Toelichting bij COM(2009)408 - Derde verslag over de toepassing van richtlijn 93/7/EEG betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Belangrijke juridische mededeling

|
52009DC0408

Verslag van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Europees Economisch en Sociaal Comité - Derde verslag over de toepassing van richtlijn 93/7/EEG van de Raad betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht /* COM/2009/0408 def. */


[afbeelding - zie origineel document] COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN

2.

Brussel, 30.7.2009


COM(2009) 408 definitief

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD, HET EUROPEES PARLEMENT EN HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ

Derde verslag over de toepassing van Richtlijn 93/7/EEG van de Raad betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht

INHOUDSOPGAVE

Inleiding

3

3.

2. Tweede beoordelingsverslag over de toepassing van Richtlijn 93/7/EEG (1999-2003): conclusies 3


4.

3. Ontwikkelingen sinds het tweede verslag (2004-2007) 4


5.

3.1. Toetreding van de twaalf nieuwe lidstaten 4


6.

3.2. Studie over de traceerbaarheid van cultuurgoederen: uitbreiding tot de twaalf nieuwe lidstaten (2007) 4


7.

4. Toepassing van de richtlijn in de periode 2004-2007 5


8.

4.1. Toepassingsverslagen van de lidstaten 5


9.

4.2. Beoordeling van de toepassing van de richtlijn 6


10.

4.2.1. Administratieve samenwerking en uitwisseling van informatie tussen de autoriteiten (artikel 4) 7


11.

4.2.2. Vorderingen tot teruggave (artikel5) 8


12.

5. Conclusies 8


13.

6. Volgende fase 9


BIJLAGE 10

Inhoudsopgave

1.

Inleiding



Richtlijn 93/7/EEG van de Raad i, die op 15 maart 1993 is vastgesteld, voorziet in mechanismen voor samenwerking tussen nationale autoriteiten en in een gerechtelijke procedure voor de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht.

Op communautair niveau vallen cultuurgoederen onder de bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap ("EG-Verdrag"), met name onder de bepalingen betreffende het vrije verkeer van goederen. Meer bepaald de artikelen 28 en 29 van het EG-Verdrag verbieden maatregelen van gelijke werking als kwantitatieve invoer- en uitvoerbeperkingen. Artikel 30 bepaalt echter dat de artikelen 28 en 29 van het EG-Verdrag geen beletsel vormen voor verboden of beperkingen van invoer, uitvoer of doorvoer die 'uit hoofde van bescherming van het nationaal artistiek, historisch en archeologisch bezit' gerechtvaardigd zijn. Uit hoofde van dit artikel behouden de lidstaten het recht om vast te stellen welke cultuurgoederen zij als nationaal bezit beschouwen, alsook de mogelijkheid om de nodige maatregelen ter bescherming van die goederen te nemen.

Richtlijn 93/7/EEG is bijgevolg een begeleidende maatregel in verband met de interne markt die tot doel heeft de werking van de interne markt te verzoenen met de garantie voor de lidstaten dat zij de bescherming van cultuurgoederen die de status van nationaal artistiek, historisch of archeologisch bezit hebben, kunnen verzekeren overeenkomstig artikel 30 van het EG-Verdrag.

Overeenkomstig artikel 16, lid 2, van de richtlijn doet de Commissie elke drie jaar een beoordelingsverslag over de toepassing van de richtlijn aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité toekomen i.

Dit document vormt het derde beoordelingsverslag over de richtlijn. Het bestrijkt de periode 2004-2007 en analyseert de toepassing van de richtlijn in de lidstaten i.

14.

2. TWEEDE BEOORDELINGSVERSLAG OVER DE TOEPASSING VAN RICHTLIJN 93/7/EEG (1999-2003): CONCLUSIES


In het tweede verslag werd geconstateerd dat de lidstaten van mening waren dat de richtlijn nuttig was voor de bescherming van het culturele erfgoed en dat het door de richtlijn gecreëerde communautaire juridische kader toereikend was, hoewel bepaalde verbeteringen noodzakelijk bleken te zijn. Dit tweede verslag concludeerde bijgevolg dat het wenselijk was dat:

- de samenwerking en de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten werden verbeterd;

- de periode voor de instelling van een vordering tot teruggave met één jaar werd verlengd;

- de financiële drempels werden gehandhaafd;

- de frequentie van het beoordelingsverslag ongewijzigd bleef.

