Toelichting bij COM(2007)666 - Hogere productiviteitsgroei: de belangrijkste boodschappen uit het verslag over het Europese concurrentievermogen 2007

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Belangrijke juridische mededeling

|
52007DC0666

Mededeling van de Commissie - Hogere productiviteitsgroei: de belangrijkste boodschappen uit het verslag over het Europese concurrentievermogen 2007 {SEC(2007)1444} /* COM/2007/0666 def. */


[afbeelding - zie origineel document] COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN

3.

Brussel, 31.10.2007


COM(2007) 666 definitief

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE

Hogere productiviteitsgroei: de belangrijkste boodschappen uit het verslag over het Europese concurrentievermogen 2007 {SEC(2007)1444}

4.

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE


Hogere productiviteitsgroei: de belangrijkste boodschappen uit het verslag over het Europese concurrentievermogen 2007

1.

Inleiding



Deze mededeling bevat de belangrijkste boodschappen uit het verslag over het Europese concurrentievermogen 2007 i. Centraal daarin staat de productiviteit, de belangrijkste motor voor concurrentievermogen en welvaart op de lange termijn.

Het verslag over het concurrentievermogen kreeg in 2006 een andere opzet om bij te kunnen dragen tot een solide, analytische onderbouwing van de micro-economische pijler van de Lissabonstrategie, terwijl het daarnaast ook aandacht blijft besteden aan meer specifieke aspecten van het concurrentievermogen van de Europese industrie.

Na een overzicht van de recente ontwikkelingen op het gebied van groei, productiviteit en werkgelegenheid, zowel op EU-niveau als in de belangrijkste economische sectoren, gaat het verslag van dit jaar vervolgens in op de micro-economische hervormingen in het kader van de agenda voor groei en werkgelegenheid uit het oogpunt van hun potentieel voor een productiviteitsverhoging, en besteedt het speciale aandacht aan vaardigheden als concurrentiefactor. Het verslag beoordeelt de relatieve sterke en zwakke punten van de Europese industrieën en besluit met een langetermijnvisie van de Europese verwerkende industrie om zo de zich aftekenende ontwikkelingen en uitdagingen in hun samenhang te bestuderen en na te gaan of het huidige beleid daarop is afgestemd. De analyse in dit verslag is gebaseerd op betere gegevens – langere tijdreeksen en de publicatie van de eerste EU KLEMS i-datasets –, die nieuwe inzichten bieden.

5.

2. ALGEMENE PRESTATIES OP HET GEBIED VAN HET CONCURRENTIEVERMOGEN


Europese economie over de gehele linie verbeterd

Het economisch herstel heeft zich in Europa krachtiger doorgezet dan vorig jaar verwacht: het reële bruto binnenlands product (bbp) van de EU nam in 2006 met 3,0 % toe, het hoogste groeipercentage sinds 2000. Deze verbetering werd mede in de hand gewerkt door een gelijktijdig aantrekken van de productiviteits- en werkgelegenheidsgroei. De toegenomen productiviteitsgroei wordt geschraagd door een sterkere groei van de totale factorproductiviteit (TFP) (zie kader).

Deze positieve ontwikkeling is nagenoeg overal waarneembaar: bijna alle nieuwe lidstaten en de lidstaten waar het bbp per hoofd van de bevolking en de productiviteit relatief laag zijn, zijn bezig hun achterstand op het gebied van de economische en productiviteitsgroei in te lopen. Het herstel is in alle sectoren van de economie merkbaar. Met name de dienstensector speelt een belangrijke rol in de groei van het bbp van de EU, mede gezien zijn grote betekenis voor de totale economie. Alle verwerkende sectoren, met uitzondering van de tabaksbranche, groeiden in 2006 aanmerkelijk sneller dan in de vijf jaar daarvoor en droegen aldus bij tot de opleving van de totale groei in de EU.

6.

