Toelichting bij COM(2008)592 - Bijlage XII bij het Statuut

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2008)592 - Bijlage XII bij het Statuut.
bron COM(2008)592 NLEN
datum 26-09-2008
Belangrijke juridische mededeling

|
52008DC0592

Verslag van de Commissie aan de Raad over bijlage XII bij het Statuut /* COM/2008/0592 def. */


[afbeelding - zie origineel document] COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN

3.

Brussel, 26.9.2008


COM(2008) 592 definitief

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD

over bijlage XII bij het Statuut

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD

over bijlage XII bij het Statuut

1.

Rechtsgrondslag



Het doel van dit verslag is bij de Raad een raming in te dienen van de communautaire pensioenregeling, zoals bedoeld in artikel 14 van bijlage XII bij het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen.

In artikel 83 is bepaald dat de uitkeringen krachtens de pensioenregeling ten laste komen van de begroting der Gemeenschappen, dat de lidstaten gezamenlijk de uitbetaling van deze uitkeringen volgens de verdeelsleutel voor de financiering van deze uitgaven waarborgen en dat de ambtenaren voor een derde bijdragen in de financiering van deze pensioenregeling.

Teneinde het evenwicht van de pensioenregeling te garanderen, zijn in artikel 83 bis en in bijlage XII bij het Statuut actuariële regels voor de berekening van het bijdragepercentage vastgesteld.

4.

2. BASISBEGRIPPEN VAN DE COMMUNAUTAIRE PENSIOENREGELING


5.

2.1. Actuarieel evenwicht van de pensioenregeling


6.

2.1.1. Statuut: beginsel van het actuariële evenwicht


De communautaire ambtenarenpensioenregeling is gebaseerd op het beginsel van het actuariële evenwicht. De door het personeel betaalde jaarlijkse bijdrage moet 1/3 van de in de loop van dat jaar door het personeel verworven rechten dekken. De tijdens het jaar verworven rechten zijn de toekomstige pensioenen die aan de leden van het personeel zullen worden betaald na hun pensionering, alsmede (onder bepaalde voorwaarden) het recht op een invaliditeitsuitkering, een overlevingspensioen en een wezenpensioen. De jaarlijkse bijdrage is met andere woorden bedoeld om één derde van de kosten van de pensioenregeling, d.w.z. een reeks van in de toekomst te verrichten betalingen, te financieren. Teneinde deze berekening mogelijk te maken, moet de reeks betalingen voor Europese ambtenaren tegen haar contante waarde worden geraamd (aan de hand van een disconteringsvoet). De berekening is derhalve een actuariële waardering.

De methode die voor de berekening van het pensioenbijdragepercentage wordt gebruikt, wordt in technische termen de 'projected unit credit'-methode genoemd en wordt door de internationale standaard IAS19 voorgeschreven. De som van de actuariële waarden van de rechten die door personeelsleden in actieve dienst zijn verworven, en die in actuariële termen 'pensioenkosten' worden genoemd, wordt met de jaarlijkse totale som van hun basissalarissen vergeleken om het bijdragepercentage te verkrijgen.

Om de pensioenkosten te ramen moeten verscheidene actuariële hypothesen, bijvoorbeeld wat betreft de reële rentevoet, de sterftecijfers of de salaristoename, worden aangenomen. De reële waarden kunnen echter in lichte mate afwijken van de waarden die op het ogenblik van de berekening werden geraamd. Dergelijke verschillen kunnen leiden tot kleine jaarlijkse (positieve of negatieve) onevenwichtigheden. Deze kleine, theoretische jaarlijkse onevenwichtigheden heffen elkaar in de regel op lange termijn op, aangezien de actuariële hypothetische waarden regelmatig naar boven of naar beneden worden bijgesteld om rekening te houden met de overeenkomstige vastgestelde waarden.

De in een bepaald jaar betaalde bijdragen worden niet zo berekend dat zij de pensioenuitkeringen in dat jaar dekken: zij kunnen hoger of lager zijn. Het beginsel van het actuariële evenwicht garandeert een evenwicht op lange termijn, niet een evenwicht op jaarbasis: dit begrip verschilt van het begrip jaarlijks kasstroomevenwicht ("cash flow balance").

De communautaire ambtenarenpensioenregeling is in evenwicht als de door het personeel betaalde jaarlijkse bijdragen één derde van de tijdens het jaar verworven rechten dekken, d.w.z. overeenkomstig het Statuut, wat het ouderdomspensioen betreft, 1,9% of 2% van het laatste basissalaris vóór de pensionering.

