Toelichting bij COM(2007)711 - Toepassing van elektronische identificatie bij schapen en geiten

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Belangrijke juridische mededeling

|
52007DC0711

Verslag van de Commissie aan de Raad over de toepassing van elektronische identificatie bij schapen en geiten /* COM/2007/0711 def. */


[afbeelding - zie origineel document] COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN

2.

Brussel, 16.11.2007


COM(2007) 711 definitief

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD

over de toepassing van elektronische identificatie bij schapen en geiten

INHOUDSOPGAVE

Inleiding

3

3.

1.1. EG-wetgeving inzake de elektronische identificatie van schapen en geiten 4


4.

1.2. Reikwijdte van het verslag 5


5.

2. Ervaringen met de toepassing van elektronische identificatie 5


6.

2.1. Elementen van de elektronische identificatie 5


7.

2.2. Prestaties van elektronische identificatiesystemen voor schapen en geiten 6


8.

2.2.1 Identificatiemiddelen 6


9.

2.2.2 Uitleesapparaten 8


10.

2.2.3 Gegevensoverdracht van uitleesapparaten naar gegevensverwerkende systemen 9


11.

2.2.4 Perspectief van de eindgebruiker 10


12.

2.3. Economische aspecten 11


13.

2.4. Toekomstige vereisten 12


14.

3. Conclusies 12


VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD

over de toepassing van elektronische identificatie bij schapen en geiten

1.

Inleiding



De communautaire voorschriften voor de identificatie en de registratie van vee, waaronder schapen en geiten, werden neergelegd in Richtlijn 92/102/EEG van de Raad met betrekking tot de identificatie en de registratie van dieren i. De ervaring met bepaalde ziekten leerde echter dat de tenuitvoerlegging van Richtlijn 92/102/EEG ontoereikend was en verder moest worden verbeterd. In de rundveesector moest het concept van de individuele traceerbaarheid worden ingevoerd om consumenten tegen overdraagbare spongiforme encefalopathie te beschermen. Daarom werd Verordening (EG) nr. 820/97 van 21 april 1997 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten i vastgesteld. De voorschriften hierin worden in de huidige Verordening (EG) nr. 1760/2000 i gehandhaafd.

De ervaringen met mond- en klauwzeer in 2001 maakten de noodzaak duidelijk van de vaststelling van regelingen voor de traceerbaarheid van schapen die voldoen aan de specifieke vereisten van deze sector. Schapen en geiten worden nu geïdentificeerd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad van 17 december 2003 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor schapen en geiten i. Deze regeling omvat vier hoofdelementen: “identificatiemiddelen”, een “bedrijfsregister”, een “verplaatsingsdocument” en een “geautomatiseerd gegevensbestand”.

Bij het beheer van kleine herkauwers zijn er de bekende beperkingen bij het aflezen van individuele codes van oormerken of tatoeages bij grote aantallen dieren in korte tijd. De invoering van elektronische transponders zal het uitlezen en rechtstreeks invoeren van de individuele codes van dieren in gegevensverwerkende systemen mogelijk maken. De verplichte invoering van de elektronische identificatie is gepland voor 1 januari 2008.

De Commissie dient de Raad op grond van artikel 9, lid 4, van de Verordening een verslag voor te leggen over de toepassing van de elektronische identificatie, vergezeld van passende voorstellen ter bevestiging of tot wijziging van de datum van de verplichte invoering van de elektronische identificatie.

Dit verslag is gebaseerd op de beoordeling van de bijdragen van de lidstaten. In het verslag wordt de huidige situatie beschreven en worden conclusies getrokken aangaande de haalbaarheid en wenselijkheid van een verplichte invoering van de elektronische identificatie voor schapen en geiten in de Europese Unie per 1 januari 2008 en het bijwerken van technische aspecten van de verordening. Het verslag wordt vergezeld van een passend voorstel.

15.

1.1. EG-wetgeving inzake de elektronische identificatie van schapen en geiten


De communautaire voorschriften voor de identificatie en de registratie van schapen en geiten werden aangevuld door Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad, om de individuele traceerbaarheid van schapen en geiten tijdens de gehele levensduur van het dier mogelijk te maken. De tenuitvoerlegging van deze verordening is gepland in twee fasen.

