie verklaarde in zijn arrest van 13 januari over de prejudiciële vragen die waren gesteld, dat heffingen niet binnen de werkingssfeer van de verdragsbepalingen betreffende staatssteun vallen tenzij de wijze van financiering een steunmaatregel vormt, zodat zij integrerend deel uitmaken van deze maatregel. Dergelijk dwingend bestemmingsverband tussen de heffing en de steun bestaat alleen indien de opbrengst van de heffing noodzakelijkerwijs voor de financiering van de steun wordt bestemd. Indien een dergelijk verband bestaat, heeft de opbrengst van de heffing rechtstreekse invloed op de omvang van de steun en bijgevolg op de beoordeling van de verenigbaarheid van deze steun met de gemeenschappelijke markt. Wanneer er een dergelijk verband bestaat, dient de aanmelding van de steunmaatregel eveneens de wijze van financiering ervan te omvatten en geldt het uitvoeringsverbod ook voor de heffing zelf.

561. Voorts merkte het Hof op dat de laatste volzin van artikel 88, lid 3, rechtstreekse werking heeft. Dit betekent dat wanneer de wijze van financiering van de steun middels een heffing integrerend deel uitmaakt van de steunmaatregel, de lidstaten in beginsel verplicht zijn de in strijd met het EU-recht geïnde heffingen terug te betalen. Een justitiabele kan zich voor de nationale rechter beroepen op de rechtstreekse werking van het uitvoeringsverbod van dat artikel, niet alleen wanneer deze te lijden heeft van de concurrentievervalsing, maar ook om terugbetaling te verkrijgen van een heffing die in strijd met die bepaling was geïnd, mits natuurlijk de justitiabele onderworpen is aan een heffing die integrerend deel uitmaakt van een steunmaatregel die in strijd met het Verdrag tot uitvoering is gebracht.

F.J. Pape  i

562. In lijn met zijn bevindingen in de zo-even besproken zaak-Streekgewest Westelijk Noord-Brabant onderzocht het Hof van Justitie in deze zaak of de belasting (mestoverschotheffing) integrerend deel uitmaakte van een steunmaatregel. Evenals in de zaak-Streekgewest was Nederland steun beginnen te verlenen vóór de Commissie toestemming had gegeven. Het Hof verklaarde op 13 januari dat er geen dwingend verband bestaat tussen de heffing en de steunmaatregel, omdat de verdeling van de opbrengst van de heffing over verschillende bestemmingen wordt overgelaten aan het discretionaire oordeel van de bevoegde autoriteiten. De opbrengst van de heffing is dus niet rechtstreeks van invloed op de omvang van de steun. Het Hof oordeelde dan ook dat er tussen de heffing en de steunmaatregel geen zodanig verband was dat de lidstaat kon worden verplicht de belasting aan de heer Pape terug te betalen.

Confédération nationale du Crédit mutuel  i

563. In zijn arrest van 13 januari verklaarde het Gerecht van eerste aanleg de beschikking van 15 januari 2002 nietig waarin de Commissie de steun van Frankrijk voor Crédit Mutuel onverenigbaar had verklaard met de gemeenschappelijke markt. De steun was toegekend in de vorm van het aantrekken en het beheer van de onder het mechanisme van het Livret bleu gereglementeerde spaargelden. Frankrijk en Crédit Mutuel hadden bij het Gerecht van eerste aanleg beroep ingesteld tegen die beschikking.

564. Het Gerecht van eerste aanleg vernietigde de beschikking van de Commissie wegens onvoldoende motivering, overeenkomstig artikel 253 van het EG-Verdrag.

565. Allereerst verklaarde het Gerecht dat de steun in het dispositief van de beschikking niet zodanig was aangeduid dat de belanghebbenden kennis konden nemen van de maatregelen die de Commissie als steun had aangemerkt. Zodoende kon het Gerecht zijn toezicht op de beoordeling van die maatregelen niet uitoefenen.

566. Aangezien het ten tweede zo is dat het dispositief en de motivering van een beschikking één ondeelbaar geheel vormen, heeft het Gerecht ook naar de overige delen van de beschikking gekeken, en met name de toetsing aan artikel 87, lid 1. Het Gerecht oordeelde dat de overige delen van de beschikking onvoldoende waren gemotiveerd met betrekking tot de identificatie van de als steun aangemerkte maatregelen.

België/Commissie  i

567. In deze zaak verzocht België om nietigverklaring van Verordening (EG) nr. 2204/2002 van de Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op werkgelegenheidssteun. In zijn arrest van 14 april heeft Het Hof van Justitie het verzoek van België verworpen, de verordening van de Commissie bevestigd en de volgende opmerkingen gemaakt in verband met de respectieve bevoegdheden van de Commissie en de Raad op het gebied van staatssteun.

568. Het Hof van Justitie verklaarde dat de Commissie haar bevoegdheden niet overschreed door verenigbaarheidscriteria voor staatssteun vast te stellen. De Commissie hoefde niet enkel haar eerdere praktijk te codificeren, maar kon van haar ervaring gebruikmaken om nieuwe criteria vast te stellen, die eventueel strenger dan de bestaande kunnen zijn. De Raad heeft de Commissie bij Verordening (EG) nr. 994/98 gemachtigd bepaalde categorieën steun met de gemeenschappelijke markt verenigbaar te verklaren en deze van de aanmeldingsverplichting vrij te stellen. Maar deze verordening verleende de Commissie geen enkele bevoegdheid tot uitlegging van artikel 87, lid 1. De Commissie was dus niet bevoegd het begrip staatssteun dwingend en algemeen te definiëren.

Sniace/Commissie  i

569. In zijn arrest van 14 april verduidelijkte het Gerecht van eerste aanleg de voorwaarden om het beroep van concurrenten van een steun ontvangende onderneming bij de EU-rechter ontvankelijk te verklaren. In deze zaak had Sniace, een Spaanse producent van kunstvezels en synthetische vezels, een beschikking aangevochten waarin de Commissie Oostenrijk toestemming had gegeven om steun te verlenen aan Lenzing Lyocell GmbH & Co KG.

570. Het Gerecht benadrukte dat een concurrent, om een beschikking van de Commissie aan te kunnen vechten, moet aantonen dat hij individueel door de bewuste beschikking wordt geraakt. Daartoe dienen twee factoren in aanmerking te worden genomen:

571. in de eerste plaats de rol van de concurrent in de precontentieuze procedure: Sniace heeft slechts een geringe rol gespeeld in de precontentieuze procedure. Zij heeft immers geen klacht ingediend bij de Commissie en haar opmerkingen zijn niet in ruime mate bepalend geweest voor het verloop van deze procedure;

572. in de tweede plaats het bewijsmateriaal van verzoekster voor haar stelling dat de kwestieuze beschikking haar positie op de markt wezenlijk kan aantasten: het Gerecht van eerste aanleg merkte op dat verzoekster niet op dezelfde markt als Lenzing Lyocell GmbH & Co KG actief was en ook niet van plan was dat in de toekomst te doen. Voorts kon verzoekster onvoldoende aantonen dat de kwestieuze beschikking haar marktpositie wezenlijk kan aantasten. Haar verklaringen in deze berustten immers op geenszins bewezen postulaten en gaven geen enkele aanduiding over verliezen of andere negatieve gevolgen.

573. Daarom verklaarde het Gerecht van eerste aanleg het door Sniace ingestelde beroep nietig omdat de onderneming niet individueel werd geraakt door de betrokken beschikking van de Commissie.

Italië/Commissie  i

574. In zijn arrest van 10 mei in deze zaak heeft het Hof van Justitie het besluit van de Commissie van 6 augustus 1999 tot inleiding van de procedure tegen staatssteun voor ondernemingen binnen de Tirrenia di Navigazione-groep ten dele nietig verklaard. Italië wilde het besluit laten nietig verklaren voorzover in dat besluit uitspraak werd gedaan over de opschorting van de betrokken steun.

575. Dit is een interessant arrest omdat het bepaalde procedureregels verduidelijkt die de Commissie bij het beoordelen van steunmaatregelen moet toepassen.

576. Allereerst wat betreft de mogelijkheid voor de Commissie om de opschorting van nieuwe steunmaatregelen te gelasten, moet vóór het bevel tot opschorting aan de lidstaat eerst de kans worden gegeven alle maatregelen te bespreken en opmerkingen te maken. In deze zaak had de Commissie de fiscale regeling ten gunste van de Tirrenia-groep voor de bevoorrading met brandstof en smeermiddelen van haar vaartuigen, niet vooraf met de Italiaanse autoriteiten besproken. Daarom oordeelde het Hof dat het besluit van de Commissie ten dele diende te worden nietig verklaard voorzover dit besluit althans de gedeeltelijke opschorting van de regeling met zich bracht.

577. Wat ten tweede het misbruik van bevoegdheid door de Commissie betreft, merkte het Hof van Justitie op dat misbruik van bevoegdheid alleen kan worden aangetoond indien er duidelijke twijfel is dat de maatregelen bestaande steun vormen of maatregelen die geen steun inhouden. In dat geval had de Commissie deze maatregelen niet als nieuwe steun mogen aanmerken en de opschorting daarvan mogen gelasten. In deze zaak echter hield het bevel tot opschorting van de - als nieuwe steun aangemerkte - maatregelen geen misbruik van bevoegdheid in.

578. Het Hof van Justitie onderzocht ten slotte ook of de Commissie de maatregelen in het besluit tot inleiding van de procedure terecht als nieuwe steun aanmerkte. Het Hof merkte allereerst op dat het aan de lidstaat is die meent dat de maatregelen in kwestie bestaande steun is, om de Commissie zo snel mogelijk vanaf het moment waarop zij hem met deze maatregelen confronteert, de gegevens te verschaffen die ten grondslag liggen aan dit standpunt. Indien de Commissie op grond van die gegevens in het kader van een voorlopige beoordeling kan aannemen dat het bij de maatregelen in kwestie waarschijnlijk om bestaande steun gaat, moet de Commissie die maatregelen behandelen binnen het procedurele kader van artikel 88, leden 1 en 2, van het EG-Verdrag. Dit was in deze zaak echter niet het geval.

Olympic Airways  i

579. Op 11 december 2002 gaf de Commissie een beschikking waarin zij de herstructureringssteun voor Olympic Airways onrechtmatig en onverenigbaar verklaarde. Daarom eiste zij ook dat Griekenland de steun zou terugvorderen.

580. Griekenland nam een aantal voorlopige maatregelen om de steun terug te vorderen. Na de terugvorderingsbeschikking had Griekenland de werknemers en de meest rendabele activa van Olympic Airways, vrij van alle schulden, overgedragen aan de nieuw opgerichte onderneming Olympic Airlines. Ook werd het onmogelijk gemaakt de schulden van de oude onderneming op de nieuwe onderneming te verhalen. Daarom heeft de Commissie bij het Hof van Justitie tegen Griekenland een beroep wegens niet-nakoming ingesteld.

581. Op 12 mei verklaarde het Hof van Justitie dat de overdracht van activa zo was opgezet dat het onmogelijk werd gemaakt de invordering van de schulden van de begunstigde van de steun terug te vorderen. Deze operatie belemmerde de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de terugvorderingsbeschikking. Daarmee werd het doel van deze terugvorderingsbeschikking - het herstel van de mededinging - ernstig in gevaar gebracht.