De Commissie gaf aan dat zij voornemens was de kwestie van de termijn voor de instelling van een vordering tot teruggave en de frequentie van de verslagen aan het Raadgevend Comité inzake cultuurgoederen voor te leggen.

15.

3. ONTWIKKELINGEN SINDS HET TWEEDE VERSLAG (2004-2007)


16.

3.1. Toetreding van de twaalf nieuwe lidstaten


Na elke toetreding heeft de Commissie de nationale ontwerpmaatregelen ter omzetting van de richtlijn onderzocht. De kandidaat-lidstaten hebben ook regelmatige technische bijstand gekregen om een correcte omzetting te vergemakkelijken.

De Commissie heeft inbreukprocedures tegen sommige lidstaten i ingeleid vanwege niet-mededeling van de nationale omzettingsmaatregelen binnen de gestelde termijnen. Deze procedures zijn na mededeling en verificatie van de nationale maatregelen gesloten.

Tijdens de periode van de twee toetredingen (2004 en 2007) is het Raadgevend Comité voor cultuurgoederen (thans 'Comité voor de uitvoer en de teruggave van cultuurgoederen' genoemd) één keer, namelijk op 16 februari 2005, bijeengekomen. Een van de door de lidstaten aan de orde gestelde kwesties in verband met de richtlijn is de noodzaak om de termijn voor de instelling van een vordering tot teruggave met één jaar te verlengen. Dit verzoek van Griekenland werd door andere lidstaten, waaronder Spanje en Italië, gesteund.

17.

3.2. Studie over de traceerbaarheid van cultuurgoederen: uitbreiding tot de twaalf nieuwe lidstaten (2007)


Eind 2006 heeft de Commissie de opdracht gegeven tot uitbreiding van de studie over de traceerbaarheid van cultuurgoederen in de 15 oude lidstaten en in de drie landen van de Europese Economische Ruimte tot de twaalf nieuwe lidstaten. De nieuwe studie van 2007 heeft de conclusies van de in 2004 uitgevoerde studie i bekrachtigd, namelijk dat de traceerbaarheid slechts is gewaarborgd voor nationaal bezit en in mindere mate voor cultuurgoederen die met een speciale vergunning buiten het grondgebied van het betrokken land mogen worden gebracht.

18.

Bovendien heeft deze studie de aanbevelingen van de basisstudie bevestigd, namelijk het belang van


- de vaststelling van één model van vergunning voor de overdracht van cultuurgoederen binnen de communautaire ruimte;

- de oprichting van een Europese gegevensbank van vergunningen voor de overdracht en de uitvoer van cultuurgoederen naar derde landen;

- de ontwikkeling van systemen voor het merken van cultuurgoederen; en

- de institutionalisering van een netwerk voor de versterking van de samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten.

Sommige lidstaten, waaronder bijvoorbeeld Frankrijk, zouden deze aanbevelingen in het Comité voor de uitvoer en de teruggave van cultuurgoederen nader willen bekijken. De Commissie is echter van mening dat deze aanbevelingen die het juridische kader van Richtlijn 93/7/EEG overstijgen, moeten worden geëvalueerd in het licht van de beginselen betreffende het vrije verkeer van goederen tussen de lidstaten (artikelen 28, 29 en 30 van het EG-Verdrag) i.

19.

4. TOEPASSING VAN DE RICHTLIJN IN DE PERIODE 2004-2007


20.

4.1. Toepassingsverslagen van de lidstaten


Overeenkomstig artikel 16, lid 1, van de richtlijn zijn de lidstaten gehouden om elke drie jaar een verslag over de toepassing van de richtlijn bij de Commissie in te dienen i.

Over het algemeen zijn de lidstaten van mening dat de richtlijn een nuttig instrument is voor de teruggave van nationaal bezit dat op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat is gebracht en zich in een andere lidstaat bevindt. Zij zijn het er ook over eens dat de richtlijn, ook al wil zij het cultureel erfgoed enigermate preventief beschermen, op zich geen instrument is ter bestrijding van de illegale handel in cultuurgoederen.