In de eerste fase moeten alle dieren geboren na 9 juli 2005 afzonderlijk worden geïdentificeerd met een zichtbaar oormerk, in combinatie met een tweede identificatiemiddel met dezelfde code. Het tweede identificatiemiddel mag een tweede oormerk, een elektronisch identificatiemiddel en, onder bepaalde omstandigheden, een tatoeage of merkteken aan de poot zijn.

In de tweede fase moeten de individuele codes van dieren krachtens de verordening worden gekoppeld aan gegevens over verplaatsingen. De bepaling dat het verplaatsingsdocument en het bedrijfsregister de individuele codes van de dieren moeten bevatten, wordt verbonden met de invoeringsdatum voor de elektronische identificatie (deel B, punt 2, en deel C, punt 2, van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 21/2004). Tot deze datum worden slechts het aantal dieren en niet de individuele codes van de dieren in de verplaatsingsdocumenten en bedrijfsregisters opgenomen.

Voor de toepassing van de elektronische identificatie gaf de Commissie Beschikking 2006/968/EG tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad wat betreft richtsnoeren en procedures voor de elektronische identificatie van schapen en geiten i. Deze richtsnoeren vormen de technische basis voor de interoperabiliteit tussen toestellen van verschillende fabrikanten en voor de goedkeuring van elektronische identificatiemiddelen.

Verordening (EG) nr. 21/2004 voorziet in de volgende afwijkingen.

- Lidstaten met niet meer dan 600 000 schapen en geiten kunnen deze elektronische identificatie facultatief stellen voor dieren die niet aan het intracommunautaire handelsverkeer deelnemen.

- Lidstaten mogen toestemming verlenen voor een systeem voor eenvoudige identificatie van zendingen dieren die bestemd zijn om te worden geslacht voordat ze twaalf maanden oud zijn en die niet bestemd zijn voor het intracommunautaire handelsverkeer of voor uitvoer naar derde landen. Deze afwijking wordt momenteel in tien lidstaten toegepast.

16.

1.2. Reikwijdte van het verslag


De Commissie verzocht de lidstaten informatie te verstrekken over hun ervaringen met de toepassing van de elektronische identificatie op vrijwillige basis of in proefprojecten, met het oog op de opstelling van het verslag. De Commissie ontving informatie van Cyprus, Frankrijk, Duitsland, Italië, Nederland, Portugal, Spanje en het Verenigd Koninkrijk. Dit verslag is dus hoofdzakelijk gebaseerd op de bijdragen van de lidstaten die ervaringen hebben opgedaan met de toepassing van de elektronische identificatie.

Naast de actuele informatie van de lidstaten bestudeerde de Commissie ook de resultaten van haar eigen grootschalige project inzake de elektronische identificatie van dieren (IDEA – Identification Électronique des Animaux), dat werd uitgevoerd in de periode 1998-2001. De studies en proefprojecten in de lidstaten hadden verschillende wetenschappelijke doelen en de studiegebieden varieerden van wetenschappelijke laboratoriumexperimenten tot veldproeven. De specifieke resultaten kunnen daarom niet altijd worden vergeleken. In dit verslag worden de resultaten in algemene bewoordingen samengevat.

17.

2. ERVARINGEN MET DE TOEPASSING VAN ELEKTRONISCHE IDENTIFICATIE


18.

2.1. Element en van de elektronische identificatie


De elektronische identificatie van dieren is gebaseerd op het gebruik van r adio f requentie- id entificatie (RFID), een techniek die werkt met lage frequenties en op zeer korte afstanden. Het elektronische identificatiemiddel wordt een transponder genoemd en is een passief read-onlytoestel dat geen interne energiebron heeft. De identificatiecode kan slechts worden uitgelezen wanneer de transponder van een energiepuls wordt voorzien door het signaal dat door een uitleesapparaat wordt uitgezonden. De transponder reageert op dit signaal door een informatietelegram met de identificatiecode van het dier te zenden. De communicatie tussen transponders en uitleesapparaten wordt uitgevoerd door twee, alternatieve protocollen voor gegevenstransmissie (half-duplex, HDX; full-duplex, FDX-B). Na de verzending van het informatietelegram keert de transponder in zijn passieve stand terug tot de volgende activering.

Teneinde een goede communicatie tussen transponders en uitleesapparaten van verschillende fabrikanten te verzekeren, zijn de ISO-normen 11784 en 11785 vastgesteld. Zij werden gepubliceerd in 1996. De ISO-normen zijn internationaal aanvaarde en gehanteerde normen en worden daarom in Verordening (EG) nr. 21/2004 genoemd.