582. De maatregelen die Griekenland nam, resulteerden niet in de invordering van de door Olympic Airways verschuldigde bedragen, omdat deze initiatieven ofwel laattijdig (omdat zij niet binnen de voorgeschreven termijn van twee maanden werden genomen), ofwel onvolledig of zonder bindende kracht waren. Het Hof van Justitie oordeelde dan ook dat Griekenland niet aan de beschikking van de Commissie had voldaan.

Corsica Ferries France SAS/Commissie  i

583. De beschikking van de Commissie van 9 juli 2003 betreffende de herkapitalisering van de Franse veerdienstmaatschappij SNCM werd op 15 juni door het Gerecht van eerste aanleg vernietigd. Het Gerecht vernietigde deze beschikking omdat de Commissie, op basis van haar analyse in verband met de opbrengsten van de verkoop van activa ter waarde van 12 miljoen EUR, niet met zekerheid kon bepalen dat het steunbedrag tot het noodzakelijke minimum beperkt bleef. Alle overige argumenten van de klager werden echter verworpen.

CDA Datenträger Albrechts GmbH  i

584. In zijn arrest van 19 oktober in deze zaak vernietigde het Gerecht van eerste aanleg ten dele de beschikking van de Commissie betreffende staatssteun van Duitsland voor CDA Compact Disc Albrechts GmbH (Thüringen) voorzover daarin geëist werd dat Duitsland de steun ook van andere ondernemingen dan de oorspronkelijke begunstigde onderneming zou terugvorderen.

585. Ten eerste merkte het Gerecht van eerste aanleg op dat terugvordering van steun aan een onderneming alleen kan worden gelast indien kan worden aangetoond dat die onderneming ook daadwerkelijk de steun heeft genoten. Dergelijk voordeel kan niet worden aangetoond indien de steun frauduleus is afgeleid van de oorspronkelijke onderneming naar een andere onderneming. De Commissie dient alle middelen te gebruiken die haar ter beschikking staan, om de lidstaat preciezere informatie te vragen over het afgeleide steunbedrag.

586. Ten tweede verklaarde het Gerecht van eerste aanleg dat de uitbreiding van het bevel tot terugvordering tot een andere onderneming dan de oorspronkelijke onderneming mogelijk is indien komt vast te staan dat sprake is van omzeiling van het terugvorderingsbevel. Dat is in deze zaak echter moeilijk aan te tonen. Zelfs indien het zo is dat de activa werden gebruikt door een opvolger van de onderneming om de activiteiten van de oorspronkelijke begunstigde onderneming voort te zetten, en zelfs indien de bedoeling daarvan was om een deel van de activa tegen juridische en economische onzekerheden af te schermen, is dat op zich niet voldoende om aan te tonen dat er sprake was van een bedoeling om het terugvorderingsbevel van de Commissie te omzeilen. Het Gerecht van eerste aanleg baseerde zich in zijn verwerping van het argument van de Commissie als zou er sprake zijn van omzeiling, op de vaststelling dat niet alleen de activa tegen marktprijs werden overgedragen aan de opvolger, maar ook dat zulks gebeurde in het kader van een open en onvoorwaardelijke tenderprocedure voor de overdracht van deze activa.

Nazairdis  i

587. Deze zaak betrof een verzoek van een Franse rechter om een prejudiciële beslissing over de vraag of een progressieve heffing die rechtstreeks wordt geheven van Franse detailhandelszaken ( taxe d’aide au commerce et à l’artisanat - TACA) staatssteun was. In zijn arrest paste het Hof van Justitie de criteria toe uit de zaak-Streekgewest en de zaak-Pape zoals die hierboven werden besproken.

588. De opbrengst van de TACA werd op diverse wijzen gebruikt. Aanvankelijk ging hij naar zogenaamde uittredingsvergoedingen – steun voor handelaren en ambachtslieden ouder dan 60 die definitief alle activiteiten stopzetten. Sedert de invoering van de TACA is de opbrengst daarvan sterk gestegen en wordt het overschot van de opbrengst ervan bestemd voor de basisstelsels van ouderdomsverzekering voor zelfstandigen in ambachtelijke beroepen en zelfstandigen in industriële en commerciële beroepen, en voor het Fisac i en het CPDC i. Voor elk van deze bestemmingen is in specifieke wettelijke bepalingen vastgesteld wie beslist over het bedrag belastinggerelateerde opbrengsten dat aan een bepaalde doelstelling wordt uitgegeven en/of hoe het individuele bedrag wordt bepaald dat een aanvrager ontvangt.

589. In april 2001 hebben de verzoeksters in de hoofdgedingen bij diverse Franse rechters beroep ingesteld tegen de instantie die met de inning van de TACA is belast. Via dat beroep wilden de ondernemingen de bedragen terugbetaald krijgen die zij de jaren voordien als TACA hadden betaald. Hun argument was dat de TACA onrechtmatig was aangezien deze integrerend deel uitmaakte van steunmaatregelen die niet bij de Commissie waren gemeld.

590. In zijn arrest van 27 oktober onderzocht het Hof van Justitie allereerst de TACA-vrijstelling die kleine handelszaken hadden gekregen. Volgens het Hof was de eventuele onrechtmatigheid van een TACA-vrijstelling voor kleine handelszaken onvoldoende om de rechtmatigheid van de TACA aan te kunnen tasten. Vervolgens verwees het Hof naar de hier eerder aangehaalde rechtspraak in de zaken Streekgewest en Pape en merkte het op dat een heffing alleen integrerend deel uitmaakt van een maatregel indien er een dwingend bestemmingsverband tussen de heffing en de steun bestaat. Dit betekent dus dat de opbrengst van de heffing noodzakelijkerwijs voor de financiering van de steun wordt bestemd. Indien een dergelijk verband bestaat, heeft de opbrengst van de heffing rechtstreekse invloed op de omvang van de steun en bijgevolg op de beoordeling van de verenigbaarheid van deze steun met de gemeenschappelijke markt.

591. In deze zaak oordeelde het Hof van Justitie dat er geen sprake was van een dergelijk dwingend bestemmingsverband. In dat verband wees het Hof op de volgende kenmerken: de nationale wetgeving voorziet niet in een dwingend bestemmingsverband tussen de TACA en betrokken steunmaatregel, maar stelt, los van de opbrengst, een minimum- en een maximumbedrag voor de uittredingsvergoeding vast; de activiteiten van de begunstigde kassen vormden geen economische activiteit, en de bevoegde ministers hadden discretionaire bevoegdheid wat betreft de bestemming van de opbrengst van de TACA voor de financiering van de betrokken verzekeringsstelsels.

592. Daarom kunnen de ondernemingen die de TACA verschuldigd zijn, zich voor de nationale rechter niet op de eventuele onrechtmatigheid van de vrijstelling beroepen om zich aan de betaling van die heffing te onttrekken of terugbetaling ervan te verkrijgen.

E – STATISTISCHE GEGEVENS

[afbeelding - zie origineel document] [afbeelding - zie origineel document] [afbeelding - zie origineel document]

IV – Internationale activiteiten

A – Uitbreiding en Westelijke Balkan

593. OP 3 OKTOBER OPENDE DE EU DE TOETREDINGSONDERHANDELINGEN MET TURKIJE EN KROATIË. DE EERSTE DISCUSSIERONDE OVER HET CONCURRENTIEHOOFDSTUK ("SCREENING VAN HET ACQUIS") VOND PLAATS IN NOVEMBER EN DECEMBER. VAN DE KANDIDAAT-LANDEN WORDT VERWACHT DAT ZIJ TEGEN DE TIJD DAT TOETREDING MOGELIJK WORDT EEN REGELGEVEND KADER VOOR ANTITRUSTBELEID, FUSIECONTROLE EN STAATSSTEUNCONTROLE TOT STAND BRENGEN, MEDEDINGINGS- EN STAATSSTEUNAUTORITEITEN OPRICHTEN, EN ZORGEN VOOR DE DAADWERKELIJKE HANDHAVING VAN DEZE REGELS.

594. In de aanloop tot de toetreding van Roemenië en Bulgarije in 2007 heeft de Commissie nauw toezicht uitgeoefend op de voorbereidingen voor het lidmaatschap en hulp geboden bij de handhaving van de mededingingsregels.

595. De Commissie onderzocht de staatssteunmaatregelen die Bulgarije heeft aangemeld overeenkomstig het zogenaamde mechanisme van de bestaande steun in het Toetredingsverdrag. Dat mechanisme houdt in dat alle steunmaatregelen die na de toetreding van toepassing zijn, en die als staatssteun worden beschouwd in de zin van het Verdrag, maar niet opgenomen zijn in de lijst van bestaande steun, geacht worden nieuwe steun te vormen bij de toetreding.

596. Wat Roemenië betreft, hield de Commissie nauw toezicht op de handhaving van de staatssteunregels door alle ontwerpbeschikkingen te verifiëren vóór de uiteindelijke goedkeuring ervan door Roemenië. Op 25 oktober keurde de Commissie een verslag over de vooruitgang van Roemenië op het gebied van het mededingingsbeleid goed i, waarin zij vaststelde dat Roemenië aanzienlijke vooruitgang heeft geboekt bij de toepassing van de mededingingsregels, met name op het gebied van staatssteuncontrole.

597. DG Concurrentie heeft tenslotte de ontwikkeling van goed functionerende concurrentieregelingen in alle landen van de Westelijke Balkan actief ondersteund. Dit omvatte onder meer hulp bij het opstellen van wetten op het gebied van concurrentie en staatssteun, advies bij de oprichting van de noodzakelijke instellingen voor de handhaving van deze regels en de bevordering van concurrentiediscipline.

B – Bilaterale samenwerking

3.

Inleiding



598. DG Concurrentie werkt op bilaterale basis samen met talrijke mededingingsautoriteiten, in het bijzonder met de autoriteiten van de belangrijkste handelspartners van de EU. De EU heeft hechte samenwerkingsovereenkomsten op mededingingsgebied met de Verenigde Staten van Amerika, Canada en Japan. Voor Korea vormt een memorandum van overeenstemming de formele basis voor samenwerking.

599. De belangrijkste elementen van deze overeenkomsten betreffen wederzijdse informatie over, en coördinatie van de handhaving, alsook het uitwisselen van niet-vertrouwelijke informatie. Krachtens de overeenkomsten kan één van beide partijen de andere partij verzoeken handhavend op te treden (positieve courtoisie), en kan de ene partij rekening houden met de gewichtige belangen van de andere partij bij het handhavend optreden (traditionele courtoisie).

600. De EU heeft ook verschillende vrijhandelsovereenkomsten en associatie- en samenwerkingsovereenkomsten gesloten, waarin meestal basisbepalingen betreffende de samenwerking bij concurrentiezaken zijn opgenomen. Voorbeelden van dergelijke overeenkomsten zijn de Euro-Mediterrane overeenkomsten, overeenkomsten met bepaalde Latijns-Amerikaanse landen en met Zuid-Afrika. De samenwerking tussen de Europese Commissie en de mededingingsautoriteiten van andere OESO-lidstaten vindt plaats op grond van een in 1995 door de OESO goedgekeurde aanbeveling.

