Toelichting bij COM(2009)558 - Jaarverslag over de activiteiten op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling van de EU in 2008

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Belangrijke juridische mededeling

|
52009DC0558

Verslag van de Commissie - Jaarverslag over de activiteiten op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling van de Europese Unie in 2008 {SEC(2009)1380} /* COM/2009/0558 def. */


[afbeelding - zie origineel document] COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN

2.

Brussel, 22.10.2009


COM(2009) 558 definitief

VERSLAG VAN DE COMMISSIE

Jaarverslag over de activiteiten op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling van de Europese Unie in 2008 {SEC(2009)1380}

1.

Inleiding



Dit jaarverslag betreft de ontwikkelingen en activiteiten gedurende 2008. Het is opgesteld krachtens artikel 173[1] van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

Bij dit verslag hoort ook een werkdocument van de diensten van de Commissie met meer gedetailleerde verslaglegging en statistische gegevens. De belangrijkste hoofdstukken hebben betrekking op de activiteiten en resultaten die werden gerealiseerd in 2008 en op de trends die zich aftekenen op het gebied van de activiteiten voor onderzoek en technologische ontwikkeling (OTO) in de lidstaten van de Europese Unie (EU).

3.

2. BELEIDSONTWIKKELINGEN: EUROPESE ONDERZOEKSRUIMTE (EOR)


Onderzoek is al een hoeksteen van de Lissabonstrategie sinds deze in 2000 werd gelanceerd. Het onderzoeksbeleid van de Europese Gemeenschap ondersteunt het concurrentievermogen van de Europese industrie, alsook de ontwikkeling van andere EG-beleidsmaatregelen. Hierdoor wordt het een essentieel beleidsdomein om adequate antwoorden te vinden op de uitdagingen waarmee Europa geconfronteerd wordt. Door de succesvolle afsluiting van het tweede jaar van de tenuitvoerlegging van het zevende kaderprogramma (KP7) en door de verdere stappen die zijn gezet in de richting van de Europese onderzoeksruimte, heeft het Europese onderzoeksbeleid zijn algemene doelstellingen bereikt.

De belangrijkste doelstellingen van het onderzoeksbeleid van de Europese Gemeenschap blijven: streven naar meer onderzoekskwaliteit en meer sociaaleconomische relevantie door de openheid en de aantrekkingskracht van de EOR te verbeteren om de vijfde vrijheid (vrij verkeer van kennis) te realiseren, door de internationale samenwerking op het gebied van wetenschap en technologie (W&T) te versterken en door nauwere relaties te smeden met de aangrenzende landen. Het uitbouwen van strategische relaties met de lidstaten blijft een van de belangrijkste manieren om deze doelstellingen te realiseren.

Als we er niet in slagen meer te investeren in onderzoek en een Europees onderzoekssysteem van wereldklasse te ontwikkelen, zal dit de latere generaties duur te staan komen en ons welzijn in het gedrang brengen. Uit de statistische gegevens inzake O&O-investeringen i blijkt dat de kloof tussen de EU en de Verenigde Staten blijft bestaan: de intensiteit van de in O&O-activiteiten van de EU stagneert op 1,84 % van het bruto binnenlands product (bbp) en blijft zo ver achter op de 2,61 % van de Verenigde Staten.

Een verdere verhoging van de overheidsinvesteringen in O&O is vooral relevant binnen de context van de financiële en economische crisis. Dit kan immers een contracyclisch effect hebben, nu de O&O-budgetten in de privésector onder druk staan. Tegelijkertijd moeten de beleidsmakers ervoor zorgen dat de private investeringen in O&O niet weggedrukt worden en dat concurrentieverstoring als gevolg van de overheidsuitgaven voor O&O zoveel mogelijk wordt beperkt. Niettegenstaande het feit dat de impact van de huidige baisse moeilijk te voorspellen is, blijft een structurele hervorming van het O&O-beleid van cruciaal belang om de gevolgen van de crisis tegen te gaan en het herstel te consolideren. Vandaar dat O&O een essentieel onderdeel was van het economische herstelpakket dat door de Europese Raad in december 2008 werd bekrachtigd. De Commissie stelde met name de oprichting voor van drie belangrijke publiek-private partnerschappen in de automobielindustrie (het “Europese initiatief voor groene auto’s”), de bouwsector (het “Europese initiatief voor energie-efficiënte gebouwen”) en de productiesector om het technologiegebruik te stimuleren (het “Initiatief voor de fabrieken van de toekomst”).[3]

Op 30 mei 2008 lanceerde de Raad Concurrentievermogen het proces van Ljubljana dat vooral streeft naar een beter beheer van het onderzoeksbeleid binnen de EU om zo te komen tot de totstandbrenging van de EOR i. Daarmee wordt een kader gecreëerd voor een sterke betrokkenheid van alle onderzoekspartners bij de implementatie van vijf specifieke beleidsinitiatieven inzake de EOR die in 2008 werden gelanceerd (zie deel 3.1).

