Toelichting bij COM(2010)781 - Beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken SEC(2010) 1590 definitief SEC(2010) 1591 definitief - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2010)781 - Beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken SEC(2010) 1590 definitief ... |
---|---|
bron | COM(2010)781 |
datum | 21-12-2010 |
Motivering en doel van het voorstel
Richtlijn 96/82/EG betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (hierna de Seveso II-richtlijn te noemen) heeft tot doel zware ongevallen waarbij grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen (of mengsels daarvan) als vermeld in bijlage I bij deze richtlijn zijn betrokken, te voorkomen en de gevolgen van zulke ongevallen voor mens en milieu te beperken. De richtlijn voorziet in een getrapte aanpak van het controleniveau, met strengere regels voor grotere hoeveelheden stoffen.
De richtlijn moet worden gewijzigd vanwege wijzigingen in de Europese taxonomie van gevaarlijke stoffen waarnaar de richtlijn verwijst. In 2008 is daarom besloten om een bredere evaluatie uit te voeren, omdat de basisstructuur van de richtlijn en zijn belangrijkste voorschriften sinds haar vaststelling in wezen ongewijzigd zijn gebleven. Alhoewel de evaluatie heeft laten zien dat de bestaande bepalingen over het algemeen passend zijn voor het doel en er geen grote wijzigingen nodig zijn, is gebleken dat op een aantal gebieden beperkte wijzigingen aangewezen zijn, teneinde sommige bepalingen te verduidelijken en bij te werken en de tenuitvoerlegging en afdwingbaarheid te verbeteren, en tegelijkertijd het niveau van bescherming van de gezondheid en het milieu te handhaven of zelfs enigszins te verhogen.
Het voorstel heeft tot doel deze kwesties aan te pakken.
Algemene context
Bedrijfsongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, hebben vaak zeer ernstige gevolgen. Enkele zeer bekende zware ongevallen zoals die in Seveso, Bhopal, Schweizerhalle, Enschede, Toulouse en Buncefield hebben veel mensen het leven gekost en/of grote schade toegebracht aan het milieu en hebben miljarden euro's gekost. In de nasleep van deze ongevallen is het politieke bewustzijn van de risico's toegenomen en zijn passende voorzorgsmaatregelen genomen om burgers en de samenleving te beschermen.
De Seveso II-richtlijn, die van toepassing is op circa tienduizend ondernemingen in de Europese Unie, is zeer nuttig geweest om de waarschijnlijkheid en de gevolgen van chemische ongevallen te verminderen. Het blijft echter noodzakelijk te waarborgen dat de bestaande hoge beschermingsniveaus behouden blijven en, indien mogelijk, verder worden verhoogd.
Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied
De huidige bepalingen zijn die van de Seveso II-richtlijn. Het doel is deze bepalingen te herzien.
Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de Europese Unie
De belangrijkste reden voor de herziening van de Seveso II-richtlijn is de wens bijlage I bij de richtlijn in overeenstemming te brengen met Verordening (EG) nr. 1272/2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels (hierna de CLP-verordening te noemen), die de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG wijzigt en intrekt, waarnaar de Seveso II-richtlijn momenteel verwijst. De CLP-regels worden definitief van kracht op 1 juni 2015.
Inhoudsopgave
Raadpleging van belanghebbende partijen
De afgelopen twee jaar zijn belanghebbenden (individuele ondernemingen, brancheorganisaties NGO's, bevoegde autoriteiten van de lidstaten) tijdens de herzieningsprocedure op verschillende manieren geraadpleegd. Dat gebeurde via vragenlijsten op het internet, die beschikbaar waren voor alle belanghebbenden, de raadpleging van de bevoegde autoriteiten in de lidstaten via de reguliere bijeenkomsten van het Comité van bevoegde autoriteiten (CCA) en via seminars en, met betrekking tot de afstemming van bijlage I, via een multi-stakeholder technische werkgroep met deskundigen van de lidstaten, de industrie en milieu-NGO's (het technisch verslag hierover is beschikbaar op de website van het directoraat-generaal Milieu). Op 9 november 2009 ten slotte vond in Brussel een raadplegende bijeenkomst van belanghebbenden plaats, die is bijgewoond door circa zestig vertegenwoordigers van nationale en Europese bedrijven en milieu-NGO's, alsook door individuele ondernemingen en waarna circa vijftig schriftelijke reacties zijn ingediend.
Men was het er in het algemeen over eens dat de richtlijn niet ingrijpend hoeft te worden gewijzigd. Er was in beginsel brede steun voor het verder verduidelijken en bijwerken van de bepalingen, al verschilde men van mening over de details.
Verdere bijzonderheden zijn te vinden in de effectbeoordeling en op de website van het directoraat-generaal Milieu op
ec.europa.eu/environment/seveso/review.
Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid
Als onderdeel van de herzieningsprocedure hebben externe contractanten studies uitgevoerd. Het ging onder meer om twee studies om de effectiviteit van de richtlijn te beoordelen en twee studies ter onderbouwing van de effectbeoordeling van de economische, sociale en milieueffecten van de verschillende beleidsopties.
Voorts is rekening gehouden met de conclusies van de driejaarlijkse verslagen over de tenuitvoerlegging door de lidstaten.
Verdere bijzonderheden zijn te vinden in de effectbeoordeling en op de website van het directoraat-generaal Milieu op
ec.europa.eu/environment/seveso/review).
Effectbeoordeling
De belangrijkste problemen die in de effectbeoordeling werden besproken, hadden betrekking op de afstemming van bijlage I op de CLP-verordening en op de gevolgen voor het toepassingsgebied van de richtlijn, de belangrijkste doelstelling van dit voorstel. Met dit punt hingen mogelijke andere technische wijzigingen samen in bijlage I en in de procedures voor toekomstige aanpassingen van bijlage I. Andere kwesties hadden betrekking op de voorlichting van het publiek, op informatiebeheerssystemen en ruimtelijke ordening, waarvoor de tot nu toe opgedane ervaring met de tenuitvoerlegging aantoont dat er ruimte voor verbeteringen of nieuwe voorschriften is. Voorts is het nuttig een aantal gedetailleerde bepalingen te verhelderen of te actualiseren om ze in enkele gevallen nauwer te doen aansluiten op bestaande praktijken.
In het kader van de effectbeoordeling zijn een aantal beleidsopties onderzocht teneinde een kosteneffectief pakket van maatregelen te kunnen vaststellen om deze problemen aan te pakken. Deze beoordeling is voor de Commissie reden om een aantal wijzigingen voor te stellen, waarvan de belangrijkste hierna worden toegelicht.
Bijlage I kan niet worden aangepast middels een eenvoudige wijziging van de referenties of een een-op-een omzetting van het oude classificatiesysteem naar de CLP-verordening, met name omdat de categorieën toxisch and zeer toxisch in de oude classificatie van gevaren voor de gezondheid niet overeenkomt met de nieuwe CLP-categorieën acute toxiciteit 1 tot en met 3, die bovendien nog zijn onderverdeeld naar verschillende wijzen van blootstelling (oraal, dermaal en bij inademing). Een extra probleem is dat, wanneer stoffen in de loop van de tijd worden ingedeeld of opnieuw worden ingedeeld conform de CLP-verordening, dit automatisch gevolgen zal hebben voor het toepassingsgebied van de Seveso-wetgeving. De Commissie stelt voor te kiezen voor de optie die weliswaar een zeer beperkt effect heeft op het toepassingsgebied, wat de optie gemeen heeft met andere opties, maar een hoog beschermingsniveau handhaaft, rekening houdend met de meest waarschijnlijke en relevante wijzen van blootstelling in geval van een zwaar ongeval. Teneinde om te gaan met situaties die zich in de loop van de tijd voordoen als gevolg van de afstemming, waarbij stoffen die geen gevaar voor zware ongevallen opleveren in het toepassingsgebied van de richtlijn worden opgenomen en stoffen die wel gevaar voor zware ongevallen opleveren worden uitgesloten, wordt een pakket correctiemechanismen voorgesteld om bijlage I middels gedelegeerde handelingen aan te passen.
Wat onder meer de informatie voor het publiek betreft, wordt voorgesteld om het niveau en de kwaliteit van de informatie te verbeteren, alsook de wijze waarop deze informatie wordt verzameld, beheerd, beschikbaar gemaakt, bijgewerkt en op efficiënte en gestroomlijnde wijze wordt gedeeld. Dit zal de richtlijn meer in overeenstemming brengen met het Verdrag van Aarhus inzake toegang tot informatie, openbare deelneming aan de besluitvorming en toegang tot de rechtspraak in milieukwesties, en de procedures bijwerken om rekening te houden met de vooruitgang op het gebied van de informatiebeheerssystemen zoals het internet en de voordturende inspanningen om de efficiency van systemen zoals het initiatief van het gemeenschappelijk milieu-informatiesysteem (SEIS) en de Inspire-Richtlijn (2007/2/EG) te verbeteren.
De overige voorgestelde wijzigingen zijn relatief kleinere technische aanpassingen van bestaande bepalingen.
In hun geheel genomen, vormen de wijzigingen die worden overwogen, een beperkte aanpassing van de richtlijn en zullen zij waarschijnlijk geen groot nadelig effect hebben op het beschermingsniveau of de kosten voor de tenuitvoerlegging van de richtlijn. Over het algemeen zijn de kosten van deze wijzigingen laag ten opzichte van de totale kosten van de richtlijn.
De effectbeoordeling wordt samen met dit voorstel ingediend.