2. Overeenkomsten met de VS, Canada en Japan

Verenigde Staten

601. Samenwerking met de mededingingsautoriteiten van de VS is gebaseerd op specifieke overeenkomsten inzake samenwerking op mededingingsgebied i.

602. Op het vlak van luchtvaarttransport heeft de Commissie op 18 november een voorstel tot een nieuw akkoord met de VS gefinaliseerd ter vervanging van de bestaande bilaterale akkoorden afgesloten met de lidstaten (zie ook deel I.B.3.2.) Het overeengekomen institutioneel samenwerkingsverband voorziet voorziet over het algemeen in dezelfde gebieden van samenwerking als de bestaande overeenkomst tussen de EG en de VS betreffende de samenwerking op gebied van het mededingingsbeleid tussen de Commissie en het Amerikaanse Ministerie van Justitie (DoJ) en de Amerikaanse Federal Trade Commission (FTC). Daarbij gaat het om aanmelding van relevante zaken, de uitwisseling van informatie over zowel algemene als zaakgerelateerde kwesties, regelmatige bijeenkomsten om de ontwikkelingen op de markt te bespreken alsook kwesties van algemeen belang. Wat dit laatste samenwerkingsgebied betreft, werd overeengekomen een periodiek discussieforum op te zetten om algemene beleidskwesties te bespreken. Het nieuwe kader voor samenwerking tussen de Commissie en het Amerikaanse Ministerie van Vervoer inzake de mededingingswetgeving en het luchtvervoerbeleid zal de gezamenlijke beoordeling van allianties tussen Europese en Amerikaanse luchtvaartmaatschappijen vergemakkelijken en het uitvaardigen van compatibele regelgeving bevorderen. Indien de overeenkomst uiteindelijk wordt goedgekeurd, zou zij reeds eind oktober 2006 kunnen worden toegepast.

603. De Commissie heeft haar hechte samenwerking met de Antitrust Division van het Amerikaanse Ministerie van Justitie en de Amerikaanse Federal Trade Commission in 2005 voortgezet. De ambtenaren van de Commissie en hun collega's van de beide Amerikaanse diensten hadden frequente en intensieve contacten. Die gingen van samenwerking bij individuele gevallen tot samenwerking op het gebied van meer algemene aangelegenheden in verband met het mededingingsbeleid. De zaakgerelateerde contacten gebeurden meestal in de vorm van regelmatige telefoongesprekken, e-mails, de uitwisseling van documenten, of andere vormen van communicatie tussen de teams die de zaken behandelen. Deze samenwerking blijft aan beide zijden aanzienlijke vruchten afwerpen: de respectieve handhavingsactiviteit wordt versterkt, nodeloze conflicten of onverenigbaarheden tussen die handhavingsactiviteiten worden vermeden, en er komt een beter begrip voor elkaars mededingingsbeleid tot stand.

604. In de loop van 2005 werd de samenwerking met de Amerikaanse antitrustdiensten op het gebied van fusietoezicht intensief voortgezet. De in 2002 tussen de EU en de VS vastgestelde goede praktijken inzake samenwerking bij fusiecontrole vormen een nuttig kader voor samenwerking, in het bijzonder omdat wordt aangegeven op welke kritische punten van de procedure samenwerking uiterst nuttig kan zijn. In de praktijk wordt op een zeer pragmatische en soepele manier samengewerkt, afhankelijk van de zaak en de betrokken kwesties.

605. In 2005 waren er talrijke fusiezaken met gevolgen aan beide zijden van de Atlantische Oceaan. Daarbij was sprake van een aanzienlijke praktische samenwerking en uitwisseling van standpunten tussen de respectieve Europese en Amerikaanse teams die de zaken behandelden. In de loop van het jaar werd in een aantal fusiezaken intensief samengewerkt. Eén van deze zaken was Johnson & Johnson/Guidant i; daarbij werd de samenwerking met de FTC toegespitst op de reikwijdte van het octrooi op de VS-markt, hetgeen ertoe leidde dat de onderzoeken zoveel mogelijk op elkaar werden afgestemd, hoewel de timing van de procedures in de EU en de VS verschillend was. In Procter & Gamble/Gillette was er eveneens een nauwe samenwerking met de FTC met betrekking tot de productmarkt, beoordeling van mogelijke concurrentiebeperkende effecten en corrigerende maatregelen, en ook om de procedures zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen, gezien het verschillende tijdschema van de procedures. In beide gevallen traden in de VS en de EU andere concurrentieproblemen op, zodat bij J&J/Guidant in de EU de fusie werd goedgekeurd op voorwaarde dat er corrigerende maatregelen zouden komen op het gebied van endovasculaire stents en coronaire stuurbare voerdraden, terwijl er in de VS geen problemen rezen op deze markten. In de zaak P&G/Gillette bracht het onderzoek van de Commissie alleen horizontale concurrentieproblemen met betrekking tot batterijgedreven tandenborstels aan het licht, terwijl in de VS vergaander concurrentieproblemen werden vastgesteld op het gebied van batterijgedreven tandenborstels, tandbleekmiddelen en deodorants. Er werd ook een gemeenschappelijke corrigerende maatregel gevonden in de zaak Reuters/Telerate i, die de Commissie samen met het Ministerie van Justitie van de VS had onderzocht.

606. Zoals in de vorige jaren blijkt uit ervaring van de Commissie dat samenwerking en coördinatie met betrekking tot fusies uiterst nuttig is voor de uitwerking van, onderhandeling over en uitvoering van corrigerende maatregelen voor de door de instanties vastgestelde concurrentieproblemen. Een gezamenlijke aanpak helpt om een mogelijk inconsistente aanpak te vermijden, hetgeen zowel de fuserende partijen als de instanties zelf ten goede komt.

607. In de loop van het jaar werden er ook geregeld contacten gelegd met betrekking tot een aantal andere zaken. Van toenemend belang in de bilaterale relatie tussen de Europese Commissie en het Amerikaanse Ministerie van Justitie is de gezamenlijke strijd tegen kartels, die beide autoriteiten als een prioriteit zien. Derhalve was de bilaterale samenwerking tussen de Europese Commissie en het Amerikaanse Ministerie van Justitie buitengewoon intens in kartelzaken: in verschillende lopende onderzoeken waren er talrijke contacten tussen ambtenaren van de dienst kartelzaken binnen DG Concurrentie en hun collega's bij het Amerikaanse Ministerie van Justitie. Het ging daarbij vaak om de uitwisseling van informatie over specifieke zaken, maar ook beleidsvraagstukken kwamen aan bod. Vele van de contacten in verband met deze zaken kwamen er na gelijktijdige verzoeken om immuniteit in de VS en de EG. Voorts waren er in een aantal gevallen gecoördineerde onderzoeksmaatregelen en handhavingsacties in de VS en de EU, waarbij de autoriteiten ervoor poogden te zorgen dat de tijdspanne tussen hun respectieve optreden zo kort mogelijk was.

608. In hun verklaring op de EU-VS top van 20 juni 'The European Union and the United States Initiative to Enhance Transatlantic Economic Integration and Growth', kwamen beide partijen overeen de samenwerking in concurrentiezaken nog verder te versterken en te onderzoeken op welke manier bepaalde vertrouwelijke informatie, ook met betrekking tot internationale kartels, kan worden uitgewisseld.

609. Commissaris Neelie Kroes heeft de hoofden van de Amerikaanse antitrustdiensten bij verschillende gelegenheden ontmoet. De jaarlijkse bilaterale bijeenkomst van de EU en de VS vond plaats op 21 september in Washington.

610. De Commissie deed in de loop van het jaar 82 formele kennisgevingen. Ze ontving in dezelfde periode 27 formele kennisgevingen van de VS-autoriteiten.

Canada

611. De samenwerking met het Canadian Competition Bureau is gebaseerd op de samenwerkingsovereenkomst op mededingingsgebied tussen de EU en Canada die in 1999 werd ondertekend i. De contacten tussen DG Concurrentie en het Competition Bureau, haar Canadese tegenhanger, waren talrijk en vruchtbaar. De besprekingen hadden zowel betrekking op zaakgerelateerde kwesties als op meer algemene beleidskwesties. De zaakgerelateerde contacten bestreken alle terreinen van de handhaving van het mededingingsrecht, hoewel de frequentste contacten betrekking hadden op fusie- en kartelonderzoeken.

612. De contacten tussen de diensten hebben meestal de vorm van telefoongesprekken, e-mails, en conference calls tussen de teams die de zaken behandelen. Wat betreft kartelzaken omvat dit ook de coördinatie van het onderzoek.

613. DG Concurrentie en het Canadian Competition Bureau zetten ook het lopende overleg over algemene mededingingskwesties voort. In februari vond in Parijs een bijeenkomst plaats om corrigerende maatregelen bij fusies te bespreken; in juni ontmoetten vertegenwoordigers van het Bureau hun Europese collega's tweemaal om samenwerking bij het onderzoek van kartels en machtsposities en andere niet-fusiezaken te bespreken.

614. De Commissie deed in de loop van het jaar acht formele kennisgevingen. In dezelfde periode ontving zij één formele kennisgeving van de Canadese autoriteiten.

Japan

615. De samenwerking met de Japanse Commissie voor eerlijke handelspraktijken is gesteund op de samenwerkingsovereenkomst van 2003 i. In de loop van 2005 werden de contacten met de Japanse Commissie voor eerlijke handelspraktijken steeds veelvuldiger; daarbij ging het zowel om zaakgerelateerde kwesties als meer algemene beleidskwesties.

616. Naast de talrijke contacten over individuele zaken, zetten DG Concurrentie en de Japanse Commissie voor eerlijke handelspraktijken (JFTC) hun lopende overleg over algemene mededingingskwesties die van gemeenschappelijk belang zijn, voort. In dit verband werden in 2005 drie bijeenkomsten gehouden in Brussel: één op 21 maart, toegespitst op economische analyse, één op 12 april, toegespitst op samenwerking bij het onderzoek in kartelzaken, en één op 13 december, toegespitst op de analyse van fusies. Op 11 november hielden DG Concurrentie en de JFTC nog een andere bijeenkomst in Tokio, waarop een hele reeks vraagstukken werd besproken.

617. De Commissie ontving in de loop van het jaar één formele kennisgeving van de Japanse autoriteiten.

3. Samenwerking met andere landen en regio's

Australië

618. In de loop van 2005 heeft DG Concurrentie samengewerkt met de mededingingsautoriteiten van diverse andere OESO-landen, vooral met Australië. Deze contacten betroffen zowel zaakgerelateerde als meer algemene kwesties inzake het mededingingsbeleid.

China

619. De samenwerking met China is gebaseerd op de kaderovereenkomst van 2004 voor een gestructureerde dialoog over het concurrentiebeleid i. In 2005 waren er aanzienlijk meer contacten met de Chinese autoriteiten met betrekking tot mededingingsbeleidskwesties; daarbij kwamen zowel algemene beleidskwesties als de oprichting van een mededingingsautoriteit aan de orde.

