Toelichting bij COM(2008)570 - Sector gedroogde voedergewassen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2008)570 - Sector gedroogde voedergewassen.
bron COM(2008)570 NLEN
datum 19-09-2008
Belangrijke juridische mededeling

|
52008DC0570

Verslag van de Commissie aan de Raad inzake de sector gedroogde voedergewassen /* COM/2008/0570 def. */


[afbeelding - zie origineel document] COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN

3.

Brussel, 19.9.2008


COM(2008) 570 definitief

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD

inzake de sector gedroogde voedergewassen

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD

inzake de sector gedroogde voedergewassen

1.

Inleiding



KRACHTENS ARTIKEL 184, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (waarin de in artikel 23 van Verordening (EG) nr. 1786/2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector gedroogde voedergewassen, vastgestelde verplichting is overgenomen) moet de Commissie vóór 30 september 2008, op basis van een evaluatie van de gemeenschappelijke marktordening voor gedroogde voedergewassen, een verslag over die sector overleggen aan de Raad. Dit verslag dient met name betrekking te hebben op de ontwikkeling van het areaal met peulgewassen en andere groenvoedergewassen, de productie van gedroogde voedergewassen en de gerealiseerde besparingen aan fossiele brandstoffen, en dient zo nodig vergezeld te gaan van passende voorstellen.

De Commissie heeft bij het opstellen van het onderhavige verslag rekening gehouden met een extern evaluatieverslag over de sector gedroogde voedergewassen i.

4.

BESCHRIJVING VAN DE STEUNREGELING


2.

Achtergrond



Op grond van Verordening (EEG) nr. 1067/1974 van de Raad trad op 1 april 1974 de gemeenschappelijke ordening der markten (GMO) in de sector kunstmatig gedroogde voedergewassen in werking, met als doel de interne bevoorrading met eiwitrijke diervoeders op te voeren. Een uniform steunniveau werd ingevoerd en het verkoopseizoen, zo werd vastgesteld, zou elk jaar op 1 april beginnen en op 31 maart aflopen. Om voor steun in aanmerking te komen, moesten de geproduceerde, kunstmatig gedroogde voedergewassen voldoen aan kwaliteitsnormen op het gebied van vocht- en eiwitgehalte.

Naar aanleiding van een herziening in 1978 werd Verordening (EEG) nr. 1117/78 van de Raad aangenomen. Om de producenten een billijke beloning te waarborgen, werd bij deze verordening een streefprijs vastgesteld. Aangezien in de zon gedroogde voedergewassen eveneens concurrentie ondervonden van diervoeders uit derde landen, werd ook daarvoor steun ingevoerd, weliswaar op een lager niveau dan voor kunstmatig gedroogde voedergewassen.

In de jaren 80 nam de productie gestaag toe. Aangezien geen subsidiabele maximumhoeveelheden waren vastgesteld, bleek het uiteindelijk niet langer mogelijk de totale uitgaven onder controle te houden. Om de kosten te beperken en de productie in de EU te sturen, werd daarom in 1995 Verordening (EG) nr. 603/95 van de Raad aangenomen. Hierbij werd een gegarandeerde maximumhoeveelheid (GMH) van 4 412 400 ton voor kunstmatig gedroogde voedergewassen en van 443 500 ton voor in de zon gedroogde voedergewassen ingevoerd.

De regeling werd verder aangepast naar aanleiding van de hervorming van 2003, zoals vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1786/2003 van de Raad.

5.

Huidige steunregeling


De huidige GMO voor gedroogde voedergewassen is op 1 april 2008 in werking getreden op grond van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten ("Integrale-GMO-verordening"). Verordening (EG) nr. 1786/2003 — de vorige verordening waarbij de GMO voor gedroogde voedergewassen naar aanleiding van de hervorming van 2003 werd ingevoerd en die met ingang van 2005 ten uitvoer werd gelegd — is in Verordening (EG) nr. 1234/2007 overgenomen. Verwerkers ontvangen een steunbedrag van 33 euro per ton, zowel voor kunstmatig gedroogde als door de zon gedroogde voedergewassen. Om de hand aan de uitgaven te houden, is een over de lidstaten te verdelen GMH van 4 960 723 ton per verkoopseizoen vastgesteld voor kunstmatig gedroogde en/of door de zon gedroogde voedergewassen. Bij overschrijding van deze MGH wordt de steun voor de betrokken lidstaat/lidstaten verlaagd overeenkomstig de hoeveelheid waarmee de MGH daar is overschreden.