Op 2 december 2008 keurde de Raad Concurrentievermogen de langetermijnvisie EOR 2020 goed i, die een belangrijke referentie is voor het identificeren van toekomstige acties. Daarin wordt een beeld opgehangen van een volwaardige EOR tegen 2020, waarin aantrekkelijke voorwaarden gelden voor onderzoeksactiviteiten en voor investeringen in O&O-intensieve sectoren in Europa via geoptimaliseerde wetenschappelijke concurrentie, samenwerking en coördinatie.

De verwezenlijking van een “vijfde vrijheid”, zoals ondersteund door de Europese Raad van maart 2008 i, staat in deze visie centraal. Deze vijfde vrijheid beoogt het vrije verkeer in geheel Europa van onderzoekers, wetenschappelijke kennis en technologie. Het wegwerken van obstakels en totstandbrenging van nieuwe impulsen die dit verkeer moeten stimuleren, zijn van essentieel belang hiervoor, onder meer door een herziening van de aspecten in de verschillende Europese beleidsmaatregelen die van invloed zijn op onderzoek en kennis.

4.

3. ACTIVITEITEN VAN DE EU OP HET GEBIED VAN ONDERZOEK EN TECHNOLOGISCHE ONTWIKKELING


5.

3.1. Beleidsresultaten


Tijdens de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad 2008 werd de tweede cyclus van de herziene Lissabonstrategie gestart en werd nogmaals bevestigd dat onderzoek en kennis één van de vier prioriteiten zijn6. Verdere vooruitgang in de richting van de beoogde O&O-intensiteit van de EU en de EOR werden uitdrukkelijk vermeld als doelstellingen waarvoor meer actie moet worden ondernomen.

Het proces van Ljubljana biedt een kader waarin het politieke engagement op hoog niveau en de algemene sturing van de EOR kunnen worden gericht op concrete vorderingen via gezamenlijke acties en duurzame partnerschappen tussen de lidstaten, de Commissie en de betrokken onderzoekspartners. Binnen deze context werden in 2008, na de discussie en het overleg met de belanghebbenden inzake het Groenboek over de EOR van 2007, vijf EOR-initiatieven gelanceerd i.

- Om de totstandbrenging van een echte arbeidsmarkt voor onderzoekers te bespoedigen, werd een mededeling aangenomen inzake “Betere loopbanen en meer mobiliteit: een Europees partnerschap voor onderzoekers”[8]. Met de implementatie ervan is intussen begonnen.

- Om de benutting van met overheidsgeld gefinancierde onderzoeksresultaten te verbeteren, heeft de Commissie een aanbeveling en een gedragscode vastgesteld voor universiteiten en andere publieke onderzoeksorganisaties (POO) inzake het beheer van intellectuele eigendom bij activiteiten met betrekking tot kennisoverdracht i. Er werd een werkgroep van het Comité voor wetenschappelijk en technisch onderzoek van de EU (CREST) i en een gespecialiseerd forum opgericht om de toepassing van de aanbeveling en de gedragscode te ondersteunen.

- Er werd een mededeling goedgekeurd inzake de gezamenlijke programmering i van de openbare onderzoeksprogramma’s. Onder auspiciën van de Raad werd een Groep op hoog niveau voor gezamenlijke programmering (GPC) opgericht die de thema’s zou selecteren. Onder leiding van de lidstaten wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een gezamenlijk initiatief op het gebied van neurodegeneratieve ziektes, in het bijzonder Alzheimer ("het Alzheimer-initiatief").

- De Commissie heeft een voorstel aangenomen met betrekking tot een rechtskader voor Europese onderzoeksinfrastructuur i. Het doel hiervan is een specifiek hierop toegesneden rechtskader te bieden zodat de lidstaten gemakkelijker gezamenlijk grootschalige Europese onderzoeksinfrastructuur kunnen opzetten en exploiteren.

- Er werd een “strategisch Europees kader voor internationale samenwerking op het gebied van W&T” goedgekeurd, waarin de nadruk wordt gelegd op het belang om partnerschappen te ontwikkelen tussen de lidstaten en de Commissie teneinde de samenwerking te verstevigen en synergieën te creëren bij wetenschappelijke en technische samenwerking met de rest van de wereld i. Toenemende mondiale uitdagingen versterken de noodzaak voor een nieuwe aanpak van de internationale samenwerking op het gebied van wetenschap en technologie, zoals blijkt uit de mededeling.

