Toelichting bij COM(2009)206 - Verslag over de werking van Verordening 1/2003

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2009)206 - Verslag over de werking van Verordening 1/2003.
bron COM(2009)206 NLEN
datum 29-04-2009
Belangrijke juridische mededeling

|
52009DC0206


[afbeelding - zie origineel document] COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN

1.

Brussel, 29.4.2009


COM(2009) 206 definitief

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Verslag over de werking van Verordening 1/2003 {SEC(2009)574}

2.

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD


Verslag over de werking van Verordening 1/2003

In LEIDING

1. Verordening 1/2003 i, die de hoeksteen vormt van de modernisering van de regels en procedures inzake de handhaving van de mededingingsregels van de Europese Unie, is op 1 mei 2004 in werking getreden. Artikel 44 van Verordening 1/2003 bepaalt dat de Commissie tegen 1 mei 2009, dat wil zeggen wanneer de verordening vijf jaar is toegepast, verslag uitbrengt bij het Europees Parlement en de Raad over de werking ervan.

2. Verordening 1/2003 was het resultaat van de meest ingrijpende hervorming van de procedures inzake de handhaving van de artikelen 81 en 82 van het EG-Verdrag sinds 1962. De voornaamste kenmerken van deze verordening zijn:

3. afschaffing van de gebruikelijke aanmelding van zakelijke overeenkomsten bij de Commissie, waardoor de Commissie haar middelen kan richten op de belangrijke strijd tegen kartels en andere ernstige schendingen van de mededingingsregels;

4. het verlenen van de bevoegdheid aan de mededingingsautoriteiten en rechterlijke instanties van de lidstaten om de EG-mededingingsregels integraal toe te passen, zodat er sprake is van meerdere handhavingsinstanties en de EG-mededingingsregels op ruimere schaal kunnen worden toegepast;

5. een gelijker speelveld voor ondernemingen die grensoverschrijdend opereren doordat alle instanties die belast zijn met de handhaving van de mededingingsregels, ook de mededingingsautoriteiten en de rechterlijke instanties van de lidstaten, verplicht zijn de EG-mededingingsregels toe te passen op zaken die de handel tussen de lidstaten beïnvloeden;

6. nauwe samenwerking tussen de Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten in het kader van het European Competition Network ("ECN");

7. uitbreiding van de handhavingsinstrumenten van de Commissie zodat zij beter in staat is schendingen van de mededingingsregels op te sporen en aan te pakken.

8. Verder heeft de Commissie in het kader van Verordening 1/2003 de uitvoeringsverordening 773/2004 i aangenomen alsmede zes nieuwe mededelingen en richtsnoeren i.

9. Het verslag is bedoeld om te analyseren en te evalueren hoe de modernisering van de EG-handhavingsregels op het gebied van het mededingingsrecht gedurende de eerste vijf jaar heeft gewerkt. Het moet gelezen worden in samenhang met het begeleidende werkdocument van de diensten van de Commissie, dat een uitvoeriger evaluatie bevat.

3.

WIJZIGING VAN HET SYSTEEM: VAN AANMELDING NAAR RECHTSTREEKSE TOEPASSING VAN ARTIKEL 81, LID 3 VAN HET EG-VERDRAG


10. Verordening 1/2003 wijzigde de regelgeving met betrekking tot de toepassing van de artikelen 81 en 82 van het EG-Verdrag ingrijpend. Deze verordening verving het gecentraliseerde aanmeldings- en goedkeuringssysteem dat bij Verordening 17 in het leven was geroepen door een handhavingssysteem dat gebaseerd was op de rechtstreekse, integrale toepassing van de artikelen 81 en 82 EG.

11. Krachtens Verordening 1/2003 zijn de Commissie en de mededingingsautoriteiten en rechterlijke instanties van de lidstaten bevoegd om de artikelen 81 en 82 volledig toe te passen. Met name overeenkomsten die onder artikel 81, lid 1, vallen doch die voldoen aan de voorwaarden van artikel 81, lid 3, zijn thans rechtstreeks geldig en uitvoerbaar zonder dat een voorafgaande beslissing vereist is. Wat de openbare handhaving betreft worden de voorwaarden van artikel 81, lid 3, doorgaans beoordeeld wanneer op deze bepaling een beroep wordt gedaan als verdediging in handhavingszaken.