Om voor steun in aanmerking te komen, moeten de gedroogde voedergewassen voldoen aan kwaliteitscriteria op het gebied van vocht- en eiwitgehalte.

Na de hervorming van 2003 werd de jaarlijkse begroting voor verwerkingssteun voor gedroogde voedergewassen verlaagd van het prehervormingsniveau van ca. 300 miljoen euro naar 163 miljoen euro [33 euro x 4,96 miljoen ton (MGH)]. De daadwerkelijke uitgaven bedroegen 152 miljoen euro in het verkoopseizoen 2005/2006 en 143 miljoen euro in het verkoopseizoen 2006/2007. Deze onderbenutting van de begroting is terug te voeren op de verlaging van de steun tot 33 euro per ton en het daaruit voortvloeiende lagere productieniveau.

Met ingang van 2005 werd een bedrag van 133 miljoen uit de begroting voor verwerkingssteun voor gedroogde voedergewassen ontkoppeld en geïntegreerd in de bedrijfstoeslagregeling, en kregen de telers toeslagrechten in overeenstemming met de hoeveelheid voedergewassen die zij in de referentieperiode 2000-2002 aan de verwerkers hadden geleverd.

Tegen een gemiddelde marktwaarde van 110 euro per ton komt de marktwaarde van de in de EU geproduceerde 4,5 miljoen ton neer op in totaal 495 miljoen euro. De verleende steun (143 miljoen euro in 2006/2007) vertegenwoordigt ca. 30 % van de waarde van de in de handel gebrachte productie (495 miljoen euro).

Uit de naar lidstaat uitgesplitste uitgaven blijkt dat vooral Spanje, Frankrijk en Italië gebruik maken van de steun. Samen namen zij 86 % van de begroting voor 2006/2007 voor hun rekening. Duitsland, Nederland, Denemarken en het Verenigd Koninkrijk delen onderling 10,5 % van de begrotingsmiddelen. In de nieuwe lidstaten, met hun geringe productie van gedroogde voedergewassen, werd in 2006 slechts 1,6 % van de begroting aan deze sector uitgegeven.

Het beheer van deze ingewikkelde steunregeling voor gedroogde voedergewassen blijkt voor zowel de overheid als de particuliere sector in de lidstaten verre van eenvoudig. De geraamde beheerskosten variëren, afhankelijk van de lidstaat, van 0,63 euro per ton (in Frankrijk), tot 4,42 euro per ton (in Italië).

6.

Evolutie van de subsidiabiliteitsvereisten


Van 1974 tot 1999 gold op grond van de opeenvolgende uitvoeringsbepalingen van de Commissie een temperatuur bij de ingang van de drooginstallatie van 93°C.

Bij Verordening (EG) nr. 676/1999 van de Commissie tot vaststelling van een wijziging van Verordening (EG) nr. 785/95 van de Commissie houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 603/95 van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector gedroogde voedergewassen, werd de minimumtemperatuur bij de ingang van de drooginstallatie vastgesteld op 350°C, om het industriële karakter van de producten te garanderen. De hoogte van deze temperatuur vormde niet alleen een effectieve technische belemmering (onder meer voor nieuwe verwerkers), maar zette ook een rem op de ontwikkeling van technieken die in de fase vóór het hooien kunnen worden ingezet, en van het gebruik van biomassa voor de aandrijving van de drooginstallaties.