620. In de loop van het jaar heeft DG Concurrentie verschillende maatregelen genomen om China te helpen bij de ontwikkeling van zijn eerste veelomvattende mededingingswetgeving en de oprichting van een mededingingsautoriteit. De Commissie heeft bijeenkomsten gehouden met de Chinese ambtenaren die de nieuwe mededingingswetgeving opstellen. In april organiseerde zij in Peking samen met het Chinese Ministerie van Handel een seminarie over het concurrentiebeleid; voorts heeft zij aan verscheidene andere internationale seminars over het concurrentiebeleid in China deelgenomen. DG Concurrentie heeft ook een studie gefinancierd en geleid ter beantwoording van een aantal vragen van de Chinese autoriteiten betreffende de aanpak en de ervaring van de EU op het gebied van de ontwikkeling van een doeltreffend regelgevings- en handhavingskader voor het mededingingsbeleid.

Europese vrijhandelszone

621. In de loop van het jaar zette de Commissie tevens haar nauwe samenwerking voort met de toezichthoudende autoriteit van de EVA (de ESA) bij de toepassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte. In mei zijn de bepalingen in werking getreden inzake de aanpassing van protocollen 21 en 23 bij de EER-overeenkomst aan de in Verordening (EG) nr. 1/2003 vervatte wijzigingen. Protocol 23 betreft de samenwerking tussen de toezichthoudende autoriteit van de EVA en de Commissie bij de toepassing van de artikelen 53 en 54 van de EER-Overeenkomst. In december maakten de EVA-staten die de EER-Overeenkomst geratificeerd hebben (d.w.z. Liechtenstein, IJsland en Noorwegen) gebruik van de in protocol 21 vervatte 'toetsingsclausule'. Op basis van deze clausule verzochten de EVA-staten dat de mechanismen voor de handhaving van de artikelen 53 en 54 van de overeenkomst opnieuw zouden worden bezien.

Korea

622. De samenwerking tussen DG Concurrentie en de Commissie voor eerlijke handelspraktijken van Korea (KFTC) is gebaseerd op een memorandum van overeenstemming dat in oktober 2004 werd ondertekend. In juni vond in Brussel de eerste bilaterale overlegvergadering tussen DG Concurrentie en de KFTC in het kader van het memorandum plaats, waaraan commissaris Neelie Kroes en directeur-generaal Philip Lowe namens de Europese Commissie en voorzitter Kang namens de KFTC hebben deelgenomen. Er werd informatie uitgewisseld over de respectieve wijzigingen die recentelijk in de mededingingswetgeving van de EG en Korea werden aangebracht. Voorts werd nagegaan hoe de samenwerking verder kon worden verbeterd en versterkt. Beide autoriteiten werken steeds meer samen met betrekking tot verschillende mededingingskwesties en hebben in het bijzonder standpunten uitgewisseld over onderzoeksmethoden en corrigerende maatregelen in antitrustzaken. De tweede bilaterale overlegvergadering zal in 2006 in Korea plaatsvinden.

Latijns-Amerika

623. DG Concurrentie werkte in 2005 samen met de mededingingsautoriteiten van Mexico en Brazilië op het gebied van zaakgerelateerde en mededingingsbeleidskwesties (bij voorbeeld over gezamenlijke en collectieve marktmacht, telecommunicatiekwesties, enz.). De Commissie ontving vijf formele kennisgevingen van de Mexicaanse autoriteiten.

Rusland

624. De routekaart voor een gemeenschappelijke economische ruimte voor de EU en Rusland, die op de EU-Rusland-top van 10 mei werd overeengekomen, behelst een belangrijk hoofdstuk over concurrentie, dat beide zijden verplicht tot meer coördinatie en de voortzetting van de dialoog op het gebied van het mededingingsbeleid, waaronder ook op het vlak van staatssteun. Er vonden gesprekken over beleidskwesties plaats tussen DG Concurrentie en de Russische federale antimonopolie-autoriteiten (FAS) in juli (op het niveau van de directeur-generaal), en in oktober en december. In het bijzonder heeft DG Concurrentie op verzoek van de FAS hulp verleend bij vraagstukken met betrekking tot een voorontwerp van een nieuwe antimonopoliewet voor de Russische federatie, die de Duma op dat moment behandelde. De technische bijstand van de EU aan de FAS werd voortgezet, met de start van een nieuw TACIS-programma op het gebied van de mededinging, en de Commissie steunde de deelname van een FAS-vertegenwoordiger aan de jaarlijkse ICN-conferentie in Bonn in juni.

C – Multilaterale samenwerking

1. INTERNATIONAL COMPETITION NETWORK (ICN)

Jaarlijkse conferentie van het International Competition Network, Bonn, juni 2005

625. Het ICN, waaraan de Commissie aanzienlijk belang hecht als forum voor discussie en coördinatie tussen mededingingsinstanties, heeft zijn ledenaantal in 2005 nog uitgebreid tot meer dan 90 instanties. Zoals blijkt uit de jaarlijkse conferentie van juni in Bonn, Duitsland, bleef het niveau van de activiteiten hoog. De conferentie was een groot succes in termen van het aantal aanwezigen, de reikwijdte en kwaliteit van de discussies en de door de verschillende werkgroepen gepresenteerde werkzaamheden. De resultaten van de werkgroepen inzake kartels en fusies worden hieronder besproken. Ook de werkgroepen 'Antitrust Enforcement in Regulated Sectors' (AERS) en 'Competition Policy Implementation' (CPI) legden een aantal relevante en nuttige werkresultaten voor, waaronder verslagen over technische-bijstandsactiviteiten, de betrokkenheid van consumenten, het uitdragen van een concurrentiecultuur en de interactie tussen mededingingsinstanties en sectorale regelgevingsinstanties. In Bonn werd de AERS-werkgroep opgedoekt en werd een nieuwe werkgroep voor de telecommunicatiesector in het leven geroepen. DG Concurrentie heeft in Bonn een panel (over kartels) georganiseerd, en deelgenomen aan talrijke andere fora.

ICN-werkgroep inzake kartels en Seoul-workshop inzake kartels

626. De ICN-werkgroep inzake kartels, die in 2004 werd opgericht en mede wordt voorgezeten door DG Concurrentie en de Hongaarse mededingingsinstantie GVH, heeft in 2005 een aantal belangrijke projecten afgerond en is met verschillende andere projecten gestart. De werkresultaten die de werkgroep kartels in haar eerste jaar heeft bereikt, en op de jaarlijkse conferentie van de ICN in Bonn heeft voorgesteld, waren:

627. een verslag, getiteld 'Building Blocks for Effective Anti-cartel Regimes, Vol. 1', betreffende de volgende onderwerpen: omschrijving van gedragingen van hardcore-kartels, doeltreffende instellingen voor de strijd tegen kartels, en doeltreffende sancties;

628. een handleiding voor de bestrijding van kartels, waaronder de inleiding en hoofdstukken over onderzoeken/inspecties (met goede praktijken) en over clementieprogramma's (waaraan later verdere hoofdstukken zullen worden toegevoegd);

629. een model voor het verschaffen van informatie over wetten en voorschriften betreffende kartels, in te vullen door de ICN-leden.

630. Voor het ICN-jaar 2005/2006 is de werkgroep kartels gestart met nieuwe werkprojecten over: de elektronische verzameling van gegevens (waarover een hoofdstuk voor de bovenvermelde handleiding zal worden opgesteld), samenwerking tussen instanties in kartelonderzoeken (Het DG Concurrentie leidt dit project), de interactie tussen de openbare en particuliere handhaving, en de belemmering van onderzoeken. De resultaten van deze projecten zullen gepresenteerd worden op de volgende jaarlijkse conferentie van de ICN in Kaapstad in mei 2006, tezamen met het door de ICN-leden ingevulde model voor het verschaffen van informatie over de wetgeving en voorschriften inzake kartels.

631. In november vond de jaarlijkse “ICN cartels workshop” (georganiseerd door de werkgroep kartels) plaats in Seoul, Zuid-Korea. DG Concurrentie speelde een actieve rol in de workshop en nam deel aan sessies over efficiënte instellingen voor het onderzoek naar kartels, samenwerking tussen instanties bij kartelonderzoeken en gerechtelijk onderzoek op IT-gebied.

ICN-werkgroep fusies – Subgroep aanmelding en procedures

632. In de loop van 2005 bleef DG Concurrentie actief betrokken bij de werkzaamheden van deze subgroep. In het begin van het jaar werkte de subgroep twee bijkomende aanbevolen praktijken uit betreffende 1) corrigerende maatregelen bij fusies; en 2) handhavingsbevoegdheden, middelen en onafhankelijkheid van mededingingsinstanties. Deze werden door de ICN-leden in plenaire vergadering bekrachtigd tijdens de jaarlijkse conferentie van het ICN in Bonn in april. Deze twee nieuwe teksten brengen het totaal aantal aanbevolen praktijken die door het ICN werden goedgekeurd op basis van de ontwerpen van deze subgroep, op dertien. De elf andere praktijken betreffen: 1) voldoende verband tussen de effecten van de transactie en de rechtsbevoegdheid van de onderzoekers; 2) duidelijke en objectieve aanmeldingsplafonds; 3) flexibiliteit bij het tijdstip van aanmelding van fusies; 4) onderzoektermijnen in fusiezaken; 5) vereisten voor de eerste aanmelding; 6) het verloop van het fusiecontroleonderzoek; 7) transparantie; 8) vertrouwelijkheid; 9) eerlijkheid van de procedures; 10) herziening van fusiecontrolebepalingen; 11) samenwerking tussen autoriteiten. Met deze twee praktijken lijkt de reeks ICN-aanbevelingen compleet te zijn, en er werd overeengekomen dat in dit stadium geen verdere aanbevelingen uitgewerkt zullen worden.

633. De subgroep heeft ook een aantal andere projecten afgewerkt: het opstellen van één of verschillende modelformulieren, te gebruiken door fuserende partijen en mededingingsautoriteiten om afstand te doen van de bescherming van vertrouwelijke gegevens voor in het kader van het fusieonderzoek ingediende documenten; en de voorbereiding van een studie inzake dossierkosten in het kader van de fusiecontrole. De werkzaamheden over de vertrouwelijke gegevens en de dossierkosten werden in juni op de jaarlijkse conferentie in Bonn ter goedkeuring voorgelegd.

634. Tenslotte zette de subgroep haar werkzaamheden in verband met de tenuitvoerlegging van de aanbevolen praktijken in de loop van het jaar voort. Die betreffen voornamelijk de verzameling van gegevens over de belemmeringen bij de tenuitvoerlegging van de aanbevolen praktijken in de verschillende landen en de opstelling van een verslag over de moeilijkheden waarmee autoriteiten kampen om de praktijken en technieken met het oog op de opheffing van deze belemmeringen, ten uitvoer te leggen. Dit rapport werd in Bonn gepresenteerd en daaruit bleek dat sinds april 46% van de ICN-leden met een wetgeving betreffende concentraties wijzigingen hebben aangebracht of voorgesteld waardoor hun concentratieregelgeving nauwer aansluit met de aanbevolen praktijken, en dat nog eens 8% van plan is dergelijke wijzigingen aan te brengen. Om het tenuitvoerleggingsproces nog verder te ondersteunen, werd besloten in het voorjaar van 2006 een workshop over dit thema te organiseren om voorbeelden en richtsnoeren voor een verdere aanpassing aan de ICN-praktijken te vergaren. Sinds Bonn heeft het werk van de subgroep zich toegespitst op de voorbereiding van deze workshop. De subgroep blijft de inspanningen op hervormingsgebied van nabij volgen en blijft de ICN-leden ondersteunen die voornemens zijn wetgeving, regelgeving en praktijken van hun autoriteiten te wijzigen. Zij blijft ook samenwerken met niet-leden die een nieuwe regelgeving inzake fusiecontrole uitwerken.