12. De overschakeling van een systeem van aanmelding en administratieve goedkeuring naar een systeem van rechtstreekse toepassing is in de praktijk bijzonder soepel verlopen, en werd door een brede kring van belanghebbenden toegejuicht. Over het algemeen is noch uit de praktijk van de Commissie en de nationale handhavingsinstanties, noch uit de door het bedrijfsleven en de juridische gemeenschap gemelde ervaringen gebleken dat zich grote problemen hebben voorgedaan met de rechtstreekse toepassing van artikel 81, lid 3.

13. De wijziging van het systeem heeft een verschuiving teweeggebracht in de prioriteiten van de Commissie, doordat zij thans haar middelen kon richten op gebieden waar zij een belangrijke bijdrage kon leveren aan de handhaving van de artikelen 81 en 82. Deze proactieve benadering komt duidelijk tot uiting in de grootscheepse onderzoeken die zij heeft ingesteld naar de sleutelsectoren van de economie van de EG, welke rechtstreekse gevolgen hebben voor de consument. Verder heeft de Commissie een meer effectgerichte aanpak gevolgd met betrekking tot al haar praktische en beleidsmatige werkzaamheden op het gebied van de mededingingsregels, kartelzaken buiten beschouwing gelaten. Deze meer proactieve houding van de Commissie komt verder tot uiting in de toename van het aantal uitvoeringsbesluiten in vergelijking met voorgaande perioden.

14. Met de hervorming van de mededingingsregels vond een verschuiving plaats van de goedkeuring van individuele overeenkomsten naar een systeem waarbij de nadruk wordt gelegd op algemene richtsnoeren die nuttig kunnen zijn voor tal van ondernemingen en tevens voor andere handhavingsinstanties. Dit proces was al vóór 2004 door de Commissie in gang gezet op het gebied van verticale afspraken i en horizontale samenwerkingsovereenkomsten i. Het moderniseringspakket van 2004 omvatte algemene richtsnoeren inzake de toepassing van artikel 81, lid 3, van het EG-Verdrag i, en in hetzelfde jaar werden de groepsvrijstellingsverordening technologieoverdracht en de richtsnoeren terzake aangenomen.[7] Op 9 februari 2009 maakte de Commissie richtsnoeren bekend betreffende haar handhavingsprioriteiten bij de toepassing van artikel 82 van het EG-Verdrag op onrechtmatig uitsluitingsgedrag door ondernemingen met een machtspositie, waarop door tal van belanghebbenden met klem was aangedrongen i. Wat de individuele richtsnoeren betreft blijft de Commissie met grote inzet ondernemingen van advies dienen die met nieuwe of onopgeloste vragen worden geconfronteerd, overeenkomstig de bekendmaking inzake informeel advies i. De Commissie is echter gedurende de verslagperiode slechts sporadisch om advies gevraagd.

4.

PROCEDURES VAN DE COMMISSIE OP GROND VAN VERORDENING 1/2003


15. Verordening 1/2003 heeft de Commissie van een nieuwe reeks uitvoerende bevoegdheden voorzien die vooral gericht zijn op haar voornaamste doelstellingen: een effectieve en samenhangende handhaving. De Commissie heeft actief, en over het algemeen met succes, gebruik gemaakt van haar nieuwe of gewijzigde bevoegdheden op het gebied van effectieve handhaving.

16. Verordening 1/2003 heeft de onderzoeksbevoegdheden van de Commissie verduidelijkt en versterkt (artikelen 17 tot en met 22). Sectoronderzoeken zijn een van de voornaamste onderzoeksinstrumenten van de Commissie geworden. Door middel van deze onderzoeken heeft zij tekortkomingen kunnen vaststellen in het mededingingsproces op de markten voor gas en elektriciteit, retailbanking, zakelijke verzekeringen en de farmaceutische industrie. Zij hebben een schat aan feitenmateriaal opgeleverd waarop de Commissie zich bij de handhaving van de artikelen 81 en 82 van het EG-Verdrag in individuele gevallen kon baseren.