Naar aanleiding van de hervorming van 2003 werd bij Verordening (EG) nr. 382/2005 van de Commissie tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1786/2003 van de Raad de minimumtemperatuur van de drooginstallaties tot 250°C verlaagd om de toepassing van energiebesparende methoden aan te moedigen en het gebruik van groenvoeder dat minder nat is, te bevorderen. De vaststelling van deze lagere temperatuur heeft de toepassing van technieken in de fase vóór het hooien bevorderd, evenals het gebruik van biomassa, dat vanwege haar calorische waarde de grens van 350°C niet haalt.

Om meer nieuwe commerciële toepassingen en de ontwikkeling van efficiëntere en meer duurzame productiemethoden mogelijk te maken, zijn bij Verordening (EG) nr. 382/2005 van de Commissie, gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1388/2007, de technische voorschriften voor drooginstallaties afgeschaft voor wat betreft het kunstmatig drogen van verse voedergewassen (luchttemperatuur bij de ingang van de drooginstallatie, behandelingstijd in de installatie en de dikte van elke laag).

7.

STRUCTUUR VAN DE SECTOR GEDROOGDE VOEDERGEWASSEN


Areaal

De totale hoeveelheid diervoeders die in de EU wordt verbruikt, bestaat voor ongeveer de helft uit groenvoedergewassen, in de vorm van rechtstreeks begraasd, dan wel gemaaid en vervolgens geconserveerd blijvend of tijdelijk grasland, en één- of meerjarige gewassen (luzerne, klaver, silomaïs, enz.).

In de acht belangrijkste producerende lidstaten (Spanje, Frankrijk, Italië, Nederland, Denemarken, Tsjechië, het Verenigd Koninkrijk en Duitsland - samen goed voor 96 % van de MGH) bestreek het areaal waarvoor in het verkoopseizoen 2005/2006 een contract inzake gedroogde voedergewassen was afgesloten, 430 400 ha, of slechts 1 % van het totale communautaire areaal voor groenvoedergewassen. Hiervan was 344 400 ha (80 %) aangeplant met luzerne (voornamelijk in Frankrijk, Spanje en Italië) en bestond 86 000 ha uit grasland (vooral in Duitsland, Denemarken en Nederland), wat overeenkomt met 24 % van het communautaire luzerneareaal en 0,24 % van het totale graslandareaal.

Hoewel voor de afgelopen jaren geen betrouwbare gegevens beschikbaar zijn over het areaal waarvoor een contract inzake gedroogde voedergewassen is gesloten, wordt uitgegaan van een afname van dit areaal tot ca. 415 000 ha in 2007/2008 (-3,5 % ten opzichte van 2005/2006). Het totale luzerneareaal (peulvoedergewassen) is daarentegen stabiel gebleven, terwijl het totale graslandareaal in 2006/2007 ten opzichte van 2005/2006 met 2 % is aangegroeid.

8.

Productie


De drie grootste producenten (Frankrijk, Spanje en Italië) tekenen samen voor 85 % van de totale hoeveelheid gedroogde voedergewassen die de EU-27 met steun in het kader van de GMO worden geproduceerd. In deze drie lidstaten zorgen de volgende drie gebieden voor tweederde van de EU-productie: Champagne-Ardenne (80 % van de Franse productie), Aragon en Catalonië (75 % van de Spaanse productie), en Emilia Romagna en Venezia (75 % van de Italiaanse productie). Het areaal van deze grootproducenten waarvoor in het verkoopseizoen 2005/2006 contracten inzake gedroogde voedergewassen werden afgesloten, bestond grotendeels uit luzerne (98 % in Frankrijk, 97 % in Spanje en 75% in Italië). Ter vergelijking: in de noordelijke landen bestaat het onder contract voor gedroogde voedergewassen vallende areaal voornamelijk uit grasland (93 % in Duitsland, 80 % in Denemarken en 64 % in Nederland). In de hele EU bestaat het onder contracten voor gedroogde voedergewassen vallende areaal voor 80 % uit luzerneaanplant.

In de acht voornaamste producerende landen i telen ongeveer 60 000 boeren groenvoedergewassen waarvoor contracten voor verwerkingssteun zijn afgesloten. In deze sector zijn bovendien 300 verwerkingsbedrijven actief, waarvan een derde in Spanje.

