Toelichting bij COM(2009)163 - Groenboek - Hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2009)163 - Groenboek - Hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid. |
---|---|
bron | COM(2009)163 |
datum | 22-04-2009 |
|
52009DC0163
Groenboek - Hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid /* COM/2009/0163 def. */
[afbeelding - zie origineel document] COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN
COM(2009)163 definitief
GROENBOEK
Hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid
GROENBOEK
Hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid
INHOUDSOPGAVE
Inleiding
45.4. Handel en markten – van vangst tot verbruiker 18
5.5. Integratie van het gemeenschappelijk visserijbeleid in de bredere context van het maritieme beleid 19
Vis, de belangrijkste bron van kwalitatief hoogstaand dierlijk eiwit en gezond vet, zit in de lift en ligt weer regelmatig op het bord van de meer dan een half miljard Europese consumenten. Rond 2015 kwam een einde aan de aanhoudende daling van de vangsten van de Europese vloot. Hoewel Europa nog steeds zwaar afhankelijk is van invoer, begint de balans langzaam naar de andere kant over te hellen. In Europa gevangen of geproduceerde vis wordt door de consument gewaardeerd en erkend als een kwaliteitsproduct. De ongeremde overbevissing, en de daarmee gepaard gaande impact op de kusteconomie, behoort inmiddels tot het verleden. Nagenoeg alle Europese visbestanden zijn hersteld tot de maximale duurzame opbrengst. Voor tal van bestanden komt dit neer op een aanzienlijke toename ten opzichte van de niveaus in 2010. De stijging van het aantal volwassen en grote vis in deze toegenomen vispopulaties levert de vissers meer verdiensten op. De jonge generatie in de kustgemeenschappen ziet de visserij weer als een aantrekkelijke en stabiele bron van inkomsten. De financiële robuustheid van de Europese visserijsector is er danig op vooruitgegaan. Het industriële segment van de vloot werkt efficiënt zonder financiële steun van de overheid. De vaartuigen die worden ingezet, zijn milieuvriendelijk en de vlootomvang is evenredig aan de toegestane vangsten. Aan de andere kant van het spectrum blijft de kleinschalige visserij verse vis van hoge kwaliteit produceren. Deze vis wordt lokaal verbruikt en op de markt gebracht met kwaliteits- en oorsprongslabels die de vissers een meerwaarde opleveren. De toenemende groep Europeanen die langs de kusten van het continent wonen, drijven de vraag naar lokaal geproduceerde kwaliteitsvoeding de hoogte in. De visserijsector is inmiddels ook beter ingebed in de rest van het economische weefsel dat van essentieel belang is voor de kustgemeenschappen. Dankzij de volledige transparantie in de productie- en de afzetketen kan zowel de overheid als de consument het traject van de vis 'van net tot bord' volgen. Een belangrijk deel van de visproductie is afkomstig van de Europese aquacultuursector die een voorloper blijft in de technologische ontwikkeling en een exporteur van kennis en technologie over de Europese grenzen heen. Het gemeenschappelijk visserijbeleid van de EU is inmiddels gestroomlijnd en aanzienlijk goedkoper en makkelijker te beheren. De besluitvorming biedt de mogelijkheid om in nauw overleg met de vissers specifieke technische besluiten te nemen. De marktdeelnemers in de visserijsector krijgen stimuli om op een verantwoordelijke manier te werken, maar moeten tegelijkertijd aantonen dat zij de basisbeginselen van het GVB in acht nemen. De belanghebbende partijen hebben inspraak in besluiten en debatten over de uitvoering van het beleid. De visserijcontrole is een stuk slagvaardiger geworden. Buiten Europa blijft de EU zich inzetten voor een goed maritiem bestuur en een verantwoordelijke visserij overal ter wereld. In akkoorden met derde landen ligt een sterkere nadruk op de Europese bijdrage tot de ontwikkeling van de lokale visserij, investeringskansen en goed maritiem bestuur. Met het oog op de verbetering van de controle en de wetenschappelijke monitoring van visbestanden zijn nieuwe regionale programma’s ingevoerd waarbij de meeste belangrijke visserijnaties ter wereld zijn betrokken.
Inhoudsopgave
- Inleiding
- Brussel, 22.4.2009
- 1. Een visie voor de Europese visserij tegen 2020 3
- 3. Het bestaande gemeenschappelijk visserijbeleid en de resultaten ervan 6
- 4. Oplossingen voor de vijf stucturele tekortkomingen van het beleid 7
- 4.1. Het diep ingewortelde probleem van de overcapaciteit aanpakken 8
- 4.2. De doelstellingen van het beleid toespitsen 9
- 4.3. Het besluitvormingskader afstemmen op kerndoelstellingen voor de lange termijn 10
- 4.4. De sector tot meer verantwoordelijkheid bij de uitvoering van het GVB aanzetten 12
- 4.5. Een nalevingscultuur ontwikkelen 13
- 5. Verdere verbetering van het beheer van de EU-visserij 14
- 5.1. Een gedifferentieerde visserijregeling ter bescherming van kleinschalige kustvloten? 14
- 5.2. De EU-visserij optimaliseren 15
- 5.3. Relatieve stabiliteit en toegang tot de kustvisserij 16
- 5.5. Integratie van het gemeenschappelijk visserijbeleid in de bredere context van het maritieme beleid 19
- 5.6. De kennisbasis voor het beleid 21
- 5.7. Structuurbeleid en openbare financiële steunverlening 22
- 5.8. De externe dimensie 23
- 5.9. Aquacultuur 26
- 6. Verdere stappen 26
- 7. Uw inbreng 28
- 8. Afkortingen 28
- 1. EEN VISIE VOOR DE EUROPESE VISSERIJ TEGEN 2020
- 3. HET BESTAANDE GEMEENSCHAPPELIJK VISSERIJBELEID EN DE RESULTATEN ERVAN
- 4. OPLOSSINGEN VOOR DE VIJF STUCTURELE TEKORTKOMINGEN VAN HET BELEID
- 4.1. Het diep ingewortelde probleem van de overcapaciteit aanpakken
- 5. VERDERE VERBETERING VAN HET BEHEER VAN DE EU-VISSERIJ
- 5.1. Een gedifferentieerde visserijregeling ter bescherming van kleinschalige kustvloten?
- 6. VERDERE STAPPEN
- 7. UW INBRENG
- B-1049 Brussel
- 8. AFKORTINGEN
Het hierboven geschetste toekomstbeeld staat in schril contrast tot de huidige stand van zaken in de Europese visserij: overbevissing, overcapaciteit van de vloot, zware subsidies, geringe economische weerbaarheid en dalende vangsten bewijzen dat het bestaande GVB tekortschiet.
Voor de vereiste radicale ommekeer van de bestaande situatie en een heropleving van de visserijsector is volgens de Commissie een omvattende, fundamentele hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) nodig. De stapsgewijze fragmentarische hervormingen moeten baan ruimen voor een gerichte aanpak van de hoofdoorzaken die aan de basis liggen van de vicieuze cirkel waarin de Europese visserijsector al tientallen jaren gevangen zit.
De visserijsector speelt een essentiële rol als leverancier van voeding aan de Europese burgers en als werkgever in de Europese kustgebieden. De zorg voor de toekomstbestendigheid van deze sector mag daarom geenszins van de prioriteitenlijst van de Europese Unie worden afgevoerd. Hierbij moet rekening worden gehouden met de problematische en bovendien steeds veranderende context.
Het probleem van de overbevissing van de Europese visbestanden sleept al tientallen jaren aan en bovendien zijn de visserijvloten nog steeds te groot in vergelijking met de beschikbare hulpbronnen. De combinatie van deze twee factoren zorgt ervoor dat er onvoldoende vis is voor het teveel aan vaartuigen en dat grote delen van de Europese vloot het hoofd niet boven water kunnen houden. Resultaat: er wordt steeds minder vis uit de Europese wateren bovengehaald en meer dan de helft van de vis die op de Europese markt wordt geconsumeerd, wordt ingevoerd. Daarbij komt nog dat de visserij harde klappen te verduren krijgt als gevolg van de sterk schommelende olieprijzen en de financiële crisis.
Absolute vereiste is de visserijsector te bekijken in samenhang met het bredere maritieme kader en met andere beleidsgebieden die mariene activiteiten bestrijken. Toegang tot de maritieme ruimte en tot gezonde ecosystemen is cruciaal voor de visserij. De klimaatverandering is nu al voelbaar in de Europese zeeën en brengt veranderingen in de omvang en de verdeling van de visbestanden met zich mee. De concurrentie voor maritieme ruimte wordt bovendien scherper aangezien steeds grotere delen van de zee en de kust voor andere doeleinden worden gebruikt. De visserijsector is erg gevoelig voor meer algemene tendensen die zich in de kustgemeenschappen aftekenen op het gebied van werkgelegenheid en ontwikkeling, zoals de opkomst van nieuwe sectoren die kansen tot omscholing of inkomstendiversifiëring bieden. Daarom moet bij het heroverwegen van het GVB steeds rekening worden gehouden met de bredere maritieme context zoals die wordt bepleit in het geïntegreerde maritieme beleid (GMB) en de daarin ingebedde milieupijler, i.e. de kaderrichtlijn mariene strategie i.