Samenvatting van de voorgestelde maatregel
Het doel van het voorstel is de richtlijn te herzien, teneinde haar in overeenstemming te brengen met de CLP-verordening, en tevens sommige bepalingen te verduidelijken, verbeteren of toe te voegen om een betere, consistentere tenuitvoerlegging en handhaving van de wetgeving te waarborgen, zodat een hoog beschermingsniveau wordt gerealiseerd en tegelijkertijd, voor zover mogelijk, de wetgeving wordt vereenvoudigd en de administratieve lasten worden verminderd.
Rechtsgrondslag
De primaire doelstelling van de richtlijn is de bescherming van het milieu. Dit voorstel is daarom gebaseerd op artikel 192, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
Subsidiariteitsbeginsel
Het subsidiariteitsbeginsel is van toepassing voor zover het voorstel geen gebieden bestrijkt die onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie vallen.
De doelstellingen van het voorstel kunnen door de lidstaten onvoldoende worden verwezenlijkt, aangezien de doelstellingen van de Seveso II-richtlijn inzake de preventie en de beheersing van zware ongevallen voor de hele Europese Unie gelden. Dit beginsel wordt in het huidige voorstel gehandhaafd. Veel zware ongevallen kunnen bovendien grensoverschrijdende effecten hebben. Alle lidstaten kunnen worden getroffen door zulke ongevallen, en dus moeten zij maatregelen treffen om de risico's voor de bevolking en het milieu in alle lidstaten te beperken.
De doelstellingen van het voorstel zullen beter kunnen worden verwezenlijkt door middel van EU-maatregelen, omdat moet worden voorkomen dat grote verschillen ontstaan tussen de beschermingsniveaus in de lidstaten, die tot verstoringen van de mededinging die daarvan het gevolg kunnen leiden. Het voorstel laat de bevoegde autoriteiten beslissen over de gedetailleerde wijzen van tenuitvoerlegging, naleving en handhaving.
Het voorstel is derhalve in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel.
Evenredigheidsbeginsel
Het voorstel is om de volgende redenen in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel. Het volgt de doelstellende aanpak van de Seveso II-richtlijn, waarbij de lidstaten voldoende ruimte krijgen om zelf te bepalen hoe zij de vastgestelde doelstellingen wensen te verwezenlijken. De nieuwe bepalingen gaan niet verder dan nodig is, en de huidige evenredige aanpak, waarbij het controleniveau is gebaseerd op de hoeveelheden gevaarlijke stoffen die in inrichtingen aanwezig zijn, wordt voortgezet.
Keuze van het instrument
Het voorgestelde instrument is een richtlijn. Aangezien in de bestaande wetgeving EU-doelstellingen worden vastgesteld en de keuze van de handhavingsmaatregelen aan de lidstaten wordt overgelaten, is een richtlijn het beste instrument. Gelet op de aard en de omvang van de veranderingen ten opzichte van de huidige richtlijn, is een herziening daarvan in de vorm van een wijzigingsrichtlijn of een herschikking niet geschikt en wordt derhalve een nieuwe richtlijn voorgesteld.
Het voorstel heeft geen gevolgen voor de EU-begroting.
Vereenvoudiging
Enkele elementen van het voorstel moeten de onnodige administratieve lasten terugdringen, met name door, op het niveau van de lidstaten, gecoördineerde inspecties en een sterkere integratie van de informatie- en procedurele voorschriften aan te moedigen, en de voorschriften inzake de verslaglegging over de tenuitvoerlegging te vereenvoudigen en te stroomlijnen door over te stappen op een uitgebreid gemeenschappelijk informatiesysteem. Verduidelijkingen van de bestaande bepalingen komen ook de leesbaarheid ten goede en zorgen voor meer rechtszekerheid geven.
Intrekking van bestaande wetgeving
De goedkeuring van het voorstel zal leiden tot intrekking van de bestaande richtlijn.
Concordantietabel
De lidstaten dienen de Commissie de tekst van de nationale bepalingen tot omzetting van de richtlijn mede te delen, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.
Europese Economische Ruimte
De voorgestelde richtlijn is relevant voor de EER en dient derhalve ook voor de EER te gelden.
Nadere toelichting van het voorstel
Hierna volgt een toelichting over de specifieke artikelen. Tenzij anders is aangegeven, blijft de inhoud van de bepalingen ongewijzigd ten opzichte van de bepalingen van Richtlijn 96/82/EC.
Artikel 1
Dit artikel beschrijft het doel en de doelstellingen van de richtlijn.
Artikel 2
Artikel 2 bepaalt het toepassingsgebied van de richtlijn, die van toepassing is op inrichtingen waar gevaarlijke stoffen als vermeld in bijlage I aanwezig zijn in hoeveelheden groter dan de vastgestelde grenswaarden. De bepalingen van artikel 2 zijn in feite ongewijzigd ten opzichte van Richtlijn 96/82/EG. De volgorde van de delen 1 en 2 van bijlage I is echter omgedraaid, zodat in deel 1 van bijlage I nu de categorieën gevaarlijke stoffen worden genoemd volgens hun generieke gevarenclassificatie (overeenkomstig de CLP-verordening) en in deel 2 de gevaarlijke stoffen of groepen van stoffen worden genoemd die, ondanks hun generieke gevarenclassificatie, een speciale vermelding verdienen.