De productiviteitskloof tussen de EU en de VS begint kleiner te worden…


Gegevens over de ontwikkelingen in de Europese economie in vergelijking met de VS, het land dat als maatstaf gekozen is voor de grensproductiviteit, bevestigen dat de arbeidsproductiviteitskloof ten opzichte van de VS in 2006 kleiner is geworden, na de afgelopen tien jaar alleen maar groter te zijn geworden. Dit is des te belangrijker aangezien recentere gegevens, die slechts voor de verwerkende industrie beschikbaar zijn i, bevestigen dat deze ontwikkeling zich in de eerste helft van 2007 heeft doorgezet.

Bij de beoordeling van deze bemoedigende ontwikkeling mag evenwel niet uit het oog worden verloren dat de arbeidsproductiviteit, uitgedrukt in bbp per werknemer, in de VS zo'n 39 % en uitgedrukt in bbp per gewerkt uur 26 % (2005) hoger ligt dan in de EU. De analyse wijst uit dat dit voornamelijk toe te schrijven is aan verschillen in de totale factorproductiviteit (zie kader) en in de tweede plaats aan de kwaliteit van het menselijk kapitaal i. Bovendien schijnt het inlopen van de achterstand grotendeels toe te schrijven aan cyclische factoren, waaronder een vertraging van de productiviteitsgroei in de VS in 2006.

De branchegegevens maken een betere vergelijking mogelijk tussen de ontwikkeling van de productiviteit in de EU en de VS. Zo blijkt daar bijvoorbeeld uit dat de geringere groei van de arbeidsproductiviteit in de EU in de afgelopen tien jaar hoofdzakelijk toe te schrijven is aan de slechtere geaggregeerde prestaties van de afzonderlijke sectoren en niet aan de sectorale samenstelling van de economie (industriemix), die feitelijk iets gunstiger voor de EU uitvalt. Het groeiverschil tussen de EU en de Verenigde Staten komt met name op het conto van de povere prestaties van de dienstensector in de EU, met name van de detailhandel, de distributie en de financiële en zakelijke dienstverlening.

Kader: De rol van de totale factorproductiviteit De totale factorproductiviteit is de belangrijkste oorzaak van de productiviteitskloof tussen de EU en de VS. De totale factorproductiviteit is dat deel van de productiviteitsgroei dat wordt gegenereerd door immateriële factoren, zoals technische vooruitgang of organisatorische innovatie, en niet door een toegenomen gebruik van input, zoals kapitaal. Hierdoor is de totale factorproductiviteit de meest complete maatstaf voor de efficiëntie van een economie. Op bedrijfstakniveau wijst een analyse van de structurele relaties tussen de verschillende prestatie-indicatoren uit dat de groei van de totale factorproductiviteit de belangrijkste motor is voor de prestaties van de bedrijfstak, ongeacht of zij wordt uitgedrukt in groei van de toegevoegde waarde, arbeidsproductiviteit, internationale handel, buitenlandse directe investeringen, of werkgelegenheidsgroei. Beleidsmaatregelen die de meeste invloed hebben op de groei van de totale factorproductiviteit, zijn die welke gericht zijn op de bevordering van technologische vooruitgang, innovatie en meer investeringen in O&O, het gebruik van ICT, de concurrentie en de hervorming van productmarkten. Dit beleid staat centraal in de micro-economische pijler van de Lissabonstrategie, wat erop wijst dat het lopende hervormingsproces in aanzienlijke mate kan bijdragen tot versterking van de groei van de totale factorproductiviteit en de economische groei.

… maar mogelijk is de gunstige conjunctuur niet de enige verklaring

De verbreding van de productiviteitskloof tussen de EU en de VS gedurende de afgelopen tien jaar was aan structurele oorzaken toe te schrijven, maar het is nog te vroeg om uit te maken of de recente versmalling van de kloof het gevolg is van louter conjunctuurontwikkelingen dan wel de voorbode is van een nieuw patroon.

Analyses door de diensten van de Commissie i duiden erop dat de opleving weliswaar hoofdzakelijk conjunctureel van aard is, maar dat die mogelijk ook verband houdt met de in het verleden door de lidstaten van EU doorgevoerde structurele hervormingen, met name op de arbeidsmarkt. Sectorale productiviteitsstijgingen, zoals in de netwerkindustrieën, en de toename van het kwalificatieniveau van de arbeidskrachten, zetten deze hypothese kracht bij. Dergelijke structurele productiviteitsverbeteringen zullen in de toekomst nog duidelijker merkbaar worden naarmate de effecten van de recente hervormingen – met name teweeggebracht door de hernieuwde Lissabonstrategie – zich sterker zullen doen gevoelen.