17. De Commissie heeft in de mate waarin dat in de onderzochte gevallen nodig was van deze nieuwe of gewijzigde bevoegdheden gebruik gemaakt. Zij heeft regelmatig gebruik gemaakt van de bevoegdheid om te verzegelen, evenals van de bevoegdheid om vragen te stellen over feiten of documenten gedurende de inspectie van bedrijfslocaties. In twee gevallen is een inspectie van andere lokalen dan bedrijfslocaties verricht i. Verordening 1/2003 verleende de Commissie verder de bevoegdheid om rechtspersonen en natuurlijke personen te horen die daarin toestemmen. Hoewel de Commissie regelmatig van dit instrument gebruik heeft gemaakt is gebleken dat de afwezigheid van sancties voor misleidende of onjuiste antwoorden een belemmering kan vormen voor het afleggen van correcte en volledige verklaringen. Bovendien heeft de Commissie zelden gebruik gemaakt van de bevoegdheid om nationale mededingingsautoriteiten te verzoeken namens haar inspecties te verrichten overeenkomstig artikel 22, lid 2. Het is wellicht passend deze beide vraagstukken nader in overweging te nemen.

18. Bij Verordening 1/2003 is een nieuwe reeks besluiten ingevoerd. De belangrijkste innovatie is artikel 9, dat de Commissie in staat stelde door ondernemingen gedane toezeggingen verbindend en uitvoerbaar te verklaren. De Commissie heeft dit artikel bij de vaststelling van 13 beschikkingen toegepast. Dankzij artikel 9 kunnen door de Commissie ontdekte mededingingsproblemen efficiënter en doeltreffender worden aangepakt wanneer de betrokken onderneming of ondernemingen vrijwillig toezeggingen doen om deze problemen uit de weg te ruimen. Dit artikel maakt snelle veranderingen op de markt mogelijk en is in vergelijking met Verordening 17, die geen handhavingsmogelijkheid bevatte voor zaken die met informele toezeggingen werden afgesloten, bijzonder nuttig gebleken.

19. De Commissie heeft overeenkomstig artikel 7 van de Verordening een groot aantal verbodsbeschikkingen gegeven. Artikel 7 voorziet expliciet in de bevoegdheid om structurele maatregelen op te leggen. De Commissie heeft tot dusverre niet van deze bevoegdheid gebruik gemaakt. Zij heeft echter wel toezeggingen in de vorm van structurele corrigerende maatregelen aanvaard i.

20. De Commissie heeft gedurende de verslagperiode geen beschikkingen vastgesteld overeenkomstig artikel 10 van de verordening. Dit instrument werd voornamelijk in het leven geroepen om voor samenhang te zorgen. Dank zij de uitgebreide inspanningen van het ECN om een samenhangende toepassing van de EG-mededingingsregels te bevorderen is het gebruik van dit artikel tot op heden niet nodig geweest.

21. In navolging van Verordening 17 verleent Verordening 1/2003 natuurlijke personen en rechtspersonen die een rechtmatig belang kunnen aantonen, het recht om een (formele) klacht in te dienen waarbij zij tevens bepaalde procedurerechten kunnen uitoefenen. De Commissie stelt het op prijs wanneer klachten worden ingediend die tot prioritaire zaken aanleiding geven, en moedigt klagers aan deugdelijke informatie te verschaffen. Tegelijkertijd dient nader te worden onderzocht hoe de behandeling van klachten die geen aanleiding geven tot prioritaire zaken overeenkomstig de jurisprudentie van de rechterlijke instanties van de Gemeenschap, moet worden gestroomlijnd.