Op EU-niveau (EU-27) wordt de directe werkgelegenheid in de verwerkingssector geraamd op 3 000 voltijdsequivalenten (VTE) en de onrechtstreekse op 1 500 VTE.

9.

Belang van gedroogde voedergewassen in de diervoederindustrie


De hoeveelheid van 4 439 000 ton gedroogde voedergewassen die in het verkoopseizoen 2007/2008 voor EU-steun in aanmerking komt, stemt overeen met ca. 700 000 ton ruw eiwit en ca. 1 % van de totale hoeveelheid ruw eiwit die door de landbouwhuisdieren in de EU wordt verbruikt.

Ongeveer 30 % van de gedroogde voedergewassen wordt gebruikt door de mengvoederindustrie; de resterende 70 % wordt rechtstreeks door de dieren verbruikt – naar schatting voor de helft in de vorm van pellets, voor de helft als lange balen.

Naar schatting staat 20 % van de vraag naar gedroogde voedergewassen rechtstreeks in verband met de specifieke kenmerken ervan (bijv. voor melkvee en konijnen) en dient de resterende 80 % als een (eventueel vervangbare) bron van eiwit en vezels. Gedroogde voedergewassen moeten bijgevolg worden aangeboden tegen een prijs die kan concurreren met die van andere bronnen van eiwit, zoals soja-, zonnebloem- en raapzaadmeel.

10.

Droogtechnieken (kunstmatig / in de zon)


In het kader van de GMO komen twee technieken voor het drogen van groenvoedergewassen in aanmerking voor steun: kunstmatig drogen en in de zon drogen.

11.

Kunstmatig gedroogde voedergewassen


De bedrijven die steun in het kader van de GMO ontvangen, maken voornamelijk gebruik van dit industrieel proces voor droging bij hoge temperatuur. De techniek bestaat erin om bij 250-900°C lucht in de met groenvoedergewassen gevulde drooginstallatie te injecteren. De hete lucht zorgt voor een snel droogproces, dat op zijn beurt borg staat voor het behoud van het eiwit, de energie, de waarde en de kleur van de voedergewassen.

Het initiële vochtgehalte van de gewassen hangt sterk af van de voorbehandelingstechnieken na het oogsten en van de regio: het kan minder dan 40 % bedragen als de gewassen na het maaien een paar uur op de grond blijven liggen (Spanje, Italië) en kan oplopen tot 75 % of meer in de noordelijke regio’s van Europa waar vooraf drogen vanwege de weersomstandigheden niet mogelijk is (Denemarken, Zweden).

Vóór de hervorming van 2003 bedroeg de GMH voor subsidiabele kunstmatig gedroogde voedergewassen per verkoopseizoen 4 517 223 ton.

De verschillende lidstaten geven zeer uiteenlopende productietendensen te zien: tegenover de sterk gestegen productie van kunstmatig gedroogde voedergewassen in Spanje en Italië staat een daling in lidstaten als Frankrijk, Nederland en Duitsland.

12.

In de zon gedroogde voedergewassen


Traditioneel worden voedergewassen op het veld gedroogd tot hooi, dat vervolgens wordt verpakt en opgeslagen. Om voor steun in aanmerking te komen, moeten in de zon gedroogde voedergewassen in een verwerkingsbedrijf worden gemalen. Deze techniek is geen alternatief voor kunstmatig drogen vanwege het vermeende verlies aan kwaliteit van het afgewerkte product: een lager eiwitgehalte (bladverlies op het veld), een lager gehalte aan vitamines en mineralen en een verminderde gezondheidskwaliteit vanwege de lagere droogtemperatuur.

Vóór de hervorming van 2003 bedroeg de GMH voor subsidiabele in de zon gedroogde voedergewassen per verkoopseizoen 443 500 ton. Slechts vijf lidstaten maakten gebruik van de gegarandeerde nationale hoeveelheid (GNH) voor in de zon gedroogde voedergewassen. Italië en Spanje houden als enige lidstaten nog een aanzienlijk productieniveau aan. De andere lidstaten produceren weinig (Frankrijk en Portugal) of helemaal niets meer (Griekenland).