De Europese Raad besloot in juni om de zetel van het Europese Instituut voor Innovatie en Technologie (EIT) in Boedapest te vestigen. Met dit initiatief hoopt men te komen tot een betere integratie van de drie polen van de kennisdriehoek (onderzoek, onderwijs en innovatie). Achttien vertegenwoordigers van de onderzoekssector, het hoger onderwijs en de bedrijfswereld werden voorgedragen als leden van de Raad van Bestuur. De eerste kennis- en innovatiegemeenschappen (KIG) zullen tegen eind 2009 worden geselecteerd en opgestart.

In 2008 waren de Europese Technologieplatforms (ETP) i koplopers om, overeenkomstig de doelstelling van de Commissie, uitvoering te geven aan verschillende vormen van grootschalige publiek-private partnerschappen: daaruit zijn gezamenlijke technologie-initiatieven (GTI) ontstaan die hebben bijgedragen tot industriële initiatieven in het kader van het Strategisch Plan voor energietechnologie (SET-Plan) i. Zij hebben ook geholpen om de publiek-private partnerschappen vorm te geven in het kader van het economisch herstelprogramma i, waarnaar hiervoor reeds is verwezen. Een aantal ETP’s ging verder dan hun onderzoeksagenda’s en droeg bij tot het “leidende markt”-initiatief i.

In 2008 werden bestaande instrumenten voor samenwerking binnen het KP7, zoals initiatieven op basis van artikel 169 en GTI’s[18], verder ontwikkeld. De Commissie keurde een voorstel goed voor een Europees gezamenlijk onderzoeksprogramma voor metrologie op basis van artikel 169 i en er werd een akkoord bereikt voor zowel het “Ambient Assisted Living”[20]- als het EUROSTARS i-initiatief. Na de vaststelling van de verordeningen inzake de oprichting van de eerste vier GTI’s i in 2007, stelde de Raad in 2008 ook een vijfde GTI-verordening vast betreffende brandstofcellen en waterstof i. Alle vijf GTI’s startten hun activiteiten in 2008. Het werkdocument van de diensten van de Commissie dat bij dit jaarverslag hoort, omvat de statistische gegevens over de activiteiten in 2008 van de vier GTI’s die in 2007 werden opgericht. Dit is de eerste rapportage over de gerealiseerde vorderingen van deze GTI’s, zoals vereist overeenkomstig artikel 11, lid 1, van de respectieve verordeningen van de Raad.

De risicodelende financieringsfaciliteit (RSFF) verstrekt leningen voor investeringen op het gebied van O&O en innovatie, met de steun van het KP7. Het KP7 draagt tot 1 miljard euro bij aan deze regeling die, samen met een overeenkomstige bijdrage van de Europese Investeringsbank (EIB), de mogelijkheid zal bieden om leningen te verstrekken tot een bedrag van 8 tot 12 miljard euro. In 2008 ondertekende de EIB 16 RSFF-leningsovereenkomsten voor een totaalbedrag van 1.020 miljoen euro. Sinds de lancering in juli 2007 is het totale bedrag dat via de RSFF werd geleend, gestegen tot 1.480 miljoen euro voor de periode 2007-2008.

Daarbij moeten worden opgemerkt dat de Raad in december 2008 de oprichting binnen de EIB van een Europese faciliteit voor schoon vervoer (ECTF) heeft goedgekeurd ter ondersteuning van investeringen die zich richten op O&O en innovatie met het oog op de emissiereductie en energie-efficiëntie in de Europese vervoersector. De ECTF zal beschikken over 4 miljard euro per jaar en richt zich op de volgende sectoren: automobiel, spoorwegen, luchtvaart en scheepvaart.

In 2008 werden de KP7-associatieovereenkomsten ondertekend met Bosnië-Herzegovina en Montenegro. Onderzoekers uit 39 landen (27 lidstaten en 12 geassocieerde landen) genieten nu dezelfde rechten en plichten wanneer ze deelnemen aan onderzoeksprojecten uit het KP7. Verder werd in 2008 ook de al tijdelijk geldende overeenkomst inzake W&T-samenwerking gesloten met Egypte, werd een overeenkomst voor W&T-samenwerking getekend met Nieuw Zeeland en gingen de onderhandelingen van start voor een overeenkomst inzake W&T-samenwerking met Jordanië (EG). Ook de al tijdelijk geldende associatieovereenkomsten met Zwitserland en Israel (EG) werden gesloten en traden in werking.