7.

2.2. Pensioenbijdrage en -uitkeringen


In hoofdstuk 3 van titel V van het Statuut, dat verder wordt ontwikkeld in de bijlagen VIII en XIII, zijn de regels voor het recht op een pensioen of een invaliditeitsuitkering vastgelegd. In artikel 83 wordt gespecificeerd dat de ambtenaren voor een derde bijdragen in de financiering van de pensioenregeling. De huidige pensioenbijdrage voor ambtenaren is vastgesteld op 10,25% van het basissalaris.

Vanaf 1 juli 2008 zou het bijdragepercentage, afhankelijk van het resultaat van de berekening voor 2008, van het voorstel van de Commissie en de goedkeuring van de Raad, tot 10,9% kunnen verhogen.

De berekening van het bijdragepercentage en van de pensioenuitkeringen is gebaseerd op een aantal parameters en actuariële veronderstellingen. Enkele daarvan worden hierna nader toegelicht.

8.

2.2.1. Pensioenrechten


Pensioenrechten zijn rechten die de ambtenaar verwerft tot op het ogenblik dat hij de pensioenleeftijd bereikt. Pensioenrechten worden uitgedrukt als een percentage van het basissalaris dat wordt gebruikt om het pensioen te berekenen. Pensioenrechten worden door de leden van het personeel ieder jaar als tegenprestatie voor de pensioenbijdrage verworven overeenkomstig de hierna vermelde bepalingen van het Statuut i.

Overeenkomstig artikel 77 van het Statuut bedraagt het maximale ouderdomspensioen 70% van het laatste basissalaris, dat behoort bij de laatste rang waarin de ambtenaar ten minste een jaar ingedeeld is geweest. Voor elk dienstjaar, berekend overeenkomstig artikel 3 van bijlage VIII, wordt aan de ambtenaar 1,9% van dit laatste basissalaris uitgekeerd.

In afwijking van artikel 77, tweede alinea, tweede zin, heeft de ambtenaar die vóór 1 mei 2004 in dienst is getreden per pensioenjaar recht op 2% van het daar vermelde salaris, berekend volgens de bepalingen van artikel 3 van bijlage VIII.

Het maximumaantal pensioenjaren dat voor de berekening van de pensioenrechten in aanmerking kan worden genomen is het aantal dat nodig is voor het verwerven van het maximale pensioen als bedoeld in artikel 77, tweede alinea, van het Statuut (artikel 2 van bijlage VIII bij het Statuut).

Het aantal pensioenjaren dat nodig is voor het verwerven van het maximale ouderdomspensioen (70% van het basissalaris) bedraagt 35 jaar ("oude" ambtenaren) of 36,84 jaar ("nieuwe" ambtenaren).

9.

2.2.2. Pensioenuitkeringen


De pensioenuitkeringen zijn gelijk aan de pensioenrechten vermenigvuldigd met het basissalaris bij het bereiken van de pensioenleeftijd. Personen die een invaliditeitsuitkering ontvangen worden ambtshalve gepensioneerd op de laatste dag van de maand waarin bij besluit van het tot aanstelling bevoegde gezag de definitieve arbeidsongeschiktheid van de ambtenaar is vastgesteld (artikel 53 van het Statuut). Overlevingspensioenen zijn gebaseerd op de ouderdomspensioenen en worden berekend overeenkomstig hoofdstuk 4 van bijlage VIII bij het Statuut.

10.

2.2.3. Pensioenleeftijd


Het Statuut bepaalt dat de normale pensioenleeftijd voor ambtenaren 63 jaar is, maar bijlage XIII voorziet in een overgangsperiode. Voor de berekening van het bijdragepercentage moet echter de zogenoemde veronderstelde pensioenleeftijd worden geraamd. In het algemeen gaat het personeel korte tijd na de minimumpensioenleeftijd met pensioen. Voor de berekening worden verschillende tabellen gebruikt, afhankelijk van de datum waarop de betrokken personen EU-personeelslid zijn geworden.

11.

3. PROCEDURE VOOR HET VERSLAG OVER DE PENSIOENREGELING


12.