13.

IMPACT VAN DE VERWERKINGSSTEUN


Impact op de productie

De productie van gedroogde voedergewassen in de EU-15 is in de periode 1995-2005 geleidelijk toegenomen met 2 %. Als gevolg van de in 2005 ten uitvoer gelegde hervorming van 2003 is de subsidiabele productie van kunstmatig gedroogde voedergewassen ten opzichte van het verkoopseizoen 2004/2005 met ca. 17 % gedaald in het verkoopseizoen 2005/2006, en met ca. 23 % in het verkoopseizoen 2006/2007 (zie bijlage).

In 2006/2007 en 2007/2008 stabiliseerde de productie van gedroogde voedergewassen op een niveau van ca. 4,45 miljoen ton (3,9 miljoen ton kunstmatig gedroogd en 0,55 miljoen ton in de zon gedroogd).

De hervorming van 2003 heeft niet geleid tot een significante omschakeling van de kunstmatig gedroogde naar de zongedroogde productie.

14.

Impact op de landbouwers


Het inkomen van de landbouwers blijkt als gevolg van de hervorming van 2003 te zijn gestegen omdat de vroegere verwerkingssteun deels werd omgezet in een ontkoppelde betaling aan de landbouwers. Wat de rendabiliteit betreft, is de brutomarge voor groenvoedergewassen echter afgenomen als gevolg van de lagere verkoopprijs voor producenten in het verkoopseizoen 2005/2006 ten opzichte van het verkoopseizoen 2004/2005.

De vaststelling van gemiddelden die de rendabiliteit van groenvoedergewassen accuraat weergegeven, blijft evenwel een probleem omdat tal van productie- en afzetsystemen in omloop zijn.

Met betrekking tot het beheer van de landbouwbedrijven blijkt uit de evaluatie dat de landbouwers de inzaai, de oogst en andere productieactiviteiten steeds vaker uitbesteden aan de verwerkingssector. Opvallend resultaat van de AND International -evaluatie is toch wel dat gewassen die in de vruchtwisseling na luzerne worden aangeplant, profiteren van de positieve agronomische kenmerken van dit gewas en hoger scoren in de opbrengstcijfers.

15.

Impact op de verwerkers


Voor een vlotte belevering met grondstoffen moeten de verwerkers in staat zijn de producenten van die grondstoffen een prijs te bieden met een concurrerende brutomarge ten opzichte van andere gewassen (granen en oliehoudende zaden). Gezien de marktprijzen en de verwerkingskosten voor het eindproduct, is de Gemeenschapssteun van groot belang voor het halen van concurrerende prijzen voor de grondstoffen (luzerne, gras).

De concurrentiepositie van gedroogde voedergewassen ten opzichte van andere eiwitbronnen hangt voor een groot deel samen met de energiekosten. Vandaar het grote verschil tussen de noordelijke regio's van Europa, waar verwerkers zwaar in de buidel moeten tasten voor het drogen van de gewassen, en hun zuidelijke tegenhangers, die hun droogkosten kunnen drukken door de luzerne vooraf in de zon te laten drogen.

Gezien het belang van de steun in de totale inkomsten van de sector zouden de meeste verwerkers, vooral in de noordelijke gebieden, hun poorten moeten sluiten en hun werknemers op straat moeten zetten als de regeling zou worden afgeschaft.

16.

Impact op het milieu


Bodem en water

Luzerne komt vooral tot zijn recht in het kader van vruchtwisseling ter voorkoming van de monocultuur van graan en wordt als milieuvriendelijker dan andere gewassen (vooral maïs en, in mindere mate, tarwe) beschouwd vanwege zijn positieve uitwerking op de bodem, het water, de biodiversiteit en het landschap.