Tijdens de SET-Plan15-conferentie in Parijs werd de Europese Alliantie voor energieonderzoek (EERA) opgericht. Aan de hand van Europese industriële initiatieven op basis van het SET-Plan zullen in de loop van 2009 stappenplannen worden opgesteld voor de respectieve technologieën. De EERA moet ervoor zorgen dat de onderzoeksagenda de nodige continuïteit en een sterke vernieuwende basis biedt voor de initiatieven.

In drie mededelingen i, gericht tot de ICT-sector, wordt een algemene strategie uitgestippeld voor onderzoek en innovatie op ICT-gebied in de EU. Deze strategie steunt op de successen van en de lessen die werden getrokken uit ICT-activiteiten in het kaderprogramma.

In de mededelingen worden acties voorgesteld waarmee zowel aanbod- als vraag-gestuurde innovatie, overheidsopdrachten op O&O-gebied en publiek-private partnerschappen met name de weg moeten bereiden voor de ontwikkeling van het internet van de toekomst. Verder worden ook concrete acties voorgesteld om de versnippering van de inspanningen op het gebied van onderzoek en innovatie inzake ICT een halt toe te roepen, zodat deze inspanningen beter kunnen worden gecoördineerd en de middelen indien nodig worden gebundeld.

De mededeling 'Naar een coherente strategie voor een Europese landbouwonderzoeksagenda' i benadrukt een aantal hoofddoelstellingen waarmee men de nieuwe uitdagingen voor de Europese landbouw wil aanpakken. In 2008 werd ook een mededeling i goedgekeurd die een Europese strategie schetst voor marien en maritiem onderzoek.

De structuurfondsen spelen een belangrijke rol in de ondersteuning van de regio’s met het oog op de tenuitvoerlegging van de Lissabonstrategie. De strategische richtlijnen voor het cohesiebeleid van de EG concentreren zich steeds meer op de prioriteiten van Lissabon, waaronder onderzoek. Uit een analyse van alle goedgekeurde operationele programma’s i blijkt dat bijna 25 % (86 miljard euro) van alle Europese structuurfondsen voor 2007-2013 is uitgetrokken voor O&O en innovatie i.

3.2. Tenuitvoerlegging van kaderprogramma’s

Het zevende kaderprogramma (KP7), met een totale begroting van meer dan 50 miljard euro (Euratom KP7 : 2,7 miljard euro voor 5 jaar), vormt een belangrijk instrument om te voorzien in de behoeften van Europa op het vlak van werkgelegenheid, concurrentievermogen, duurzame ontwikkeling, om te voorzien in de onderzoeksbehoeften die voortvloeien uit andere Europese beleidsmaatregelen en om een leidende rol te spelen in de mondiale kenniseconomie.

2008 was het tweede jaar waarin het KP7 ten uitvoer werd gelegd. 55 uitnodigingen tot het indienen van voorstellen leverden 14.000 voorstellen op, met meer dan 72.000 aanvragers. Ongeveer 2.500 voorstellen werden voor financiering geselecteerd.

In het kader van het KP7 werden twee uitvoerende agentschappen opgericht. Het Uitvoerend Agentschap Europese Onderzoeksraad (ERCEA) i werd opgericht om het specifieke programma “Ideeën” van het KP7 ten uitvoer te leggen. Het Uitvoerend Agentschap Onderzoek (REA) i moet zorgen voor de uitvoering van onderdelen van de specifieke programma’s “Samenwerking” (thema’s Ruimte en Veiligheid), “Capaciteiten” (onderzoek ten behoeve van kleine en middelgrote ondernemingen) en “Mensen” van het KP7. Verder zal het ook algemene KP7-ondersteuning i verlenen op volgende gebieden: ontvangst/beoordeling van voorstellen, beheer van aanstellingsbrieven voor deskundige evaluatoren en juridische en financiële validatie van de deelnemers aan het kaderprogramma.

De tien thema’s die werden omschreven in het programma 'Samenwerking', vertegenwoordigen de cruciale kennis- en technologiegebieden waarop toponderzoek van groot belang is om Europa beter in staat te stellen de uitdagingen van de toekomst het hoofd te bieden. In totaal werden in 2008 4.619 voorstellen ingediend, waarvan er 787 voor financiering werden geselecteerd. Dit levert een totale aangevraagde Communautaire bijdrage op van meer dan 2,8 miljard euro. De nodige inspanningen werden gedaan om het aantal themaoverschrijdende activiteiten en de samenwerking met derde landen te doen toenemen door het publiceren van gezamenlijke of gecoördineerde uitnodigingen.