In de nationale verslagen wordt geconstateerd dat:

- de richtlijn niet vaak wordt toegepast, zowel in het kader van de administratieve samenwerkingsacties als bij de instelling van een vordering tot teruggave (zie bijlage) i;

- het wenselijk is dat de administratieve samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten op nationaal en communautair niveau wordt versterkt;

- het nodig is dat bepaalde wijzigingen in de richtlijn worden aangebracht om haar doeltreffender te maken.

Verder schrijven de meeste lidstaten het geringe aantal gevallen van toepassing van de richtlijn toe aan de administratieve complexiteit en de financiële kosten van de tenuitvoerlegging daarvan. Volgens deze staten zou een en ander ertoe leiden dat de nationale autoriteiten de voorkeur geven aan het instellen van een civiel- of strafrechtelijke procedure. Sommige lidstaten, zoals Frankrijk, Italië of Hongarije, zijn voorts van mening dat de beperking van het toepassingsgebied tot nationaal bezit dat in de bijlage bij de richtlijn is opgenomen of dat behoort tot openbare collecties of inventarissen van kerkelijke instellingen een bijkomende restrictieve factor vormt.

21.

Door de lidstaten voorgestelde verbeteringen


Om de doeltreffendheid van de richtlijn te verbeteren zijn bijna alle lidstaten voorstander van een wijziging van artikel 7, lid 1, om de termijn voor de instelling van een vordering tot teruggave te verlengen. Die termijn, die thans één jaar bedraagt, zou bijvoorbeeld op drie jaar kunnen worden gebracht. Frankrijk en Italië bijvoorbeeld vinden dat de datum waarop de overeenkomstige periode ingaat ook zou moeten worden verduidelijkt.

De grote meerderheid van de lidstaten (waaronder België, Duitsland, Spanje, Cyprus, Hongarije, Polen, Slovenië en Slowakije) is ook voorstander van een wijziging van de bijlage bij de richtlijn om er nieuwe categorieën goederen, zoals bepaalde hedendaagse kunstwerken, aan toe te voegen of om de bestaande financiële drempels i of zelfs de frequentie van de verslagen te wijzigen.

Tsjechië, Frankrijk, Italië en Oostenrijk onderstrepen de moeilijkheden die zij hebben ondervonden bij de instelling van vorderingen tot teruggave als gevolg van bijvoorbeeld uiteenlopende interpretaties van het begrip 'de nodige zorgvuldigheid' of het begrip 'billijke vergoeding' door de nationale rechtbanken waarbij de vorderingen zijn ingesteld. Daarom zijn deze lidstaten voorstander van een uniformisering van de interpretatie van deze begrippen; Tsjechië stelt in die zin voor om de artikelen 9 en 11 van de richtlijn te wijzigen om de verplichtingen van de bezitter bij de verwerving van een cultuurgoed te verduidelijken. Zoals hierboven aangegeven, wijzen sommige lidstaten (zoals Frankrijk, Italië of Hongarije) erop dat de begrippen ' cultuurgoed' en 'nationaal bezit' van lidstaat tot lidstaat verschillen, wat de tenuitvoerlegging van de richtlijn door de met de toepassing daarvan belaste autoriteiten bemoeilijkt. Die lidstaten stellen bijgevolg voor om het toepassingsgebied van de richtlijn opnieuw te bekijken.

Ten slotte menen sommige lidstaten dat een stel richtsnoeren voor de uitvoering van de administratieve samenwerkingsacties (artikel 4) de tenuitvoerlegging van deze richtlijn zou vergemakkelijken.

22.

4.2. Beoordeling van de toepassing van de richtlijn


In verband met de door de lidstaten voor de periode 2004-2007 meegedeelde informatie heeft de Commissie in de tabel in de bijlage de gevallen opgenomen waarbij tussen 2004 en 2007 de artikelen 4 en 5 van de richtlijn zijn toegepast.