3.1. Groep artikel 83


Technische problemen die rijzen bij de toepassing van bijlage XII worden door Eurostat behandeld in samenwerking met nationale deskundigen van de bevoegde diensten van de lidstaten die deelnemen aan Groep artikel 83 van het Statuut. Groep artikel 83 is ieder jaar bijeengekomen, zoals overeenkomstig het Statuut vereist is. Er zijn vergaderingen gehouden in Luxemburg op 7 juni 2004, 8 juni 2005, 19 juni 2006, 26 juni 2007 en 27 juni 2008.

De werkgroep besprak de door Eurostat opgestelde documenten over de gebruikte methoden. Groep artikel 83 heeft alle documenten ontvangen die nodig waren om de door Eurostat verrichte werkzaamheden goed te keuren. De aan de werkgroep verstrekte documenten bevatten alle nodige bijzonderheden. De documenten worden beschikbaar gehouden op CIRCA (de website van Eurostat), waartoe de leden van de werkgroep toegang hebben. De werkgroep doet voorstellen of verzoekt om toelichting. Er bestond altijd overeenstemming over de besluiten.

Eurostat wisselt ook relevante informatie over actuariële kwesties uit met internationale organisaties zoals de JPAS (Joint Pensions Administrative Section van de gecoördineerde organisaties, die de OESO, de NAVO, het ESA, de Raad van Europa, het NAMSA e.a. omvat), met het EOB (Europees Octrooibureau) en Eurocontrol.

13.

3.2. Gekwalificeerde onafhankelijke deskundige


Overeenkomstig artikel 13, lid 4, van bijlage XII van het Statuut wordt Eurostat voor de toepassing van de methoden en voor de definitie en berekening van de overeenkomstige actuariële veronderstellingen bijgestaan door een gekwalificeerde onafhankelijke deskundige (Ernst & Young Actuaires-Conseils, 11, allée de l’Arche, 92037 Paris La Défense cedex).

Ernst & Young Actuaires-Conseils heeft met betrekking tot de actuariële veronderstellingen onderzoek verricht, om te waarborgen dat de door Eurostat verstrekte basisgegevens correct werden gebruikt.

De bijdragepercentages van Eurostat werden door verslagen van E&Y (die beschikbaar zijn op CIRCA) bevestigd. Bij verschillende gelegenheden maakte E&Y opmerkingen, die door Eurostat waar mogelijk in aanmerking werden genomen.

14.

4. PARAMETERS EN ACTUARIËLE VERONDERSTELLINGEN


15.

4.1. Belangrijkste variabelen


16.

4.1.1. Statutaire parameters


Het betreft hier waarden die voornamelijk verband houden met de toepassing van het Statuut. Deze waarden veranderen naar gelang van bepaalde omstandigheden die samenhangen met de individuele situatie van elke ambtenaar (het jaarlijkse opbouwpercentage bedraagt bijvoorbeeld 1,9% voor personeelsleden die na 1 mei 2004 in dienst zijn gekomen en 2% voor personeel dat vóór die datum in dienst is gekomen). Deze waarden kunnen nauwkeurig worden vastgesteld.

17.

4.1.2. Actuariële veronderstellingen


Het gaat hier om waarden die niet bekend zijn en niet precies kunnen worden vastgesteld. De belangrijkste actuariële veronderstellingen zijn de sterfte- en de invaliditeitstafels, de tabel betreffende de individuele salaristoename (ISP), de kans dat iemand op de pensioendatum gehuwd is, de coëfficiënten voor wezen en uit de echt gescheiden echtgenoten enz. De waarden van deze actuariële veronderstellingen werden geraamd overeenkomstig algemene actuariële methoden en werden tijdens de jaarlijkse vergaderingen van de Groep artikel 83 met nationale deskundigen van de bevoegde diensten van de lidstaten besproken.

18.

4.1.3. Economische parameters


Overeenkomstig de artikelen 10 en 11 van bijlage XII bij het Statuut worden de reële disconteringsvoet (RDR) en de totale salaristoename (GSG) berekend als het gemiddelde van de overeenkomstige percentages van de 12 voorafgaande jaren.

In de bijwerking voor 2008 bedraagt de waarde van de reële disconteringsvoet 3,1% , tegen 3,4% in de actuariële raming voor 2007. De totale salaristoename bedroeg 0,4%, tegenover 0,5% in 2007. In combinatie met het effect van wijzigingen in andere actuariële veronderstellingen verklaren deze veranderingen waarom het berekende pensioenpercentage stijgt tot 10,9%.

19.