In het kader van het programma “Ideeën” werd in 2008 de eerste uitnodiging gepubliceerd voor “subsidies voor gevorderden”. Meer dan 2.000 voorstellen kwamen na deze oproep binnen, en daarvan werden er 275 geselecteerd, voor een totale aangevraagde Communautaire bijdrage van ruim 589 miljoen euro.

Het programma “Mensen” omvat een reeks acties ter bevordering van de opleiding en netwerkvorming van onderzoekers, loopbaanontwikkeling, een leven lang leren en partnerschappen tussen het bedrijfsleven en de academische wereld. In 2008 werden 4.563 voorstellen ingediend, waarvan er ongeveer 1.200 werden geselecteerd.

Het programma “Capaciteiten” streeft ernaar optimale hulpmiddelen en voorwaarden te ontwikkelen voor de Europese onderzoeksgemeenschap. In totaal werden 1.659 voorstellen ingediend voor de verschillende activiteiten van het programma, en daarvan werden er 281 geselecteerd, voor een totale aangevraagde Communautaire bijdrage van ruim 782 miljoen euro.

In het kader van het KP7 Euratom werden 38 voorstellen ingediend met betrekking tot kernsplijting en stralingsbescherming. 18 daarvan kwamen in aanmerking voor financiering, voor een totale aangevraagde Communautaire bijdrage van ruim 52 miljoen euro.

Het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek is ook in 2008 voortgegaan met de onderzoeksactiviteiten in het kader van zijn specifieke programma’s, om bij te dragen tot de tenuitvoerlegging van de eigen werkzaamheden uit het KP7 ter ondersteuning van de Europese beleidsmakers.

In de loop van 2008 werden de richtsnoeren inzake de beroepsprocedure herzien. De regels voor het indienen van voorstellen en de bijbehorende evaluatie-, selectie- en toekenningsprocedures i werden eveneens herzien wat betreft de ethische controleprocedures, de verwerking van veiligheidsgevoelige OTO-activiteiten en de beoordelingswijze. Verder werden in 2008 ook de werkprogramma’s i voor alle specifieke programma’s van het KP7 geactualiseerd. Er werd gezorgd voor coördinatie van de interinstitutionele betrekkingen met de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, alsook het CREST.

In de loop van 2008 werden verschillende verbeteringen aangebracht aan de ondersteuningsinfrastructuur van het KP7. Zo was dit het eerste volledige werkingsjaar van het centrale evaluatiesysteem en werd het unieke registratiesysteem (URF) gelanceerd. Verder werd ook doorgewerkt aan de opmaak van aanvaardbaarheidscriteria waaraan de begunstigden van het KP7 moeten voldoen om personeelskosten te kunnen aanrekenen op basis van gemiddelde personeelskostenberekeningen. En ook de herziening van het tussentijdse vaste tarief van 60 % voor indirecte kosten werd voorbereid.

Het veelvuldige gebruik van de Communautaire Informatiedienst voor Onderzoek en Ontwikkeling CORDIS (16,4 miljoen hits) i alsook de grote beschikbaarheid ervan (97,8 %) werden in de loop van 2008 bevestigd. Alle uitnodigingen tot het indienen van voorstellen voor het KP7 werden op tijd gepubliceerd. Uit de enquête naar de gebruikerstevredenheid in 2008 blijkt dat de gebruikers bijzonder tevreden waren, met name over CORDIS News, de pagina’s over het KP7 en de kennisgevingen per e-mail. Het aantal abonnementen voor de research*eu supplementen i is in 2008 verdubbeld, waaruit de interesse van de gebruikers voor deze publicatie blijkt.

6.

4. ONTWIKKELINGEN IN LIDSTATEN EN TOEPASSING VAN DE OPEN COÖRDINATIEMETHODE


4.1. De open coördinatiemethode ter ondersteuning van de 3 %-doelstelling

In het 3 %-actieplan i werd de open coördinatiemethode (OCM) omschreven als een belangrijk hulpmiddel om de O&O-intensiteit van de EU te doen toenemen zodat deze tegen 2010 zowat 3 % zou bedragen van het bbp. De OCM werd sindsdien gebruikt in jaarlijkse cycli. In december 2007 lanceerde het CREST een vierde cyclus waarbij er CREST-werkgroepen werden opgericht die zich richtten op universiteiten, expertisecentra van de industrie, internationalisering van O&O en “peer reviews” van de beleidsmix voor Oostenrijk en Bulgarije i.