2. OESO

635. In 2005 voerde het OESO-mededingingscomité voor het eerst een collegiale toetsing uit van het mededingingsrecht en het mededingingsbeleid in de EU. Dit vormde het vervolg op de door de OESO in 2003 gemaakte toetsing van de economische beleidsmaatregelen in de eurozone. De OESO-leden zijn overeengekomen dat de toetsing van het economische beleid van een bepaald land gevolgd moet worden door een grondige toetsing van het mededingingsbeleid van dat land.

636. Het toetsingsproces begon met het opstellen, door het OESO-secretariaat, van een ontwerpverslag, waarin de prestaties en de huidige uitdagingen van het EU-mededingingsbeleid en de bevoegde instellingen geanalyseerd worden en mogelijke beleidsopties overwogen werden. Dit proces eindigde met een mondelinge beoordeling op de bijeenkomst van het OESO-mededingingscomité in oktober. Het OESO-secretariaat voltooide het verslag na de mondelinge bespreking en publiceerde het in de publicatiereeksen van de OESO i.

637. In het verslag inzake de collegiale toetsing worden de volgende vier beleidsopties ter overweging uiteengezet:

638. verduidelijking van de relaties tussen de clementieregelingen van de EU en die van de nationale handhavingsinstanties;

639. bij de vaststelling van een economische aanpak van machtsposities dient de aansprakelijkheid afhankelijk te worden gesteld van de schadelijke gevolgen voor de concurrentie; in bepaalde gevallen zou de beoordeling van de mogelijkheid tot schadeloosstelling integraal deel moeten uitmaken van een dergelijke aanpak;

640. versterking van de capaciteit van DG Concurrentie op het gebied van economische analyses door meer medewerkers aan het team van de hoofdeconomist toe te voegen;

641. mogelijkheden overwegen om zowel individuele personen als ondernemingen sancties op te leggen, bijvoorbeeld door coördinatie bij de toepassing van nationale wetten die voorzien in individuele sancties.

642. DG Concurrentie onderzoekt al deze mogelijkheden verder in het kader van zijn lopende projecten betreffende de beleidsontwikkelingen. Op het gebied van het clementiebeleid werkt DG Concurrentie in de richting van een zogeheten 'één loket'-systeem. Wat misbruik van een machtspositie betreft, publiceerde DG Concurrentie in december een discussiedocument waarin ook de in het verslag inzake de collegiale toetsing aangehaalde kwesties worden behandeld. DG Concurrentie heeft zijn economische expertise de voorbije jaren uitgebouwd. In verschillende afdelingen van het directoraat-generaal werken economen die deel uitmaken van multidisciplinaire teams die de zaken behandelen. Het team van de hoofdeconoom geeft bijkomende ondersteuning. Wat sancties tegen kartels betreft, is het systeem van de EU gebaseerd op de daadwerkelijke toepassing van een combinatie van sancties tegen ondernemingen en individuele personen op Gemeenschaps- en nationaal niveau. Er is nog speelruimte om te onderzoeken hoe de in dit systeem voorhanden mogelijkheden ten volle kunnen worden benut.

643. Behalve de collegiale toetsing, bleef DG Concurrentie meewerken en bijdragen aan de werkzaamheden van het OESO-mededingingscomité. DG Concurrentie nam deel aan alle OESO-rondetafelgesprekken over het concurrentiebeleid en participeerde actief aan de collegiale toetsingen van het mededingingsbeleid van Turkije en Zwitserland. Ook nam het deel aan andere OESO-vergaderingen op concurrentiegebied, zoals het 'Global Forum on Competition' en de gezamenlijke vergaderingen van het mededingingscomité en het comité voor handel. Op het Global Forum on Competition van de OESO in februari hield Commissaris Neelie Kroes de hoofdtoespraak met als titel 'Regulering in het belang van concurrentie en groei'. De besprekingen in het kader van het Global Forum waren toegespitst op concurrentieproblemen in gereguleerde sectoren. In maart keurde de OESO-Raad een aanbeveling betreffende het onderzoek in fusiezaken goed en in oktober keurde het mededingingscomité beste praktijken voor de formele uitwisseling van informatie tussen mededingingsautoriteiten in het onderzoek naar hardcore-kartels alsmede een verslag over maatregelen tegen hardcore-kartels goed i.

644. In februari, juni en oktober 2005 werden vergaderingen van het OESO-mededingingscomité belegd. Tijdens de eerste bijeenkomst hielden de werkgroepen van het comité rondetafelgesprekken over structurele hervormingen in de spoorwegsector en grensoverschrijdende corrigerende maatregelen bij het fusieonderzoek. Het rondetafelgesprek over de spoorwegsector vormde het sluitstuk van een reeks besprekingen over de ervaring die werd opgedaan met een structurele scheiding in verschillende bedrijfstakken (waaronder energie, telecommunicatie, postdiensten en het spoorwegvervoer). Uit de bespreking bleek dat tussen de spoorwegsectoren van de verschillende OESO-landen aanzienlijke verschillen bestaan en dat ook de aard, omvang en rol van de mededinging van land tot land variëren, hetgeen ook geldt voor de meest geschikte structuur om de concurrentie te bevorderen. De structurele scheiding werd als een aanvulling op de regulering van de toegang tot de sporeninfrastructuur gezien. Afhankelijk van de omstandigheden, vormt de strijd om een bepaalde markt te verkrijgen eveneens een potentieel kostbaar instrument om een vorm van concurrentie op de markt in te voeren.

645. Uit de rondetafelgesprekken over corrigerende maatregelen bij grensoverschrijdende fusies bleek dat samenwerking in de vorm van positieve courtoisie, waarbij één land namens de andere landen als leider optreedt bij de onderhandelingen over en uitvoering van de grensoverschrijdende corrigerende maatregelen, veeleer geschikt was voor landen die bij vervolging in het kader van fusiecontrole over discretionaire bevoegdheden beschikken (zoals de VS), maar dat deze samenwerkingsvorm wettelijk niet verenigbaar was met systemen die de verplichting inhouden om zowel positieve als negatieve beschikkingen te geven (zoals in de EU). Ook kwam naar voor dat, met het oog op het toezicht op de tenuitvoerlegging van een corrigerende maatregel, het feit dat de af te stoten activa zich eventueel buiten de EU bevinden, slechts een beperkte impact had.

646. Tijdens de tweede vergadering van het mededingingscomité werden rondetafelgesprekken georganiseerd over de verdienste van de mededinging en over de evaluatie van maatregelen en middelen van de mededingingsautoriteiten. Uit de gesprekken over een verdienstelijke mededinging bleek dat er tussen de landen grote verschillen bestaan over hoe deze kwestie moet worden aangepakt: sommige landen hebben een meer formele aanpak terwijl andere landen een economische aanpak verliezen of in een overgangsfase naar een economische aanpak zitten. De rondetafel over de evaluatie van maatregelen en middelen resulteerde in een overzicht van de door de OESO-lidstaten reeds ondernomen of geplande evaluatieactiviteiten en diende om het terrein te effenen voor verdere besprekingen over dit vraagstuk.

647. De werkgroepen van het comité hielden rondetafelgesprekken over de invloed van alternatieve diensten op de regelgeving en de particuliere rechtshandhaving. De eerste rondetafel was toegespitst op telecom-, transport- en energiediensten en behandelde vragen in verband met de regelgeving van alternatieve diensten. Uit de gesprekken bleek dat alternatieve diensten vaak onderworpen zijn aan minder of aan andere regelgevingsverplichtingen, waardoor er mogelijk asymmetrie in de regelgeving kan ontstaan. Over het algemeen dienen dergelijke wanverhoudingen te worden weggewerkt zodat alleen die verschillen in regelgeving blijven bestaan die noodzakelijk zijn om de verschillen in marktmacht, externe gevolgen of andere vormen van marktfalen bij de diensten zelf te weerspiegelen. Ook werd uit de discussies duidelijk dat een actieve toepassing van het mededingingsrecht vereist zou kunnen zijn om te vermijden dat de gevestigde ondernemingen de concurrentie die van de alternatieve diensten uitgaat, zouden inperken.

648. De rondetafel over de particuliere rechtshandhaving was gericht op het vinden en verzamelen van bewijzen. Dit was de eerste rondetafel over de particuliere rechtshandhaving van de werkgroep; in 2006 volgen nog bijkomende besprekingen daarover. Een werkgroep van het comité besprak voorts, op basis van presentaties van deskundigen, hoe de door kartels veroorzaakte schade kan worden gemeten en hoe het voordeel van een toepassing van de mededingingsregels kan worden beoordeeld. Uit de besprekingen bleek dat het opmeten van de schade vooral nuttig was in het kader van door particulieren ingezette rechtsmiddelen. Sommige autoriteiten (b.v. de OFT) kijken ook naar de invloed van kartels om hun eigen werk te rechtvaardigen.

649. Op de derde vergadering van het mededingingscomité werden rondetafelgesprekken gevoerd over toetredingsbarrières en wetten en regelgeving inzake de verkoop onder kostprijs. Uit de eerste rondetafel bleek dat de OESO-landen duidelijk zijn geëvolueerd van een analyse gericht op de vraag of bepaalde factoren barrières voor toetreding tot de markt zouden vormen, naar een analyse van het mededingingsproces en de invloed van toegangsbarrières binnen dit proces. De lidstaten zijn ook bezig met de ontwikkeling van economische criteria om toegangsbarrières te meten; in het geval van technische en wettelijke toegangsbarrières combineren zij vaak een kwantitatieve met een kwalitatieve beoordeling terwijl bij gedragsbarrières een kwantitatieve beoordeling meestal niet voor mogelijk wordt gehouden.

650. Uit de rondetafel over wetten op het gebied van de verkoop onder kostprijs kwam naar voren dat er geleidelijk meer systematische studies over de invloed van deze wetten worden opgesteld, waaruit blijkt dat dergelijke wetten tot hogere kosten voor de consumenten leiden. Er bestaat derhalve een conflict tussen de wetgeving inzake de verkoop onder kostprijs en de doelstelling van de mededingingswetgeving inzake economische efficiëntie en het welzijn van consumenten. Ook bleek dat het voor mededingingsautoriteiten van wezenlijk belang is de concurrentiebeginselen te promoten wanneer ontwerpwetten betreffende de verkoop onder kostprijs op nationaal niveau worden besproken. De werkgroepen van het comité hadden het voorts over concurrentie bij de verstrekking van ziekenhuisdiensten en zij wijdden een volledige dag aan de samenwerking tussen mededingingsautoriteiten en openbare aanklagers/officiers van justitie, waaraan deze laatste deelnamen.

651. Uit de rondetafel over ziekenhuisdiensten bleek dat de concurrentie steeds meer ingang vindt bij de verstrekking van ziekenhuisdiensten en dat dit de efficiëntie van deze dienstverlening ten goede komt. Bepaalde OESO-landen hadden zeer goede ervaringen opgedaan met de invoering van een regelgeving ter bevordering van concurrentie tussen openbare ziekenhuizen.