4.1.4. Demografische parameters


De onderzochte populatie bestaat uit leden die aan de communautaire pensioenregeling bijdragen:

- ambtenaren in actieve dienst alsmede ambtenaren met ouderschapsverlof;

- leden wier pensioenbijdrage facultatief is (bijvoorbeeld ambtenaren die verlof om redenen van persoonlijke aard hebben genomen);

- personen die een invaliditeitsuitkering ontvangen overeenkomstig artikel 78 van het Statuut;

- personen die een vergoeding wegens beëindiging van de dienst genieten.

Op 31 december 2007 werden 47 596 bijdragende leden geteld, d.w.z. een nettostijging met 2 643 deelnemers in vergelijking met het jaar daarvoor.

Deze belangrijke toename van de populatie wordt hoofdzakelijk verklaard door de indienstneming van arbeidscontractanten (een nieuwe populatiecategorie die is omschreven in de Regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden) en van ambtenaren en tijdelijke functionarissen uit de nieuwe lidstaten.

Op 31 december 2007 waren 7 037 van de bijdragende leden arbeidscontractanten, tegen 6 404 op 31 december 2006, hetgeen neerkomt op een stijging met 9,88%. De meeste van deze nieuwe bijdragende leden vervangen hulpfunctionarissen (een vroegere niet-bijdragende personeelscategorie).

20.

4.2. Samenvatting van de belangrijkste parameters die in de meest recente pensioenraming zijn gebruikt


In de onderstaande tabellen is de waarde van de belangrijkste parameters en actuariële veronderstellingen aangegeven. Er wordt op gewezen dat deze tabellen niet volledig zijn, omdat er alleen een overzicht in wordt gegeven van de belangrijkste variabelen. Voor precieze en volledige informatie wordt verwezen naar het Statuut.

21.

In de actuariële raming gebruikte parameters


[afbeelding - zie origineel document]

Actuariële veronderstellingen i

[afbeelding - zie origineel document]

22.

5. RESULTATEN: ONTWIKKELING VAN HET PENSIOENBIJDRAGEPERCENTAGE


23.

5.1. Ontwikkeling van het bijdragepercentage voor de pensioenen


Pensioenbijdrage naar jaar

[afbeelding - zie origineel document]

Teneinde het evenwicht van het stelsel te garanderen, werd het pensioenbijdragepercentage in de periode 2004-2008 berekend als 1/3 van de verhouding tussen de totale pensioenkosten en de totale jaarlijkse basissalarissen.

24.

5.2. Resultaten van de meest recente pensioenraming


Het hierboven aangegeven berekende bijdragepercentage (10,9%) bedraagt een derde van de verhouding tussen de totale pensioenkosten (1 002 miljoen euro) en de totale jaarlijkse basissalarissen (3 056 miljoen euro). Dit percentage is hoger (+0,6%) dan het percentage dat in 2007 werd berekend (10,3%).

De voorlopige actuariële raming voor 2008 van de communautaire ambtenarenpensioenregeling wijst erop dat het bijdragepercentage dat nodig is om een derde van de verschuldigde uitkeringen te betalen 10,9% van het basissalaris (of van de invaliditeitsuitkering) zou moeten bedragen om het evenwicht van deze pensioenregeling te garanderen.

Wanneer blijkt dat het geldende bijdragepercentage (10,25%) met 0,25 procentpunt of meer afwijkt van het bijdragepercentage dat nodig is om het actuariële evenwicht te garanderen ( 10,9% ), moet de Raad overeenkomstig artikel 83 bis van het Statuut nagaan of het bijdragepercentage al dan niet overeenkomstig het bepaalde in bijlage XII moet worden aangepast.

Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van bijlage XII mag de aanpassing die ingaat op 1 juli 2008 niet leiden tot een bijdrage die meer dan één procentpunt hoger of lager is dan het percentage van het voorafgaande jaar (10,25%).

Teneinde het evenwicht van de pensioenregeling te garanderen, zou bijgevolg met ingang van 1 juli 2008 het volgende bijdragepercentage moeten worden toegepast: 10,9%.

25.

6. EVENWICHT VAN DE PENSIOENREGELING


Zoals in punt 2.1.2 van dit verslag is uiteengezet, is de communautaire ambtenarenpensioenregeling in evenwicht als de door het personeel betaalde jaarlijkse bijdragen één derde van de tijdens het jaar verworven rechten dekken, d.w.z. overeenkomstig het Statuut, wat het ouderdomspensioen betreft, 1,9% of 2% van het laatste basissalaris vóór de pensionering. Aangezien het pensioenbijdragepercentage wordt berekend om te garanderen dat de regeling in evenwicht is, is de regeling in evenwicht als het berekende percentage wordt toegepast.