Het International Committee on Animal Recording (ICAR, Internationaal Comité voor de productiecontrole bij dieren) heeft testprocedures beschreven waarmee kan worden gecontroleerd of transponders en uitlezers aan de bestaande ISO-normen voldoen. Deze procedures zijn gepubliceerd in de International Agreement on Recording Practices i. In Beschikking 2006/968/EG wordt hiernaar verwezen.

De elektronische identificatie heeft het voordeel dat elektronisch uitleesbare individuele codes van dieren rechtstreeks in gegevensverwerkende systemen kunnen worden ingevoerd. Daarom is het een efficiënte oplossing om individuele codes van schapen of geiten aan gegevens over verplaatsingen te koppelen, omdat deze diersoorten doorgaans in grote groepen worden verplaatst en vaak verscheidene verzameloperaties ondergaan op markten en in verzamelcentra.

19.

2.2. P restaties van elektronische identificatiesystemen voor schapen en geiten


20.

2.2.1 Identifi catiemiddelen


In Verordening (EG) nr. 21/2004 wordt expliciet verwezen naar het gebruik van oormerk- en bolustransponders. De twee typen kunnen als volgt worden gedefinieerd:

oormerktransponder : een transponder die ingebed is in een pakket dat permanent aan het oor van het dier wordt bevestigd;

bolustransponder : een transponder in een specifieke behuizing (bv. van keramiek) die oraal aan een herkauwer wordt toegediend en die (door gewicht, vorm en grootte) permanent in de voormaag (reticulorumen) blijft;

21.

Oormerktransponders


Oormerktransponders kunnen op jonge leeftijd bij het dier worden aangebracht (hoofdzakelijk bij pasgeboren lammeren). Er is slechts weinig technische kennis nodig om het identificatiemiddel op de juiste wijze aan te brengen. Ontstekingen aan het oor kunnen niet worden uitgesloten; volgens meldingen zijn zowel het type oormerk als de leeftijd, de soort en het ras van de geoormerkte dieren en het seizoen van het merken van invloed op ontstekingen/infecties. Het verliespercentage bij oormerken (zowel met transponder als conventioneel) is over het algemeen groter dan bij bolussen. Het verliespercentage onder praktijkomstandigheden bedraagt ongeveer 5% en er zijn percentages tot 14% gemeld onder extreme omstandigheden bij het grazen in struikgebied. De aanwezigheid van het oormerk kan visueel worden gecontroleerd en bij uitleesproblemen kan handuitleesapparatuur dicht bij het identificatiemiddel worden gebracht. Frauduleuze manipulaties (ongeoorloofde vervanging) van oormerken zijn nog mogelijk. De recuperatie bij de slacht levert geen problemen op.

22.

Bolustransponder


De bolus wordt in de netmaag geplaatst, die zich na de geboorte als onderdeel van de voormaag ontwikkelt. Daarom geldt er een minimumleeftijd waarop een bolus kan worden ingebracht. Er zijn specifieke mini-bolussen in de handel en de gemelde verliespercentages bij de toediening aan dieren van drie weken of ouder zijn laag. Uit recente publicaties en ervaringen van de lidstaten blijkt dat verliespercentages van minder dan 0,1% kunnen worden bereikt indien het type bolus (grootte, gewicht) op de leeftijd en het gewicht van het dier wordt afgestemd. Vooral in situaties waarin meer kans bestaat op oormerkverlies (bv. grazen in struikgebied), biedt de bolus duidelijke voordelen. De toediening van bolussen vraagt een passende training. De aanwezigheid van een bolus kan niet uitwendig worden gecontroleerd zonder RFID-uitleesapparatuur. Indien uitlezen niet mogelijk is bij een dier dat voorheen met een bolus werd geïdentificeerd, kan niet worden vastgesteld of de bolustransponder verloren is geraakt of niet meer functioneert. Fraude met de identiteit van het dier is bijna onmogelijk en in ieder geval niet interessant, gezien de waarde van het dier en de kosten van een ingreep. De handmatige recuperatie is eenvoudig toe te passen in het slachthuis, mits het personeel passende training heeft ontvangen. Technische oplossingen voor de automatische recuperatie bij de slacht zijn in ontwikkeling.