De bewustwording van het primordiale belang van onze zeeën en oceanen groeit, net als de noodzaak deze in stand te houden en duurzaam te exploiteren. Tegen deze achtergrond wordt veel meer nadruk gelegd op de ecologische duurzaamheid van de mondiale visserij. Naar aanleiding van de Wereldtop inzake duurzame ontwikkeling van 2002 zijn specifieke streefdoelen voor het visserijbeheer opgesteld (zoals het herstel van de visbestanden tot de maximale duurzame opbrengst (MDO) i tegen 2015) die door alle visserijbeheersinstanties in acht moeten worden genomen. In het kader van de Verenigde Naties zijn eveneens belangrijke maatregelen genomen om de impact van de visserij op volle zee te beperken. Als gevolg van de toenemende bezorgdheid over de voedselzekerheid in de EU en de rest van de wereld wordt het steeds belangrijker de natuurlijke hulpbronnen verantwoordelijk te beheren en te exploiteren zonder de toekomst van deze hulpbronnen in gevaar te brengen. Bepaalde visserijmethoden die veel brandstof verbruiken, kunnen nog moeilijk door de beugel nu de broeikasgasemissies moeten worden verminderd.
Zowel de consumenten als de verwerkingssector en de kleinhandel delen deze bezorgdheid en dringen aan op garanties dat de vis die wordt gekocht en gegeten, afkomstig is van goed beheerde en duurzame visserijtakken.
Duidelijk is dat de activiteiten van de Europese visserij moeten beantwoorden aan economisch rationele beginselen. De vloten moeten economisch weerbaarder worden en zich aanpassen aan veranderingen, onder meer op het gebied van het milieu en markten. Via de vrijwillige stillegging van vaartuigen en de overstap naar brandstofbesparende visserijmethoden zijn al stappen gezet in de richting van minder brandstofintensieve visserijpraktijken. Voorts zijn met het oog op de economische rendabiliteit initiatieven genomen ter verbetering van de kwaliteit, de consumentenvoorlichting en de onderlinge afstemming van vraag en aanbod. Deze stappen volstaan echter niet om de sector aan de veranderende situatie aan te passen en weer economisch rendabel te maken.
In de verdragen van de EU is het visserijbeheer als een van de exclusieve bevoegdheden van de Gemeenschap opgenomen. De onderliggende reden daarvoor is dat vissen zich niets aantrekken van nationale jurisdictie en vissers hun prooi al moesten volgen lang voordat exclusieve economische zones (EEZ's) en het GVB werden ingevoerd. De mariene ecosystemen waarvan onze visserij afhankelijk is, zijn een gemeenschappelijk goed. Daarom heeft de activiteit van een bepaalde vloot een rechtstreeks effect op de toekomstige vangstmogelijkheden van andere vloten die op dezelfde visbestanden en in hetzelfde ecosysteem vissen. Daarbij komt nog dat ook de handel in visserijproducten sterk geïntegreerd is.
Het GVB stapt nu in een nieuwe hervormingsronde. Dit groenboek is bedoeld als voer voor een discussie over de hervorming, die de Commissie van de nodige achtergrondinformatie en richtsnoeren moet voorzien.
Een overzicht van de voornaamste wijzigingen die in 2002 aan het GVB zijn aangebracht:
- evolutie naar een langeretermijnperspectief in het visserijbeheer door de invoering van herstel- en beheersplannen;
- striktere verbintenissen om de integratie van milieuoverwegingen in het visserijbeheer te garanderen;
- meer inspraak van de belanghebbende partijen dankzij de oprichting van regionale adviesraden (RAR's);
- invoering van een nieuw vlootbeleid waarin de bindende doelstellingen voor capaciteitsvermindering zijn vervangen door nationale maxima waarbinnen de lidstaten hun vlootbeleid vrij mogen bepalen;
- de invoering van de “visserijinspanning” (bijvoorbeeld in de vorm van het aantal dagen dat een vaartuig op zee mag doorbrengen) als een fundamenteel instrument van het visserijbeheer, met name in het kader van meerjarige herstelplannen;
- selectiever gebruik van overheidsmiddelen ter ondersteuning van de ontwikkeling van de sector, door het gebruik van overheidssteun voor de bouw van nieuwe vaartuigen stop te zetten, een meer op de GVB-doelstellingen afgestemd structuurbeleid te voeren en meer nadruk te leggen op diversifiëring van de kustgemeenschappen;
- nieuwe bilaterale visserijovereenkomsten met het oog op de ontwikkeling van partnerschappen met de betrokken derde landen.
De doelen die in 2002 met het oog op een duurzamere visserij werden afgesproken, zijn in het algemeen echter niet gehaald.
De mariene ecosystemen in de Europese wateren kunnen een hogere productiviteit van de visbestanden aan. Probleem is dat de meeste visbestanden zeer sterk zijn bevist. Voor 88 % van de communautaire bestanden ligt het bevissingspeil boven de MDO. Dit betekent dat deze vispopulaties tot aanwas en meer economische productiviteit in staat zijn als ze een paar jaar lang minder druk van de visserij zouden ondervinden. Voor 30 % van deze bestanden zijn de biologisch veilige grenzen overschreden, wat betekent dat zij wellicht niet kunnen herstellen i. De Europese visserij is tegenwoordig afhankelijk van jonge en kleine vissen die worden gevangen voordat zij de kans hebben gekregen zich voort te planten. Zo wordt 93 % van de kabeljauw in de Noordzee gevangen vóór hij heeft gepaaid i. Let wel: achter dit totaalbeeld gaan aanzienlijke verschillen tussen mariene regio's en soorten schuil. Maar zelfs die kanttekening doet niets af aan de constatering dat de Europese visserij de poten onder haar ecologische en economische basis aan het wegzagen is.
Tegenover de enkele communautaire vloten die zonder overheidssteun rendabel werken, staat de veel grotere groep die nauwelijks winst maakt of zelfs verlies lijdt. Deze globaal bekeken slechte prestatie is te wijten aan de chronische overcapaciteit, waarvan de overbevissing zowel oorzaak als gevolg is. De vloten kunnen immers veel meer vis bovenhalen dan veilig is voor de toekomstige productiviteit van de bestanden. De capaciteitsverminderingen in de afgelopen jaren zijn niet in staat gebleken deze vicieuze cirkel te doorbreken. Gemiddeld zijn de vloten slechts met 2 % per jaar ingekrompen, aanzienlijke verschillen tussen mariene regio’s en vloten in acht genomen. Deze krimp wordt grotendeels tenietgedaan door de technologische vooruitgang in visserijefficiëntie (geraamd op 2 tot 3 % per jaar). De scheefgetrokken balans tussen vloot en beschikbare vis is nog steeds niet in evenwicht gebracht. Dit resulteert in de EU in een afname van de aanvoer en een toename van de invoer.
Een ander belangrijk gevolg van de vicieuze cirkel van overbevissing, overcapaciteit en povere economische weerbaarheid is de sterke druk die op politiek niveau wordt uitgeoefend om de visserijmogelijkheden op korte termijn te verhogen ten nadele van de duurzaamheid van de sector in de toekomst. Als gevolg van de niet-aflatende politieke en economische pressie hebben de sector en de lidstaten talloze afwijkingen, uitzonderingen en specifieke maatregelen aangevraagd. Meer dan eens heeft de sector een manier gevonden om de economische kortetermijnnadelen van dergelijke maatregelen ongedaan te maken, waardoor nog meer specifieke maatregelen nodig worden. Deze vorm van microbeheer maakt de gegevensverzameling, besluitvorming, uitvoering en controle voor een uitgestrekt en diverse gebied als de Europese visserij tot een uitermate complexe aangelegenheid die nog moeilijk te bevatten is en bovendien duur uitvalt qua beheer en controle.
Een van de meer algemene oorzaken van deze situatie is de zware openbare steunverlening aan de visserijsector, die onder meer tot gevolg heeft gehad dat de overtollige visserijcapaciteit kunstmatig in stand wordt gehouden. De sector profiteert niet alleen van de rechtstreekse steun uit het Europese Visserijfonds en soortgelijke nationale steunregelingen, maar incasseert ook nog een aantal onrechtstreekse subsidies, zoals de algemene vrijstelling van accijnzen op brandstof (die het zwaarst doorweegt). In tegenstelling tot andere sectoren heeft de visserij bovendien gratis toegang tot de natuurlijke hulpbronnen die zij exploiteert, en hoeft zij niet bij te dragen tot de openbare beheerskosten die gepaard gaan met zijn activiteiten, zoals de kosten van controle en veiligheid op zee. In talrijke lidstaten, zo blijkt uit ramingen, kost de visserij de overheidsbegroting meer dan de vangsten opbrengen. Kortom, de burger betaalt bijna twee keer voor zijn vis: in de winkel en via de belastingen.
Volgens de Commissie is de hierboven uiteengezette situatie terug te voeren op vijf structurele tekortkomingen:
- het diep ingewortelde probleem van de overcapaciteit;
- het gebrek aan precisie in de beleidsdoelstellingen, met onvoldoende houvast in de besluitvorming en de uitvoering tot gevolg;
- een besluitvormingssysteem dat een kortetermijnaanpak in de hand werkt;
- een kader dat onvoldoende verantwoordelijkheid aan de sector overlaat;
- het gebrek aan politieke wil om de naleving te garanderen, en povere naleving door de sector.
Ondanks ononderbroken inspanningen ter bestrijding van de overcapaciteit in de vloot blijft dit fundamentele probleem van het GVB nog steeds overeind. In het algemeen zijn de Europese vloten te groot in vergelijking met de beschikbare hulpbronnen. Deze scheefgetrokken situatie ligt aan de basis van alle problemen op het gebied van slechte economische prestaties, tekortschietende naleving en overgeëxploiteerde bestanden. Het GVB van de toekomst moet worden uitgerust met ingebouwde mechanismen die ervoor zorgen dat de omvang van de Europese visserijvloten wordt aangepast en evenredig blijft aan de beschikbare visbestanden. Zonder deze vereiste gaan ook alle andere pijlers van het beleid aan het wankelen.