652. Op de vergadering met de openbare aanklagers/officiers van justitie werden de volgende kwesties behandeld: selectie van gevallen die in aanmerking komen voor strafvervolging en beslissing om te vervolgen; verzameling van bewijzen; wisselwerking tussen clementieprogramma's en strafvervolging; formele en informele relaties tussen openbare aanklagers/officiers van justitie en mededingingsautoriteiten.

653. In 2005 legde de Commissie het mededingingscomité acht schriftelijke voorstellen voor over de volgende kwesties die in de OESO-rondetafelgesprekken aan bod zijn gekomen:

654. structurele scheiding bij het spoorwegvervoer;

655. grensoverschrijdende corrigerende maatregelen bij het onderzoek naar fusiezaken;

656. verdienstelijke concurrentie;

657. evaluatie van de maatregelen en middelen van mededingingsautoriteiten;

658. de invloed van alternatieve diensten op de regelgeving;

659. ontdekken en verzamelen van bewijzen;

660. toetredingsbarrières;

661. concurrentie en efficiëntie bij de verstrekking van ziekenhuisdiensten.

662. DG Concurrentie heeft voorts zijn jaarverslag over het mededingingsbeleid van 2004 aan het mededingingscomité voorgelegd.

V – Vooruitzichten voor 2006

663. Het jaarverslag 2005 over het mededingingsbeleid biedt de gelegenheid de richting aan te geven die de Commissie in 2006 op het gebied van het mededingingsbeleid zal uitgaan.

664. DG Concurrentie heeft drie meerjaarlijkse algemene doelstellingen vastgesteld om een aanzienlijke bijdrage te leveren aan de strategische doelstellingen van de Commissie als omschreven in de jaarlijkse beleidsstrategie 2006, de Lissabon-strategie van de EU:

665. handhavingsmaatregelen toespitsen op de praktijken die het meest schadelijk zijn voor de EU-economie;

666. het concurrentievermogen binnen de EU verbeteren door mee te helpen het regelgevingskader vorm te geven;

667. maatregelen toespitsen op de sleutelsectoren voor de interne markt en de Lissabon-strategie.

1. Antitrust

668. In 2006 zal de hoogste prioriteit van DG Concurrentie uitgaan naar het voorkomen en ontraden van kartels. Kartels verhogen kunstmatig de prijs van goederen en diensten, beperken het aanbod en remmen innovatie af, zodat consumenten uiteindelijk meer moeten betalen voor minder kwaliteit. Ook kunnen kartels de productiekosten van Europese ondernemingen fors doen stijgen. Het opsporen en ontraden van kartels brengt derhalve aanzienlijke voordelen mee voor de economie van de EU en de Europese consumenten.

669. De andere prioriteit van DG Concurrentie voor 2006 zal de voltooiing en daadwerkelijke follow-up zijn van de door de Commissie in 2005 gestarte sectorale onderzoeken op het gebied van enerzijds, de gas- en elektriciteitsmarkten, en anderzijds, de markten voor retailbanking en –verzekeringen. Aan de hand van de resultaten van deze onderzoeken zal de Commissie kunnen beslissen over een optimale beleidsmix om de vastgestelde problemen op te lossen. Bij deze mix zal het gaan om het handhaven en/of het bepleiten van het belang van de concurrentie, en eventueel, regelgevingsmaatregelen op het gebied van de interne markt en/of consumentenbescherming. Deze onderzoeken zullen ook aan het licht brengen welke andere marktomstandigheden concurrentiebeperkende gedragingen mogelijk maken.

670. Ter ondersteuning van deze prioriteiten zal DG Concurrentie wat betreft de handhaving voorrang blijven verlenen aan handhavingsmaatregelen die afhankelijk zijn van de mate waarin concurrentiebeperkende gedragingen schade berokkenen aan consumenten, zowel ondernemingen als individuele personen. De prioriteit zal uitgaan naar maatregelen die de concurrentieproblemen aanpakken die de meest negatieve gevolgen hebben voor het welzijn van de consumenten, rekening houdend met het uitgavenvolume dat door de concurrentiebeperkende praktijken wordt beïnvloed en de aard van de betrokken gedraging. Het bestaan van een aanzienlijke impact op de concurrentiewerking (afscherming van de markt) kan als indicator worden gebruikt voor de schade die aan de consumenten wordt berokkend. Een bijkomend element waarmee bij de vaststelling van prioriteiten voor de handhaving rekening moet worden gehouden is de precedentswaarde van een specifiek optreden, waardoor de toepassing van de mededingingsregels op complexe wettelijke of economische vraagstukken kan worden verduidelijkt.

671. Een van de belangrijkste risico's met betrekking tot de handhavingsmaatregelen van de Commissie, zoals ook de OESO heeft erkend i, is een gebrek aan samenhang bij de toepassing van de EG-concurrentieregels door de nationale mededingingsautoriteiten en de nationale rechterlijke instanties. De verbetering van de coördinatie binnen het European Competition Network (ECN) en het zorgen voor een daadwerkelijke wisselwerking met de nationale mededingingsautoriteiten zal derhalve een belangrijke prioriteit van de werkzaamheden van DG Concurrentie in 2006-2007 blijven.

672. Tenslotte zal DG Concurrentie zijn inspanningen voortzetten om de voorspelbaarheid en transparantie bij de toepassing van mededingingsregels te verbeteren via beleidsinstrumenten en een intensievere communicatie met het publiek, het bedrijfsleven en de andere instellingen, in het bijzonder op het gebied van het misbruik van een machtspositie.

2. Concentraties

673. Bij de concentratiecontrole zal DG Concurrentie naast de kernactiviteiten met betrekking tot de handhaving nadruk leggen op de continuïteit in de manier waarop het DG de gevolgen van bedrijfsherstructureringen beoordeelt. Het zal mededingingsbezwaren blijven opsporen uitsluitend aan de hand van een gedegen economische analyse en stevig gebaseerd op feiten. Ook zal bijzondere aandacht moeten uitgaan naar concentraties die de verwezenlijking van de liberaliseringsdoelstellingen van de EU kunnen belemmeren. In 2006 zal de Commissie herziene en geconsolideerde richtsnoeren over bevoegdheidskwesties aannemen. Zij zal voorts richtsnoeren uitwerken betreffende niet-horizontale fusies en haar beleid met betrekking tot corrigerende maatregelen actualiseren, rekening houdend met de in 2005 gepubliceerde ex-post studie over corrigerende maatregelen. Zij zal voorts de tweederde-regel, zoals vervat in artikel 1, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad, opnieuw bekijken; deze regel is namelijk een van de relevante criteria om de bevoegdheid van de Commissie in het geval van concentraties met een communautaire dimensie, vast te stellen.

3. Staatssteun

674. Op het gebied van staatssteun zijn de specifieke prioriteiten voor 2006 inzake de handhaving uiteengezet in het Actieplan Staatssteun. Wat de herziening van het beleid betreft, zal DG Concurrentie bij het opstellen van staatssteunregels een meer economische aanpak invoeren, die in het bijzonder is toegespitst op het marktfalen dat staatssteun moet corrigeren, en op de verbetering van de transparantie en voorspelbaarheid van het staatssteunbeleid. De huidige horizontale documenten zullen dienovereenkomstig worden aangepast, zowel inhoudelijk als wat procedures aangaat, en tegelijk zullen maatregelen worden vastgesteld (goede praktijken) voor de efficiënte behandeling van zaken, in afwachting van de inwerkingtreding van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Ook zal een beslissingspraktijk worden uitgewerkt die gericht is op de vormen van steun die het meest de handel verstoren.

675. Voorts zal DG Concurrentie een actieve staatssteuncontrole blijven nastreven door een versterking van de economische analyse bij de beoordeling van zaken en door de systematische terugvordering van onrechtmatig verleende steun. Teneinde onrechtmatige en onverenigbare steun te sanctioneren, zal het DG Concurrentie een nieuwe aanpak op het gebied van corrigerende maatregelen ontwikkelen die gericht is op het beter functioneren van de markt waarop de begunstigde aanwezig is. Het DG Concurrentie bij de beoordeling van zaken alsook bij het onderzoek van de belangrijkste voorstellen, een meer geïntegreerde aanpak blijven toepassen.

676. DG Concurrentie zal ook in de toekomst met betrekking tot de hervorming van de staatssteunregels een groter gevoel van gedeelde verantwoordelijkheid tussen Commissie en lidstaten bevorderen en zal hierbij de oprichting van een staatssteunnetwerk overwegen. Ook zullen de nationale rechters aangemoedigd worden om een actievere rol te spelen bij de handhaving van de staatssteunregels op nationaal niveau.

677. Ter aanvulling van deze werkzaamheden zal DG Concurrentie ex-post analyses uitvoeren van vroegere handhavingsmaatregelen, om daaruit lessen te trekken over de gevolgen daarvan.

4. Internationale activiteiten

678. DG Concurrentie zal in 2006 zijn samenwerking met de kandidaat-lidstaten en de overige landen in de Westelijke Balkan voortzetten.

679. In het kader van het Europees Nabuurschapsbeleid, zouden de onderhandelingen over de nog overeen te komen actieplannen (Egypte, Georgië, Armenië, Azerbeidzjan, Libanon) in 2006 afgerond moeten worden.

680. De Commissie hecht belang aan een verdere versterking van de samenwerking met belangrijke derde landen en zal een kader uitwerken voor een Tweede generatie-overeenkomst die de uitwisseling van vertrouwelijke informatie mogelijk moet maken.

681. De jaarvergadering van het International Competition Network zal van 3 tot 5 mei in Kaapstad plaatsvinden. Voor de Commissie zijn de uitkomsten van de werkgroep kartels, die de Commissie mee voorzit, en de oprichting van een werkgroep inzake unilaterale gedragingen, van bijzonder belang.

682. In het kader van de formele bilaterale dialoog tussen de EU en China op het gebied van de mededinging, zal de Commissie China blijven bijstaan bij het opstellen van zijn mededingingswetgeving.

Bijlage – In dit verslag besproken zaken

1. ARTIKELEN 81, 82 EN 86 VAN HET EG-VERDRAG

Zaak Publicatie Punt

AstraZeneca IP/05/737, 15.6. 73, Kader

Austrian Airlines/SAS PB C 233, 22.9.

BMW

Brasserie nationale / Commission (Kartel in de Luxemburgse biersector)

Breedbanddiensten via lijndeling in Duitsland

Britannia Alloys & Chemicals, Société Nouvelle des Couleurs Zinciques, Union Pigments en Hans Heubach / Commission (Zinkfosfaat)

Coca-Cola PB L 253, 29.9.2005 en PB C 239, 29.9.

Commissie / Groothertogdom Luxemburg

Commissie / Helleense republiek

Commissie / T-Mobile Austria GmbH (max.mobil)

Daimler Chrysler / Commissie (Mercedes-Benz)

Dansk Rørindustri e.a. / Commissie (voorgeïsoleerde buizen)

Duitse Bundesliga

E.on Ruhrgas IP/05/710, 10.6.

Euronext

Football Association Premier League IP/05/

General Motors (Opel)

Groupe Danone / Commissie en Haacht / Commissie (Kartel in de Belgische biersector)

Handelsovereenkomst ALROSA/De Beers PB C 136, 3.6.