De belangrijkste inhoudelijke verschillen in de bijlage worden hierna toegelicht.
De belangrijkste wijziging betreft de gevaren voor de gezondheid. De voormalige categorie 'Zeer toxisch' is in overeenstemming gebracht met de CLP-categorie 'Acuut toxisch 1', de voormalige categorie 'Toxisch' met 'Acuut toxisch 2' (alle wijzen van blootstelling) en 'Acuut toxisch 3' (dermaal en bij inademing).
Meerdere specifiekere CLP-categorieën voor fysische gevaren die voorheen niet bestonden, komen in de plaats van de algemenere oude categorieën voor oxiderende, ontploffende, en ontvlambare stoffen. Deze categorieën zijn, samen met de categorieën milieugevaren, een rechtstreekse omzetting en laten het huidige toepassingsgebied met betrekking tot zulke gevaren zo veel mogelijk ongewijzigd. Voor de nieuwe categorie ontvlambare aerosolen zijn de grenswaarden evenredig aangepast aan de grenswaarden die momenteel gelden afhankelijk van hun ontvlambaarheid en bestanddelen; ten behoeve van de consistentie is de groep pyrofore stoffen uitgebreid met pyrofore vaste stoffen.
Het nieuwe deel 2 van bijlage I bevat het oude deel 1 in grotendeels ongewijzigde vorm. De enige wijzigingen zijn een bijgewerkte verwijzing naar de CLP-verordening voor vloeibare ontvlambare gassen, de opneming van watervrije ammoniak, boortrifluoride en zwavelwaterstof als met name genoemde stoffen, die voorheen werden bestreken door hun gevarencategorieën, teneinde hun grenswaarden ongewijzigd te laten. Zware stookolie is opgenomen onder aardolieproducten, de opmerkingen met betrekking tot ammoniumnitraat zijn verduidelijkt en de toxiciteitsequivalentiefactoren voor dioxinen zijn bijgewerkt.
Voorts worden hier de uitsluitingen van de richtlijn genoemd die eerder werden genoemd in artikel 4 van Richtlijn 96/82/EG. Deze worden overgenomen met de volgende wijzigingen:
– om mogelijke twijfels weg te nemen, wordt de uitzondering op de uitsluiting voor de exploitatie van delfstoffen in mijnen en groeven of door middel van boringen zodanig gewijzigd dat deze ook ondergrondse gasopslag bestrijkt.
– de mogelijkheid om stoffen uit te sluiten en niet te beschouwen als gevaarlijke stof in de zin van de richtlijn, omdat ze geen gevaar voor zware ongevallen opleveren (zie artikel 4).
Tot de uitgesloten gebieden behoren de offshore exploratie en exploitatie van delfstoffen, met inbegrip van koolwaterstoffen. Zoals de Commissie in haar recente mededeling 'De veiligheid van offshore-olie- en -gasactiviteiten beter waarborgen' heeft aangekondigd, zal zij zich gelet op het ongeluk met het boorplatform in de Golf van Mexico, buigen over methoden om de milieuwetgeving te versterken met bepalingen die nodig kunnen zijn als aanvulling op de bestaande milieuwetgeving, met betrekking tot de beheersing van verontreiniging, inspecties, het voorkomen van ongevallen en het beheer van specifieke offshore installaties, waarbij een hoog niveau van milieubescherming bij dergelijke activiteiten wordt gewaarborgd. Eventuele wetgevingsvoorstellen zullen hetzij de bestaande wetgeving uitbreiden tot offshore-olie- en -gasinstallaties, hetzij worden voorgesteld als nieuw specifiek instrument voor de desbetreffende installaties.
Artikel 3
Dit artikel definieert de basisbegrippen die in de richtlijn worden gebruikt. De volgende wijzigingen ten opzichte van Richtlijn 96/82/EG moeten worden vermeld:
– de definities van 'inrichting' en 'exploitant' zijn verduidelijkt, waarbij laatstgenoemde definitie meer in overeenstemming is gebracht met de definitie in de richtlijn inzake industriële emissies.
– de verwijzing naar 'aanwezigheid van gevaarlijke stoffen' in artikel 2 van Richtlijn 96/82/EG is verschoven naar dit artikel.
– er worden definities toegevoegd voor de verschillende soorten inrichtingen die binnen het toepassingsgebied van de richtlijn vallen, en voor 'inspecties'. Er worden ook definities opgenomen voor 'het publiek' en 'het betrokken publiek', in overeenstemming met de Europese wetgeving tot uitvoering van het Verdrag van Aarhus.