Tegen de overcapaciteit van de Europese visserijvloten zijn verschillende middelen ingezet. De EU heeft meer dan eens geprobeerd structurele maatregelen in te voeren om haar visserijvloot te verkleinen, onder meer aan de hand van financiering van regelingen voor slopen van vaartuigen. De ervaring toont echter dat permanente sloopsteun de capaciteit niet efficiënt verlaagt, aangezien de marktdeelnemers de slooppremie eenvoudigweg verrekenen in toekomstige investeringsbeslissingen. Eenmalige sloopregelingen werpen waarschijnlijk meer vruchten af.
Het gebruik van marktinstrumenten zoals overdraagbare visserijrechten, kunnen een efficiënter en goedkoper instrument tegen de overcapaciteit vormen dat de sector bovendien tot meer verantwoordelijkheid dwingt. Een aantal lidstaten heeft de afgelopen jaren al stappen in die richting genomen. Doorgaans heeft dit geleid tot rationelere investeringsbeslissingen en een dalende capaciteit, vermits de marktdeelnemers met het oog op economische efficiëntie hun vloot op hun visserijrechten afstemmen i. Dergelijke systemen kunnen worden aangevuld met degelijke vrijwaringsclausules die excessieve concentratie van eigendom of negatieve gevolgen voor kleinschalige visserij en kustgemeenschappen moeten voorkomen.
Moet de capaciteit aan de hand van wetgeving worden beperkt? Zo ja, hoe? Is een eenmalige sloopsubsidie een oplossing? Kunnen (individuele of collectieve) overdraagbare rechten frequenter worden gebruikt ter ondersteuning van de capaciteitsvermindering van grootschalige vloten en, zo ja, hoe kan deze overgang dan worden verwezenlijkt? Welke vrijwaringsclausules moeten worden ingebouwd als een dergelijk systeem wordt ingevoerd? Kan hetzelfde effect met andere maatregelen worden bereikt? Moet deze keuze volledig aan de lidstaten worden overgelaten of is er behoefte aan gemeenschappelijke normen op het niveau van de mariene regio’s of op EU-niveau?
- 4.2. De doelstellingen van het beleid toespitsen
“Het gemeenschappelijk visserijbeleid garandeert een exploitatie van de levende aquatische hulpbronnen die voor duurzame omstandigheden op economisch, ecologisch en sociaal gebied zorgt”, aldus de bestaande GVB-verordening i. Deze doelstellingen zijn echter niet geprioriteerd en hoewel rechtstreeks wordt verwezen naar het hanteren van een op het voorzorgsbeginsel en het ecosysteem gebaseerde aanpak, is niet duidelijk welke verband er met de economische en sociale voorwaarden moet worden gelegd. Evenmin bestaan er duidelijke indicatoren en ijkpunten die als concreet richtsnoer kunnen dienen of tot de verwezenlijking van het beleid kunnen bijdragen.
Economische en sociale duurzaamheid is alleen mogelijk met productieve visbestanden en gezonde mariene ecosystemen. Het herstel van de productiviteit van de visbestanden is bijgevolg een voorwaarde voor de economische en sociale rendabiliteit van de visserij. Ecologische, economische en sociale doelstellingen staan met andere woorden op lange termijn niet op gespannen voet. Dit neemt niet weg dat deze doelstellingen op korte termijn wel degelijk met elkaar in conflict kunnen komen, vooral wanneer de vangstmogelijkheden tijdelijk moeten worden verminderd om overbeviste visbestanden de kans te geven zich te herstellen. Meer dan eens wordt een beroep gedaan op sociale oogmerken, zoals werkgelegenheid, als ondersteuning van een pleidooi voor gullere vangstmogelijkheden op korte termijn. Hierdoor is de toestand van de bestanden steeds verder in gevaar gebracht, net als de toekomst van de vissers die voor hun inkomen van deze bestanden afhankelijk zijn. Eventuele compromissen voor het milderen van de directe economische en sociale gevolgen van de verlaging van vangstmogelijkheden moeten daarom absoluut verenigbaar zijn met de ecologische stabiliteit op lange termijn, onder meer door te streven naar de naleving van de MDO en de beperking van zowel de bijvangsten als de ecologische impact van de visserij.
Ecologische duurzaamheid is bijgevolg een basisvoorwaarde voor een economisch en sociaal verantwoorde toekomst van de Europese visserij.
Hoe kunnen de doelstellingen op het gebied van ecologische, economische en sociale duurzaamheid zo duidelijk worden geprioriteerd dat zij richtinggevend zijn voor de korte termijn en borg staan voor de duurzaamheid en de rendabiliteit van de visserij op lange termijn? Moet het toekomstige GVB gericht zijn op het behouden van banen in de visserijsector of op het creëren van banen in kustgemeenschappen via het geïntegreerde maritieme beleid en andere communautaire beleidsgebieden? Hoe kunnen indicatoren en streefdoelen voor de tenuitvoerlegging zo worden gedefinieerd dat zij richtinggevend zijn voor de besluitvorming en de aansprakelijkheid? Hoe moeten de termijnen voor de verwezenlijking van de streefdoelen worden vastgesteld?
- 4.3. Het besluitvormingskader afstemmen op kerndoelstellingen voor de lange termijn
In het huidige besluitvormingskader voor het GVB wordt geen onderscheid gemaakt tussen beginselen en uitvoering. Alle besluiten worden in de Raad op het hoogste politieke niveau vastgesteld. Hierdoor zijn kortetermijnoverwegingen zwaarder gaan doorwegen dan de ecologische, economische en sociale duurzaamheid van de Europese visserij op lange termijn. Een ander gevolg is dat het GVB wordt gereglementeerd aan de hand van uitermate gedetailleerde Raadsverordeningen die weinig ruimte voor een flexibele uitvoering bieden. Deze zeer onbevredigende situatie is zonder enige twijfel de voornaamste oorzaak van de kritiek van de belanghebbenden op het GVB. “Brussel” – in feite de Raad van Ministers van visserij – beslist tot in het kleinste detail over de uitvoering van het beleid, zo wordt geoordeeld.
Krachtens het Verdrag van Lissabon is de medebeslissingsprocedure (Raad en Europees Parlement nemen samen besluiten) van toepassing op alle beslissingen op het gebied van visserij behalve op de vaststelling van de jaarlijkse vangstmogelijkheden. Dit maakt het des te noodzakelijker de besluitvorming over het GVB (momenteel: microbeheer op het hoogste politieke niveau) te herzien en af te stemmen op het besluitvormingsproces in alle andere beleidsgebieden van de EU, waar een duidelijke hiërarchie bestaat tussen fundamentele beginselen en technische uitvoering.
Een optie bestaat erin de bevoegdheid voor het beheer van zeer specifieke aangelegenheden in sterkere mate te delegeren aan de Commissie, die dan met de lidstaten en het Europees Parlement samenwerkt in het kader van de zogenaamde comitologieprocedure. Deze procedure komt erop neer dat de Commissie voorstellen ontwerpt in nauwe samenwerking met de lidstaten en het Europees Parlement.
Een andere optie die zorgvuldig moet worden onderzocht, houdt in dat waar mogelijk wordt gekozen voor specifieke op regionaal beheer gebaseerde oplossingen die door de lidstaten aan de hand van communautaire normen worden toegepast en door de Gemeenschap worden gecontroleerd. Krachtens het Verdrag behoort het GVB tot de exclusieve bevoegdheden van de Gemeenschap, maar dit belet niet dat uitvoeringsbesluiten aan de lidstaten kunnen worden gedelegeerd mits deze gebonden zijn aan beginselbesluiten die op Europees niveau zijn vastgesteld. Zo zouden besluiten over bepaalde beginselen en normen, zoals verplichte naleving van de MDO bij de visserij, aanpassing van de vloot aan de beschikbare hulpbronnen en afschaffing van bijvangsten, als voorheen op Gemeenschapsniveau worden vastgesteld, maar zouden de lidstaten zelf bepalen hoe zij hun visserij binnen de perken van deze communautaire normen reguleren. In de meeste gevallen zullen deze bevoegdheden aan de mariene regio’s moeten worden gedelegeerd, aangezien de gedeelde visbestanden en gedeelde ecosystemen zich over uitgestrekte geografische gebieden uitstrekken en niet door afzonderlijk agerende, individuele lidstaten kunnen worden beheerd. De lidstaten moeten dus samenwerken om deze aanpak te ontwikkelen. Voor het slagen van deze aanpak moet de Gemeenschap over doeltreffende controle-instrumenten beschikken die borg staan voor de naleving van de gemeenschappelijke normen bij de uitvoering van het beleid.
Het beleid zal er eenvoudiger en goedkoper op worden als het wordt gedelegeerd aan het juiste politieke niveau. Raad en Europees Parlement moeten zich buigen over de beginselen, en de uitvoeringsbesluiten moeten worden overgelaten aan de lidstaten, de Commissie en/of de sector (via zelfbeheer). Op die manier zal de uitvoering beter aansluiten op de specifieke lokale omstandigheden en krijgt de sector meer verantwoordelijkheid bij het uitstippelen van zijn eigen toekomst. Bovendien biedt deze aanpak de regeringen en de sector de kans om de uitvoering van het beleid aan hun behoeften aan te passen en de uit technisch en economisch oogpunt optimale oplossingen te kiezen.
Voorts moet met het oog op deze nieuwe aanpak een evaluatie worden gemaakt van de rol van adviesinstanties, zoals het Raadgevend Comité voor de visserij en de aquacultuur (RCVA) en de regionale adviesraden (RAR’s). De bevoegdheid voor de besluitvorming blijft in elk geval berusten bij de instellingen van de EU en de lidstaten. Hoogstwaarschijnlijk zal de overstap naar een regionale aanpak de adviserende rol van de RAR's versterken.