7.

3. MOTOREN VAN HET CONCURRENTIEVERMOGEN


Productiviteit en de micro-economische pijler van de Lissabonagenda

Verbetering van het economisch groeipotentieel op de lange termijn door een verhoging van de productiviteitsgroei is een van de fundamentele doelstellingen van de hernieuwde Lissabonstrategie en een belangrijk antwoord op de uitdagingen van de mondialisering, de vergrijzing, de snelle technologische vooruitgang en de hoognodige bestrijding van klimaatverandering. De micro-economische pijler van de Lissabonstrategie bestrijkt een groot aantal van de beleidsterreinen die het meest relevant zijn voor een verhoging van de productiviteit, zoals:

- Meer investeringen in O&O kunnen de productiviteitsgroei aanzienlijk vergroten, met name als de elementen van de kennisdriehoek (O&O, innovatie en onderwijs en opleiding) goed geïntegreerd zijn, ook wat de beschikbaarheid van wetenschappelijk personeel betreft;

- ICT-investeringen leveren een hoog rendement op qua productiviteitsstijgingen wanneer zij gepaard gaan met de nodige organisatorische veranderingen en investeringen in vaardigheden;

- Meer concurrentie op open markten met een adequaat regelgevingskader heeft een positieve uitwerking op de productiviteit en de werkgelegenheid aangezien het (statisch) allocatievermogen, de productie-efficiëntie (werkorganisatie) en de dynamische efficiëntie (innovatieve producten en procedés) daardoor verbeteren. Het effect van concurrentie op innovatie is echter minder eenduidig, omdat dat afhangt van de marktstructuren en de afstand van de marktdeelnemers tot de technologische grens. Concurrentie is van bijzonder belang voor de landen en industrieën die dicht bij de technologische grens staan, om hun voorsprong te behouden;

- Stimulering van het ondernemerschap door het opstarten en uitbreiden van bedrijven te vergemakkelijken en verbetering van de randvoorwaarden voor het mkb om de mogelijkheden van de interne markt te benutten, maken het mogelijk nieuwe ideeën om te zetten in producten en diensten met een toegevoegde waarde en deze internationaal te verhandelen, wat bijzonder positief op de productiviteit uitwerkt;

- Aanzienlijke productie- en consumptiestijgingen kunnen ook worden bereikt door onnodige, uit regelgeving voortvloeiende kosten, zoals al te zware administratieve lasten, te beperken, zodat de daardoor vrijkomende middelen voor meer productieve doeleinden kunnen worden aangewend. Dit zal vooral het mkb ten goede komen, aangezien dergelijke overheadkosten een groter aandeel van hun totale kosten uitmaken;

- Vermindering van de belemmeringen op het gebied van de vennootschapsbelasting en de daarmee samenhangende nalevingskosten, en vereenvoudiging van de herstructurering van groepsondernemingen bevorderen de werking van de interne markt. De invoering van een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting zou ook positief doorwerken in het bbp van de EU.

Omdat men zich steeds sneller aan nieuwe omstandigheden moet aanpassen, moeten er mechanismen komen die de overstap van de ene baan naar de andere vergemakkelijken. Meer in het algemeen speelt het cohesiebeleid van de EU in dit verband een belangrijke rol omdat het bijdraagt tot een betere werking van de interne markt en bevorderlijk is voor de verbetering van de productiviteit en het concurrentievermogen in landen en regio's die een ontwikkelingsachterstand hebben of door industriële herstructureringen getroffen worden.

Uit een evaluatie van de recente hervormingen door de lidstaten op de product- en dienstenmarkten, alsook ten aanzien van betere regelgeving en het mkb-beleid blijkt dat er op deze gebieden over het algemeen aanzienlijke vooruitgang is geboekt, hoewel er nog veel te doen blijft. Deze vooruitgang komt nog niet ten volle tot uiting in de gegevens betreffende de economische prestaties.

8.