Industriële garens

Industriezakken

Luchtvaartverzekering

MasterCard Europe/International (multilaterale interbancaire tarieven)

Microsoft

Monochloorazijnzuur

OMV IP/05/195, 17.2.

Onderzoek in de sector 3 G

Onderzoek in de sector financiële diensten

Postdiensten

REPSOL

Rubberchemicaliën 180,

Ruwe tabak Italië 180,

SAS / Commissie

Sectorale onderzoeken inzake gas en electriciteit

SEP e.a./Automobiles Peugeot

Sumitomo Chemical en Sumika Fine Chemicals / Commissie (Vitaminen)

Syfait e.a./GlaxoSmithkline

Territorial restrictions cases (gas supply)

Thyssen Krupp Stainless en Thyssen Krupp Acciai speciali Terni / Commissie en Acerinox / Commissie (Roestvrij staal (legeringstoeslag))

T-Mobile

Tokai, Intech en SGL Carbon / Commissie (Speciaal grafiet)

VEMW / Directeur van de Dienst uitvoering en toezicht energie

Vodafone

2. CONCENTRATIECONTROLE

Zaak Publicatie Punt

AMI/Eurotecnica

Bertelsmann/Springer

Blackstone/Acetex

Blackstone/NHP

Commissie / Tetra Laval

E.ON/Mol

Energias de Portugal (EDP) / Commissie

FIMAG/Züblin

Honeywell / Commissie en General Electric / Commissie

Honeywell/Novar

IESY Repository/Ish

Johnson & Johnson/Guidant 313,

Lufthansa/Swiss

Maersk/PONL

MAG/Ferrovial Aeropuertos/Exeter Airport

Microsoft/TimeWarner/ContentGuard JV

Reuters/Telerate 328,

Siemens/VA Tech

Strabag/Dywidag (Walter Bau)

Tesco/Carrefour

Total/Sasol/JV

3. STAATSSTEUN

Zaak Publicatie Punt

Aanleg van een infrastructuur met hoge capaciteit op het grondgebied van de regio Limousin (Frankrijk)

Aanpassing Griekse regionale-steunkaart

Aanpassing regionale-steunkaart Finland 2000- PB C 223, 10.9.

AB Vingriai (Litouwen)

ABX Logistics groep

Alitalia (Italië)

Altair Chimica (Italië) PB C 131, 28.5.

AVR (Nederland)

Baskische fiscale steunregeling (Spanje)

BayernLB (Duitsland)

Belastingkorting voor recent aan de beurs genoteerde ondernemingen (Italië)

Belastingkortingen voor de overname van noodlijdende industriële ondernemingen (Frankrijk)

Belastingvoordelen voor Italiaanse profclubs (Italië)

Belastingvrij reservefonds voor bepaalde ondernemingen (Griekenland)

Belastingvrijstelling voor verzekeringen niet zijnde ziektekostenverzekeringen van onderlinge verzekeringsmaatschappijen (Frankrijk)

België/Commissie

BIAL (Portugal) PB C 275, 8.11.

Biria groep (Duitsland)

Breedbanddiensten in landelijke en afgelegen gebieden (Verenigd Koninkrijk)

Breedbanddiensten voor Karintië (Oostenrijk)

British Energy plc (Verenigd Koninkrijk) PB L 142, 6.6.

CDA Datenträger Albrechts / Commissie

Česke dráhy (Tsjechische Spoorwegen) (Tsjechische Republiek)

Chemische Werke Piesteritz (Duitsland) PB L 296, 12.11.

Chemobudowa Kraków (Polen)

Commissie/Griekenland

Computer Manufacturing Services (CMS) (Italië) PB C 187, 30.7.

Confédération nationale du Crédit mutuel / Commissie

Corsica Ferries France / Commissie

Cynku Miasteczko Śląskie (Polen)

Demonstratieregeling golf- en getijde-energie (Verenigd Koninkrijk)

Digital decoders (Italië)

Digitale terrestrische televisie(DVB-T) in Berlijn-Brandenburg (Duitsland)

Digitalisierungsfonds (Oostenrijk)

E-Glass (Duitsland)

ELVO (Hellenic Vehicle Industry) (Griekenland)

Enterprise Capital Funds (Verenigd Koninkrijk)

Ernault (Frankrijk)

Ernault (Frankrijk) PB C 324, 21.12.

Euromoteurs (Frankrijk) PB C 137, 4.6.

Exploitatiesteun voor biobrandstof (Oostenrijk, Tsjechische Republiek, Estland, Hongarije, Italië, Ierland, Litouwen, Zweden en België)

F.J. Pape / Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij

Fiscale kortingen voor investeringsvehikels gespecialiseerd in amsll-caps (Italië)

Ford Genk (Belgiëm)

Fret SNCF (Frankrijk)

Frucona Košice (Slowakije) PB C 233, 22.9.

Garantieregelingen financiering scheepsbouw (Italië)

Garantieregelingen financiering scheepsbouw (Nederland) PB C 228, 17.9.

Glunz (Duitsland) PB C 263, 22.10.

Heffing op minerale fosfor in voederfosfaten (Denemarken)

Herstructureringsplannen voor de steenkoolindustrie (Duitsland, Hongarije en Polen)

Hervorming van het Italiaanse beroepsopleidingssysteem (Italië)

Hervorming van het Nederlandse ziektekostenverzekeringsstelsel (Nederland)

Hessicher Investitionsfonds (Duitsland)

Holland Malt (Nederland)

HSH Nordbank (Duitsland)

Huta Czestochowa (Polen)

Huta Stalowa Wola (Polen)

Imprimerie Nationale (Frankrijk)

Innovatiesteun voor de scheepsbouw (Duitsland) PB C 235, 23.9.

Innovatiesteun voor de scheepsbouw (Frankrijk) PB C 256, 15.10.

Innovatiesteun voor de scheepsbouw (Spanje) PB C 250, 8.10.

Internationale nieuwszender CFII (Frankrijk)

Investbx (Verenigd Koninkrijk) PB C 288, 19.11.

Italië / Commissie

Jaarlijkse steunbetalingen voor steenkool (Duitsland, Hongarije, Polen en Slowakije)

Klimaatwijzigingsheffing (Verenigd Koninkrijk)

Konas (Slowakije)

Kortingen CO2-belasting (Slovenië)

Kronopoly (Duitsland)

Latium – Steun ten behoeve van de vermindering van de emissies van broeikasgassen (Italië)

Lignit Hodonín, sro (Tsjechische Republiek) PB C 250, 8.10.

Luchthaveninfrastructuur (Duitsland en België)

Luchtvaartsector (Italië) PB C 252, 12.10.

Maatregelen ter bescherming van het door predatoren bedreigde dierenbestand (Toscane, Italië)

MG Rover (Verenigd Koninkrijk) PB C 187, 30.7. 439,

Mittal Steel Poland (Polen)

Monitoring steun Alstom (Frankrijk)

Municipalizzate (Italië)

Nationaal programma voor de uitbreiding van het breedbandnet tot landelijke en afgelegen gebieden (Spanje)

Nationaal solidariteitsfonds voor natuurrampen (Italië)

National regeling probleemgebiedsubsidies (Finland)

Nationale regeling voor gestorven dieren (Visafval) (Verenigd Koninkrijk)

Nazairdis (thans Distribution Casino France)

Neorion scheepswerf (Griekenland) PB C 230, 20.9.

NESTA (Verenigd Koninkrijk)

Olympic Airways (Griekenland)

Omroepbijdrageregelingen voor publieke omroepen (Frankrijk, Italië en Spanje)

Ontikkelingshulp voor Vietnam scheepsbouw (Nederland)

Ontwikkelingshulp voor Ghana - Sleepboten (Nederland) PB C 100, 26.4.

Opdracht en financiering van openbare omroepen (Duitsland, Ierland en Nederland)

Oprichting Banque Postale (Frankrijk)

Overheidssteun voor breedbandinfrastructuur in Appingedam (Nederland)

Overstromingen van de zomer 2005 (Oostenrijk en Duitsland)

Productie Aluminiumoxide (Frankrijk, Ierland en Italië)

Ryanair (België)

SABIC (Nederland) PB C 176, 16.7.

Shetland Sea Fish Limited (Verenigd Koninkrijk)

Sniace / Commissie

Solvay Rosignano (Italië) PB C 176, 16.7.

Spoedmaatregelen inzake werkgelegenheid (Italië)

Steun aan Mauritanië Scheepsbouw (Spanje)

Steun voor breedband in Wales (Verenigd Koninkrijk)

Steun voor de destructiesector in 2003 (équarrissage) (Frankrijk)

Steun voor de ontwikkeling van logistieke ketens en de modernisering van de intermodaliteit (Italië)

Steun voor verenigingen van bananentelers (Frankrijk)

Steunregeling gecombineerd vervoer Waals Gewest en steunregeling voor het gecombineerd vervoer (België)

Steunregeling voor de aanpassing van goederenlocomotieven aan het European Train Control System (ETCS) (Nederland)

Steunregeling voor de financiering van nieuwe projecten voor gecombineerd vervoer (Duitsland)

Stocznia Gdynia (Polen) PB C 220, 8.9.

Stocznia Szczecinska (Polen) PB C 222, 9.9.

Streekgewest Westelijk Noord-Brabant

SVZ Schwarze Pumpe GmbH (Duitsland)

Technologiecentra (Duitsland) PB L 295, 11.11.

Tessenderlo Italia (Italië) PB C 223, 10.9.

Thüringen Porzellan, Kahla (Duitsland)

Tijdelijk defensief mechanisme voor de scheepsbouw (Finland, Duitsland en Polen) PB C 131, 28.5.2005 PB C 162, 2.7.

Tugboat Bangladesh (Spanje) PB C 162, 2.7.

Verlenging van de opleveringstermijn van drie jaar voor twee chemische tankschepen (Portugal)

Vermindering IRAP-belasting (Italië)

Visserij – Schade veroorzaakt door storm (Letland)

Volvo Trucks (Zweden) PB C 230, 20.9.

VPFM (Tsjechische Republiek) PB C 176, 16.7.