– de definitie van 'installatie' wordt verduidelijkt, om duidelijk te maken dat ook ondergrondse installaties zijn inbegrepen.
Artikel 4
Dit nieuwe artikel voorziet in correctiemechanismen om bijlage I, indien nodig, aan te passen middels gedelegeerde handelingen. Dit is in het bijzonder nodig om ongewenste effecten tegen te gaan van de afstemming van bijlage I op de CLP-verordening en latere wijzigingen van deze verordening, die tot gevolg zouden kunnen hebben dat stoffen en mogelijk ook mengsels automatisch worden opgenomen in of uitgesloten van het toepassingsgebied van de richtlijn, ongeacht of ze gevaar voor zware ongevallen opleveren of niet. De mechanismen zal bestaan uit Europese afwijkingen voor stoffen en afwijkingen van de lidstaten voor specifieke inrichtingen op basis van geharmoniseerde criteria voor stoffen/mengsels die onder de richtlijn zouden vallen, maar moeten worden uitgesloten, en als tegenhanger een vrijwaringsclausule die het mogelijk maakt om niet-bestreken gevaren op te nemen. De criteria voor de afwijkingen zullen worden gebaseerd op de criteria van Beschikking 98/433/EG van de Commissie, en zullen voor 30 juni 2013 worden vastgesteld door middel van gedelegeerde handelingen.
Artikel 5
Dit artikel herhaalt de bestaande voorschriften van artikel 5 van Richtlijn 96/82/EG, dat de algemene verplichtingen van exploitanten uiteenzet.
Artikel 6
Dit artikel breidt de in artikel 6 van Richtlijn 96/82/EG uiteengezette kennisgevingsverplichtingen uit met informatie over onder meer naburige inrichtingen, ongeachte ze al dan niet onder de richtlijn vallen. Dat is nodig in het licht van de doelstellingen van artikel 8 inzake domino-effecten. Exploitanten zullen tevens worden verplicht om hun kennisgevingen ten minste om de vijf jaar bij te werken. Dit alles zal de bevoegde autoriteiten helpen om de tenuitvoerlegging van de richtlijn effectiever te beheren.
Artikel 7
Artikel 7 van Richtlijn 96/82/EG wordt gewijzigd, om duidelijk te maken dat alle inrichtingen moeten beschikken over een preventiebeleid voor zware ongevallen dat toereikend is voor de gevaren. De reikwijdte van het preventiebeleid voor zware ongevallen en zijn relatie met veiligheidsbeheerssystemen krachtens artikel 9 en bijlage III worden ook verduidelijkt, door de verwijzing naar laatstgenoemde te schrappen.
Er worden nieuwe bepalingen ingevoerd die voorschrijven dat het preventiebeleid voor zware ongevallen op papier beschikbaar moet zijn, aan de bevoegde autoriteit moet worden gezonden en ten minste om de vijf jaar moet worden bijgewerkt, overeenkomstig de in artikel 6 voorgestelde frequentie voor het bijwerken van kennisgevingen.
Artikel 8
Dit artikel bestrijkt zogenoemde domino-effecten. Het blijft de verplichting van de bevoegde autoriteiten om na te gaan welke inrichtingen zo dicht bij elkaar zijn gevestigd dat de gevolgen van een zwaar ongeval toenemen. De tekst is echter verduidelijkt om duidelijk te maken dat de bepalingen van toepassing zijn op zowel de primair beoogde als de niet-primair beoogde inrichtingen, en dat het hoofddoel is te waarborgen dat exploitanten informatie uitwisselen met naburige inrichtingen, met inbegrip van inrichtingen die buiten het toepassingsgebied van de richtlijn vallen.
Artikel 9
Dit artikel handhaaft voor primair beoogde inrichtingen het kernvoorschrift dat zij een veiligheidsrapport dienen op te stellen, dat voorheen was vervat in artikel 9 van Richtlijn 96/82/EG. De belangrijkste wijziging is bedoeld om de relatie tussen het preventiebeleid voor zware ongevallen en het veiligheidsbeheerssysteem te verduidelijken, vooral met betrekking tot de verplichtingen voor niet-primair beoogde inrichtingen met betrekking tot het veiligheidsbeheerssysteem. Ook wordt de noodzaak van een evenredige aanpak onderstreept.
De inhoud van het veiligheidsrapport wordt gespecificeerd in bijlage II en blijft grotendeels ongewijzigd (zie hieronder). Tevens wordt benadrukt dat het rapport moet aantonen dat rekening is gehouden met scenario's voor mogelijke zware ongevallen.
Wat betreft het veiligheidsbeheerssysteem, worden wijzigingen ingevoerd in bijlage III (zie hieronder) om de verwijzingen te verwijderen naar het preventiebeleid voor zware ongevallen, dat niet-primair beoogde inrichtingen moeten hebben. Tegelijkertijd wordt onderstreept dat het veiligheidsbeheerssysteem, in het bijzonder voor een niet-primair beoogde inrichting, indien de lidstaat dit verlangt, evenredig moet zijn met de gevaren en risico's.