Hoe kan de bestaande splitsing van bevoegdheden tussen besluitvorming en tenuitvoerlegging worden verduidelijkt in het belang van een langetermijnaanpak en een efficiëntere verwezenlijking van de doelstellingen? Welke bevoegdheden moeten aan de Commissie (in overleg met de lidstaten), respectievelijk aan de lidstaten en aan de sector worden gedelegeerd? Is gedecentraliseerde besluitvorming over technische aangelegenheden volgens u raadzaam? Hoe kan de vaststelling van technische of op uitvoering gerichte besluiten het best worden gedecentraliseerd? Is het mogelijk om, in het kader van Gemeenschapswetgeving over de beginselen, uitvoeringsbesluiten te delegeren aan nationale of regionale autoriteiten? Welke risico’s houdt deze aanpak in voor de controle en handhaving van het beleid en welke oplossingen zijn daarvoor denkbaar? Hoe kan de adviserende rol van de belanghebbende partijen in de besluitvorming worden versterkt? Hoe kunnen het RCVA en de RAR’s zich aanpassen aan een geregionaliseerde aanpak?
- 4.4. De sector tot meer verantwoordelijkheid bij de uitvoering van het GVB aanzetten
Dit alles zal voor een groot deel een vrome wens blijven indien de hervorming er niet in slaagt zowel de vangstsector, de verwerkingsketen en de aquatische voedingsbranche, als de consument achter de doelstellingen van het beleid te krijgen en hun verantwoordelijkheid voor een doeltreffende uitvoering van deze doelstellingen te nemen. Het is van cruciaal belang dat de sector doordrongen is van de noodzaak van de hervorming, deze steunt en belang heeft bij het slagen ervan. In het van boven opgelegde GVB werd de visserijsector nauwelijks gestimuleerd om zich te gedragen als een verantwoordelijke partij die kan worden aangesproken op een duurzaam gebruik van openbare hulpbronnen. Regelingen voor gezamenlijk beheer kunnen bijdragen tot het omkeren van deze situatie.
Met het oog op een grotere betrokkenheid van de sector moet rekening worden gehouden met twee sterk met elkaar verweven aspecten: verantwoordelijkheden en rechten.
Dankzij de invoering van zelfbeheer kan meer verantwoordelijkheid in handen van de sector worden gelegd. Resultaatgebonden beheer kan een stap in die richting zijn. Niet de manier van vissen moet worden voorgeschreven, maar wel het te bereiken resultaat. Gedetailleerde uitvoeringsbesluiten moeten aan de sector worden overgelaten. De openbare autoriteiten moeten dan de beperkingen vaststellen waaraan de sector zich moet houden, zoals de maximale vangst of de maximale bijvangst van jonge vis, en het aan de sector overlaten de economisch en technisch optimale oplossingen te ontwikkelen.
Resultaatgebonden beheer biedt bovendien het voordeel dat de sector en de besluitvormers een deel van de last die gepaard gaat met het gedetailleerde beheer van technische aangelegenheden, kunnen afschuiven. Hiervoor moet worden voorzien in de omkering van de bewijslast: in ruil voor toegang tot de visserij moet de sector aantonen dat hij op een verantwoordelijke manier werkt. Het beheer zal hierdoor danig verbeteren aangezien het beleid fors wordt vereenvoudigd en de huidige prikkels om foute of onvolledige informatie in te dienen, verdwijnen. De uitvoering van resultaatgebonden beheer dient evenredig te zijn en tot doel te hebben het concurrentievermogen van de sector op peil te houden.
In de Europese vangstsector bestaan nu al talrijke voorbeelden van zelfbeheerinitiatieven van onderop. Sommige producentenorganisaties (PO's) beheren het quotagebruik van hun leden en voorzien in particuliere sancties tegen leden die hun individuele quota overschrijden ten nadele van anderen. Voorts heeft een aantal vaartuiggroepen de verantwoordelijkheid genomen om zelf de bewijslast voor de gegevensverstrekking te dragen en dienen deze groepen bijgevolg volledige vangstinformatie in, vaak als reactie op de druk van verwerkers en kleinhandel om de traceerbaarheid te verbeteren. Dergelijke initiatieven kunnen algemeen worden toegepast door de PO's om te vormen tot instanties waarlangs de verantwoordelijkheid van de sector voor verslaglegging en quota-/inspanningsbeheer wordt gekanaliseerd.
Om de sector meer verantwoordelijkheid te geven, moeten vrijwaringsmechanismen door de Gemeenschap worden ingevoerd en toegepast.
Soms zal de vangstsector meer verantwoordelijkheid moeten dragen om de vlootomvang en de beheerskosten aan te passen. In bepaalde gevallen is dit gelukt door de sector rechten toe te kennen. Dit heeft de betrokken partijen ertoe aangezet hun investeringen efficiënter te benutten en overtollige capaciteit af te stoten (zie 4.1).
In het kader van een GVB dat meer rechten toekent aan de vangstsector en de sector bevrijdt van de last van microbeheer, moet ook gekeken worden naar de manier waarop de kosten van het visserijbeheer worden gedeeld. Tot dusverre heeft de visserijsector gratis toegang tot een openbare hulpbron en draait de belastingbetaler op voor het merendeel van de kosten.
Het spreekt voor zich dat rechten, verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid hand in hand gaan. Alleen partijen die de aan hen toebedeelde verantwoordelijkheden correct en efficiënt uitvoeren, moeten toegang krijgen tot de visbestanden.
Hoe kan ervoor worden gezorgd dat de sector meer verantwoordelijkheid krijgt en dus meer flexibiliteit aan de dag kan leggen zonder dat dit een wissel trekt op zijn bijdrage aan de verwezenlijking van de GVB-doelstellingen? Welke structuur is het meest adequaat om de sector in staat te stellen verantwoordelijkheid voor zelfbeheer op te nemen? Moeten de PO’s worden omgevormd tot instanties waarlangs de beheersverantwoordelijkheden van de sector worden gekanaliseerd? Hoe kan ervoor worden gezorgd dat de PO’s representatief zijn? Welke vrijwarings- en toezichtsmechanismen zijn nodig om de goede werking van het zelfbeheer te garanderen en de beginselen en doelstellingen van het GVB succesvol toe te passen? Moet de vangstsector meer financiële verantwoordelijkheid dragen door te betalen voor rechten of door beheerskosten voor onder meer controle voor zijn rekening te nemen? Moet dit alleen van toepassing zijn op de grootschalige visserij? Wanneer de sector meer verantwoordelijkheid krijgt, hoe moeten de beginselen van beter beheer en evenredigheid dan worden toegepast terwijl tegelijkertijd het concurrentievermogen van de sector wordt bevorderd? Zijn er voorbeelden van goede praktijken in specifieke visserijtakken, die op bredere schaal moeten worden gestimuleerd? Moet de toepassing van goede praktijken aan de hand van prikkels worden gestimuleerd? Zo ja, welke prikkels?
- 4.5. Een nalevingscultuur ontwikkelen
In een in november 2007 gepubliceerd verslag i heeft de Europese Rekenkamer een uitvoerige beschrijving gegeven van de tekortkomingen in de visserijcontrole in de EU. Hierin wordt aangetoond dat de visserijcontrole doorgaans zwak is, de sancties niet ontradend werken en de inspecties onvoldoende frequent plaatsvinden om de naleving te bevorderen. Bovendien zijn geen controles in het systeem ingebouwd om ervoor te zorgen dat de lidstaten, bijvoorbeeld, slechts toegang krijgen tot communautaire financiering indien zij hun basale controle- en instandhoudingstaken vervullen. Dit heeft niet alleen zware overbevissing in de hand gewerkt, maar ook geleid tot sterke weerstand tegen de uitvoering van het beleid en tot het gevoel dat de handhaving niet overal op dezelfde manier wordt toegepast. Bovendien is sprake van tekortkomingen en gebrekkige samenhang in de systemen voor de verzameling van gegevens voor de meting van vangsten, die nodig zijn voor de quotacontroles op korte termijn en de structurele evaluaties op middellange termijn.
De Commissie heeft zich akkoord verklaard met de analyse van de Rekenkamer en is van mening dat, ongeacht andere beleidsopties in de toekomst, dringend moet worden begonnen met een diepgaande hervorming van het controle- en handhavingssysteem. Daarom is de Commissie in november 2008 met een ambitieus voorstel gekomen dat momenteel wordt besproken met de lidstaten en het Europees Parlement i.
- Hoe kunnen de systemen voor de verzameling van gegevens op korte en middellange termijn worden verbeterd met het oog op coherente informatieverstrekking voor handhavingsdoeleinden?
- Welke handhavingsmechanismen kunnen volgens u het best zorgen voor een hoog handhavingsniveau: gecentraliseerde (zoals rechtstreeks ingrijpen door de Commissie, nationale of grensoverschrijdende controles) of gedecentraliseerde?
- Bent u voorstander van een verband tussen doeltreffende naleving van de controleverantwoordelijkheden en toegang tot Gemeenschapsfinanciering?
- Kan een toenemende mate van zelfbeheer door de sector bijdragen tot deze doelstelling? Kan beheer op het niveau van geografische regio's daartoe bijdragen? Welke mechanismen kunnen een hoog niveau van naleving garanderen?
De visserijsector drukt met zijn groot aantal kleine en middelgrote ondernemingen een stempel op het sociale weefsel en de culturele identiteit van talrijke Europese kustgebieden. Een groot aantal kustgemeenschappen is voor zijn inkomen afhankelijk van de visserij en de mogelijkheden tot economische diversifiëring zijn in sommige van deze gebieden bovendien beperkt. Daarom is het van essentieel belang kleinschalige, recreatie- en kustvissers te verzekeren van een toekomst waarin KMO’s, met hun bijzondere kenmerken, een plaats hebben.
De werkgelegenheid in de vangstsector zal onvermijdelijk dalen wanneer de capaciteit van de visserijvloten (blijvend) wordt afgestemd op de vangstmogelijkheden. Sociaal gezien is het een legitiem streefdoel de meest kwetsbare kustgemeenschappen tegen deze tendens te willen beschermen. Met deze sociale bekommernis moet rekening worden gehouden, zonder dat dit evenwel de vereiste aanpassing van de grote vloten in de weg mag staan.