Andere typen identificatiemiddelen worden momenteel niet als officiële identificatiemiddelen voor schapen en geiten aanvaard in Verordening (EG) nr. 21/2004. Sommige lidstaten hebben echter enkele ervaringen met deze typen gemeld:

injecteerbare transponder : een kleine transponder die in het lichaam van het dier kan worden geïmplanteerd middels een injectie. De transponder zit in een capsule van een biocompatibel en niet-poreus materiaal, zoals glas;

poottransponder : een transponder in een capsule van kunststof die aan de poot van het dier wordt bevestigd.

23.

Injecteerbare transponder


Het voordeel van injecteerbare transponders is dat zij bij zeer jonge dieren kunnen worden toegepast, maar er bestaat nog onzekerheid over de optimale injectieplaats (bv. onderbuik, staartplooi, spleet tussen de klauwen, middenvoorpoot). De injectie is een ingewikkeldere procedure waarvoor een specifieke training nodig is, die ook van invloed is op de retentie van de transponder. De geavanceerde beschermlaag aan de buitenkant van sommige transponders verzekert een snelle inkapseling en voorkomt de migratie van de transponder. De injecteerbare transponder is van buitenaf niet zichtbaar. Wanneer er geen gegevens kunnen worden uitgelezen bij een dier met een injecteerbare transponder, kan niet worden vastgesteld of de transponder verloren is geraakt of niet meer functioneert. Het verwijderen van een injecteerbare transponder bij een levend dier is niet de moeite waard, gezien de waarde van het dier en de kosten van de ingreep. Het recuperatiepercentage van injecteerbare transponders bij de slacht is laag in vergelijking met andere identificatiemiddelen en er bestaan nog geen automatische recuperatiemethoden. Afhankelijk van de injectieplaats is het risico dat injecteerbare transponders in de voedsel- en voederketen terechtkomen, dus groter dan bij andere elektronische identificatiemiddelen. Injecteerbare transponders worden veel gebruikt bij gezelschapsdieren en paarden.

24.

Poottransponder


Onlangs is een alternatief elektronisch identificatiemiddel in ontwikkeling gebracht, een poottransponder (ook 'enkelband' genoemd). Er zijn slechts weinig praktijkervaringen met dit type identificatiemiddel. In beginsel kan het identificatiemiddel alleen worden gebruikt voor volwassen dieren, omdat hun poot de maximale diameter heeft bereikt. Dit beperkt de mogelijkheden voor een vroege identificatie van lammeren binnen zes maanden zoals bepaald in artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 21/2004. De toepassing is eenvoudig en er zijn geen diergezondheidsproblemen gemeld. Het uitwendige merk is duidelijk zichtbaar, maar fraudegevoeliger en kwetsbaarder in ruige omgevingsomstandigheden. Dit type identificatiemiddel heeft specifieke managementvoordelen bij bedrijven waar individuele codes van dieren in de melkruimte moeten worden vastgelegd.

25.

2.2.2 Uitleesapparaten


De leesefficiëntie wordt beïnvloed door de prestaties van de uitleesapparaten en de identificatiemiddelen en door de vaardigheid van het betreffende personeel om het leessysteem op de juiste manier op te zetten (positie van antenne, kanaalbreedte, installatie van firmware) en aldus interferentie uit de omgeving te voorkomen en een optimale werking van de apparatuur te verzekeren.

Bij diverse veldproeven in de lidstaten werd een leesbaarheid van 100% behaald. Anderzijds werden er ook cijfers van maximaal 50% gemeld. Als gemengde groepen van dieren met elektronische en niet-elektronische identificatiemiddelen samen worden behandeld, kan er een algemeen logistiek probleem optreden.

Twee algemene typen leessituaties worden beoordeeld.

26.