De bepalingen voor het periodiek bijwerken van het veiligheidsrapport worden gehandhaafd, maar met het nadrukkelijke voorschrift dat de bijgewerkte rapporten onverwijld moeten worden toegezonden aan de bevoegde autoriteiten.
Artikel 10
Dit artikel bepaalt dat exploitanten hun beheerssystemen en procedures, en in het bijzonder hun preventiebeleid voor zware ongevallen en hun veiligheidsrapport, moeten bijwerken, wanneer zich belangrijke wijzigingen in hun inrichting voordoen. Er worden kleinere wijzigingen ingevoerd overeenkomstig wijzigingen van gerelateerde bepalingen.
Artikel 11
Artikel 11 handhaaft de voorschriften inzake het opstellen van noodplannen voor primair beoogde inrichtingen die voorheen waren vervat in artikel 11 van Richtlijn 96/82/EG, met twee kleine aanpassingen om te eisen dat de openbare raadpleging over externe noodplannen in overeenstemming is met de beginselen van de toepasselijke bepalingen van Richtlijn 2003/35/EG tot tenuitvoerlegging van het Verdrag van Aarhus, en om de scheiding van de verantwoordelijkheden tussen exploitanten en bevoegde autoriteiten te verduidelijken met betrekking tot het herzien, toetsen en bijwerken van interne en externe noodplannen. Teneinde grote vertragingen te voorkomen bij het voltooien van de plannen, die onmisbaar zijn voor voldoende paraatheid en de respons in geval van ongevallen, wordt tevens de nieuwe verplichting ingevoerd dat de bevoegde autoriteit het externe noodplan opstelt binnen twaalf maanden gerekend vanaf de datum van ontvangst van de noodzakelijke informatie van de exploitant.
Bijlage IV beschrijft in detail de informatie die in de plannen moet zijn opgenomen, en bevat de voorschriften die zijn vastgelegd in de overeenkomstige bijlage bij Richtlijn 96/82/EG, met daarin bepaalde wijzigingen (zie hieronder).
Artikel 12
Dit artikel bevat de bepalingen inzake de ruimtelijke ordening. Het is in wezen ongewijzigd ten opzichte van Richtlijn 96/82/EG, op enkele kleinere wijzigingen na, onder andere om te verduidelijken dat het doel is zowel het milieu als de gezondheid van de mens te beschermen en dat het van toepassing is op alle inrichtingen, om te voorzien in andere maatregelen dan veiligheidsafstanden (die niet altijd geschikt zijn) om waardevolle natuurgebieden en bijzonder kwetsbare gebieden te beschermen, alsook om, in de mate van het mogelijke, te voorzien in de integratie van procedures inzake ruimtelijke ordening met procedures op grond van de richtlijn betreffende milieueffectbeoordelingen en vergelijkbare wetgeving, en om bevoegde autoriteiten de mogelijkheid te bieden om van niet-primair beoogde inrichtingen te verlangen dat ze voldoende informatie over risico's verstrekken ten behoeve van de ruimtelijke ordening. Deze veranderingen zullen de tekst meer in overeenstemming brengen met de beoogde doelstellingen en de bestaande praktijk beter weerspiegelen.
Artikel 13
Dit artikel handhaaft de huidige voorschriften dat informatie actief ter beschikking wordt gesteld van personen die mogelijk kunnen worden getroffen door een zwaar ongeval, en dat deze informatie ook permanent beschikbaar moet worden gehouden. Het artikel laat open wie verantwoordelijk is voor het verstrekken van deze informatie. De belangrijkste wijzigingen betreffen de uitbreiding van de informatie met basisgegevens voor alle inrichtingen (naam, adres en activiteiten), die krachtens artikel 19 van de huidige richtlijn aan de Commissie worden verstrekt, maar niet openbaar worden gemaakt, alsook voor primair beoogde inrichtingen een samenvatting van de scenario's voor zware ongevallen en belangrijkste informatie uit het externe noodplan, en, zonder andere vormen van communicatie uit te sluiten, het voorschrift dat deze informatie permanent online ter beschikking van het publiek wordt gesteld en wordt verstrekt aan een centrale databank op Europees niveau, als voorzien in artikel 20.
De vertrouwelijkheid van de informatie wordt, voor zover nodig en passend, gewaarborgd door artikel 21.
Deze wijzigingen zullen het voor het publiek gemakkelijker maken om toegang te krijgen tot relevante informatie en beter te worden geïnformeerd in geval van een ongeval. De bevoegde autoriteiten zullen er gemakkelijker kunnen op toezien dat informatie beschikbaar is en actueel wordt gehouden.