Een mogelijke oplossing ligt in gedifferentieerde beheersregelingen: één voor grootschalige vloten, met nadruk op aanpassing van de capaciteit en economische efficiëntie, en een tweede voor kleinschalige vloten in kustgemeenschappen, met nadruk op sociale oogmerken. De regelingen voor het grootschalige segment kunnen economische prikkels ter aanpassing van de vloot bevatten, zoals marktconforme toewijzingsmechanismen. Aan de andere kant van het spectrum kan de kleinschalige kustvisserij worden beheerd via rechtstreekse toewijzing van quota of inspanningen of via collectieve regelingen. Ook voor overheidssteun kan een tweesporenbeleid worden gehanteerd. Van de grootschalige vloot wordt verondersteld dat zij zichzelf kan bedruipen. Het kleinschalige segment kan via overheidssteun worden geholpen zijn economische rendabiliteit op te krikken, zijn bijdrage aan de leefbaarheid van de kustgemeenschappen op peil te houden en zich zo aan de veranderende omstandigheden na de GVB-hervorming aan te passen.
Veel vaartuigen zijn weliswaar kleinschalig en hebben bijgevolg een beperkte impact op het milieu, maar de kleinschalige visserij kan ook schade toebrengen aan kwetsbare kusthabitats. De impact van al deze vaartuigen samen kan aanzienlijk zijn, met reële gevolgen voor de toestand van de bestanden. In sommige gevallen vissen kleinschalige en grootschalige vloten op dezelfde bestanden. Bij het ontwerpen van een gedifferentieerde regeling moet er zorgvuldig op worden toegezien dat de ecologische duurzaamheid van de bestanden waarvan deze visserijgemeenschappen afhangen, wordt gewaarborgd. De overkoepelende beginselen en normen zouden gelden voor de hele EU, terwijl de specifieke besluiten over kleinschalige vloten zo dicht mogelijk bij de kustgemeenschap moeten worden genomen.
Hoe kan de totale vlootcapaciteit worden aangepast met aandacht voor de sociale bekommernissen van de kustgemeenschappen en voor de specifieke situatie van de kleine en middelgrote ondernemingen in deze sector? Hoe kan een gedifferentieerde regeling in de praktijk werken? Hoe kunnen de kleinschalige visserijtakken in het licht van hun band met de kustgemeenschappen worden gedefinieerd? Hoe moet de EU zorgen voor sturing en voor een gelijk speelveld?
- 5.2. De EU-visserij optimaliseren
Naar aanleiding van de Wereldtop inzake duurzame ontwikkeling van 2002 hebben alle lidstaten het MDO-concept goedgekeurd als een tegen 2015 te halen doelstelling. Het concept is trouwens ook ingebed in de VN-Overeenkomst over visbestanden van 1995. Deze internationaal aangegane verbintenis moet nu worden verankerd als beginsel voor het bestandsbeheer in het kader van het toekomstige GVB.
De meeste communautaire visserijactiviteiten buiten de Middellandse Zee worden beheerd aan de hand van totaal toegestane vangsten (TAC’s) die over de lidstaten worden verdeeld. Dit beheerssysteem aan de hand van aanvoerquota lijkt relatief eenvoudig, maar is op verschillende vlakken niet optimaal gebleken. In de gemengde visserij zorgt het systeem voor ongewenste bijvangsten wanneer het quotum voor één soort is opgebruikt en die voor de andere soorten nog niet. De vissers hebben dan geen andere keuze dan de vis die zij, wegens het opgebruiken van het quotum, niet meer mogen aanvoeren, overboord te zetten. Het overboord zetten van vis in dergelijke omstandigheden is niet alleen een verspilling van kostbare hulpbronnen, maar zet ook een rem op het herstel van verschillende bestanden, zelfs indien daarvoor lage quota zijn vastgesteld. In het toekomstige GVB moet het overboord zetten van vis in dergelijke situaties worden voorkomen.
Het probleem kan worden opgelost door het beheer te baseren op de visserijinspanning (bijvoorbeeld in de vorm van dagen die een vissersvaartuig op zee mag doorbrengen), maar mogelijk is dit onvoldoende om de doelstellingen van het GVB te halen.
Hoe kunnen in het kader van het toekomstige GVB langetermijnbeheersplannen voor alle Europese visserijtakken worden ontwikkeld? Moet het toekomstige GVB afstappen van beheersplannen voor bestanden en opteren voor beheersplannen per visserijtak? Moet een hervorming van het GVB in twee stappen worden overwogen: specifieke maatregelen in de richting van de MDO vóór 2015, gevolgd door maatregelen voor het behoud van de MDO als maximaal exploitatieniveau ná die datum? Welke mogelijkheden bestaan er om de MDO-verbintenis in de gemengde visserij toe te passen en tegelijkertijd teruggooi te voorkomen? Welk moet het voornaamste beheerssysteem voor de Europese visserij worden en op welke visserijtakken moet het van toepassing zijn? Vangstbeperkingen? Beperking van de visserijinspanning? Een combinatie van beide? Andere opties? Welke maatregelen moeten worden genomen om teruggooi in de Europese visserij verder terug te dringen? Kan beheer aan de hand van overdraagbare quota hiervoor nuttig zijn?
- 5.3. Relatieve stabiliteit en toegang tot de kustvisserij
Relatieve stabiliteit werd in 1983 als beginsel in het eerste GVB ingevoerd. Het houdt in dat het aandeel van elke lidstaat in elk quotum constant moet blijven.
Het voordeel van relatieve stabiliteit is dat hiermee een mechanisme voor de verdeling van de vangstmogelijkheden over de lidstaten werd vastgesteld. Anderzijds ligt het beginsel ook aan de basis van erg complexe praktijken, zoals de uitwisseling van quota tussen lidstaten en het uitvlaggen van vissersvaartuigen. Het toch al ingewikkelde beeld is nog onoverzichtelijker geworden door de toevoeging van streefdoelen voor het beheer van de visserijinspanning. Na meer dan vijfentwintig jaar beleidsvoering en veranderingen in de visserijpatronen is een grote discrepantie ontstaan tussen de aan de lidstaten toegewezen quota en de reële behoeften en gebruikswijze van hun vloten. Kortom, het is billijk te stellen dat relatieve stabiliteit niet langer garandeert dat de visserijrechten aan de visserijgemeenschappen gebonden zijn.
Het beginsel van relatieve stabiliteit staat bovendien op ten minste drie verschillende manieren een flexibel beheer van het GVB in de weg:
- het biedt de visserijsector onvoldoende ruimte om de hulpbronnen efficiënt te gebruiken, andere visserijactiviteiten te ontplooien en andere visserijtechnieken en -patronen in te voeren;
- het is een van de belangrijkste redenen waarom nationale overheden pleiten voor de verhoging van de TAC's (en dus hun aandeel in de vis) ten nadele van andere langetermijnoverwegingen. Vaak zet het de TAC’s exponentieel onder druk omdat een lidstaat die een hoger quotum wil, niet anders kan dan pleiten voor een verhoging van de betrokken TAC voor de hele Gemeenschap;
- het werkt teruggooi in de hand omdat de talrijke nationale quota (die uit de toepassing van het beginsel voortvloeien) aan eigen beperkingen op het gebied van teruggooi gebonden zijn. De ene vloot heeft zijn quotum voor een bepaalde soort misschien nog niet opgebruikt, maar een andere, met een opgebruikt quotum of helemaal geen quotum, moet de betrokken vis teruggooien.
Om deze redenen moet worden onderzocht of de toepassing van het beginsel van relatieve stabiliteit nog moet worden voortgezet. Een optie bestaat erin dat beginsel te vervangen door een meer flexibel systeem, zoals de toewijzing van visserijrechten. Een andere optie gaat uit van het behoud van het beginsel, maar dan geflankeerd door flexibele regelingen om de hierboven uiteengezette tekortkomingen weg te werken en de nationale quota af te stemmen op de reële behoeften van de nationale vloten.
Een andere beperking van de vangstmogelijkheden die al tijden meegaat, is de twaalfzeemijlsregel. Gebieden die minder dan twaalf zeemijl van de kust van een lidstaat verwijderd zijn, mogen uitsluitend door de vloten van die lidstaat worden bevist (tenzij op basis van historisch gegroeide visserijpatronen specifieke toegangsrechten zijn toegewezen aan andere vloten). Deze regel heeft in het algemeen goed gewerkt en kan eventueel nog worden aangescherpt indien een specifieke regeling voor kleinschalige vloten wordt ontwikkeld.
Hoe moet het beginsel van relatieve stabiliteit worden bijgestuurd, wil men dat het beter bijdraagt tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het GVB? Moet het beginsel worden afgeschaft of moet het van een ruimere flexibiliteit worden voorzien, en indien ja, hoe? Hoe kunnen dergelijke alternatieven worden ontworpen? Moet de toegang tot de twaalfmijlszone beperkt worden tot kleinschalige vissersvaartuigen?
- 5.4. Handel en markten – van vangst tot verbruiker
De Europese visserijsector (inclusief aquacultuur) incasseert doorgaans maar een klein aandeel van de prijs die de consument in de winkel voor zijn vis betaalt. In het algemeen zijn de prijzen van de eerste verkoop van vis gestagneerd, zelfs ten tijde van de enorme schommelingen van de brandstofprijzen, zoals in 2008.