Coördinatieaangelegenheden


Het in goede banen leiden van het nationale hervormingsbeleid in de EU is een belangrijk onderdeel van de strategie voor groei en werkgelegenheid. De coördinatie van de economische hervormingen van de lidstaten kan om diverse redenen extra voordelen bieden. Landen kunnen weliswaar van elkaar leren, maar gezamenlijke, gecoördineerde inspanningen kunnen de hervormingsbereidheid stimuleren en de nationale weerstand tegen hervormingen helpen overwinnen. Het belangrijkste is echter dat een gecoördineerde uitvoering voordelen kan creëren die uitgebleven zouden zijn als de hervormingen unilateraal zouden worden doorgevoerd.

De in het verslag opgenomen empirische analyse van de internationale gevolgen van nationale hervormingen bevestigt dat een gecoördineerd optreden in veel gevallen aanzienlijk grotere voordelen teweegbrengt dan een geïsoleerd optreden. Zo zou bijvoorbeeld ongeveer de helft van de potentiële stijging van het bbp die zou worden gegenereerd als de lidstaten hun O&O-intensiteitsdoelstellingen halen, resulteren uit grensoverschrijdende kennisoverdracht.

Bijkomende voordelen komen voort uit de complementariteit van het beleid. Verbetering van de kwalificaties en intensivering van O&O leiden bijvoorbeeld tot hogere reële lonen, die op hun beurt weer tot een grotere arbeidsparticipatie zouden moeten leiden. Ook de vermindering van de administratieve lasten, door lagere meerkosten, heeft sterke synergieën met de werkgelegenheidsdoelstelling omdat die bijdraagt tot een verlaging van de evenwichtswerkloosheid.

9.

Open handel en productiviteit gaan hand in hand


De toenemende openheid van de handel (handelsvolumes in vergelijking met het bbp) en de toenemende buitenlandse directe investeringen laten zien hoe de mondialisering zich in steeds sneller tempo voltrekt. Hoewel er over het algemeen sprake is van een herverdeling van de marktaandelen ten gunste van de opkomende economieën, heeft de EU-27 haar positie betrekkelijk succesvol weten te handhaven. Tussen 1996 en 2005 is het aandeel van de EU-27 in de totale werelduitvoer afgenomen van 23,3 tot 22,0 %, dat van de Verenigde Staten van 19,1 tot 15,2 % en dat van Japan van 13,7 tot 10,5 %.[6][7]

De prestaties van de EU op het gebied van de handel in diensten waren bemoedigend: de groei van de export van diensten door EU-15 i is tussen 1996 en 2005 meer dan verdubbeld, terwijl de invoer minder snel is gestegen. Bijgevolg heeft EU-15 haar overschot op de dienstenhandelsbalans in negen jaar tijd bijna verviervoudigd. In dezelfde periode daalde het overschot op de dienstenhandelsbalans van de VS met 26 % tot 50 miljard euro (dat van EU-25 bedroeg in 2005 56,9 miljard euro). Japan daarentegen noteerde in 2003 een tekort op de dienstenhandelsbalans van 30 miljard euro.

Maar al te vaak wordt mondialisering geassocieerd met banenverlies in sectoren die het tegen de concurrenten moeten afleggen. De daaruit voortvloeiende sociale kosten en ongerustheid zijn reëel en vragen om een passend beleidsantwoord. Zij mogen echter niet de zeer positieve effecten van openheid en integratie op de wereldmarkten op de economische prestaties van een land uit het oog doen verliezen. Het verslag illustreert de positieve relatie tussen totale productiviteit en mondialisering, waarbij de openheid van de handel als indicator wordt gebruikt, en vat de empirische bevindingen over de relatie tussen productiviteit en mondialisering samen.