Artikel 14
Dit is een nieuw artikel dat voortbouwt op de voorschriften die zijn vastgelegd in artikel 13, lid 5, van de huidige richtlijn, en dat deze voorschriften uitbreidt. Het verlangt dat het publiek in bepaalde gevallen zijn mening moet kunnen geven over de opstelling van plannen voor ruimtelijke ordening, wijzigingen van bestaande inrichtingen, externe noodplannen, enzovoort. De bepalingen zijn grotendeels gebaseerd op Richtlijn 2003/35/EG, teneinde de Seveso II-richtlijn meer in overeenstemming te brengen met de overeenkomstige bepalingen van het Verdrag van Aarhus.
Artikelen 15 en 16
Deze twee artikelen hebben betrekking op het melden van zware ongevallen door respectievelijk de exploitanten en de bevoegde autoriteiten. De belangrijkste wijziging is de invoering van een termijn van twaalf maanden voor het indienen van rapporten om grote vertragingen in de melding van ongevallen door de lidstaten te voorkomen. Samen met een wijziging in de drempelhoeveelheid die is bepaald in bijlage VI, waarin de criteria zijn vastgesteld voor te melden ongevallen (zie hieronder), zal die termijn in de toekomst ongevallen helpen voorkomen door een vroege melding en analyse mogelijk te maken van ongevallen en bijna-ongevallen waarbij significant hoge hoeveelheden gevaarlijke stoffen betrokken zijn, zodat informatie en de geleerde lessen kunnen worden gedeeld.
Artikelen 17, 18, 19 en 27
Deze artikelen handhaven en bouwen voort op de bestaande bepalingen inzake de rol en de verantwoordelijkheden van de bevoegde autoriteiten, met het doel een effectievere tenuitvoerlegging en handhaving te waarborgen.
Op grond van artikel 17 worden lidstaten met meer dan een bevoegde autoriteit verplicht een van de bevoegde autoriteiten aan te wijzen als trekker voor de coördinatie van activiteiten. Dit artikel regelt ook de samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten en de Commissie bij activiteiten ter ondersteuning van de tenuitvoerlegging, zoals de ontwikkeling van richtsnoeren, uitwisselingen van beste praktijken en de behandeling van kennisgevingen die worden gedaan uit hoofde van artikel 4, via het bestaande Comité bevoegde instanties ("het forum") en gerelateerde technische werkgroepen.
Artikel 19 versterkt de bestaande voorschriften inzake inspecties. De nieuwe bepalingen zijn grotendeels gebaseerd op Aanbeveling 2001/331/EG betreffende minimumcriteria voor milieu-inspecties in de lidstaten en op de richtlijn inzake industriële emissies. Onderstreept worden het belang van het beschikbaar maken van voldoende middelen voor inspecties, alsook de noodzaak om informatie-uitwisseling aan te moedigen, bijvoorbeeld op Europees niveau door het huidige programma van wederzijdse gezamenlijke bezoeken voor inspecties.
De artikelen 18 en 27 (dat nieuw is) zetten de maatregelen uiteen die moeten worden genomen in geval van niet-naleving, met inbegrip van exploitatieverboden en andere sancties.
Artikel 20
Dit artikel heeft betrekking op de beschikbaarheid van informatie over inrichtingen en zware ongevallen die door de Commissie wordt bewaard. De belangrijkste wijziging is dat bepalingen van de huidige richtlijn worden verbeterd en versterkt door uitbreiding van de huidige databank van het Seveso Plants Information Retrieval System (SPIRS) met de informatie aan het publiek als bedoeld in artikel 13 en bijlage V, en door deze databank voor het publiek toegankelijk te maken. De toegang zou kunnen plaatsvinden via koppelingen naar documenten die direct naar het systeem worden geüpload, of via koppelingen naar de websites van de lidstaten en/of exploitanten. Het aldus delen van informatie zou helpen waarborgen dat het publiek over de benodigde informatie beschikt, en zou exploitanten en bevoegde autoriteiten in staat stellen om lering te trekken uit de beste praktijken van anderen.
De databank zal ook worden gebruikt voor de verslaglegging van de tenuitvoerlegging door de lidstaten, wat de huidige regelingen zal stroomlijnen en vereenvoudigen.
Artikel 21
Dit artikel formuleert de nieuwe regels inzake vertrouwelijkheid, die zijn gebaseerd op Richtlijn 2003/4/EG tot uitvoering van het Verdrag van Aarhus inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie, die meer nadruk leggen op openheid en transparantie, maar tegelijkertijd voorzien in niet-openbaarmaking van informatie in gerechtvaardigde gevallen waarin vertrouwelijkheid vereist is, bijvoorbeeld om veiligheidsredenen.
Artikel 22
Dit artikel is een nieuwe bepaling, die de richtlijn meer in overeenstemming brengt met het Verdrag van Aarhus door de lidstaten te verplichten er zorg voor te dragen dat het betrokken publiek, met inbegrip van belanghebbende milieu-NGO's, bij een rechterlijke of bestuursrechtelijke instantie in beroep kan gaan tegen handelingen of nalatigheden die een inbreuk kunnen vormen op hun rechten inzake de toegang tot informatie conform artikel 13 en artikel 21, lid 1, of van de raadpleging en participatie in de besluitvorming inzake aangelegenheden als bedoeld in artikel 14.