Dit heeft drie belangrijke gevolgen gehad:
1. de aanhoudend lage prijzen zetten de vissers ertoe aan op zoek te gaan naar grote hoeveelheden;
2. het feit dat de stijgende productiekosten niet aan de consument kunnen worden doorgerekend, leidt tot een chronische lage rendabiliteit en tot overbevissing;
3. hierdoor worden de vissers steeds afhankelijker van overheidssteun, met als gevolg dat die steun integraal en permanent in de ondernemingsplannen van de visserijsector wordt opgevoerd.
De redenen voor deze situatie worden hieronder uiteengezet.
Ten eerste is de Europese productie van aquatische levensmiddelen versnipperd en hebben de betrokken bedrijven zich niet georganiseerd om hun producten op de markt te brengen en zo een groter deel van de opbrengst naar zich toe te halen. Dit staat in sterk contrast tot de zeer geconcentreerde distributiebranche die 90 % van de productie afzet.
Ten tweede grijpt de consument steeds vaker naar verwerkte of ingevroren producten. De energie- en vervoerskosten voor dergelijke producten zijn laag, omdat de koolstofvoetafdruk naar verluidt niet in de prijs wordt verrekend. Bovendien spelen in dit segment niet dezelfde directe beperkingen waarmee vissers bij schokken van buitenaf, zoals een stijging van de olieprijzen, te maken krijgen. Hierdoor nemen de relatieve kosten van andere ingrediënten, verwerking en afzet toe en daalt het relatieve aandeel van de vis in de prijs die uiteindelijk aan de consument wordt aangerekend.
Ten derde wordt de prijs van bepaalde visserijproducten tevens bepaald door het zeer grote aandeel uit derde landen ingevoerde producten. Handelsregelingen spelen in dit verband een belangrijke rol. Zij moeten niet alleen zorgen voor de bevoorrading van de markt tegen de beste prijzen, maar ook voor de ondersteuning van duurzame ontwikkeling. De EG moet zich tot doel stellen een gelijk speelveld op de interne markt te garanderen door de herkomst van visserijproducten uit een duurzaam beheerde visserij te bevorderen.
De in het kader van de huidige gemeenschappelijke marktordening (GMO) bestaande marktinterventieregeling vereist rechtstreeks overheidsingrijpen wanneer de visprijzen voor een reeks soorten onder de vastgestelde streefniveaus duiken. Deze regeling houdt geen rekening met het veranderende evenwicht tussen vraag en aanbod en is steeds moeilijker beheersbaar gebleken. Bovendien is het nut van de regeling geleidelijk geslonken als gevolg van de slechte toestand van de bestanden en de sterke afhankelijkheid van in de EU ingevoerde producten i.
Een GMO heeft ook in de toekomst nog zin, als rechtstreekse prijsondersteuning achterwege blijft en het zwaartepunt verschuift naar betere structuren waarin de producenten zich verenigen. Zo kan worden overwogen om producentenorganisaties, naast robuustere bevoegdheden op het gebied van visserijbeheer, ook een grotere rol in de afzet van hun producten toe te bedelen. Dankzij de daaruit voortvloeiende nauwere verwevenheid van de branches zouden de producenten in staat zijn beter op de vraag in te spelen, zowel uit het oogpunt van timing en aanbiedingsvormen als uit dat van kwantiteit en kwaliteit. Bovendien kunnen zij dan voldoen aan de toenemende vraag van consumenten en kleinhandelaren naar garanties over de duurzame oorsprong van de visserijproducten in de vorm van certificering, betere etikettering en traceerbaarheid. Door strategisch te “vissen om te verkopen” en zich te richten op kwaliteit, kunnen de producenten aan het einde van de rit meer aan hun vangsten verdienen.
Hoe kunnen marktmechanismen worden gebruikt om de ontwikkeling van marktefficiënte en duurzaam geëxploiteerde visserijtakken te bevorderen? Hoe kan in het kader van het toekomstige GVB het best steun worden verleend voor certificering en etikettering? Wat is de beste manier om de traceerbaarheid en de doorzichtigheid in de productieketen te bevorderen? Hoe kan de EU een gelijk speelveld op de interne markt garanderen door de herkomst van visserijproducten uit een duurzaam beheerde visserij te bevorderen? Wat kunnen de PO’s doen om de productie beter op het behoeften van de markt af te stemmen? Welke nieuwe marktconforme beleidsinstrumenten kunnen via de PO’s ten uitvoer worden gelegd? Hoe kunnen vissers hun positie tegenover de verwerkings- en afzetbranche verbeteren? Welke rol speelt het handelsbeleid in het tot stand brengen van een evenwicht tussen de belangen van producenten en consumenten en van de EU en de naar de EU uitvoerende derde landen?
- 5.5. Integratie van het gemeenschappelijk visserijbeleid in de bredere context van het maritieme beleid
De visserijsector is nauw verweven met andere maritieme sectoren. In het geïntegreerde maritieme beleid (GMB)[10] komt de interactie tussen maritieme aangelegenheden en alle andere beleidsgebieden van de EU aan bod. Een geïntegreerde benadering met het toekomstige GVB moet de volgende stap zijn:
- via de Kaderrichtlijn mariene strategie, waarin de milieupijler van het GMB is vastgesteld en is bepaald aan welke verplichtingen de lidstaten moeten voldoen om in 2020 een goede milieutoestand te verwezenlijken, wordt een op het ecosysteem gebaseerde benadering van het mariene beheer voor alle sectoren ten uitvoer gelegd. In het toekomstige GVB moeten adequate instrumenten worden opgenomen om deze ecosysteembenadering te ondersteunen i. Deze benadering maakt het mogelijk om de effecten van andere sectoren op de aquatische hulpbronnen proportioneel en coherent aan te pakken, en is bijgevolg ook in het belang van de visserijsector;
- het mariene milieu zal erg te lijden krijgen onder de klimaatverandering. De mariene ecosystemen en de biodiversiteit, die nu al de nadelige gevolgen van verontreiniging en overbevissing ondervinden, zullen bovendien af te rekenen krijgen met hogere temperaturen en verzuring. Dit zal leiden tot veranderingen in de reproductie en de omvang van de soorten, wijzigingen in de verspreiding van mariene organismen en verschuivingen van de planktongemeenschappen. Het nieuwe GVB moet het terrein effenen voor maatregelen tot aanpassing aan de klimaatverandering die de effecten op het mariene milieu moeten tegengaan. De extra pressie van de klimaatverandering op de mariene ecosystemen maakt een verlaging van de visserijdruk tot een duurzaam niveau nog urgenter. Daarom is het zaak duurzaam te vissen in plaats van te overbevissen. Door de overbevissing zijn de mariene ecosystemen gevoeliger voor de klimaatverandering en dus slechter in staat zich aan te passen;
- de vangstvisserij en de aquacultuur voeren met andere maritieme sectoren een oplopende concurrentiestrijd voor ruimte op zee. Mariene ruimtelijke ordening is een belangrijk onderdeel van het GMB dat in het toekomstige GVB moet worden geïntegreerd;
- de sterke nadruk die in het GMB wordt gelegd op duurzame ontwikkeling in de kustgebieden, bijvoorbeeld in de vorm van toerisme, kan de sociaaleconomische gevolgen van de capaciteitsvermindering in de vangstsector substantieel helpen te verlichten. De ontwikkeling van de kustgebieden van de Gemeenschap vereist meer dan maatregelen in het kader van het GVB en moet worden gezien als een breder initiatief binnen het GMB en het communautaire cohesiebeleid;
- op het gebied van controle, gegevensverzameling, kennis en onderzoek bestaan er belangrijke synergieën tussen de verschillende maritieme sectoren, inclusief de visserij.
Cruciale uitdagingen zoals de klimaatverandering, het emissiebeleid en energie-efficiëntie moeten in aanmerking worden genomen bij het vaststellen van het toekomstige GVB en de rol die dit beleid speelt bij het vormgeven van de toekomst van de visserij- en de aquacultuursector. Bovendien moet via het EVF of andere financieringsinstrumenten worden gezorgd voor de nodige middelen ter verwezenlijking van de bredere doelstellingen van het GMB.
Op welke gebieden is sprake van een nieuwe verwevenheid tussen de visserijsector en andere sectoren? Op welk gebied is integratie in het GMB in het bijzonder nodig? Hoe kan het toekomstige GVB bijdragen tot de continue toegang van de visserij (visserijvloten en aquacultuur) tot de mariene ruimte binnen een geïntegreerd kader voor ruimtelijke ordening? Hoe kan het best worden gezorgd voor coherentie tussen het GVB en de (uitvoering van de) kaderrichtlijn mariene strategie? Hoe kunnen in het kader van het toekomstige GVB maatregelen tot aanpassing aan de klimaatverandering worden gesteund en hoe kan het GVB ervoor zorgen dat de visserij de veerkracht van de mariene ecosystemen niet ondermijnt?
- 5.6. De kennisbasis voor het beleid
Wetenschappelijke kennis en wetenschappelijk gegevens zijn de levensnoodzakelijke zuurstof voor het GVB, aangezien beleidsbeslissingen moeten worden gebaseerd op robuuste en degelijke kennis over het exploitatieniveau dat de bestanden aankunnen, over de gevolgen van de visserij voor de mariene ecosystemen en over de impact van veranderingen, zoals de klimaatverandering. Hoewel de materie steeds complexer en uitgebreider wordt, zijn voor advisering minder en minder menselijke en institutionele middelen ter beschikking.
Daarom moeten speciaal op het GVB gerichte langetermijnonderzoeksprogramma's worden opgezet op het gebied van: de noodzaak synergie op Europees, nationaal en regionaal niveau te bevorderen, de integratie van het visserijbeleid met andere maritieme aangelegenheden (met name de ecosysteembenadering en de klimaatverandering) en de verdere ontwikkeling van beleids- en bestuursinstrumenten. De recent door de Commissie gepubliceerde mededeling inzake een Europese strategie voor marien en maritiem onderzoek i is een eerste stap op weg naar deze integratie.