Statische uitlezing


De statische uitlezing gebeurt bij afzonderlijk in bedwang gehouden (stilstaande) dieren (bv. in voerhek of doorloopgang) met een handuitlezer (ook 'draagbare' of 'mobiele' uitlezer genoemd). Zo worden transcriptiefouten geëlimineerd. Huidige modellen van handuitlezers hebben speciale functies voor de agrarische bedrijfsvoering (bv. weegboxen) om de prestaties van de dieren regelmatig te controleren. De leesefficiëntie wordt beïnvloed door de fysieke kenmerken (zoals grootte en vorm) van de antenne en het batterijniveau (bij sommige uitleesapparaten neemt de uitleesafstand af bij een laag batterijniveau). Dankzij de goedkeuringsprocedure die bij Beschikking 2006/968/EG is goedgekeurd, kan evenwel worden gewaarborgd dat de kwaliteit van de in de handel gebrachte apparaten aan minimumeisen voldoet. De dieren worden één voor één behandeld, wat de uitleessnelheid duidelijk beperkt. Handuitleesapparatuur wordt daarom hoofdzakelijk gebruikt voor kleinere groepen dieren. Ook kunnen niet-herkende dieren gemakkelijk worden opgespoord en afzonderlijk worden behandeld. Handuitlezers zijn doorgaans gemakkelijk in het gebruik en vereisen geen grote technische kennis. Zij zijn goedkoper dan vaste uitleesapparaten. Meer geavanceerde functies zijn echter alleen bij duurdere modellen beschikbaar.

27.

Dynamische uitlezing


De dynamische uitlezing gebeurt bij bewegende dieren die een doorloopgang met een antenne van een vast (stationair) uitleesapparaat passeren. De uitleessnelheid en –afstand zijn beduidend groter (in de praktijk één dier per seconde) dan bij de uitlezing met een handuitlezer. Vaste uitleesapparaten worden gewoonlijk gecombineerd met een geautomatiseerd managementsysteem. Voor het opsporen en afzonderen van niet-herkende dieren kunnen passende voorzieningen (bv. automatische hekken) nodig zijn. De opstelling van dynamische leessystemen vergt tijd. De antenne van een vast uitleesapparaat moet worden afgesteld voor een optimale uitlezing van de identificatiemiddelen; nieuwere uitleesapparaten hebben echter een functie voor automatische afstelling. Bij de nieuwe generatie wordt de leesefficiëntie niet beïnvloed door gemengde uitlezingen (verschillende typen identificatiemiddelen). Er zijn technische oplossingen waarbij vaste uitleesapparaten gemakkelijk kunnen worden vervoerd en zonder veel moeite op verschillende plaatsen kunnen worden geïnstalleerd.

Vaste uitleesapparaten kunnen eenvoudig worden gekoppeld aan weegboxen of installaties (hekken) om wel en niet herkende dieren te scheiden. Zij bieden een praktische oplossing voor het behandelen van grote aantallen dieren in korte tijd. Vaste uitleesapparaten zijn duurder dan handuitlezers door hun complexe technologie, uiteenlopende functies en betere prestaties. De RFID-markt biedt nu stationaire uitleesapparaten die geavanceerd én gebruikersvriendelijk zijn (plug & play).

28.

2.2.3 Gegevensoverdracht van uitleesapparaten naar gegevensverwerkende systemen


Het grote voordeel van de elektronische identificatie van dieren is de mogelijkheid om de identificatiecodes van dieren rechtstreeks in een gegevensverwerkend systeem in te lezen (bv. melden van dierverplaatsingen of beheer van kuddes). Daarom is er bij diverse projecten ook aandacht besteed aan de koppeling tussen uitleesapparatuur en pc/PDA en de gegevensoverdracht naar managementsoftware of zelfs een centrale gegevensbank.

Programmeerbare uitleesapparaten hebben geheugencapaciteit voor het opslaan van de uitgelezen diercodes. Met dit geheugen kunnen de individuele gegevens van dieren in een later stadium naar een pc worden doorgezonden. Bij dynamische leessystemen is er een permanente verbinding nodig voor de simultane gegevensoverdracht naar een pc. Er zijn positieve resultaten gemeld met Bluetooth en Wi-Fi voor communicatie op afstand, afhankelijk van het draadloze protocol en de omgeving indien bekabelde oplossingen niet kunnen worden toegepast.

De koppeling tussen de software van programmeerbare uitleesapparaten en de software voor verdere gegevensverwerking werd als aandachtspunt gemeld. Er was programmeerwerk nodig om de beschikbare agrarische managementsoftware geschikt te maken voor communicatie met uitleesapparatuur en centrale gegevensbanken. Dit probleem is vaak te wijten aan het feit dat de agrarische managementsoftware beschermd is, waardoor het invoegen van aanvullende informatie extra programmeerwerk vergt. Momenteel zijn er geen internationale of Europese normen voor een gegevensformat voor uitleesapparatuur. Hierover zijn nu technische discussies gaande op ISO-niveau.

29.