22. Geldboeten met voldoende afschrikwekkende werking in combinatie met doeltreffende clementieregelgeving vormen het meest doeltreffende wapen in het arsenaal van de Commissie om met name kartels te bestrijden. De rechtsgrondslag voor de bevoegdheid van de Commissie om op grond van Verordening 1/2003 geldboeten op te leggen voor inbreuken op materiële mededingingsregels werd grotendeels van Verordening 17 overgenomen. De Commissie kan geldboeten opleggen aan inbreukmakende ondernemingen en ondernemersverenigingen van ten hoogste 10% van de in het voorafgaande boekjaar behaalde totale omzet. De Commissie heeft haar boetebeleid nader verfijnd en uitgewerkt in de Richtsnoeren voor de berekening van geldboeten van 2006. De rechterlijke instanties van de Gemeenschap hebben een groot aantal door de Commissie opgelegde geldboeten geëvalueerd en hebben over het algemeen met de aanpak van de Commissie ingestemd.

23. Verordening 1/2003 bevatte doeltreffender sancties voor ondernemingen die de verplichtingen welke in het kader van een onderzoek op hen rusten, niet nakomen. De Commissie heeft voor het eerst van deze bepaling gebruik gemaakt en een boete van 38 miljoen euro opgelegd voor het verbreken van een zegel i. Een andere belangrijke verbetering die Verordening 1/2003 heeft aangebracht was de aanzienlijke verhoging van de maximumbedragen van geldboeten die kunnen worden opgelegd wanneer een onderneming zich niet aan een beschikking van de Commissie houdt. Uit de ervaring met de toepassing van deze bepaling is gebleken dat de procedure van artikel 24 betrekkelijk langdurig en omslachtig kan zijn i, en dat zou kunnen worden onderzocht of er mogelijkheden voor verbetering zijn.

5.

TOEPASSING VAN HET EG-MEDEDINGINGSRECHT OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 3 VAN VERORDENING 1/2003


24. Artikel 3 van Verordening 1/2003 regelde voor het eerst de betrekkingen tussen het nationale mededingingsrecht en de EG-mededingingsregels. Het merendeel van de belanghebbenden uit de juridische gemeenschap en het bedrijfsleven heeft bevestigd dat Verordening 1/2003 een positieve bijdrage heeft geleverd aan de totstandbrenging van een gelijk speelveld, in overeenstemming met de Lissabondoelstellingen i.

25. Artikel 3, lid 1, verplicht de mededingingsautoriteiten en rechterlijke instanties van de lidstaten om de artikelen 81 en 82 EG toe te passen op overeenkomsten of gedragingen die de handel tussen de lidstaten kunnen beïnvloeden. Deze bepaling is bedoeld om ervoor te zorgen dat de EG-mededingingsregels in alle gevallen die tot de werkingssfeer van die regels behoren, worden toegepast. Naleving houdt ook in dat de samenwerkingsmechanismen die in de artikelen 11 tot en met 13 en artikel 15 van Verordening 1/2003 worden beschreven in dergelijke gevallen volledig van toepassing zijn. De verplichting om overeenkomstig artikel 3, lid 1, de EG-mededingingsregels ten uitvoer te leggen heeft ertoe geleid dat de artikelen 81 en 82 veel vaker worden toegepast. Hiermee is een uniforme, op zeer ruime schaal toepasselijke rechtsnorm tot stand gebracht.

26. De convergentiebepaling van artikel 3, lid 2, tracht een gelijk speelveld tot stand te brengen door een enkele beoordelingsnorm vast te stellen voor overeenkomsten, onderling afgestemde feitelijke gedragingen en besluiten van ondernemersverenigingen. Omgekeerd blijven de lidstaten vrij om strengere nationale mededingingsregels aan te nemen en toe te passen dan artikel 82 (EG) om eenzijdige gedragingen van ondernemingen te verbieden of te bestraffen. Dit soort bepalingen bestaan in een aantal lidstaten en betreffen met name nationale voorschriften die misbruik van economische afhankelijkheid, grotere onderhandelingsmacht of invloed van betekenis i regelen; wettelijke bepalingen inzake verkoop onder de kostprijs of verkoop met verlies i; nationale wetten die andere normen hanteren om machtsposities te beoordelen i en strengere nationale bepalingen inzake het gedrag van ondernemingen met een machtspositie.