Artikelen 23 tot en met 26
Artikel 23 bepaalt dat de bijlagen I tot en met VII zullen worden aangepast aan de technische vooruitgang door middel van gedelegeerde handelingen (die ook zullen worden gebruikt om criteria vast te stellen voor afwijkingen conform artikel 4, lid 4, en voor de toekenning van afwijkingen voor stoffen die worden opgenomen in deel 3 van bijlage I). De overige artikelen zijn standaardbepalingen inzake de delegatie van uitvoerende bevoegdheden en inzake de procedures voor intrekkingen en bezwaren.
Artikelen 28 tot en met 31
Deze artikelen hebben betrekking op de omzetting door de lidstaten, de inwerkingtreding van de nieuwe richtlijn en de intrekking van Richtlijn 96/82/EG. De datum vanaf wanneer de lidstaten de richtlijn moeten toepassen, 1 juni 2015, is de datum waarop de CLP-verordening definitief wordt.
Overige bijlagen
Bijlage II bevat de onderwerpen die moeten worden behandeld in het door artikel 9 verlangde veiligheidsrapport. De inhoud van de verschillende delen van de bijlage is grotendeels ongewijzigd ten opzichte van bijlage II bij Richtlijn 96/82/EG. De belangrijkste wijzigingen zijn aanvullende voorschriften inzake informatie over naburige inrichtingen, vooral in verband met mogelijke domino-effecten, en andere externe risico's en gevaren, zoals milieurisico's en -gevaren (punt C van deel 1 en punt A van deel 4), alsook over de lering die is getrokken uit eerdere ongevallen (punt C van deel 4), en over apparatuur om de gevolgen van zware ongevallen te beperken (punt A van deel 5).
Bijlage III heeft betrekking op de informatie over beheerssystemen en organisatorische factoren die in het veiligheidsrapport moet worden opgenomen. De belangrijkste wijzigingen zijn het schrappen van de verwijzingen naar het preventiebeleid voor zware ongevallen, de verduidelijking dat het veiligheidsbeheerssysteem evenredig moet zijn en dat rekening moet worden gehouden met internationaal erkende systemen zoals ISO en OHSAS, en verwijzingen naar een veiligheidscultuur. Een andere toevoeging is de verwijzing naar het mogelijke gebruik van veiligheidsprestatie-indicatoren, die een effectief hulpmiddel kunnen zijn om de veiligheid te verbeteren en kunnen helpen bij de bewaking, beoordeling en handhaving, en naar noodzakelijke wijzigingen die moeten worden aangebracht na de controle en analyse van de veiligheidsbeheerssystemen.
Bijlage IV zet uiteen welke informatie moet worden opgenomen in de interne en externe noodplannen die overeenkomstig artikel 11 moeten worden opgesteld. Deze bijlage is identiek aan bijlage IV bij Richtlijn 96/82/EG, behalve dat het toepassingsgebied van het externe noodplan wordt uitgebreid om duidelijker te wijzen op de noodzaak om in te gaan op mogelijke domino-effecten en op externe bestrijdingsmaatregelen om om te gaan met scenario's voor mogelijke zware ongevallen die gevolgen hebben voor het milieu.
Bijlage V specificeert de informatie die aan het publiek moet worden verstrekt overeenkomstig artikel 13. De belangrijkste wijzigingen van de lijst van voorschriften zijn, in deel 1, voor alle inrichtingen, de toevoeging van bijzonderheden over gevaren van zware ongevallen als uiteengezet in het preventiebeleid voor zware ongevallen of het veiligheidsrapport (punt 5), verrichte inspecties (punt 6) en de plaats waar nadere inlichtingen kunnen worden ingewonnen (punt 7), en in deel 2, voor prioritair beoogde inrichtingen, de toevoeging van scenario's voor de belangrijkste typen zware ongevallen (punt 1), passende informatie uit het externe noodplan (punt 5) en, voor zover van toepassing, grensoverschrijdende gevolgen (punt 6).
Bijlage VI is in wezen hetzelfde als bijlage VI bij de huidige richtlijn en bevat de criteria voor het melden van ongevallen. De enige wijziging is dat meer ongevallen onder het meldingssysteem vallen omdat de in deel 1, punt 1, vermelde hoeveelheid is verlaagd naar 1% van de drempelhoeveelheid voor primair beoogde inrichtingen.
Bijlage VII bevat de criteria voor de toekenning van afwijkingen conform artikel 4. Overeenkomstig artikel 4, lid 4, zullen deze criteria voor 30 juni 2013 worden vastgesteld door middel van een gedelegeerde handeling.