Het blijft van prioritair belang de communicatie tussen wetenschappers, beleidsmakers en belanghebbende partijen, met name het RCVA en de RAR’s, te verbeteren en zich van de volledige steun van al deze actoren voor het proces te verzekeren.
Hoe kan een kader worden gecreëerd waarin degelijk wetenschappelijk onderzoek naar de visserij wordt verricht, onder meer in regio’s waar momenteel een lacune op dit gebied bestaat? Hoe kan het best worden gezorgd voor een goede coördinatie van onderzoeksprogramma’s in de EU? Hoe kan worden gezorgd voor de nodige middelen en voor opleiding van jonge onderzoekers op dit gebied? Hoe kan er het best voor worden gezorgd dat reeds beschikbare middelen ook in de toekomst beschikbaar blijven en worden gebruikt voor de verstrekking van relevant en tijdig advies? Hoe kan de betrokkenheid van de belanghebbende partijen bij onderzoeksprojecten worden bevorderd en hoe kan de kennis van de belanghebbende partijen in op onderzoek gebaseerde adviezen worden geïncorporeerd?
- 5.7. Structuurbeleid en openbare financiële steunverlening
De visserijsector ontvangt aanzienlijke bedragen aan overheidssteun, hetzij via de visserijfondsen van de EU, hetzij via financiële of andere steunmaatregelen van de lidstaten, waaronder vrijstelling van belastingen. Deze steunverlening staat vaak op gespannen voet met de doelstellingen van het GVB, met name de vereiste vermindering van de overcapaciteit, en heeft soms geleid tot een opstapeling in plaats van een oplossing van structurele problemen.
Dankzij de verbeteringen in het kader van de GVB-hervorming van 2002 zijn sommige vormen van financiële steunverlening die de overcapaciteit en de overinvestering rechtstreeks in de hand werkten, afgeschaft. Niettemin blijft de synergie ondermaats en zijn te weinig voorwaarden gekoppeld aan de manier waarop de lidstaten de visserijsteun mogen spenderen. Bovendien is het huidige systeem niet toegerust voor nieuwe problemen of snel veranderende omstandigheden. Het systeem moet zich bijvoorbeeld kunnen aanpassen aan de ontwikkeling van het GMB, de tenuitvoerlegging van de kaderrichtlijn mariene strategie en de gevolgen van de klimaatverandering voor de kustgebieden. De bestaande verdeling van de EVF-middelen is gebaseerd op regionale convergentiecriteria in plaats van op de samenstelling van de Europese vloot en de structurele tekortkomingen van die vloot.
Daarom moet de band tussen de overheidsfinanciering (met name uit het EVF), de doelstellingen van het beleid en de nieuwe problemen waarmee de mariene activiteiten worden geconfronteerd, strakker worden aangehaald. De volgende hervorming moet het mogelijk maken de structurele tekortkomingen van de sector aan te passen en tegelijkertijd garanties te bieden tegen eventuele ongewenste bijwerkingen van de hervorming. De hervorming moet bevorderlijk zijn voor de herstructurering en modernisering van de Europese sector, moet de economische rendabiliteit op lange termijn helpen te verbeteren en moet het kunstmatig in stand houden van de overcapaciteit voorkomen.
Aan welke topprioriteiten moet de verlening van overheidssteun in de toekomst gekoppeld zijn en waarom? Welke veranderingen kan de sector niet in zijn eentje behappen en vergen daarom financiële overheidssteun? Hoe kan ervoor worden gezorgd dat de financiële middelen vooral worden ingezet voor innovatie en aanpassing aan nieuwe beleidsgebieden en omstandigheden? Is er financiering nodig voor een bepaald nieuw beleidsgebied? Moeten de financiële overheidsmiddelen vooral worden besteed aan specifieke overgangsstappen, zoals de afschaffing van het teruggooien van vis? Hoe kan worden gezorgd voor synergie en coherentie tussen de GVB-middelen en andere communautaire en nationale instrumenten? Hoe kan een synergie tussen de pijlers van het toekomstige GVB tot stand worden gebracht? Moet openbare steunverlening worden gekoppeld aan de voorwaarde dat de lidstaten de doelstellingen van het beleid verwezenlijken? Hoe kan in het financieringskader van de EU de vereiste flexibiliteit worden ingebouwd om snel op een crisissituatie te reageren? Moeten alle sectoren (klein- en grootschalige) tegen gelijke voorwaarden in aanmerking komen voor financiële overheidssteun? Moet het in het EVF opgenomen onderscheid tussen convergentieregio's en niet-convergentieregio's bewaard blijven? Moeten vormen van indirecte steunverlening, zoals de verlenging van diensten die in verband staan met visserijbeheer (toegang, onderzoek, controle) ook in de toekomst gratis aan alle branches van de sector worden verstrekt? Moeten permanente visserijsubsidies geleidelijk worden afgeschaft, met dien verstande dat alleen de subsidies ter mildering van de sociale gevolgen van de herstructurering van de sector tijdelijk behouden blijven?
- 5.8. De externe dimensie
Krachtens het Verdrag is de exclusieve bevoegdheid van de EU op het gebied van de instandhouding van aquatische hulpbronnen ook van toepassing op het beheer van de visserijactiviteiten van de communautaire vloten in niet-communautaire wateren.
De uitbreiding van de beginselen van duurzame en verantwoordelijke visserij tot het internationale niveau moet de belangrijkste doelstelling zijn in het kader van de externe dimensie van het GVB. Deze doelstelling met volledig worden geïntegreerd in de oogmerken van het GMB inzake goed marien bestuur en duurzame ontwikkeling van de kustgebieden. Andere doelstellingen die momenteel richtgevend zijn voor de externe dimensie van het GVB, zoals het behouden van een communautaire vloot op internationaal vlak en het garanderen van de bevoorrading van de interne markt door deze vloot, hebben inmiddels wellicht wat aan belang ingeboet.
Het idee dat de mondiale aanwezigheid van communautaire vaartuigen de legitimiteit en invloed van de EU in regionale organisaties voor visserijbeheer ten goede komt, is tegenwoordig niet meer zo vanzelfsprekend. Talrijke internationale partners zonder visserijbelangen zijn namelijk in staat gebleken het mondiale visserijbestuur te beïnvloeden en hun aanwezigheid in internationale fora voelbaar te maken. Bovendien vormt alleen al het belang van de interne markt in de mondiale handel in visserijproducten voldoende legitimering voor de rol van de EU in regionale en andere multilaterale fora. Voorts moet worden opgemerkt dat de boogde bevoorrading van de interne markt door de externe vloot van de EU wordt ondermijnd door de aanzienlijke - en nog steeds toenemende - hoeveelheden die de EU uit derde landen betrekt.
Voorts moet de samenhang tussen alle onderdelen van het GVB en de andere communautaire beleidsgebieden worden verzekerd. Wanneer er een externe component in het spel is, impliceert dit een insteek van zowel het ontwikkelings- als het milieubeleid.
Daarom is het absoluut zaak de doelstellingen van de externe dimensie te herzien en opnieuw te definiëren in het licht van de uitdagingen in de eenentwintigste eeuw.
Het toekomstige GVB moet verantwoordelijke visserij blijven bevorderen in internationale fora zoals de Algemene Vergadering van de VN en de FAO, als onderdeel van de verantwoordelijkheid en de inspanningen van de EU voor een beter mondiaal marien bestuur. Er moet verder werk worden gemaakt van het zeerecht, van de bescherming van kwetsbare mariene ecosystemen tegen destructieve visserijmethoden en van de onderhandelingen over een internationale overeenkomst inzake buiten de nationale jurisdictie vallende mariene genetische hulpbronnen.
Regionale organisaties voor visserijbeheer (ROVB’s) worden tot dusverre beschouwd als de beste instrumenten voor visserijbestuur, met name wat de grensoverschrijdende en over grote afstanden trekkende visbestanden in de EEZ’s en de volle zee betreft. Dit neemt echter niet weg dat hun prestaties ongelijkmatig zijn, dat hun controlemiddelen het soms laten afweten en dat het hun niet altijd gelukt is strikte instandhoudings- en beheersmaatregelen vast te stellen of de naleving van die maatregelen te garanderen. Deze organisaties moeten dan ook hun opdracht beter vervullen en hun algemeen prestatieniveau opkrikken. De samenwerking met internationale partners blijft in dit verband van cruciaal belang.
Naar aanleiding van de GVB-hervorming van 2002 hebben de traditionele visserijovereenkomsten (meestal gebaseerd op het beginsel (“vergoeden, vissen en vertrekken") geleidelijk plaats moeten maken voor een meer omvattende, op samenwerking gebaseerde benadering in het kader van de huidige visserijpartnerschapsovereenkomsten (VPO's). De huidige VPO’s hebben tot doel de communautaire vaartuigen toegang tot bepaalde wateren te verschaffen en de capaciteit van de partnerlanden om duurzame visserij in hun wateren te garanderen, te versterken.
Het grootste deel van de financiële bijdrage die met deze overeenkomsten gepaard gaat, helpt de partnerlanden hun visserijbeleid te verstevigen, onder meer door wetenschappelijk onderzoek en door controle en monitoring van de visserijactiviteiten in hun wateren. Deze overeenkomsten vergen echter “veel onderhoud” en blijken in een groot aantal landen moeilijk toe te passen wegens politieke onrust of onderbenutting van de steun voor het visserijbeleid; soms wordt de steun zelfs helemaal niet aangesproken. Anderzijds hebben bepaalde delen van de visserijsector in de EU - vooral de tonijnsector – grote belangstelling getoond voor een uitbreiding van de netwerken van deze overeenkomsten om de trekkende soorten waarop zij in aangrenzende EEZ’s vissen, beter te kunnen volgen. De vissers van de EU hebben ook belang bij visserijactiviteiten in EEZ’s waar EU-overeenkomsten een hoog niveau van rechtszekerheid en transparantie bieden.