Tijdens de door dit verslag bestreken referentieperiode, die is aangegeven in artikel 14 van bijlage XII bij het Statuut, werd het door Eurostat berekende bijdragepercentage door de Commissie voorgesteld en door de Raad goedgekeurd na inaanmerkingneming van de specifieke bepalingen van het Statuut:

- artikel 2, lid 1, van bijlage XII bij het Statuut (aanpassingen mogen niet leiden tot een bijdrage die meer dan één procentpunt hoger of lager is dan het percentage van het voorafgaande jaar);

- artikel 2, lid 2, van bijlage XII bij het Statuut (de aanpassing, die ingaat op 1 juli 2004, mag niet leiden tot een bijdrage die hoger is dan 9,75% en de aanpassing, die ingaat op 1 juli 2005, mag niet leiden tot een bijdrage die hoger is dan 10,25%);

- artikel 83 bis, lid 4, van het Statuut (er wordt nagegaan of het bijdragepercentage al dan niet moet worden aangepast wanneer het geldende bijdragepercentage met 0,25% of meer afwijkt van het bijdragepercentage dat nodig is om het actuariële evenwicht te garanderen).

In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de berekende en toegepaste bijdragepercentages:

26.

Samenvatting van de berekende en toegepaste bijdragepercentages voor de pensioenen


[afbeelding - zie origineel document]

Uit de grafiek blijkt dat het toegepaste pensioenbijdragepercentage zeer dicht bij het door Eurostat berekende percentage lag. De aandacht wordt erop gevestigd dat kleine verschillen tussen de percentages als gevolg van bovengenoemde bepalingen van het Statuut positief dan wel negatief kunnen zijn; deze verschillen heffen elkaar in de regel op lange termijn op.

De methode heeft bijgevolg haar specifieke doel bereikt: garanderen dat de door het personeel betaalde, aan de begroting over te maken pensioenbijdrage een derde van de kosten van de pensioenregeling dekt, zoals bepaald in artikel 1, lid 1, van bijlage XII bij het Statuut; de regeling is derhalve in evenwicht.

27.

7. ONDERVONDEN PROBLEMEN, OPLOSSINGEN EN VERDERE WERKZAAMHEDEN


28.

7.1. Individuele salaristoename


In de regel wordt voor de berekening van actuariële veronderstellingen (bijv. sterftetafel, totale salaristoename) gebruikgemaakt van waarnemingen uit het verleden. Dat was niet het geval in 2004, toen de ISP (individuele salaristoename) werd vastgesteld. Door het nieuwe, op 1 mei 2004 in werking getreden, Statuut is een nieuwe personeelscategorie (arbeidscontractanten) ingevoerd en werden belangrijke wijzigingen aangebracht in de salaristabel en de regels voor de bevordering van ambtenaren en tijdelijke functionarissen. Al deze wijzigingen hebben het onmogelijk gemaakt om bij de vaststelling van deze veronderstelling gebruik te maken van waarnemingen uit het verleden betreffende de individuele salaristoename.

In 2004-2005 was de methode gebaseerd op indicatieve bevorderingspercentages waarvoor gebruik werd gemaakt van tabel B van bijlage I bij het Statuut. Voor de raming 2006 werd aan de Groep artikel 83 een nieuwe methode voorgesteld. Deze methode is gebaseerd op een voortschrijdend gemiddelde van het indicatieve bevorderingspercentage en het (vanaf 2005) waargenomen bevorderingspercentage per personeelscategorie, rang, salaristrap en jaren tot aan de pensionering tot een maximum van 12 jaren van waarnemingen. Dezelfde waarnemingsperiode is gebruikt voor de berekening van het RDR- en GSG-percentage.

Voorgestelde oplossing:

Er wordt voorgesteld deze methode verder te gebruiken. In deze methode worden de waargenomen bevorderingen in toenemende mate in aanmerking genomen, aangezien hun gewicht in het gemiddelde in vergelijking met de indicatieve bevorderingspercentages steeds zal toenemen. In de op deze wijze berekende individuele salaristoename wordt de salaristrapverhoging van personeel gedurende hun hele loopbaan volledig in aanmerking genomen. Een aantal verbeteringen van de huidige methode kunnen, zo nodig, in overleg met nationale deskundigen van de lidstaten worden overwogen.