De oorzakelijke verbanden liggen niet altijd voor de hand. Hevigere invoerconcurrentie stimuleert de productiviteit, wat leidt tot een beter concurrentievermogen en een hogere export. Dit leidt op zijn beurt weer tot een nog grotere efficiëntie. In het verslag gepresenteerd empirisch onderzoek toont de soliditeit van deze relatie aan. Hieruit wordt duidelijk hoe krachtig de mechanismen zijn die hier aan het werk zijn: specialisatie, schaalvoordelen, verdwijning van de minder efficiënte bedrijven en een groter vermogen om in de rest van de wereld ontwikkelde technologische vorderingen en nieuwe ideeën over te nemen. Alles bij elkaar duiden deze factoren erop dat openheid voor handel een belangrijke rol kan spelen voor de verhoging van de productiviteitsgroei. Uit empirische analyses blijkt bijvoorbeeld dat een toename van de openheid van de economie met 1 %, afgemeten aan de verhouding tussen invoer en toegevoegde waarde, het jaar daarop gemiddeld resulteert in een toename van de arbeidsproductiviteit met 0,6 %. Deze resultaten duiden erop dat zowel een toegenomen intracommunautaire handel als gevolg van een verbeterde interne markt als een ambitieus buitenlands beleid – zoals de Doha-ontwikkelingsagenda, de nieuwe generatie bilaterale vrijhandelsovereenkomsten, het weer in evenwicht brengen van de handelsrelatie met China, het uit de weg ruimen van belemmeringen voor de EU-export en een geïntensiveerde markttoegangsstrategie – in aanzienlijke mate kunnen bijdragen tot productiviteitsgroei in de EU. Opgemerkt zij evenwel dat alleen economieën die gemakkelijk productiefactoren tussen bedrijven en van een sector in verval naar een groeisector kunnen overdragen, ten volle van de openheid zullen profiteren. Dit is ook een essentiële voorwaarde om de moeilijke aanpassingen die in specifieke sectoren en regio's nodig zijn, in goede banen te leiden. Die zullen van grote invloed zijn op de acceptatie van de mondialisering door het grote publiek. Om ten volle van de voordelen van openheid te profiteren, is het bovendien van fundamenteel belang dat de intellectuele-eigendomsrechten op internationaal niveau worden beschermd.

10.

Betere kwalificaties als factor van het concurrentievermogen


Kwalificaties dragen rechtstreeks bij tot het internationaal concurrentievermogen en de productiviteit aangezien de arbeidsefficiëntie met beter opgeleid personeel toeneemt en bedrijven beter in staat zijn nieuwe technologieën en ideeën over te nemen. Uit empirisch onderzoek is bijvoorbeeld gebleken dat een verlenging van de gemiddelde opleidingsduur met een jaar op de lange termijn leidt tot een productiviteitsstijging van 8 tot 10 %[9]. In alle economische sectoren wordt gewerkt aan een verbetering van de kwalificaties, zelfs in de bedrijfstakken met lage kwalificatievereisten. Empirische analyses wijzen uit dat sectoren met een groter aandeel aan hoog en middelbaar opgeleid personeel een grotere productiviteitsgroei te zien geven, terwijl een groot aandeel laaggeschoolden in een sector negatief uitwerkt op de productiviteitsgroei. Bovendien zijn kwalificaties bepalend voor de snelheid waarmee de technologiegrens genaderd wordt. Zoals verwacht mag worden, wordt deze grens sneller genaderd in sectoren met hooggekwalificeerd personeel. Ten slotte stimuleert een hoger aandeel hoog en middelbaar opgeleide werknemers de groei van de export.

Op het niveau van de afzonderlijke sectoren wijst de analyse uit dat kwalificatieverbetering binnen de sectoren een grotere bijdrage levert aan de toenemende vraag naar hooggekwalificeerde werknemers dan verschuiving van werkgelegenheid tussen sectoren of industrieën. Niettemin is er ook sprake van een algemene verschuiving van werkgelegenheid van sectoren met laaggeschoold personeel naar sectoren met middelbaar en hoog opgeleid personeel, en deze verschuiving doet zich in alle groepen van EU-landen voor.

Tegen deze achtergrond kunnen kwalificatietekorten in de eerste plaats als een aanpassingsprobleem worden beschouwd, dat optreedt na een stijging van de vraag naar (of een daling van het aanbod aan) bepaalde kwalificaties. In zo'n situatie zou de overheid het overgangsproces kunnen versoepelen, aangezien de mogelijkheden voor sectorspecifiek beleid eerder beperkt schijnen te zijn. Ten tweede zou het beleid zich daar waar kwalificatietekorten een erfenis van het verleden zijn, moeten richten op maatregelen die de economie aan een betere kwalificatiemix moeten helpen. Maar het wegwerken van de wanverhouding tussen vraag en aanbod van kwalificaties is niet alleen een taak van de overheid. Veel meer Europese ondernemingen zullen hieraan in hun ondernemingsstrategie iets moeten doen.