De grootste merite van de VPO’s is dat zij het visserijbestuur in wateren van ontwikkelingslanden helpen te verbeteren. Niettemin moet de wetenschappelijke analyse- en onderzoekscapaciteit worden versterkt, wil men de instandhoudingstoestand van het bestand beter kunnen beoordelen en duurzame vangstniveaus kunnen vaststellen.
De steun voor de visserijsector, met name binnen de VPO’s, heeft weliswaar bijgedragen tot de ontwikkeling van de sector, maar onvoldoende om een significant effect te sorteren op het gebied van armoedebestrijding en de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen. Voorts moet in het externe visserijbeleid meer rekening worden gehouden met de voedselzekerheidsstrategieën van de betrokken derde landen.
De huidige structuur van de EU-overeenkomsten moet daarom tegen het licht worden gehouden. Er moet worden gezocht naar alternatieve overeenkomsten met derde landen die beter tegemoet komen aan de behoeften van de sector in de EU en in de partnerlanden. De invoering van regionale vormen van samenwerking kan een interessante denkpiste zijn, vooral nu regionale integratie als instrument voor ontwikkeling in de lift zit.
De bevordering van verantwoordelijke en duurzame visserij is de hoofddoelstelling van het GVB. Is er een reden waarom de externe dimensie van het GVB door andere doelstellingen moet worden aangestuurd? Hoe kan de EU haar rol in internationale fora versterken om het mondiaal bestuur van de zeeën, en met name van de visserij, te verbeteren? Hoe kan de EU met haar partners samenwerken om de ROVB's efficiënter te maken? Momenteel geldt het beginsel van gratis toegang tot internationale wateren. Moet dit zo blijven of moeten vissers betalen voor het recht om in volle zee onder het bestuur van de ROVB’s te vissen? Hoe kan in het kader van toekomstige internationale visserijovereenkomsten gewerkt worden aan doelstellingen als het bevorderen van investeringen (oprichting van joint-ventures, overdracht van kennis en technologie, investerings- en capaciteitsbeheer voor de visserijsector en zo meer), het creëren van werkgelegenheid (op vaartuigen, in havens, in de verwerkingssector) of het bevorderen van goed maritiem bestuur? Zijn VPO’s de beste instrumenten om buiten de communautaire wateren tot een duurzame uitoefening van de visserij te komen of moeten deze worden vervangen door andere vormen van samenwerking? Moeten regionale instrumenten in overweging worden genomen en moeten deze de gestroomlijnde bilaterale instrumenten vervangen, dan wel aanvullen? Hoe kan wetenschappelijk onderzoek ter beoordeling van de duurzaamheid van visbestanden en de controle van de visserijactiviteit transparanter en efficiënter worden gemaakt? Hoe kan de EU zorgen voor betere samenwerking met de ontwikkelingslanden en voor betere naleving van de nieuwe voorschriften door die landen? Moeten de marktdeelnemers van de EU alle kosten van de door hen in wateren van derde landen verrichte visserijactiviteiten dragen of moet de Gemeenschapsbegroting een deel van deze kosten ten laste blijven nemen? Hoe kan de EU bijdragen tot beter visserijbeheer in de ontwikkelingslanden, bijvoorbeeld aan de hand van gerichte steun? Moet in het kader van de externe dimensie van het GVB nog steeds worden gestreefd naar de aanwezigheid van de Europese visserijvloten buiten de EU en de behartiging van de belangen van die vloten in derde landen, teneinde de ontwikkeling van de betrokken partnerlanden te steunen? Hoe kunnen de synergieën tussen de verschillende vormen van steunverlening, de verschillende partners in de visserijsector en de ontwikkelingsstrategieën van de kuststaten worden versterkt? Moet aquacultuur in de toekomstige partnerschapsovereenkomsten worden opgenomen? Hoe kan het potentieel van de kleinschalige visserij in derde landen worden verbeterd met het oog op duurzaamheid en op ecologische en sociale baten?
- 5.9. Aquacultuur
De aquacultuur zorgt voor een groeiend aandeel in de mondiale productie van aquatische levensmiddelen. De aquacultuurproductie in de EU speelt weliswaar een belangrijke rol in het economische weefsel van tal van gebieden aan de kust en in het binnenland van de EU-lidstaten, maar is de laatste jaren desondanks gestagneerd. De specifieke problemen van de aquacultuur voor de korte- en de middellange termijn zijn door de Commissie in een afzonderlijke mededeling behandeld i. Toch dient de rol die de aquacultuur in het hervormde GVB zal spelen, aan de orde te worden gesteld.
- Welke rol is in het toekomstige GVB weggelegd voor de aquacultuur: Moet deze sector een geïntegreerde fundamentele pijler van het GVB vormen, met eigen specifieke doelstellingen en instrumenten, of moet de ontwikkeling ervan aan de lidstaten worden overgelaten? Welke instrumenten zijn nodig om de aquacultuur in het GVB te integreren?
Het GVB efficiënter maken volstaat niet om te kunnen spreken van een hervorming. In de aanloop van de tenuitvoerlegging van de hervorming kan en zal veel werk worden verricht. Onder meer op de volgende gebieden:
- hervorming van het controlebeleid met als doel een goede uitvoering van de besluiten te garanderen en een gelijk speelveld voor de lidstaten te verzekeren;
- voortzetting van de strijd tegen onwettelijke, ongereglementeerde en onaangemelde visserij, teneinde dergelijke visserijpraktijken in de communautaire wateren tegen te gaan en de invoer van producten van dit soort visserij te voorkomen;
- nieuwe initiatieven voor de afschaffing van de teruggooi en voor de bescherming van kwetsbare soorten en habitats;
- voortzetting van de integratie van het GVB in het GMB, onder meer aan de hand van steun om de uitvoering van de mariene strategie te stimuleren met het oog op de ecologische bescherming van mariene ecosystemen;
- een nieuwe aquacultuurstrategie waarin de factoren die de ontwikkeling van deze sector belemmeren, worden aangepakt;
- vaststelling en uitvoering van aanvullende langetermijnbeheersplannen om de visserijdruk op overgeëxploiteerde bestanden te verminderen en deze bestanden te herstellen tot het MDO-niveau;
- betere transparantie voor de consument en verbetering van de traceerbaarheid van de productie in de hele afzetketen.
De bedoeling van deze initiatieven is urgente problemen op korte en middellange termijn op te lossen, parallel aan het denkproces over de langetermijnherziening van het beleidskader. Voor zover dat mogelijk is, zullen deze initiatieven worden ontwikkeld overeenkomstig de uiteindelijke richtsnoeren voor de hervorming van het GVB.
Het groenboek moet, samen met de bijdragen van organisaties van belanghebbenden, de onderzoeksgemeenschap, de regeringen van de lidstaten, het maatschappelijk middelveld en derde landen, de basis vormen van een openbare discussie over het toekomstige GVB. De Commissie wil bij deze discussie een groot aantal beleidsmakers en burgers betrekken, gaande van rechtstreeks bij de visserijsector als bij andere beleidsgebieden betrokken partijen, tot gewone Europese burgers, consumenten en belastingbetalers. Vertegenwoordigers en belanghebbende partijen uit ontwikkelingslanden worden eveneens aangemoedigd om vanuit hun perspectief tot de discussie bij te dragen.
Rekening houdend met de begrotingsherziening en zonder vooruit te lopen op de discussie over het volgende financieel kader zal de Commissie in de eerste helft van 2010 de discussie samenvatten en conclusies formuleren over de richting die met het GVB moet worden ingeslagen. Vervolgens zal een effectbeoordeling worden verricht en verder overleg met de belanghebbende partijen worden gevoerd, waarna de Commissie een ontwerp van een nieuwe basisverordening zal opstellen die samen met alle andere rechtsgrondvoorstellen na 2013 zal worden voorgesteld aan de Raad en het Europees Parlement binnen het nieuwe financieel kader.
Dit groenboek moet de openbare discussie over het toekomstige GVB op gang te brengen. De Commissie nodigt daarom alle belanghebbende partijen i uit om in te gaan op de vragen die in het groenboek aan de orde worden gesteld en deze reacties, eventueel met aanvullende opmerkingen, uiterlijk op 31 december 2009 in te dienen op het volgende postadres:
Europese Commissie – Directoraat-generaal voor Maritieme zaken en visserij
“Hervorming van het GVB”
België
of op het volgende e-mailadres: mare-cfp-consultation@ec.europa.eu.
De bijdragen zullen op het Internet worden gepubliceerd. Belangrijk is dat u de verklaring leest inzake de vertrouwelijke behandeling van uw persoonlijke gegevens en uw bijdrage.
Begeleidende documenten en aanvullende informatie over de raadpleging zijn beschikbaar op de volgende website: ec.europa.eu/fisheries/reform
EEZ ……………………….... Exclusieve Economische Zone
EVF …………………….…... Europees Visserijfonds
GMB ……………………..…. Geïntegreerd maritiem beleid
GMO ………………………. Gemeenschappelijke marktordening
GVB…………………………. Gemeenschappelijk visserijbeleid
ICES…………………………. Internationale Raad voor het Onderzoek van de Zee
MDO …………………….… Maximale duurzame opbrengst
PO’s ………………………... Producentenorganisaties
RAR …………………..….... Regionale adviesraad
RCVA…………………….... Raadgevend Comité voor de visserij en de aquacultuur
ROVB’s ……………………. Regionale organisaties voor visserijbeheer
TAC’s ……………………… Totaal toegestane vangsten
VPO’s…………………….…. Visserijpartnerschapsovereenkomsten
[10] “Een geïntegreerd maritiem beleid voor de Europese Unie” – COM(2007) 575.
– COM(2009) 162.