Luzerne verbetert de bodemstructuur, ontwikkelt een diep reikend wortelsysteem, is een meerjarige bodembedekker, verstikt onkruid, beperkt uitspoeling en heeft minder pesticiden nodig. Bovendien kan de stikstofgist worden verminderd omdat peulgewassen in staat zijn de stikstof uit de lucht vast te houden. Voorts is er veel minder bodemverlies als gevolg van erosie dan bij de maïsteelt.

Groenvoedergewassen houden het water veel efficiënter vast dan alternatieve gewassen; minder regenwater stroomt weg en de bodem heeft een betere waterretentiecapaciteit. Als een gewas dat weinig input vereist en de bodem permanent bedekt, heeft luzerne een positief effect op de waterkwaliteit. Bij bevloeiing heeft luzerne 17 % meer water per jaar nodig dan maïs, maar de behoefte aan water is gelijkmatiger verdeeld over het jaar, zonder pieken in de zomer.

Meerjarige aanplant, beperking van de monocultuur en diversifiëring van habitats worden één voor één als positief voor de biodiversiteit en het landschap beschouwd.

17.

Verbruik van fossiele brandstoffen


Bij het drogen van voedergewassen wordt een aanzienlijke hoeveelheid fossiele brandstoffen verbruikt. De GMO staat een hoog energieverbruik toe, voornamelijk via de verbranding van fossiele brandstoffen, die per definitie gepaard gaat met een hoge broeikasgasuitstoot.

In het verkoopseizoen 2004/2005 (het laatste vóór de toepassing van de hervorming van 2003) bedroeg het energieverbruik van de verwerkers in de acht belangrijkste producerende lidstaten ca. 526 000 ton petroleumequivalent (tpe), waarvan 90 % afkomstig was uit fossiele brandstoffen.

Sinds het verkoopseizoen 2005/2006 is de productie van kunstmatig gedroogde voedergewassen, en dus ook het energieverbruik, gedaald. Deze daling wordt voor de verkoopseizoenen 2004/2005 tot 2006/2007 geraamd op meer dan 127 000 tpe, waarvan 114 500 tpe voor de fossiele brandstoffen.

18.

Energieverbruik (8 belangrijkste producerende landen)


Lidstaat 2004/2005 i 2005/2006 i 2006/2007 i

19.

Gedroogde voeder-gewassen (miljoen t) tpe Gedroogde voeder-gewassen (miljoen t) tpe Gedroogde voeder-gewassen (miljoen t) tpe


Duitsland 0, 84 0, 68 0, 54

Denemarken 0, 31 0, 21 0, 11

Spanje 2, 90 1, 62 1, 60

Frankrijk 1, 195 1, 193 1, 205

Italië 0, 64 0, 41 0, 21

Nederland 0, 45 0, 42 0, 33

Verenigd Koninkrijk 0, 9 0, 9 0, 7

Tsjechië 0, 5 0, 5 0, 3

Totaal 4, 525 4, 444 3, 398

tpe/t gedroogde voedergewassen 0, 0, 0,

Bron: i AND International, i DG AGRI.

De verhouding “tpe/t gedroogde voedergewassen” blijkt in de periode 2004/2005 tot 2006/2007 constant te zijn gebleven. Dit betekent dat per ton gedroogde voedergewassen geen noemenswaardige hoeveelheden energie zijn bespaard als gevolg van het gebruik van betere technologieën. De verlaging van de minimale droogtemperatuur lijkt evenmin een effect te hebben gehad op het energieverbruik voor de productie van een ton gedroogde voedergewassen. De daling van het totale energieverbruik is rechtstreeks terug te voeren op de gedaalde productie van kunstmatig gedroogde voedergewassen. In Spanje en Italië is de verhouding het beste, maar zij profiteren dan ook van gunstige weersomstandigheden. Nederland, Duitsland en Frankrijk hebben vanwege minder gunstige weersomstandigheden meer brandstof nodig om een ton gedroogde voedergewassen te produceren. Het Verenigd Koninkrijk en Denemarken, tot slot, lijken bij de productie van gedroogde voedergewassen meer gebruik te maken van duurzame technologieën.

20.