De lidstaten hebben met name artikel 4 ten uitvoer gelegd door het voeren van administratieve samenwerkingsacties door middel van verzoeken om opsporing van cultuurgoederen en kennisgevingen van de ontdekking van cultuurgoederen op het grondgebied van een andere lidstaat. Bovendien hebben drie lidstaten (Duitsland, Cyprus en Letland) aangegeven dat zij een andere lidstaat in staat hebben gesteld om de aard van het goed te verifiëren; Spanje, Oostenrijk en Zweden hebben meegedeeld dat zij administratieve maatregelen hebben genomen voor het materiële behoud van een cultuurgoed en Hongarije en Griekenland hebben verklaard dat zij om voorlopige maatregelen hebben verzocht om te vermijden dat een goed aan de teruggaveprocedure werd onttrokken.

In de nationale bijdragen wordt ook melding gemaakt van 148 effectieve gevallen van teruggave van cultuurgoederen als gevolg van onderhandelingen tussen de nationale autoriteiten zonder dat daarbij een beroep moest worden gedaan op een gerechtelijke procedure.

Ten slotte wijzen de nationale autoriteiten erop dat zij tijdens de referentieperiode acht gerechtelijke vorderingen tot teruggave uit hoofde van artikel 5 hebben ingesteld i.

Zoals ook het geval was bij de vorige evaluaties vestigt de Commissie echter de aandacht op de moeilijkheid om de juistheid van de meegedeelde gegevens betreffende de toepassing van de artikelen 4 en 5 te verifiëren. In dit verband hebben sommige met de toepassing van de richtlijn belaste nationale autoriteiten de moeilijkheden onderstreept die zij ondervinden bij het verzamelen van alle nodige informatie over met name gerechtelijke vorderingen.

23.

4.2.1. Administratieve samenwerking en uitwisseling van informatie tussen de autoriteiten (artikel 4)


Uit de nationale bijdragen blijkt dat de samenwerking en de uitwisseling van informatie op nationaal niveau goed functioneren tussen de met de toepassing van de richtlijn belaste centrale autoriteiten en de overige autoriteiten die bevoegd zijn voor onrechtmatig uit het land gebrachte cultuurgoederen (met name de douane en de politie). De centrale autoriteiten vinden trouwens dat dit onontbeerlijk is voor de toepassing van de richtlijn. Hongarije, Tsjechië, Polen en Roemenië hebben bijvoorbeeld gewezen op het bestaan van samenwerkingsovereenkomsten tussen de verantwoordelijke nationale autoriteiten; verder zijn er ad-hocvoorzieningen (het Office central de lutte contre le trafic des biens culturels in Frankrijk) of werkgroepen voor de uitwisseling van informatie en goede praktijken (Duitsland en Portugal). Nederland heeft meegedeeld dat het voornemens i was om deze samenwerking te versterken wat bijvoorbeeld de uitwisseling van kennis, ervaring en expertise betreft. België heeft aangekondigd dat vanaf 2008 regelmatige vergaderingen tussen de betrokken autoriteiten zullen worden gehouden en dat een samenwerkingsproject zal worden uitgevoerd.

De lidstaten zijn het ook eens over het belang van een goede administratieve samenwerking en een goede uitwisseling van informatie tussen de lidstaten voor de tenuitvoerlegging van de richtlijn. In dit verband merkt Griekenland op dat het alle informatie over de voorwerpen die onrechtmatig buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht, heeft ontvangen via de nationale rechtbanken of Interpol en niet van de met de uitvoering van de richtlijn belaste nationale autoriteiten. Bovendien geeft de Griekse autoriteit aan dat zij de overige met de uitvoering van de richtlijn belaste nationale autoriteiten steeds informeert over de op haar grondgebied geconstateerde diefstallen. In die zin wijst Griekenland op de tekortkomingen inzake de administratieve samenwerking op Europees niveau. Frankrijk onderstreept dat het belangrijk is dat op Europees niveau een forum wordt opgericht voor contacten en uitwisselingen tussen de met de uitvoering van de richtlijn belaste nationale autoriteiten. Volgens Nederland moet deze samenwerking worden uitgebreid tot de lidstaten van de Europese Economische Ruimte i. Tsjechië en Litouwen stellen voor om de communicatie te verbeteren door middel van elektronische instrumenten, zoals een gemeenschappelijk internetportaal i. In dit verband wijst de Commissie op het proefproject ITCG ( Information on Transfer of Cultural Goods ), bedoeld om de uitwisseling van informatie over de bescherming van cultuurgoederen tussen de bevoegde overheidsdiensten te bevorderen i. Ten slotte merkt Portugal ook op dat het behoud van het culturele erfgoed doeltreffender zal zijn, als alle bevoegde autoriteiten ook met Interpol en Europol samenwerken.