29.

7.2. Invaliditeit


In de raming 2008 van de pensioenregeling is een nieuwe invaliditeitstabel (invaliditeitstabel EU-2008) gebruikt. Zoals hiervoor is uiteengezet, is voor invaliditeit slechts van vier jaar waarnemingen (2004, 2005, 2006 en 2007) gebruikgemaakt om de invaliditeitspercentages in de context van het nieuwe, op 1 mei 2004 in werking getreden Statuut te ramen (personen die een invaliditeitsuitkering ontvangen werden mede in aanmerking genomen). Deze nieuwe invaliditeitstabel werd voorgelegd op de vergadering van 27 juni 2008 van de Groep artikel 83.

Deze korte waarnemingsperiode voor het ramen van invaliditeitspercentages leidt niet tot een even accurate reeks ramingen als een langere periode. Bijgevolg kunnen in de toekomst aanpassingen van de invaliditeitspercentages nodig zijn. Deze aanpak wordt ook door de onafhankelijke deskundige gesteund.

Voorgestelde oplossing:

Doorgaan met de jaarlijkse waarnemingen betreffende invaliditeit en de percentages betreffende invaliditeit berekenen op basis van een voortschrijdend gemiddelde van beschikbare waarnemingen tot een maximum van 12 waarnemingsjaren (dezelfde waarnemingsperiode wordt gebruikt voor de berekening van het RDR- en GSG-percentage).

30.

7.3. Sterftetabel


Dezelfde sterftetabel (mortaliteitstabel EU-2004) is gebruikt als in de pensioenraming 2004. Het reële sterftecijfer in de periode 2004-2007 is geanalyseerd en vergeleken met de overeenkomstig de mortaliteitstabel EU-2004 verwachte sterfte. Het resultaat van deze analyse is dat de sterfte in de leeftijd van 30 tot 69 jaar lager ligt dan in de mortaliteitstabel EU-2004 en die in de leeftijd van meer dan 70 jaar hoger.

Eurostat en de Joint Pension Administrative Section voor de zes gecoördineerde organisaties hebben een gezamenlijk project opgezet dat ten doel heeft een gemeenschappelijke sterftetabel op te stellen die is gebaseerd op een grote populatie in Europa gevestigde overheidsambtenaren: de 2008 ICSLT (International Civil Servants Life Table). Deze sterftetabel is goedgekeurd door een externe actuariële deskundige, die ook heeft aanbevolen de sterftetabels geregeld bij te werken. In de berekening voor 2008 werd gebruikgemaakt van deze sterftetabel.

Voorgestelde oplossing:

De 2008 ICSLT-sterftetabel gebruiken in plaats van de mortaliteitstabel EU-2004.

31.

7.4. Disconteringsvoet


Eurostat heeft moeilijkheden ondervonden bij het verkrijgen van de voor de pensioenraming te gebruiken rentevoet voor 2005 en 2006. Zoals hiervoor is uiteengezet, werd het probleem veroorzaakt door het feit dat de rendementscurve van euro-obligaties met nulcoupon met een looptijd van 21 jaar niet langer wordt verstrekt door de Commissie, omdat de vaststelling van alle rendementscurves van euro-obligaties met nulcoupon is overgedragen aan de ECB (Europese Centrale Bank). Omdat de ECB de rendementscurve van euro-obligaties met nulcoupon met een looptijd van 21 jaar nog niet had verstrekt, raamde Eurostat de percentages voor 2005 en 2006 uitgaande van het benchmark-rendement in de eurozone van overheidsobligaties met een looptijd van 30 jaar zoals vastgesteld door de ECB, waarbij de percentages werden aangepast aan een looptijd van 21 jaar.

De ECB heeft de euro-rendementscurve in de zomer van 2007 geïmplementeerd en Eurostat heeft sindsdien ook 'dagelijkse' gegevens voor de looptijden van 1 tot 30 jaar verspreid. Bovendien zijn sinds januari 2008 jaargegevens voor 2007 beschikbaar op de website van Eurostat.

De nominale jaarrente voor 2007 voor overheidsobligaties met nulcoupon met een looptijd van 21 jaar bedraagt 4,5% (het reële percentage 2,2%). Bijgevolg bedraagt het voortschrijdende gemiddelde (1996-2007) van het reële percentage dat in de voorlopige pensioenraming 2008 is gebruikt 3,1%.