Broeikasgasuitstoot


Het energieverbruik van de drogerijen weegt zwaar door op het verbruik van fossiele brandstoffen en de broeikasgasuitstoot. Naast de milieu-impact van het gebruik van niet-hernieuwbare energiebronnen, is er bovendien de uitstoot van verontreinigende gassen en stof die gepaard gaat met de verbranding van deze brandstoffen. In het verkoopseizoen 2004/2005 bedroeg de totale broeikasgasuitstoot als gevolg van de verbranding van fossiele brandstoffen door drogerijen in de EU 1 622 000 ton CO2-equivalent.

Als gevolg van de lagere productie van gedroogde voedergewassen na de hervorming van 2003 is meer dan 80 000 ton brandstof bespaard. In het verkoopseizoen 2005/2006 kwam deze besparing overeen met een vermindering van de broeikasgasuitstoot van 250 000 ton CO2-equivalent, wat neerkomt op een vermindering van 15 % ten opzichte van de totale emissies in het vorige verkoopseizoen.

21.

Impact op de markt voor diervoeders


De steunverlening voor gedroogde voedergewassen heeft slechts een beperkte invloed op de communautaire productie van eiwit voor diervoeders. In het verkoopseizoen 2005/2006 vertegenwoordigden de gedroogde voedergewassen ca. 1 % van de hoeveelheid totaal ruw eiwit die door de landbouwhuisdieren in de EU werd verbruikt. Gedroogde voedergewassen zijn in feite veeleer een middel om het eiwitgehalte te behouden.

Aangezien slechts 25 % van de luzerneproductie onder contracten voor de productie van gedroogde voedergewassen valt, is het onwaarschijnlijk dat de afschaffing van de regeling de doodsteek voor deze teelt zou betekenen.

Sojameel, met meer dan 60 % plantaardig eiwit, is nog steeds de belangrijkste bron van eiwit voor de communautaire diervoedermarkt. Het eiwitgehalte van sojameel (tussen 40 % en 45 %) is hoger dan bij de alternatieve gewassen. De EU hangt voor de belevering met sojameel voornamelijk af van invoer. Met de interne productie van sojabonen kan namelijk niet meer dan 2 % van het EU-verbruik worden gedekt.

De tweede belangrijkste bron van eiwit is raapzaadmeel, dat een iets lager eiwitgehalte heeft dan sojameel (tussen 30 % en 35 %) en voornamelijk in Europa wordt geproduceerd.

Aangezien 80 % van de vraag naar gedroogde voedergewassen door andere, voornamelijk ingevoerde, eiwitbronnen kan worden vervangen, wordt de communautaire steunregeling als inefficiënt beschouwd.

22.

SLOTOPMERKINGEN


Voordelen van de huidige regeling Nadelen van de huidige regeling

Producent Concurrerende prijzen voor de grondstoffen Prijs voor de grondstoffen hangt af van de communautaire steun.

Industrie Behoud van banen (ca. 4 500) Steun = 22 % van de totale inkomsten De rendabiliteit van het grootste deel van de industrie is afhankelijk van de EU-steun.

Consumenten (veehouder) Concurrerende prijzen van gedroogde voedergewassen 80 % van de vraag naar gedroogde voedergewassen kan worden vervangen dor andere eiwitbronnen.

Milieu In het landbouwbedrijf: positieve gevolgen voor – de bodem – de waterkwaliteit – de biodiversiteit. Op mondiaal niveau: negatieve gevolgen voor – de nettobalans van fossiele brandstoffen (526 000 tpe/jaar in 2004/2005) – nettobalans van de broeikasgasuitstoot (1 622 000 ton C02-equivalent in 2004/2005).

Op de diervoedermarkt spelen de gedroogde voedergewassen nauwelijks een rol van betekenis als bron van plantaardig eiwit. Ontwikkelingen op de diervoedermarkt, onder meer op het gebied van betere voederefficiëntie, een tragere toename van de vleesproductie en de beschikbaarheid van goedkope eiwitrijke bijproducten van de productie van biobrandstoffen, dringen de gedroogde voedergewassen verder in de hoek.