2.2.4 Perspectief van de eindgebruiker


Landbouwbedrijf

Met passende training is het gebruik van elektronische en conventionele identificatiemiddelen met elkaar te vergelijken. Uitleesapparaten hebben hun bruikbaarheid bewezen en van belang is nu het kostenplaatje om landbouwbedrijven met hoogwaardige uitleesapparatuur uit te rusten. Landbouwers zijn meer gemotiveerd om de technologie te gebruiken, wanneer het RFID-systeem gebruikersvriendelijk is en directe managementvoordelen oplevert (kosten- en tijdbesparing, voorkoming van fouten). Dit geldt vooral voor landbouwbedrijven met intensieve managementsystemen (bv. melkgeiten, stamboomfokkers) waarbij individuele prestatiegegevens van dieren (zoals melkopbrengst, aantal lammeren) routinematig worden geregistreerd. De integratie van het automatisch inlezen in de agrarische software op basis van vooraf vastgestelde criteria vergt meer aandacht van de fabrikanten (RFID, agrarische software). Het gebruik van elektronische identificatie door landbouwbedrijven vergt een basisniveau aan technische kennis en computervaardigheden . Passende training werd als belangrijk element gemeld voor de invoering van de elektronische identificatie. Indien de schapensector minder vaardig is met de computer dan andere landbouwsectoren, moet er naar oplossingen worden gezocht waarbij dienstverleners de elektronische identificatie voor landbouwers kunnen verzorgen (bv. vervoerders verrichten de uitlezing bij dieren tijdens het laden en lossen en geven de verplaatsingen namens de schapen- of geitenhouder door). Voor kleinere landbouwbedrijven blijft de mogelijkheid om dierverplaatsingen zonder elektronisch uitlezen door te geven, zodat de kosten voor de technische uitrusting beperkt kan blijven tot de kosten voor identificatiemiddelen, zonder de voordelen in een later stadium te beperken.

30.

Veemarkten/verzamelcentra


De elektronische identificatie is een efficiënte manier om de verplaatsingen van elk dier afzonderlijk via veemarkten te traceren. Als voordeel van de elektronische identificatie werd gemeld dat dieren van verschillende herkomst op veemarkten kunnen worden gehergroepeerd om in homogene partijen te worden verkocht. In sommige lidstaten kennen veemarkten zeer grote dierstromen (>2000 geveilde dieren per uur). Het RFID-systeem moet minimaal zorgen voor een goede 'verkoopsnelheid' bij veilingen. Wanneer het leessysteem zorgvuldig wordt opgesteld, kunnen de meeste risico’s van slechte resultaten worden voorkomen (elektromagnetische interferenties, uitzonderingenbeheer). De technische voorschriften voor de apparatuur zijn zeer streng, omdat slechte uitleesprestaties en het onvermogen om onregelmatigheden op te lossen de normale marktoperaties tot stilstand zouden brengen. Het opsporen en registreren van niet-herkende dieren (ontbrekend of niet-functionerend elektronisch identificatiemiddel) bij grote dierstromen is daarom een belangrijk aandachtspunt. De aanwezigheid van metalen constructies, die gemakkelijk kunnen worden gereinigd en gedesinfecteerd, vormt een aanvullende uitdaging voor de uitleestechnologie op veemarkten en in verzamelcentra. Voor de uitrusting van dergelijke plaatsen met hoogwaardige dynamische leessystemen zijn aanzienlijk meer investeringen nodig dan voor visueel aflezen. De afschrijving is in grote mate afhankelijk van het gebruik. In vergelijking met het visueel aflezen van individuele codes van dieren is de elektronische identificatie evenwel een haalbare oplossing voor de individuele traceerbaarheid via veemarkten.

31.

Slachthuizen


Door het vastleggen van individuele codes van dieren wordt de traceerbaarheid in de voedselketen gegarandeerd, omdat er een duidelijke koppeling bestaat aan de geschiedenis van elk dier afzonderlijk. Bij diverse projecten zijn de uitlezing van de gegevens vóór en ná de slacht getest en beide handelingen zijn haalbaar gebleken. De identificatiemiddelen kunnen in de veeloods worden gelezen (om de levering van het dier/de dieren aan het bedrijf te bevestigen), of aan het begin van de slachtlijn (om de slacht te bevestigen) en aan het eind van de slachtlijn (om de recuperatie van het identificatiemiddel te bevestigen). Voor de leesefficiëntie wordt verwezen naar het voorgaande deel. De handmatige recuperatie van identificatiemiddelen is haalbaar; voor de automatische recuperatie zijn nieuwe technische ontwikkelingen nodig. Om ervoor te zorgen dat de identificatiecode van dieren uniek is, moet het frauduleuze hergebruik van elektronische identificatiemiddelen worden voorkomen.