Het CREST wisselt ook jaarlijks kennis en ervaringen uit op basis van de nationale hervormingsprogramma’s in de context van de herziene Lissabonstrategie. De uitwisseling van 2008 was gericht op de vorderingen die zijn gemaakt op met betrekking tot de nationale investeringdoelstellingen en de bijdrage van de nationale O&O-strategieën aan de totstandkoming van de Europese onderzoeksruimte.

Het OMC-NET i-programma werd ontwikkeld ter ondersteuning van activiteiten op het gebied van kennisuitwisseling en beleidscoördinatie die door kleine groepen lidstaten en/of regio’s van deze lidstaten worden uitgevoerd voor beleidsonderwerpen waar hun specifieke belangstelling naar uitgaat. Na de uitnodiging die in september 2007 werd gepubliceerd, werden in 2008 zeven projecten geselecteerd voor financiering.

Op het specifieke gebied van landbouwonderzoek speelt het Permanent Comité voor Onderzoek in de Landbouw (PCOL) een belangrijke rol in de bevordering van de coördinatie van het landbouwonderzoek in heel Europa. Daartoe werkt het comité nauw samen met het netwerk van vertegenwoordigers van de lidstaten inzake kennisgebaseerde bio-economie.

7.

4.2. Trends in publieke en private onderzoeksinvesteringen


O&O-intensiteit

De O&O-intensiteit van de EU-27, gemeten als bruto-uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling en uitgedrukt als percentage van het bbp, bedroeg in 2007 1,83 %. Ondanks het feit dat de effectieve uitgaven voor O&O in diezelfde periode met 19,6 % zijn gestegen, is de O&O-intensiteit gestagneerd als gevolg van een overeenkomstige stijging van het bbp.

De stabiliteit van de O&O-intensiteit op Europees niveau verbergt een meer uiteenlopende ontwikkeling op het niveau van de lidstaten. Zo is de O&O-intensiteit in de periode 2000-2007 in het bijzonder toegenomen in 17 lidstaten. De tien overige lidstaten (België, Bulgarije, Griekenland, Frankrijk, Luxemburg, Nederland, Polen, Slowakije, Zweden, Verenigd Koninkrijk – vertegenwoordigen samen ongeveer 47,1 % van het bbp van de EU-27) hebben hun O&O-intensiteit daarentegen in de periode 2000-2007 zien afnemen. Aanzienlijke toenames van de O&O-intensiteit hebben zich vooral voorgedaan in landen met een lage O&O-intensiteit. Uitzondering hierop is Oostenrijk, dat aantoont dat de groei van de O&O-intensiteit vooral te maken heeft met het wegwerken van een achterstand.

Sinds 2005 heeft elke lidstaat (behalve Bulgarije) een nationaal streefcijfer vastgesteld voor de O&O-intensiteit. Deze nationale streefcijfers kunnen verschillen van de 3 % die de EU als algemene norm nastreeft, afhankelijk van de specifieke aanpak van elke lidstaat met betrekking tot de uitgaven voor O&O. Figuur 1 geeft een beeld van de vorderingen van elke lidstaat om te komen tot een eigen O&O-intensiteit (grijs) en de vorderingen die nog gemaakt moeten worden (blauw). Daaruit blijkt dat heel wat lidstaten (en ook de EU-27 als geheel) nog heel wat inspanningen moeten leveren om hun respectieve streefcijfers te halen.

Trends in de financiering van O&O[39]

De door de overheid gefinancierde O&O-activiteiten bedroegen in 2005 zowat 0,63 % van het bbp van de EU-27, tegenover 0,64 % in 2000. Als de communautaire fondsen en gederfde belastinginkomsten hieraan worden toegevoegd, komt het cijfer voor door de overheid gefinancierde O&O-activiteiten dichter in de buurt van dat van de Verenigde Staten. Net zoals bij de totale O&O-intensiteit krijgen we ook hier op lidstaatniveau een dynamischer beeld. Veertien lidstaten gaven in de periode 2000-2007 meer overheidssteun voor hun O&O-activiteiten. Anderzijds werd een lichte daling vastgesteld in Duitsland en Frankrijk, en een beperkte stijging in het Verenigd Koninkrijk en Italië. Dat deze vier lidstaten instaan voor een erg groot deel van het totale overheidsbudget voor O&O in de EU-27, verklaart de stagnatie die we op Europees niveau vaststellen.