27. De uiteenlopende regelgeving op het gebied van eenzijdig gedrag was een punt van kritiek van het bedrijfsleven en de juridische gemeenschap; zij zijn van oordeel dat deze verschillen in regelgeving tot een versnippering van bedrijfsstrategieën leiden, welke doorgaans voor geheel Europa of op wereldwijd niveau worden geformuleerd. Dit is een zaak die nader moet worden onderzocht, waarbij niet alleen de omvang van de problemen moet worden geëvalueerd maar ook de noodzaak om op Europees niveau op te treden dient te worden beoordeeld.

6.

HET EUROPEAN COMPETITION NETWORK (ECN)


28. Bij Verordening 1/2003 kregen de nationale mededingingsautoriteiten een belangrijke rol om ervoor te zorgen dat de EG-mededingingsregels, in samenwerking met de Commissie, efficiënt en consistent worden toegepast. De voorbije vijf jaar werd de doelstelling, namelijk de handhaving van de EG-mededingingsregels verbeteren en terzelfder tijd voor een coherente en consistente toepassing zorgen, ten volle bereikt.

29. Sinds de inwerkingtreding van Verordening 1/2003 werden de EG-mededingingsregels steeds veelvuldiger toegepast. Tot eind maart 2009 werden meer dan 1000 zaken in een groot aantal verschillende sectoren behandeld op basis van de EG-mededingingsregels.

30. De werkverdeling tussen de bevoegde autoriteiten binnen het netwerk verliep in de regel zonder problemen. Uit de ervaringen over de voorbije vijf jaar is gebleken dat de flexibele en pragmatische regelingen die bij Verordening 1/2003 en de ECN-mededeling werden ingevoerd, goed functioneren. Over de toewijzing van zaken ontstonden slechts in weinige gevallen discussies, die evenwel snel werden opgelost.

31. De samenwerkingsmechanismen met het oog op feitenonderzoek binnen het ECN hebben over het algemeen goed gefunctioneerd. De mogelijkheid om de door een andere mededingingsautoriteit verzamelde informatie uit te wisselen en te gebruiken verbetert de algemene efficiëntie in het netwerk en is absoluut noodzakelijk om een flexibel systeem voor de toewijzing van zaken in stand te houden. Bovendien werd waar nodig actief gebruik gemaakt van de bevoegdheid van de nationale mededingingsautoriteiten om namens een andere nationale mededingingsautoriteit inspecties te verrichten of andere onderzoeksmaatregelen te nemen. Dit heeft een doeltreffende handhaving mogelijk gemaakt, afgezien van een aantal beperkingen wegens onderlinge verschillen in nationale procedures.

32. Er is discussie ontstaan over de vraag of het feit dat een nationale mededingingsautoriteit, voor het opleggen van gevangenisstraffen, geen gebruik mag maken van de gegevens die ontvangen werden van een autoriteit die in dergelijke sancties niet voorziet, zoals bepaald in artikel 12, lid 3, niet te vergaand is en geen belemmering vormt voor een efficiënte handhaving. Eventueel moet onderzocht worden of er andere mogelijkheden bestaan, waarbij het recht van verdediging van de betrokkenen ten volle wordt gevrijwaard. Deze overwegingen kunnen ook relevant zijn voor toekomstige besprekingen over internationale samenwerkingsovereenkomsten met bepaalde staten of rechtsgebieden die over strafrechtelijke systemen beschikken.

33. Aan het eind van de verslagperiode was de Commissie in kennis gesteld van meer dan 300 door nationale mededingingsautoriteiten voorgenomen besluiten op basis van artikel 11, lid 4. In geen enkele van deze gevallen heeft de Commissie een procedure overeenkomstig artikel 11, lid 6, ingeleid om een nationale mededingingsautoriteit haar bevoegdheid te ontnemen met het oog op een coherente toepassing. De nationale mededingingsautoriteiten blijken over het algemeen opmerkelijk gemotiveerd te zijn om te zorgen voor samenhang en de inspanningen binnen het ECN hebben duidelijk bijgedragen tot deze doelstelling. Overeenkomstig artikel 11, lid 4, werd een systeem ontwikkeld waarbij op het niveau van de diensten en met inachtneming van de vertrouwelijkheid in het kader van het ECN informeel overleg gevoerd wordt over de voorgenomen maatregelen van de nationale mededingingsautoriteiten. De belanghebbenden zijn duidelijk tevreden met de resultaten van de toepassing van de EG-mededingingsregels binnen het ECN.