De rendabiliteit van de sector is in hoge mate afhankelijk van steun. De toegevoegde waarde van de sector gedroogde voedergewassen bedraagt 22 % van de totale ontvangsten, wat ruwweg overeenkomt met de steunbegroting van de EU.

Op het gebied van milieu moet worden vastgesteld dat het verbruik van fossiele brandstoffen voor de productie van gedroogde voedergewassen hoog oploopt en een hoge broeikasgasuitstoot in de hand werkt.

Op 20 mei 2008 heeft de Commissie wetsvoorstellen ingediend in het kader van de gezondheidscontrole van het GLB [COM(2008) 306 definitief], onder meer met als doel de steun voor de sector gedroogde voedergewassen met ingang van 1 april 2011 volledig te ontkoppelen [artikel 8, onder c), van het voorstel voor een Verordening van de Raad tot wijziging van het gemeenschappelijk landbouwbeleid aan de hand van wijzigingen van de Verordeningen (EG) nr. 320/2006, (EG) nr. 1234/2007, (EG) nr. 3/2008 en (EG) nr. […]/2008]. Zoals wordt toegelicht in overweging 15 van dat voorstel “moet tot ontkoppeling van de steun worden overgegaan, weliswaar met inachtneming van een korte overgangsperiode van twee jaar om de sector de kans te geven zich aan te passen”.

Derhalve is het niet noodzakelijk om bij dit verslag aparte voorstellen te voegen.

23.

BIJLAGE


ONTWIKKELING VAN DE SUBSIDIABELE PRODUCTIE VAN GEDROOGDE VOEDERGEWASSEN

Kunstmatig gedroogd GNH 1995/1996/1997/1998/1999/2000/2001/2002/2003/2004/2005/2006/ BLEU8 4 4 1 1 1 1 2 3 Denemarken334 270 206 224 266 186 168 147 147 124 142 91 76 Duitsland421 342 300 307 320 333 356 334 348 250 327 274 239 Griekenland32 46 30 38 46 51 43 51 57 48 49 49 34 Spanje1 224 1 261 1 413 1 571 1 667 1 769 1 954 1 812 1 882 2 058 2 165 1 793 1 792 Frankrijk1 455 1 307 1 090 1 263 1 346 1 303 1 224 1 166 1 093 1 193 1 175 1 156 1 003 Ierland5 4 5 6 5 4 4 4 4 4 4 3 4 Italië523 526 498 561 637 674 676 658 715 661 778 474 418 Nederland285 220 176 209 223 193 214 181 203 169 194 177 137 Oostenrijk4 2 1 2 1 1 2 1 2 1 1 2 1 Portugal5 1 3 2 2 3 Finland3 1 1 1 1 Zweden11 9 7 5 6 6 6 7 8 8 6 4 6 Verenigd Koninkrijk102 71 78 83 81 69 63 50 48 45 47 48 40 TOTAAL EU- 4 412 4 070 3 817 4 282 4 610 4 599 4 719 4 421 4 514 4 570 4 897 4 077 3 756 Tsjechië27 32 27 LitouwenHongarije49 49 36 Polen13 4 4 Slowakije13 3 2 TOTAAL EU- 104 90 71 TOTAAL EU- 4 517 4 897 4 168 3 827 In de zon gedroogd GNH 1995/1996/1997/1998/1999/2000/2001/2002/2003/2004/2005/2006/ Griekenland5 2 1 Spanje101 40 36 52 92 84 108 226 104 117 95 119 119 Frankrijk150 165 86 14 3 2 2 4 2 2 2 3 3 Italië162 190 124 86 53 72 90 74 107 91 66 325 395 Portugal25 3 3 2 1 1 1 1 1 2 1 TOTAAL EU- 443 402 252 156 151 161 202 305 215 213 166 450 520
d’évaluation des mesures communautaires dans le secteur des fourrages séchés", ANDI, COGEA, Univ. Lleida, DACS, september 2007ec.europa.eu/agriculture/eval/reports/fourrage