Toelichting bij COM(2007)489-1 - Vereenvoudiging: Wijziging van Verordening (EEG) nr. 386/90

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Verordening (EEG) nr. 386/90 van de Raad

Op grond van artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 729/70 van de Raad van 21 april 1970 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid i heeft de Raad in Verordening (EEG) nr. 386/90 vastgesteld dat de lidstaten, bij het vervullen van de douaneformaliteiten bij uitvoer en voordat toestemming voor de uitvoer wordt gegeven, fysieke controles moeten verrichten op goederen waarvoor uitvoerrestituties worden aangevraagd. Deze controles vinden plaats in het betrokken – vaak in het binnenland gelegen – kantoor van uitvoer. Het controlepercentage bedraagt ten minste 5 % per douanekantoor, per kalenderjaar en per productsector. Wanneer in de selectieprocedures gebruik wordt gemaakt van een risicoanalyse, mag voor alle sectoren samen een percentage van 5 % worden gehanteerd, met een minimum van 2 % per sector. Wanneer het in een binnenlands douanekantoor aanvaarde uitvoeraangiften betreft, kan elk douanekantoor van uitgang van de Gemeenschap (i.e. aan de buitengrens) fysieke substitutiecontroles uitvoeren.

Sinds de invoering van deze voorschriften bij Verordening (EEG) nr. 386/90 van de Raad i en Verordening (EG) nr. 163/94 van de Raad i hebben de douanediensten de uitvoerprocedures geïnformatiseerd, zijn zij gereorganiseerd als gevolg van de verwezenlijking van de interne markt en de uitbreidingen van de Unie en hebben zij meer ervaring met de toepassing van de controleregelingen opgedaan. Een en ander heeft gevolgen gehad voor het aantal douanekantoren van uitvoer en uitgang en voor de werkorganisatie en expertise aldaar.

Hoewel alle douanediensten wel een of andere risicobeheertechniek toepassen, voeren slechts 7 van de 27 lidstaten een risicoanalyse uit overeenkomstig Verordening (EG) nr. 3122/94 i. De onderstaande maatregelen worden voorgesteld om het gebruik van de risicoanalyse te verbeteren en de toewijzing van fysieke en substitutiecontroles te vereenvoudigen.

5 % fysieke controles per lidstaat

Op grond van artikel 3, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 386/90 moeten de autoriteiten van de lidstaten fysieke controles op goederen uitvoeren, die betrekking hebben op ten minste 5 % van de betrokken uitvoeraangiften per douanekantoor, per kalenderjaar en per productsector.

In bepaalde gevallen is het douanekantoor geen relevant ijkpunt meer voor de vaststelling van het jaarlijkse controlepercentage. In een aantal lidstaten is het aantal douanekantoren afgenomen, is het beheer van de controles gecentraliseerd en kan het gebruik van risicobeheertechnieken zorgen voor een evenredige verdeling van de fysieke controles over alle marktdeelnemers die producten met uitvoerrestituties exporteren. De lidstaten constateren dat het efficiënt richten van controles op prioritaire sectoren en exporteurs wordt bemoeilijkt door de eis het minimumcontrolepercentage per douanekantoor van uitvoer vast te stellen. Voor sommige kantoren, met weinig exporteurs, brengt een controleniveau van 5 % te veel administratieve rompslomp met zich, terwijl de 5 %-regel in andere nauwelijks volstaat om de reële behoefte te dekken.

Met het oog op doeltreffendheid, vereenvoudiging en de toepassing van het beginsel inzake het gedeelde beheer van de controles op begrotingsuitgaven moeten de lidstaten die een risicoanalyse uitvoeren overeenkomstig Verordening (EG) nr. 3122/94, de mogelijkheid krijgen het minimumcontrolepercentage in de hele lidstaat toe te passen in plaats van per douanekantoor van uitvoer. Lidstaten die een dergelijke risicoanalyse niet toepassen, kunnen geen beroep doen op dit uniforme controlepercentage en blijven wettelijk verplicht een controlepercentage per douanekantoor van uitvoer vast te stellen. Lidstaten die de hierboven bedoelde risicoanalyse toepassen, maar de voorkeur geven aan gedecentraliseerd controlebeheer aan de hand van geharmoniseerde, wettelijke bindende percentages, mogen hun bestaande werkwijze handhaven en moeten dus het wettelijk vereiste minimumcontrolepercentage per douanekantoor van uitvoer verder toepassen.