34. Het ECN is een succesvol forum gebleken om algemene beleidskwesties te bespreken. Een constante dialoog tussen de leden van het netwerk op alle niveaus heeft de voorbije jaren aanzienlijk bijgedragen tot een consistente toepassing van de EG-mededingingsregels.

35. Hoewel de lidstaten op grond van Verordening 1/2003 niet verplicht zijn een specifiek institutioneel kader voor de toepassing van de EG-mededingingsregels op te zetten, hebben vele lidstaten hun handhavingssystemen versterkt of herzien om de efficiëntie daarvan te verbeteren.

36. Verordening 1/2003 voorziet niet in een formele regulering of harmonisering van de procedures van de nationale mededingingsautoriteiten, zodat deze laatsten dezelfde materiële regels volgens uiteenlopende procedures toepassen en uiteenlopende sancties kunnen opleggen. Verordening 1/2003 houdt rekening met deze diversiteit i. De verordening heeft ook gezorgd voor een aanzienlijke mate van vrijwillige convergentie tussen de wetgevingen van de lidstaten, ondersteund door de werkzaamheden in het kader van het ECN.

37. Het ECN Model Leniency Programme (clementieregelingsmodel) i illustreert hoe het ECN de krachten van alle leden kan bundelen om samen een nieuwe visie te ontwikkelen om de daadwerkelijke en vermoedelijke tekortkomingen van het bestaande systeem aan te pakken. De werkzaamheden binnen het ECN vormden een aanzienlijke stimulans voor de lidstaten en/of nationale mededingingsautoriteiten om hun eigen clementiebeleidslijnen uit te werken en in te voeren en de coherentie tussen deze beleidslijnen te versterken. Tot op heden hebben slechts twee lidstaten nog geen clementieregeling uitgewerkt. Het clementieregelingsmodel bepaalt dat het ECN tegen eind 2008 zal evalueren hoe het met de convergentie van de clementieregelingen is gesteld. Op basis van deze beoordeling zal worden onderzocht of verdere stappen op dit gebied nodig zijn.

38. Desondanks blijven verschillen bestaan tussen de handhavingssystemen van de lidstaten betreffende belangrijke aspecten zoals geldboeten, strafrechtelijke sancties, aansprakelijkheid in ondernemingsgroepen, aansprakelijkheid van ondernemingsverenigingen, bedrijfsopvolging, verjaringstermijnen en bewijsstandaard, de bevoegdheid om structurele corrigerende maatregelen op te leggen alsook de bevoegdheid van de mededingingsautoriteiten van de verschillende lidstaten om handhavingsprioriteiten formeel vast te leggen. Dit aspect vereist eventueel verder onderzoek en reflectie.

7.

Interactie met nationale rechterlijke instanties


39. Sinds de inwerkingtreding van Verordening 1/2003 hebben de nationale rechterlijke instanties de bevoegdheid om de artikelen 81 en 82 van het EG-Verdrag ten volle toe te passen. Zij hebben dit in diverse sectoren gedaan en hebben een aantal verschillende kwesties behandeld. Naar mening van de belanghebbenden worden de mededingingsregels van de EG evenwel door de nationale rechterlijke instanties ongelijk toegepast.

40. Verordening 1/2003 voorziet in een aantal mechanismen om de coherente toepassing van de mededingingsregels door de nationale rechterlijke instanties te bevorderen. Sinds 1 mei 2004 heeft de Commissie 18 adviezen aan nationale rechterlijke instanties verstrekt betreffende de toepassing van de artikelen 81 en 82 van het EG-Verdrag. Zowel de Commissie als de nationale mededingingsautoriteiten zijn overeenkomstig artikel 15, lid 3, bevoegd, als amicus curiae , opmerkingen te maken. Dit instrument wordt door verschillende nationale mededingingsautoriteiten veelvuldig gebruikt. De Commissie heeft tijdens de verslagperiode in twee gevallen besloten om amicus-opmerkingen te maken omdat zij meende dat de coherente toepassing van de EG-mededingingsregels in gevaar kwam. Belanghebbenden hebben de Commissie verzocht dit instrument veelvuldiger te gebruiken en derhalve moet erover worden nagedacht hoe deze praktijk verder ontwikkeld kan worden.