32.

2.3. Economische aspecten


De raming van de kosten voor de 27 lidstaten hangt af van het aantal kleine herkauwers dat met elektronische identificatiemiddelen moet worden geïdentificeerd en het aantal bedrijven dat met elektronische uitlees- en gegevensverwerkingsapparatuur moet worden uitgerust. Niet alleen de prijzen van de gebruikte uitrusting (bv. 1-2 euro voor elektronische identificatiemiddelen, 200 euro voor handuitleesapparatuur, stationaire uitleesapparatuur vanaf 1000 euro) zijn bepalend voor de totale kosten, maar ook de toepassing van verschillende afwijkingen in Verordening (EG) nr. 21/2004 door de lidstaten en het percentage kleine bedrijven (bv. hobbyboeren) dat individuele codes van dieren mag melden na visueel aflezen.

Uit de berekeningen van verschillende lidstaten en van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek van de Commissie blijkt dat de kosten voor uitlees- en gegevensverwerkingsapparatuur een wezenlijk onderdeel van de totale jaarlijkse kosten uitmaken. Een geleidelijke invoering van elektronische identificatie, met als eerste stap het aanbrengen van een elektronisch identificatiemiddel en als tweede stap het koppelen van verplaatsingsgegevens aan de individuele codes van dieren, zou kosten besparen tijdens de aanloopperiode.

Het handmatig registreren van individuele codes van dieren bij grote kuddes schapen en geiten vergt veel arbeidskosten. Automatische leessystemen kunnen deze kosten verlagen. De elektronische identificatie als wezenlijk onderdeel van de individuele traceerbaarheid vermindert niet alleen risico’s, maar kan ook efficiëntievoordelen opleveren op het gebied van agrarisch management, fokken van dieren, officiële controles en voedselveiligheid. Het feit dat elektronische identificatiesystemen voor meerdere doeleinden kunnen worden gebruikt, is een belangrijke stimulans voor de sector van kleine herkauwers en aanverwante sectoren en vergemakkelijkt de invoering. De voordelen voor het landbouwbedrijf zijn dus van groot belang voor de acceptatie en efficiënte invoering van de elektronische identificatie.

33.

2.4. Toekomstige vereisten


Uit de resultaten van de projecten van de lidstaten blijkt dat de elektronische identificatie van schapen en geiten onder vele bedrijfsomstandigheden functioneert. Slechts in één lidstaat werden problemen bij het opsporen, afzonderen en registreren van niet herkende dieren bij grote dierstromen en onder extreme omstandigheden als beperkende factor gemeld. Recente proeven in deze lidstaat hebben aangetoond dat deze problemen kunnen worden opgelost.

De voordelen van elektronische identificatie zijn beperkt, indien de codes van dieren slechts op de uitleesapparatuur worden weergegeven en niet in software voor het melden van verplaatsingen of agrarische managementsoftware worden ingevoerd. De vaststelling van internationale normen voor gegevensformats en communicatie zal de meeste problemen als gevolg van de huidige beperkte beschikbaarheid van volledig aangepaste opensoftware-oplossingen die compatibel zijn met uitleesapparatuur, aanpakken. De bijkomende toepassingen (bv. kuddes opvolgen, fokken, prestaties vastleggen) van elektronische identificatie, naast de oorspronkelijke gezondheidsdoeleinden (verplaatsingen controleren, ziekte uitroeien), worden als een belangrijke prikkel gezien voor een bredere acceptatie.

34.

3. Conclusies


Verordening (EG) nr. 21/2004 introduceert het beginsel van de individuele traceerbaarheid van schapen en geiten. Dit moet worden gehandhaafd om te voldoen aan de huidige en toekomstige vereisten van een identificatiesysteem dat een hoog niveau van diergezondheid en voedselveiligheid moet verzekeren.