De lidstaten bevestigen dat het nuttig zou zijn als zij konden beschikken over gemeenschappelijke richtsnoeren voor de administratieve samenwerking, zoals die welke in 2002 door het Comité voor de uitvoer en de teruggave van cultuurgoederen zijn goedgekeurd. Volgens hen vormen deze richtsnoeren een zeer belangrijk informatie-instrument over de nationale bepalingen betreffende de bescherming van cultuurgoederen en over de bevoegde autoriteiten in de lidstaten. Ten slotte erkennen alle lidstaten de hoge kwaliteit van het Comité voor de uitvoer en de teruggave van cultuurgoederen, die de administratieve samenwerking en de uitwisseling van informatie tussen de vertegenwoordigde nationale autoriteiten bevordert.

24.

4.2.2. Vorderingen tot teruggave (artikel5)


Op grond van de door de lidstaten verstrekte informatie zijn in de periode 2004-2007 acht gerechtelijke vorderingen tot teruggave uit hoofde van artikel 5 ingesteld.

Volgens de lidstaten zijn er twee hoofdredenen voor dit geringe aantal: 1) het toepassingsgebied van de richtlijn, dat alleen betrekking heeft op nationaal bezit dat vanaf 1 januari 1993 onrechtmatig buiten het grondgebied is gebracht en dat behoort tot een van de in de bijlage bij de richtlijn opgenomen categorieën van goederen of deel uitmaakt van openbare collecties of inventarissen van kerkelijke instellingen; en 2) de termijn voor de instelling van een vordering tot teruggave, die één jaar bedraagt, te rekenen vanaf het moment waarop de plaats waar het cultuurgoed zich bevindt en de identiteit van de bezitter of de houder van dat goed ter kennis van de verzoekende lidstaat zijn gekomen. Daarom geven verscheidene lidstaten aan dat zij de voorkeur geven aan het gebruik van andere rechtsmiddelen, zoals de bepalingen van het Unesco-verdrag i om cultuurgoederen terug te vorderen.

25.

5. CONCLUSIES


Overeenkomstig de conclusies van de twee vorige beoordelingsverslagen zijn de meeste lidstaten van mening dat de richtlijn een nuttig instrument is om bepaalde cultuurgoederen die onrechtmatig buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht terug te vorderen en om bij te dragen tot het behoud van het erfgoed. Die lidstaten erkennen dat de richtlijn een effectief middel is om het onrechtmatig buiten het land brengen van goederen te ontmoedigen. De lidstaten betreuren echter bepaalde beperkingen van de richtlijn, zoals bijvoorbeeld de termijn van één jaar om een vordering tot teruggave in te stellen.

Wat de administratieve samenwerking en de uitwisseling van informatie in het kader van de richtlijn betreft, constateert de Commissie een verbetering zowel binnen als tussen de lidstaten. Zij neemt echter kennis van het bestaan van lacunes, enerzijds, tussen de verzameling en de uitwisseling van informatie tussen de met de uitvoering van de richtlijn belaste autoriteiten en de overige voor de bescherming van cultuurgoederen bevoegde nationale autoriteiten en, anderzijds, tussen de verschillende nationale autoriteiten die voor de uitvoering van de richtlijn verantwoordelijk zijn. In die zin stelt de Commissie de lidstaten voor de nodige acties te ondernemen ter bevordering van een betere samenwerking tussen de verschillende bevoegde autoriteiten. Ter ondersteuning daarvan zal de Commissie de richtsnoeren inzake de administratieve samenwerking actualiseren en de lijsten van de met de uitvoering van de richtlijn belaste nationale autoriteiten publiceren. In dit verband wijst de Commissie op de verplichting van de lidstaten om haar bij elke wijziging de gegevens mee te delen van de nationale autoriteit die zij overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 93/7/EEG aanwijzen, zodat de in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte lijst kan worden bijgewerkt.