De inspanningen in het kader van de groei- en werkgelegenheidsstrategie om de accumulatie van menselijk kapitaal te bevorderen, bv. door verlaging van het aantal voortijdige schoolverlaters en het stimuleren van universitaire studies wiskunde, natuurwetenschappen en technologie, moeten helpen voldoen aan de stijgende vraag naar kwalificaties als gevolg van technische veranderingen die bepaalde vaardigheden bevoordelen. Een hogere arbeidsparticipatie, met name van vrouwen, zal het kwalificatietekort ook helpen terugdringen. De lidstaten blijven weliswaar ook in de toekomst bevoegd voor het onderwijsbeleid, maar de opleiding van toponderzoekers in de EU zal baat hebben bij initiatieven op communautaire schaal zoals de oprichting van het Europees Technologisch Instituut en de grotere mobiliteit van onderzoekers.

11.

4. CONCURRENTIEVERMOGEN VAN DE EUROPESE INDUSTRIE


Stand van zaken

Over het geheel genomen is het concurrentievermogen van de Europese industrie, waarin het mkb een aanzienlijke rol speelt, groot. Op het niveau van de afzonderlijke bedrijfstakken verschillen de prestaties echter aanzienlijk, zowel tussen de landen als tussen de sectoren. Sinds 1995 brengt de EU het er slecht af qua groei van de toegevoegde waarde, arbeidsproductiviteit en totale factorproductiviteit, terwijl de handelsprestatie tamelijk solide is. Buitenlandse directe investeringen breiden zich snel in beide richtingen uit, waarbij de uitgaande buitenlandse directe investeringen krachtiger toenemen.

Als we kijken naar de relatieve sterke en zwakke punten per sector, vertonen de mijnbouw en, binnen de verwerkende industrie, de leer- en schoeiselbranche, de kleding- en textielbranche, de splijtstoffensector en de tabaksbranche een teruggang, niet alleen qua werkgelegenheid maar ook qua toegevoegde waarde. Daar staat tegenover dat, afgezien van de scheepvaart, alle sectoren met de hoogste groei aan toegevoegde waarde in de Europese Unie – communicatieapparatuur, kantoormachines en computers, alsmede telecommunicatie en informaticadiensten – verband houden met de nieuwe informatie- en communicatietechnologie.

Vergeleken met de VS is de prestatieachterstand het grootst bij de vervaardiging van kantoormachines en computers, de groot- en detailhandel, het luchtvervoer en de financiële diensten. De laatste drie dienstensectoren lijken bijzonder gevoelig voor schaalvoordelen en profiteren waarschijnlijk van de grotere geïntegreerde markt in de VS. De EU daarentegen vertoont hogere groeicijfers in een aantal hightechsectoren van de verwerkende industrie, met name de farmaceutische industrie en de netwerkindustrieën.

12.

Hogere dienstinhoud in de Europese verwerkende industrie


Op de lange termijn i zal Europa, ofschoon het afgemeten naar het bbp per hoofd van de bevolking nog steeds een van de rijkste regio's zal zijn, qua totale economische omvang worden ingehaald door enkele van de opkomende economieën. Dit is zowel toe te schrijven aan demografische factoren als aan de relatief sterke productiviteitsgroei naarmate de opkomende economieën hun achterstand inlopen. Tegen 2050 zal Azië heel waarschijnlijk de belangrijkste markt en groeipool geworden zijn.

Uit analyses blijkt dat de verwerkende industrie in de komende decennia een belangrijke rol in de Europese economie zal blijven spelen. Zij zal rechtsreeks bijdragen aan de welvaart en de productiviteitsgroei, en een aanzienlijke vraag naar onderzoek en hooggekwalificeerde diensten genereren waarvan de rest van de economie zal profiteren i. Tegelijkertijd wordt verwacht dat de verwerkende industrie in de strikte zin des woords aan minder mensen direct werk zal verschaffen dan nu en een relatief kleiner deel van de totale economie zal uitmaken.