Voorgestelde oplossing:

In artikel 10 van bijlage XII bij het Statuut wordt het kader voor de vaststelling van het rentepercentage geboden: “ 1. De voor de actuariële berekeningen in aanmerking te nemen rentepercentages worden gebaseerd op de waargenomen gemiddelde jaarlijkse rentepercentages van de langetermijnoverheidsschulden van de lidstaten…". Aangezien het probleem van de beschikbaarheid van gegevens is opgelost (de ECB verstrekt nu de rendementscurve van euro-obligaties met nulcoupon met een looptijd van 21 jaar), zal Eurostat deze in actuariële berekeningen blijven gebruiken. Bijgevolg zal de bovengenoemde nominale rente van 4,5% worden gebruikt in de pensioenraming voor 2008.

2.

Gevolgen


32.

VAN DE COMMUNAUTAIRE PENSIOENREGELING VOOR DE BEGROTING


Overeenkomstig artikel 83, lid 2, van het Statuut dragen de ambtenaren voor een derde bij in de financiering van de communautaire pensioenregeling. Overeenkomstig het bepaalde in lid 1 van datzelfde artikel komen de uitkeringen krachtens deze pensioenregeling ten laste van de begroting der Gemeenschappen. De lidstaten waarborgen gezamenlijk de uitbetaling van deze uitkeringen.

Zoals hiervoor is uiteengezet, worden de tijdens een bepaald jaar betaalde bijdragen niet zo berekend dat zij de pensioenuitkeringen in dat bepaalde jaar dekken. Het beginsel van het actuariële evenwicht garandeert een evenwicht op lange termijn, niet een evenwicht op jaarbasis, hetgeen betekent dat het bijdragepercentage is gebaseerd op de betalingen die plaatsvinden in de toekomst, als de bijdragende ambtenaren met pensioen gaan. Het percentage is niet gekoppeld aan en wordt evenmin beïnvloed door de lopende begrotingsuitgaven ter financiering van de pensioenen van gepensioneerde ambtenaren.

De pensioenbijdragen financieren een derde van de toekomstige verplichting. De bijdragen worden als ontvangsten aan de Gemeenschapsbegroting overgemaakt. De totale verplichting wordt door de lidstaten gedekt op het ogenblik van betaling.

In onderstaande grafiek wordt een overzicht gegeven van de impact van de stijgende pensioenbijdragepercentages en het toenemende aantal bijdragende leden. De ontvangsten uit de pensioenbijdrage zijn meer dan verdubbeld tijdens de aangegeven periode (2000-2007), van 154 miljoen euro in 2000 tot 340 miljoen euro in 2007.

[afbeelding - zie origineel document]

Deze stijging is voornamelijk het gevolg van:

- het stijgende pensioenbijdragepercentage (van 8,25% in 2000 tot 10,25% in 2005, 2006 en 2007);

- het stijgende aantal aan de pensioenregeling bijdragende leden (bijv. van 34 511 in 2004 tot 47 297 in 2007).

33.

9. CONCLUSIES


De methode heeft haar specifieke doel bereikt: garanderen dat de door het personeel betaalde, aan de begroting over te maken pensioenbijdrage een derde dekt van de ieder jaar om de volgende redenen verworven rechten:

- het door Eurostat berekende bijdragepercentage dekte een derde van de tijdens dat jaar verworven pensioenrechten;

- het berekende bijdragepercentage werd bevestigd door een gekwalificeerde onafhankelijke deskundige;

- het toepaste bijdragepercentage lag zeer dicht bij het berekende percentage;

- kleine verschillen tussen de berekende en toegepaste percentages waren het gevolg van de specifieke bepalingen van het Statuut. Aangezien deze verschillen positief of negatief kunnen zijn, heffen zij elkaar in de regel op lange termijn op.

De begrotingsontvangsten uit de pensioenbijdrage zijn gestegen als gevolg van de stijging van het bijdragepercentage en van het aantal bijdragende leden.

Gezien het bovenstaande is de Commissie van mening dat de pensioenregeling van de Europese ambtenaren in evenwicht is. De probleemkwesties zijn opgelost zonder dat een herziening van bijlage XII vereist was. De Commissie is daarom van mening dat het Statuut niet hoeft te worden gewijzigd.