41. Krachtens Verordening 1/2003 dienen de lidstaten de Commissie een afschrift toe te zenden van schriftelijke beslissingen van nationale rechterlijke instanties met betrekking tot de toepassing van artikel 81 of artikel 82 van het EG-Verdrag. Dit systeem heeft evenwel niet optimaal gefunctioneerd en andere mogelijkheden om te zorgen voor een efficiënte en daadwerkelijke toegang tot de beslissingen van nationale rechtelijke instanties moeten worden onderzocht.

8.

RAAKVLAK MET DE HANDHAVINGSPRAKTIJK IN DERDE LANDEN


42. De Commissie hecht veel belang aan een constructieve samenwerking met de autoriteiten van derde landen, in het bijzonder wat inbreuken met een internationaal karakter betreft. De doeltreffendheid van de internationale samenwerking kan evenwel niet los gezien worden van de efficiëntie van het onderzoek dat de Commissie zelf verricht met het oog op de toepassing van de artikelen 81 en 82 van het EG-Verdrag.

43. In de verslagperiode kwamen een aantal problemen aan het licht in verband met de openbaarmaking van informatie uit het dossier van de Commissie in rechtsgebieden van derde landen, met name in de context van geschillen tussen particulieren en, in mindere mate, met betrekking tot de uitwisseling van informatie met de openbare autoriteiten van derde landen.

44. De Commissie is een sterke voorstander van efficiënte civielrechtelijke schadeacties, in het bijzonder tegen karteldeelnemers. De openbaarmaking van informatie uit het dossier van de Commissie in het kader van geschillen tussen particulieren in derde landen, vooral van informatie die vrijwillig werd verstrekt tijdens het onderzoek, kan de doeltreffendheid van de handhaving van de mededingingsregels door de overheid evenwel ernstig ondermijnen. De Commissie is als amicus curiae in procedures voor de rechterlijke instanties van de VS opgetreden om te verhinderen dat informatie die uitsluitend ten behoeve van het onderzoek van de Commissie werd vergaard, openbaar gemaakt zou worden. Het Directoraat-generaal Concurrentie van de Commissie heeft daartoe opmerkingen gemaakt bij de Antitrust Modernisation Commission van de Verenigde Staten.

45. Over het algemeen heerst het gevoel dat het wettelijk kader verduidelijkt en verbeterd kan worden om de bestaande beschermingsmaatregelen tegen openbaarmaking te versterken, zowel wat de geschillen tussen particulieren in derde landen als wat de uitwisseling van informatie met de openbare autoriteiten van deze landen betreft.

9.

Conclusie


46. Bij Verordening 1/2003 werd de toepassing van de Europese mededingingsregels grondig hervormd. Dank zij de verordening kan de Commissie de artikelen 81 en 82 van het EG-Verdrag aanmerkelijk beter toepassen. De Commissie heeft een meer proactieve rol kunnen spelen en concurrentieproblemen in belangrijke economische sectoren gericht kunnen aanpakken.

47. De EG-mededingingsregels zijn dus in grote mate ' gemeen recht ' geworden in de hele EU. Door samenwerking in het kader van het ECN kon gezorgd worden voor een coherentie toepassing van de regels. Het netwerk vormt een innovatief model voor de tenuitvoerlegging van het gemeenschapsrecht door de Commissie en de autoriteiten van de lidstaten.

48. Uit dit verslag blijkt dat een beperkt aantal aspecten i nader geëvalueerd moeten worden waarbij de vraag of een aanpassing van de bestaande regels of praktijken nodig is, evenwel open wordt gelaten. Op basis van dit verslag zal de Commissie in een later stadium nagaan of aanvullende beleidsinitiatieven nodig zijn.

– richtsnoeren inzake verticale beperkingen (PB C 291 van 13.10.2000, blz.

1).
– Richtsnoeren betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag (PB C 101 van 27.4.2004, blz. 97).