Om verplaatsingen van individuele dieren via verschillende bedrijven te traceren, moeten voor elke verplaatsing individuele gegevens van dieren worden vastgelegd. Elektronische systemen zorgen voor het automatische uitlezen en vastleggen van individuele diergegevens, in het bijzonder voor kleine herkauwers, omdat deze vaak in grote aantallen worden verplaatst en soms via markten of verzamelcentra waar de samenstelling van deze groepen verandert.

Elektronische uitleessystemen zijn niet noodzakelijk wanneer individuele codes van dieren visueel kunnen worden afgelezen en handmatig kunnen worden geregistreerd (bv. kleine groepen dieren) of bij groepsidentificatie (bv. code van het bedrijf).

Gezien de verschillende management- en milieusituaties in de lidstaten, mag de EU-wetgeving niet één bepaalde technische oplossing bevorderen. Het kiezen van de apparatuur voor elektronische identificatie naar specifieke nationale behoeften is een subsidiariteitskwestie. In de EU-wetgeving zijn nu al technische basisnormen vastgelegd. De verantwoordelijkheid voor de goedkeuring van de apparatuur ligt bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaten. De apparatuur moet het mogelijk maken de identiteit van dieren die tussen de lidstaten worden verhandeld, vast te leggen. De rol van de Commissie is echter cruciaal, namelijk garanderen dat een gemeenschappelijke aanpak en overeengekomen normen in de hele Gemeenschap van toepassing zijn en de lidstaten steunen. Verder moet de mogelijkheid van de oprichting van een communautair referentielaboratorium worden overwogen.

Om ruimte te creëren voor technische ontwikkelingen en ervaringen met bepaalde typen identificatiemiddelen en de specifieke behoeften op bepaalde toepassingsgebieden, moeten de lidstaten ook nieuwe typen identificatiemiddelen kunnen goedkeuren (bv. poottransponders, injecteerbare transponders), mits de maximumtermijn voor het aanbrengen van identificatiemiddelen zoals bepaald in Verordening (EG) nr. 21/2004 in acht wordt genomen en elk type identificatiemiddel uit de voedselketen wordt gehouden.

Er is voldaan aan de technische basisvoorwaarden om kleine herkauwers in het geboortebedrijf met elektronische identificatiemiddelen te identificeren. Bij de vaststelling van de datum voor de verplichte invoering van elektronische identificatie moet echter rekening worden gehouden met de tijd die de lidstaten nodig hebben om vóór die datum de nodige juridische en organisatorische maatregelen te treffen.

De ervaringen met de toepassing van elektronische identificatie in sommige lidstaten hebben geleerd dat aanzienlijke investeringen in hoogwaardige uitleestechnologie op verschillende plaatsen in de gehele productieketen essentieel zijn voor het functioneren van het systeem.

Het achtereenvolgende aanbrengen van elektronische identificatiemiddelen bij jonge dieren in het geboortebedrijf zal leiden tot een situatie waarin dieren mét en zonder identificatiemiddelen gedurende een aanloopperiode samen moeten worden behandeld. Het is daarom de bedoeling de datum met ingang waarvan verplaatsingsgegevens individuele codes van dieren moeten bevatten (deel C, punt 2, van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 21/2004) los te koppelen van de datum genoemd in artikel 9, lid 3, van Verordening (EG) nr. 21/2004.

Om bovengenoemde redenen zou het in dit stadium niet mogelijk zijn een besluit over de definitieve datum voor de verplichte invoering van elektronische identificatie op communautair niveau ten volle te rechtvaardigen. Daarom wordt aanbevolen een bredere discussie met de belanghebbenden te voeren, met name over de economische gevolgen van de invoering van de individuele traceerbaarheid en de elektronische identificatie voordat een definitieve datum als bedoeld in Verordening (EG) nr. 21/2004 wordt vastgesteld. Deze datum moet door de Commissie volgens de comitologieprocedure worden vastgelegd, in overeenstemming met duidelijke voorwaarden die door de Raad zijn bepaald. De Commissie is voornemens deze datum uiterlijk in 2008 vast te stellen, zodat de elektronische identificatie uiterlijk eind 2009 door alle lidstaten zou kunnen worden toegepast. Het wettelijke kader moet de lidstaten in staat stellen de elektronische identificatie naar nationale behoeften toe te passen, ook vóór de definitieve datum in Verordening (EG) nr. 21/2004. Dit zal ook bevorderlijk zijn voor een weloverwogen besluit over de definitieve datum voor de verplichte invoering op communautair niveau.