Wat de instelling van vorderingen tot teruggave betreft, merkt de Commissie op dat het geringe aantal ingestelde vorderingen ook het gevolg zou kunnen zijn van het succes van de administratieve samenwerkingsacties, met name het positieve resultaat van onderhandelingen voor een teruggave in het kader van een buitengerechtelijke schikking i. Er bestaat echter een consensus onder de lidstaten over het feit dat een termijn van één jaar momenteel te kort is voor de doeltreffende uitvoering van de richtlijn en dat deze termijn zou moeten worden verlengd. Daarentegen bestaat deze consensus niet over andere voorstellen tot wijziging van de richtlijn, bijvoorbeeld voorstellen om andere categorieën van goederen aan de bijlage toe te voegen of om de financiële drempels van deze goederen te wijzigen.

26.

6. VOLGENDE FASE


In het licht van de verzamelde informatie over de toepassing van de richtlijn is de Commissie van mening dat moet worden nagedacht over een eventuele herziening van de richtlijn. De Commissie is van oordeel dat de indiening van elk wijzigingsvoorstel vooraf moet worden gegaan door een grondige analyse van de gevolgen daarvan door de met de uitvoering van de richtlijn belaste nationale autoriteiten.

In die zin zal de Commissie het Comité voor de uitvoer en de teruggave van cultuurgoederen voorstellen om in 2009 onder haar auspiciën een ad-hocwerkgroep op te richten. Deze groep zal tot doel hebben de problemen in verband met de toepassing van de richtlijn te identificeren en doeltreffende en voor alle lidstaten aanvaardbare oplossingen voor te stellen met het oog op een eventuele herziening van de richtlijn.

***

De Commissie verzoekt het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité kennis te nemen van dit verslag.

27.

BIJLAGE


Tabellen van de teruggaven, vorderingen tot teruggave en administratieve samenwerkingsacties tussen de lidstaten van 2004 tot en met 2007 i

- Overzicht van de teruggaven (bij minnelijke schikking buiten de gerechtelijke teruggaveprocedure)

Jaar Teruggevende staat Verzoekende staat Voorwerp

Duitsland Griekenland 1 antiquiteit (marmerreliëf fragment van een kolossaal standbeeld)

Oostenrijk Frankrijk 2 delen van een bas-reliëf

Letland Polen 2 houten bas-reliëfs (deel van een altaar)

Verenigd Koninkrijk Griekenland 1 oude munt

Zweden Griekenland 48 oude munten

Oostenrijk Hongarije 1 schilderij van W. Farkas

Frankrijk Verenigd Koninkrijk 1 Hebreeuws manuscript XIVe eeuw

? Duitsland Tsjechië 1 polychroom houten beeldhouwwerk van een engel XVIIIe eeuw

? Duitsland Oostenrijk 1 koninklijk dagboek

? Duitsland Tsjechië 4 polychrome houten heiligenbeelden XVIIIe eeuw

? Spanje Italië 1 Romeins beeldhouwwerk

? Spanje Zweden 86 religieuze voorwerpen

? Frankrijk Spanje 1 doek

- Overzicht van de onderhandelingen met het oog op een minnelijke teruggave (artikel 4, lid 6, van Richtlijn 93/7/EEG)

Jaar Teruggevende staat Verzoekende staat Resultaat

Polen Letland Aan de gang

Tsjechië Duitsland Aan de gang (matrijs van het boek 'De Revolutionibus orbium coelestium')

28.

? Duitsland Oostenrijk Aan de gang (1 gouache)


? Spanje Zweden Aan de gang (1 emaillen koffertje)

- Overzicht van de ingediende aanvragen om teruggave (artikel 5 van Richtlijn 93/7/EEG) i

29.