De ontwikkelingen op het gebied van de werkgelegenheid en de relatieve omvang mogen niet worden verward met stagnatie of achteruitgang. Tot op zekere hoogte zijn zij het gevolg van de verschillen in productiviteitsgroei. Daarnaast zijn deze ontwikkelingen van statische aard, d.w.z. door de fragmentatie van de waardeketen worden activiteiten die voordien bij de verwerkende industrie waren ondergebracht, nu tot de dienstensector gerekend. De verwerkende industrie met de daaraan verbonden dienstensectoren blijven een belangrijke pijler van de Europese economie in de 21e eeuw, niet alleen wegens haar blijvende economische gewicht, maar ook omdat zij een integrerend deel is van het innovatiesysteem van een moderne economie.

De analyse concludeert dat de meest succesvolle van deze bedrijven de koplopers zullen zijn van mondiale waardenetwerken, als aanbieders van planning-, marketing- en O&O-diensten waarin zij componenten van externe bronnen integreren. De dienstinhoud van de verwerkende industrie en ook van het hele, met het eindproduct verkochte pakket, zal dus waarschijnlijk verder toenemen. Hierdoor ontstaan nieuwe inkomstenmogelijkheden en waardevolle, langdurige relaties met klanten; maar daardoor nemen ook de mogelijkheden voor outsourcing toe. Vandaar dat de bestaande statistische classificaties van activiteiten in de verwerkende industrie en de dienstverlening steeds minder relevant zullen worden en dat er behoefte ontstaat aan nieuwe soorten analyses van bedrijfs- en marktontwikkelingen.

Het is niet duidelijk in hoeverre de opkomende technologieën (elektromechanische microsystemen, geavanceerde materialen, bio- en nanotechnologie) hun potentieel zullen waarmaken, ofschoon onderstreept moet worden dat hun potentieel zeer aanzienlijk is en de komende decennia een belangrijke bijdrage zou kunnen leveren tot productiviteitsgroei en innovatie. Het is echter waarschijnlijk dat kennismanagement belangrijker wordt en dat de succesvolle bedrijfsmodellen van de toekomst die zullen zijn die in dit opzicht beter presteren. Intellectueel kapitaal en immateriële activa worden waarschijnlijk nog belangrijker. Dit zal vermoedelijk leiden tot complexere organisatiemethoden, met een hoge mate van samenwerking en netwerking met leveranciers, klanten en concurrenten, en tot een groter gebruik van externe kennisbronnen, zoals onderzoeksinstellingen en universiteiten.

Door deze ontwikkelingen wordt het bezit van kwalificaties steeds belangrijker. Met name zachte vaardigheden zoals teamwerken, leren, uitwisselen en communiceren, het leveren van goederen en diensten, en het vermogen om interdisciplinair te denken, worden van fundamenteel belang, vooral voor mkb's die in de mondiale netwerken willen participeren. Deze vaardigheden kunnen zelfs voor de bediening van lokale markten noodzakelijk worden.

Dynamische specialisatie, d.w.z. wanneer bepaalde concurrentietroeven niet alleen blijven bestaan maar zelfs nog groter worden, zal Europa in staat stellen zijn sterke positie in veel medium-high- en hightechsectoren (chemie, incl. farmaceutische industrie, machinebouw, automobielindustrie, lucht- en ruimtevaart, ingebedde elektronica) te handhaven. Hiervoor zijn grote O&O-inspanningen noodzakelijk teneinde de technologische grens in deze sectoren voortdurend te verleggen zodat zij hun concurrentievoorsprong kunnen behouden. Hoogwaardige producten in traditionele sectoren kunnen ook een troef vormen, waarbij technologische innovatie en design en marketing een belangrijke rol spelen.

Veel zal ook afhangen van de vraag of Europese bedrijven in staat zullen zijn de door mondiale uitdagingen, zoals vergrijzing en klimaatverandering, geboden mogelijkheden te benutten. Aangezien Europa deze uitdagingen vroeg moet oppakken, bestaat er een reële kans om leidende marktposities te verwerven voor producten zoals die in verband met de gezondheidszorg, gemaksproducten, vrijetijdsbesteding, amusement en milieutechnologieën.