De door het bedrijfsleven gefinancierde O&O-activiteiten bedragen 1,00 % van het bbp van de EU-27. Dit cijfer ligt aanzienlijk hoger in de Verenigde Staten (1,69 % van het bbp) en bedraagt zelfs meer dan het dubbele in Zuid-Korea (2,43 % van het bbp) en Japan (2,62 % van het bbp). Opgemerkt wordt dat de private financiering van O&O-activiteiten tussen 2000 en 2006 sterk is gestegen in Japan en Zuid-Korea, terwijl dit in diezelfde periode is gedaald in de Verenigde Staten.

Wat de totale O&O-intensiteit betreft, kon de stijgende bedrijfsfinanciering van O&O-activiteiten in principe gelinkt worden aan het wegwerken van een achterstand door de lidstaten die van een laag niveau starten. Dit is niet voldoende gebleken om de totale private financiering van Europese O&O-activiteiten te doen stijgen.

[afbeelding - zie origineel document]

Bron: DG Onderzoek

Gegevens: Eurostat, lidstaten

Opmerkingen:

IT: 2006; EE, IE, AT, FI: 2008

IT: 2000-2006; EE, IE, AT, FI: 2000-2008; EL: 2001-2007; FR, HU, MT: 2004-2007; SE: 2005-2007

IT: 2006-2010; UK: 2007-2014; FR: 2007-2012; EL: 2007-2015; EE, IE, AT: 2008-2010; FI: 2008-2011

IE: de beoogde O&O-intensiteit voor 2010 is een schatting van DG Onderzoek

BG heeft geen doelstelling voor O&O-intensiteit vastgesteld

Figuur 1: O&O-intensiteit – vorderingen met het oog op de doelstellingen voor 2010 (in procentpunten); tussen haakjes: O&O-intensiteit, 2007 (1)

8.

4.3. Trends in onderzoeksbeleid


In 2008 ontwikkelden de nationale beleidsinitiatieven voor O&O zich in de richting van complexere en meer coherente beleidsmixen, waarbij heel wat lidstaten zich concentreerden op de invoering van strategieën en andere nieuwe strategieën uitstippelden. Het uitbreiden van het toepassingsgebied van deze strategieën en het veranderen van de institutionele voorwaarden voor het opstellen van O&O-beleid, zijn trends die zich consequent doorzetten.

Als reactie op de financiële en economische crisis hebben de lidstaten economische herstelprogramma's ingevoerd. Daarbij hebben heel wat lidstaten veel aandacht besteed aan O&O, ondanks het feit dat men verwacht dat de overheidsbudgetten in enkele van de sterkst getroffen landen aanzienlijk verminderd zullen worden en dat ook de privébudgetten onder druk staan. In een poging om de privésector op een directe manier te helpen, kiezen heel wat lidstaten ervoor om de bestaande fiscale stimulansen voor O&O uit te breiden.

Bijna alle lidstaten concentreren zich op het ontwikkelen van de technisch geavanceerde sectoren in hun economie. In veel lidstaten zijn strategisch belangrijke wetenschappelijke domeinen of industriële sectoren geïdentificeerd waarop de steun zich moet concentreren. Dit kan op verschillende manieren: thematische samenwerkingsprogramma’s rond onderzoek, clusterinitiatieven, specifieke thematische onderzoeksinstellingen of steun aan de nieuwe op technologie gebaseerde bedrijven (NTBF). Een nieuwe aanpak die steeds meer terrein wint, is de methode waarbij de concentratie van de middelen gebaseerd wordt op maatschappelijke problemen in plaats van op onderzoeksgebieden of industriële sectoren.

Ook het verbeteren van de kwaliteit en de efficiëntie van de publieke onderzoeksbasis blijft in heel wat lidstaten een belangrijk aspect bij de hervorming van het O&O-beleid. In deze context is de institutionele herstructurering van de publieke onderzoeksbasis een doorlopend proces, dat doorgaans gestimuleerd wordt door de noodzaak om te maken dat het publieke onderzoek kan beantwoorden aan de hoogste normen op wereldvlak.

Het is belangrijk dat de nationale beleidsmakers de Europese verwachtingen uitdrukkelijk opnemen in hun nationale beleidsinitiatieven om maximaal voordeel te halen uit de synergieën en nevenresultaten. De middelen die worden aangeboden via het kaderprogramma, worden nog steeds het meest gebruikt om de nodige coördinatie te verzekeren tussen de nationale onderzoeksprogramma’s. De vooruitgang bij het openstellen van nationale onderzoeksprogramma’s is nog beperkt; niettegenstaande dat, zijn er toch wel enkele voorbeelden van lidstaten die hun samenwerking op bilateraal niveau intensiveren. Heel wat lidstaten zijn de voorbije jaren gestart met het uitwerken van plannen om toponderzoekers uit het buitenland aan te trekken, als een extra manier om hun nationale systemen te versterken. Alle lidstaten volgen en nemen actief deel aan de activiteiten van het Europees Strategisch Forum voor onderzoeksinfrastructuren, en in sommige gevallen vullen ze die zelfs aan door te werken aan nationale plannen of door nationale middelen te reserveren voor deelname aan ESFRI-projecten.