Jaar Verzoekende staat Aangezochte staat Voorwerp


Griekenland Verenigd Koninkrijk 1 byzantijnse ikoon (vordering aan de gang)

Italië Oostenrijk 336 archeologische voorwerpen (vordering aan de gang)

Tsjechië Duitsland Doopvont (vordering in 2008 afgewezen wegens verjaring)

Tsjechië Oostenrijk 1 beeld van de Madonna de Cholina, XVe eeuw (teruggegeven na 2007)

Tsjechië Oostenrijk 1 schilderij van een kerk (vordering aan de gang)

Tsjechië Oostenrijk 80 voorwerpen afkomstig uit kerken en kloosters (vordering aan de gang)

Tsjechië Oostenrijk 4 beeldhouwwerken afkomstig uit een paleis (vordering aan de gang)

Griekenland Duitsland 90 oude voorwerpen (terug te geven in 2009)

- Verzoeken om opsporing van voorwerpen (artikel 4, lid 1, van Richtlijn 93/7/EEG)

Jaar Verzoekende staat Aangezochte staat Resultaat

Hongarije Oostenrijk Positief (schilderij van W. Farkas teruggevonden)

30.

2004- Griekenland Aan alle nationale centrale autoriteiten Negatief (39 verzoeken voor 439 in kerken en kloosters gestolen voorwerpen)


2004- Oostenrijk Griekenland (20 verzoeken) Negatief wegens onvolledige informatie over de voorwerpen: 35 schilderijen en 11 886 kunstwerken of munten. Dit laatste verzoek betreffende de kunstwerken kwam van Bulgarije.

31.

2005- Duitsland België Bulgarije Hongarije Tsjechië Roemenië Slowakije


Portugal Finland

Letland Polen 2 houten bas-reliëfs (deel van een altaar)

Finland Duitsland Negatief (het voorwerp bevindt zich in de VSA)

Frankrijk Verenigd Koninkrijk 1 muziekinstument (zonder antwoord, volgens Frankrijk)

Nederland Duitsland Negatief (verzoek om opsporing van archiefmateriaal afgewezen)

Polen Letland Aan de gang (1 voorwerp)

? Duitsland Litouwen Positief

? Italië Oostenrijk Negatief (1 tandprothese uit de Romeinse tijd). Het verzoek is wegens overschrijding van de termijn afgewezen.

32.

? Tsjechië Duitsland 2 teruggegeven beeldhouwwerken, een verzoek ingetrokken en verbintenis tot instelling van een vordering tot teruggave (doopvont)


? Tsjechië Oostenrijk Aan de gang

? Roemenië Frankrijk Aan de gang

? Roemenië Duitsland Teruggave (3 voorwerpen)

? Roemenië Oostenrijk Aan de gang

? Roemenië Verenigd Koninkrijk Aan de gang

? Zweden Spanje Teruggave 86 religieuze voorwerpen

? Zweden Spanje Aan de gang (1 emaillen koffertje)

- Kennisgevingen van gevonden voorwerpen (artikel 4, lid 2, van Richtlijn 93/7/EEG)

Jaar Kennisgevende staat Staat waaraan kennis is gegeven Resultaat

Frankrijk Griekenland Negatief. Aangezien de termijn van één jaar verstreken was, kon de richtlijn niet worden toegepast. Griekenland heeft de oude amfoor moeten kopen.

33.

Hongarije Oostenrijk Positief (schilderij van W. Farkas)


Oostenrijk Frankrijk Teruggave (2 delen van een bas-reliëf)

Oostenrijk Tsjechië Teruggave ingevolge de gerechtelijke vordering voor het terugkrijgen van 1 beeld van de Madonna de Cholina

Verenigd Koninkrijk Griekenland 1 teruggegeven oude munt

Duitsland Griekenland 3 inbeslagnemingen: 1) 90 oude voorwerpen (deze voorwerpen zullen in 2009 aan Griekenland worden teruggegeven) 2) 3 oude voorwerpen (onderzoek is aan de gang) 3) 1 oud voorwerp (onderzoek is aan de gang) Voor drie andere kennisgevingen was het resultaat negatief, omdat werd geconstateerd dat de voorwerpen het grondgebied van Griekenland niet illegaal hadden verlaten.

34.

? Duitsland Oostenrijk Negatief


? Oostenrijk Bulgarije Aan de gang (oude munten)

? Cyprus Bulgarije Aan de gang (3 voorwerpen)

? Spanje Italië Teruggave (Romeins beeldhouwwerk)

? Spanje Italië Aan de gang (een bijbel uit de XVIe eeuw)

? Litouwen Duitsland Positief

Tweede verslag van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Europees Economisch en Sociaal Comité over de toepassing van Richtlijn 93/7/EEG van de Raad betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht, COM(2005) 675 definitief.