Vrijgestelde “holdings 1929” (Luxemburg)

Vrijgestelde ondernemingen in Gibraltar (Verenigd Koninkrijk)

Vrijstelling belasting op verwerving gronden door woningcorporaties in Berlijn (Duitsland)

Werkprogramma’s voor de sector groenten en fruit (Frankrijk)
“mededeling van de Commissie over klachten” genoemd).

ec.europa.eu/comm/competition/antitrust/others Daarbij is een werkdocument van de diensten van de Commissie gevoegd, dat beschikbaar is op ec.europa.eu/comm/competition/antitrust/others, en waarin de achtergrond wordt geschetst en de in het groenboek uitgewerkte politieke standpunten worden uitgewerkt.
– Samen werken aan werkgelegenheid en groei – Een nieuwe start voor de Lissabon-strategie, COM(2005) 24 van 2.2.2005. Zie in het bijzonder de bladzijden 8 en 19.
href="http://ec.europa.eu/comm/competition/antitrust/cases/index/by_nr_76.html#i38_381" target="_blank">ec.europa.eu/comm/competition/antitrust/cases
– zie PB C 264 van 1.11.2003, blz. 29).
–diensten (kaderrichtlijn) (PB L 108 van 24.4.2002, blz. 33).

forum.ec.europa.eu/Public/irc/infso/ecctf/home
–diensten (PB L 249 van 17.9.2002, blz. 21). DG INFSO is bevoegd voor de naleving door de lidstaten van de andere richtlijnen in het regelgevend kader voor elektronische communicatie.
– Liberalisering – Zweden – inbreuk op Richtlijn 2002/77/EG.
– Gezamenlijke verkoop van de mediarechten aan de Duitse Bundesliga . De volledige tekst is gepubliceerd op de website van DG Concurrentie: ec.europa.eu/comm/competition/antitrust/cases

ec.europa.eu/comm/competition/liberal_professions (Het is aangevuld met een inventaris van de voorschriften betreffende professionele diensten in de tien nieuwe EU-lidstaten, die in november 2004 is gepubliceerd en beschikbaar is op: ec.europa.eu/comm/competition/liberalization).

ec.europa.eu/comm/competition/antitrust
– beroep aanhangig; Beschikking van de Commissie van 15.6.2001 (PB L 233 van 31.8.2001, blz. 37; Eco Emballages , betreffende artikel 81 van het EG-Verdrag); en Beschikking van de Commissie van 20.04.2001 (PB L 166 van 21.6.2001, blz. 1; DSD betreffende artikel 82 van het EG-Verdrag) – beroep aanhangig.
– Coca-Cola (PB L 253 van 29.9.2005, blz. 21, en PB C 239 van 29.9.2005, blz. 19). Zie ook ec.europa.eu/comm/competition/antitrust/cases
– distributie-overeenkomsten van Opel en Zaak COMP/38.901 Verband Deutscher Opel-Händler/Adam Opel .
& Chemicals Limited, T-52/02, Société Nouvelle des Couleurs Zinciques S.A., T-62/02, Union Pigments AS en T-64/02, Hans Heubach GmbH & Co KG.
& Johnson / Guidant.
[thans artikel 87] inzake de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het Verdrag [thans artikelen 87 en 88] op kortlopende exportkredietverzekering.
– Reddingssteun voor SVZ Schwarze Pumpe GmbH.
– Reddingssteun voor MG Rover (PB C 187 van 30.7.2005).
– Reddingssteun voor Computer Manufacturing Services (PB C 187 van 30.7.2005).
– Reddingssteun voor Cynku Miasteczko Śląskie.
– Reddingssteun voor Ernault.
– Maatregelen ten faveure van Frucona Košice (PB C 233 van 22.9.2005).
– Herstructureringssteun voor AB Vingriai.
– Chemische Werke Piesteritz GmbH (PB L 296 van 12.11.2005).
– Herstructureringssteun voor Euromoteurs (PB C 137 van 4.6.2005).
– Herstructureringssteun voor Ernault (PB C 324 van 21.12.2005).
– Fiscale steun voor de overname van ondernemingen in moeilijkheden (PB L 108 van 16.4.2004). De Commissie gaf op 16.12.2003 een negatieve beschikking ten aanzien van deze maatregel en gelastte de terugvordering van de steun.
– Herstructureringssteun voor Imprimerie Nationale.
– Steun voor British Energy plc (PB L 142 van 6.6.2005).
– Biria groep.
– Aanpassing regionale-steunkaart – MG Rover.
– Herstructureringssteun voor Huta Stalowa Wola SA.
– Herstructureringssteun voor Chemobudowa Kraków SA.
– Innovatiesteun voor de scheepsbouw (PB C 235 van 23.9.2005).
– Innovatiesteun voor de scheepsbouw (PB C 256 van 15.10.2005).
– Innovatiesteun voor de scheepsbouw (PB C 250 van 8.10.2005).
tijdelijk defensief mechanisme voor de scheepsbouw (PB L 172 van 2.7.2002), gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 502/2004 van de Raad van 11 maart 2004 (PB L 81 van 19.3.2004).
– Defensief mechanisme voor de scheepsbouw (PB C 131 van 28.5.2005).
– Tijdelijk defensief mechanisme voor de scheepsbouw (PB C 131 van 28.5.2005).
– Tijdelijk defensief mechanisme voor de scheepsbouw (PB C 162 van 2.7.2005).
– Neorion scheepswerf (PB C 230 van 20.9.2005).
– Verlenging van de opleveringstermijn van drie jaar voor twee chemische tankschepen.
– Ontwikkelingshulp voor Ghana – Sleepboten (PB C 100 van 26.4.2005).
– Scheepsbouw, ontwikkelingshulp voor Vietnam.
– Scheepsbouw – Sleepboot Bangladesh (PB C 162 van 2.7.2005).
– Steun aan Mauritanië – scheepsbouwbesluit.
– Garantieregeling scheepsbouw.
– Garantieregeling financiering scheepsbouw (PB C 228 van 17.9.2005).
– Garantieregelingen voor scheepsfinanciering - Duitsland (PB C 62 van 11.3.2004).
– Goedkeuring capaciteitsinkrimpingen voor VPFM (PB C 176 van 16.7.2005).
– Mittal Steel Poland – Wijziging van het bedrijfsplan.
– Steun voor breedband in Wales, besluit van de Commissie van 1.6. 2005; Steunmaatregel N 267/2005 – Project breedbandtoegang in landelijke gebieden, besluit van de Commissie van 5.10.2005.
– Nationaal programma voor de uitbreiding van het breedbandnet tot landelijke en afgelegen gebieden, besluit van de Commissie van 6.4.2005.
– Breedbanddiensten voor Karinthië, besluit van de Commissie van 20.10.2005.
– Aanleg van een infrastructuur met hoge capaciteit op het grondgebied van de regio Limousin, besluit van de Commissie van 3.5.2005.
– Overheidssteun voor breedbandinfrastructuur in Appingedam (PB C 321 van 16.12.2005).
– Digitalisierungsfonds, besluit van de Commissie van 16.3.2005.
– Digitale terrestrische televisie (DVB-T) in Berlijn-Brandenburg, beschikking van de Commissie van 9.11.2005.
– Omroepbijdrage, besluit van de Commissie van 20.4.2005; Steunmaatregel E 9/2005 (Italië) – Omroepbijdrage RAI, besluit van de Commissie van 20.4.2005; Steunmaatregel E 8/2005 (Spanje) – Spaanse nationale publieke omroep RTVE, besluit van de Commissie van 20.4.2005.
– Internationale nieuwszender CFII, besluit van de Commissie van 7.6.2005.
– Hessischer Investitionsfonds, besluit van de Commissie van 6.9.2005.
– Kapitaalverhoging bij HSH Nordbank, besluit van de Commissie van 6.9.2005.
– Kapitaalverhoging bij BayernLB, besluit van de Commissie van 6.9.2005.
– Regionale ad-hocsteun ten gunste van SABIC (PB C 176 van 16.7.2005).
– Lignit Hodonín sro (PB C 250 van 8.10.2005).
– Steun ten gunste van Kronopoly GmbH.
– E-glass AG (PB C 220 van 8.9.2005).
– Steun voor Glunz AG (PB C 263 van 22.10.2005).
– Vrijstelling belasting op verwerving gronden door woningcorporaties in Berlijn (PB C 53 van 3.3.2005).
– Aanpassing regionale-steunkaart Finland 2000-2006 (PB C 223 van 10.9.2005).
– Aanpassing Griekse regionale-steunkaart (PB C 323 van 20.12.2005).
– Individuele O&O-steun voor BIAL (PB C 275 van 8.11.2005).
– Legge Aeronautica n. 808/85 – uitbreiding van de procedure (PB C 252 van 12.10.2005).
–Technologiecentra (PB L 295 van 11.11.2005).
– Investbx (PB C 288 van 19.11.2005).
– Enterprise Capital Funds.
– Staatssteun en risicokapitaal (PB C 235 van 21.8.2001).
– Nesta invention and innovation program.
– Demonstratieregeling golf- en getijde-energie.
– Steun ten gunste van AVR.
– Milieusteun voor Solvay Rosignano (PB C 176 van 16.7.2005); Steunmaatregel N 346/2004 – Milieusteun voor Altair Chimica (PB C 131 van 28.5.2005) en Steunmaatregel N 356/2004 – Milieusteun voor Tessenderlo Italia (PB C 223 van 10.9.2005).
– Milieusteun voor Volvo Trucks (PB C 230 van 20.9.2005).

[278] Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (PB L 283 van 31.10.2003).
– Hervorming van opleidingsinstituten (PB L 81 van 18.3.2006).
– Ford Genk.
– Decreto-legge nr. 80/2005, artikel 11-ter.
– Vrijgestelde ondernemingen in Gibraltar, besluit van de Commissie van 19.1.2005.
– Belastingvrij reservefonds voor bepaalde ondernemingen.
– Fiscale kortingen voor investeringsvehikels gespecialiseerd in small-caps, beschikking van de Commissie van 6.9.2005.
– Belastingkorting voor recentelijk aan de beurs genoteerde ondernemingen.
– Vrijgestelde 1929 holdings, besluit van de Commissie van 20.10.2005.
– Maatregelen ten gunste van Italiaanse sportclubs, besluit van de Commissie van 22.6.2005.
– Vrijstelling op verzekeringen niet zijnde ziektekostenverzekeringen van sociale-verzekeringsinstellingen, besluit van de Commissie van 2.3.2005.
– Belastingkortingen voor de overname van noodlijdende industriële ondernemingen, besluit van de Commissie van 1.6.2005.
– Oostenrijkse maatregelen ter compensatie van schade van de overstromingen van 2005; Steunmaatregel N 442/2005 – Steun voor ondernemingen en vrije beroepen ter compensatie van de schade van de overstromingen in Beieren in augustus 2005, en Steunmaatregel N 466 B/2005 - Beiers Noodfonds – Overstroming zomer 2005.
– Hervorming van het Nederlandse ziektekostenverzekeringsstelsel, besluit van de Commissie van 3.5.2005.
– Oprichting van Banque Postale, besluit van de Commissie van 21.12.2005.
– Steun voor ELVO (Hellenic Vehicle Industry SA).
– Tsjechische Republiek - Staatsgarantie voor de financiering van de aankoop van rollend materieel door de Tsjechische Spoorwegen (Česke Dráhy), besluit van de Commissie van 3.5.2005.
– Nederland – Steunregeling voor de aanpassing van goederenlocomotieven aan het European Train Control System (ETCS), besluit van de Commissie van 7.6.2005.
– Frankrijk – Steun voor de herstructurering van Fret SNCF, besluit van de Commissie van 2.3.2005.
– België - Steunregeling gecombineerd vervoer Waals Gewest, besluit van de Commissie van 16.3.2005.
– België - Steunregeling voor het gecombineerd vervoer, besluit van de Commissie van 5.7.2005.
– Duitsland – Steunregeling voor de financiering van nieuwe projecten voor gecombineerd vervoer, besluit van de Commissie van 16.3.2005.
– Italië – Steun voor de ontwikkeling van logistieke ketens en de modernisering van de intermodaliteit, besluit van de Commissie van 20.4.2005.
– Duitsland, besluit van de Commissie van 19.1.2005.
– België, besluit van de Commissie van 20.4.2005.
– Latium – Steun ten behoeve van de vermindering van de emissies van broeikasgassen.
“Peer review of the competition law and policy in the European Community”.