9.

5. TOEKOMSTVERWACHTINGEN


Bovenstaande resultaten hebben het pad geëffend voor 2009, het derde uitvoeringsjaar van het KP7 en een jaar met verdere ontwikkelingen voor de EOR.

Na de lancering in 2008 van de vijf Gemeenschapsinitiatieven voor de EOR, zal men zich in 2009 vooral concentreren op de tenuitvoerlegging ervan en zullen verdere stappen worden ondernomen voor de realisatie van de EOR-visie tegen 2020. De ex-post evaluatie van het KP6, het voortgangsverslag van het KP7 en de doorlichting van de Europese Onderzoeksraad zijn belangrijke mijlpalen op weg naar de tussentijdse evaluatie van het KP7 en de herziening van het financiële kader van de Europese Unie.

10.

6. BRONNEN VOOR NADERE INFORMATIE


Meer bijzonderheden vindt u in het werkdocument van de Commissie dat bij dit verslag hoort. Voor meer informatie zijn de volgende documenten publiek beschikbaar:

- jaarlijkse voortgangsverslagen voor het kaderprogramma en de specifieke programma’s;

- vijfjaarlijkse evaluatieverslagen;

- regelmatige verslagen met de belangrijkste cijfers over wetenschap, technologie en concurrentievermogen, waarin gerapporteerd wordt over de Europese resultaten inzake onderzoek, wetenschap, technologie en concurrentievermogen en waarin informatie wordt verschaft over de vorderingen met het oog op de realisatie van de Europese onderzoeksruimte;

- statistieken over wetenschap en technologie in Europa (Eurostat);

- studies en analyses die in het kader van de communautaire onderzoeksactiviteiten en beleidsmaatregelen worden gepubliceerd;

- de praktische gids over Europese financieringsmogelijkheden voor onderzoek en innovatie i.

De meeste van deze documenten kunnen worden verkregen of besteld via de volgende websites:

- de EUROPA-website: europa.eu/index_en;

- de CORDIS-website: cordis.europa.eu;

- de website van de Commissie rond onderzoek: ec.europa.eu/research;

- de ERA-website: ec.europa.eu/research/era;

- de website rond “Investeren in Europees onderzoek”: ec.europa.eu/invest-in-research;

- de ERAWATCH-website: cordis.europa.eu/erawatch;

- de website van het directoraat-generaal Onderzoek van de Commissie: ec.europa.eu/dgs/research/index_en;

- de website van het directoraat-generaal Informatiemaatschappij van de Commissie: ec.europa.eu/dgs/information_society/index_en;

- de website van het directoraat-generaal Ondernemingen van de Commissie: ec.europa.eu/dgs/enterprise/index_en;

- de website van het directoraat-generaal Energie & Vervoer van de Commissie: ec.europa.eu/dgs/energy_transport/index_en;

- de website van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek: ec.europa.eu/dgs/jrc/index.cfm;

- de Eurostat-website: epp.eurostat.ec.europa.eu.

[1] “Aan het begin van elk jaar legt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad een verslag voor. Dit verslag heeft met name betrekking op de activiteiten inzake onderzoek en technologische ontwikkeling en verspreiding van de resultaten in het voorafgaande jaar alsmede op het werkprogramma van het lopende jaar.”

[18] GTI’s zijn publiekprivate partnerschappen voor industrieel onderzoek op Europees niveau, opgericht conform artikel 171 van het verdrag.
GTI’s zijn: innovatieve geneesmiddelen (Verordening (EG) 73/2008 van de Raad, imi.europa.eu ), clean sky (Verordening (EG) 71/2008 van de Raad, www.cleansky.eu), ARTEMIS (Verordening (EG) nr. 74/2008 van de Raad, www.artemis-ju.eu) en ENIAC (Verordening (EG) nr. 72/2008 van de Raad, www.eniac.eu).
regio’s) die middelen uit de fondsen krijgen toegewezen.
“Ideeën” en Euratom.
href="http://cordis.europa.eu/fp7/find-doc_en.html#workprogrammes." target="_blank">cordis.europa.eu/fp7/find-doc_en#workprogrammes.

[39] O&O wordt gefinancierd uit vier bronnen: nationale bedrijven, nationale overheid, andere nationale bronnen en buitenland.