13.

Belang van het horizontaal beleidskader voor de verwerkende industrie


Met een meer kwantitatieve, modelgebaseerde aanpak is het mogelijk het effect van beleid ter verbetering van de algemene randvoorwaarden voor het concurrentievermogen en het relatieve belang daarvan in een langetermijnperspectief te beoordelen. De resultaten van een dergelijke benadering zijn sterk afhankelijk van de specificaties en aannames van het model; zij geven echter nuttige aanwijzingen over de koers en orde van grootte van de door beleidsveranderingen teweeggebrachte resultaten. De belangrijkste determinant voor groei en productiviteit op de lange termijn is de mate van openheid van de EU- en wereldeconomie. Andere structurele hervormingen kunnen echter belangrijke gevolgen hebben.

De beleidsmaatregelen in kwestie zijn verbetering van de kwalificaties, betere regelgeving en minder administratieve lasten voor bedrijven, O&O en innovatie, een meer concurrerende interne markt en milieubeleid, in de vorm van een betere energie-efficiëntie. De individuele uitwerking daarvan op het bbp in 2025 ligt tussen 0,5-0,6 % (kwalificaties i) en 3,0-3,5 % (O&O); de effecten van andere structurele maatregelen liggen daartussen. Het cumulatieve effect ervan bedraagt rond de 8 à 9 %.

Van de beleidsmaatregelen in kwestie hebben het O&O- en innovatiebeleid en de versterking van de interne markt het sterkte en meest positieve effect op de verwerkende industrie. Verbetering van het horizontale beleidskader zal de tendens tot afname van de relatieve omvang van de verwerkende industrie in Europa helpen afremmen. De modelgebaseerde resultaten bevestigen dat met een gunstig extern klimaat sommige sectoren van de verwerkende industrie, zoals chemicaliën, rubber en kunststoffen, gecombineerde machines en apparatuur, hun huidige aandeel in de EU-economie praktisch zouden kunnen behouden. Wat het EU-aandeel in de wereldproductie betreft, is er zonder verbeterde randvoorwaarden in 2025 niet één sector waar de EU haar positie zal kunnen behouden. Als bovengenoemd beleid wel wordt uitgevoerd, zullen sectoren als vervoermiddelen, hout en andere verwerkende industrieën, energiedragers, onderzoeks- en ontwikkelingsdiensten, chemie, rubber en kunststoffen, vervoersdiensten en andere zakelijke diensten hun aandeel in de wereldproductie (nagenoeg) behouden. Deze analyse bevestigt dat de economische hervormingen vooral belangrijk zijn voor sectoren die van de handel afhankelijk zijn, zoals de verwerkende industrie.

2.

Samenvatting



De belangrijkste conclusie van dit verslag is dat productiviteit een centrale rol speelt als bron van groei op de lange termijn. De teleurstellende productiviteitsprestatie van de EU in het recente verleden en het recente herstel worden grotendeels verklaard door de ontwikkeling van de totale factorproductiviteit. Dit heeft duidelijke beleidsimplicaties, d.w.z. het belang van onderzoek en innovatie, van het onderwijs- en opleidingsbeleid en van economische hervormingen die het algemene ondernemingsklimaat verbeteren en structurele veranderingen en de reallocatie van middelen vergemakkelijken. Gecoördineerde actie op deze gebieden levert in de meeste gevallen grotere voordelen op dan geïsoleerd handelen. Een belangrijke motor voor een grotere economische efficiëntie is concurrentie, via een open handel, een versterkte interne markt, met name in de dienstverlening, verdere liberalisatie van de netwerkindustrieën of een hervorming van de productmarkt.

Het ziet ernaar uit dat de Europese verwerkende industrie een belangrijke rol in de wereld zal blijven spelen in een context waarin kennis en vaardigheden de belangrijkste troeven zullen zijn. Om dit bereiken is het van essentieel belang dat bovengenoemde beleidsmaatregelen en hervormingen worden uitgevoerd.