Toelichting bij COM(2011)275 - Minimumnormen voor de rechten en de bescherming van slachtoffers van misdrijven en voor slachtofferhulp

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Dit voorstel maakt deel uit van een wetgevingspakket om de rechten van slachtoffers in de EU te versterken, dat ook nog twee andere onderdelen bevat, namelijk: een mededeling over de verbetering van de rechtspositie van slachtoffers in de EU en een voorstel voor een verordening betreffende de wederzijdse erkenning van beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken.

Op basis van het programma van Stockholm en het actieplan ter uitvoering daarvan[1] heeft de Europese Commissie de bescherming van slachtoffers van misdrijven en de vaststelling van minimumnormen als een strategische prioriteit[2] aangewezen. In deze documenten worden slachtoffers hoog op de EU‑agenda geplaatst, wordt erkend dat er een geïntegreerde en gecoördineerde benadering van slachtoffers moet komen overeenkomstig de conclusies van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken van oktober 2009[3] en wordt het voornemen daartoe bevestigd.

De Europese Unie heeft zich ten doel gesteld een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid te handhaven en te ontwikkelen, met als hoeksteen de wederzijdse erkenning van vonnissen en andere beslissingen van rechterlijke instanties in burgerlijke en strafzaken. In het verslag over het EU‑burgerschap van de Commissie van 27 oktober 2010[4] werd nagegaan hoe de belemmeringen voor de rechten van de burgers kunnen worden weggenomen door de individuele rechten die op EU‑niveau worden toegekend concrete invulling te geven. De versterking van de rechten van slachtoffers en de versterking van de procedurele rechten van verdachten in strafzaken maken deel uit van deze benadering.

Met Kaderbesluit 2001/220/JBZ van de Raad van 15 maart 2001 inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure heeft de Europese Unie reeds een maatregel genomen in verband met de rechten van slachtoffers in strafzaken. Hoewel dit kaderbesluit van de Raad op dit gebied tot verbeteringen heeft geleid, zijn de doelstellingen ervan nog niet volledig bereikt.

Ook het Europees Parlement heeft de Raad verzocht een alomvattend rechtskader aan te nemen dat slachtoffers van misdrijven de breedst mogelijke bescherming biedt[5]. In zijn resolutie van 26 november 2009 over de uitbanning van geweld tegen vrouwen[6] drong het Europees Parlement er bij de lidstaten op aan hun nationale wetgeving en beleid ter bestrijding van alle vormen van geweld tegen vrouwen aan te scherpen en actie te ondernemen om de oorzaken van geweld tegen vrouwen aan te pakken, met name door middel van preventiemaatregelen, en verzocht het de EU het recht op bijstand, bescherming en steun te waarborgen voor alle geweldslachtoffers. Ook in verklaring 19 van de protocollen bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie wordt de lidstaten verzocht alle maatregelen te nemen om huiselijk geweld te voorkomen en te bestraffen en om de slachtoffers te steunen en te beschermen.

De justitiële samenwerking in strafzaken in de Unie berust op het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke uitspraken en beslissingen. Wederzijdse erkenning kan alleen effectief functioneren in een geest van vertrouwen, waarbij niet alleen de gerechtelijke autoriteiten, maar alle bij de strafprocedure betrokken actoren en degenen die daarin een rechtmatig belang hebben, erop kunnen vertrouwen dat de regels van alle lidstaten adequaat zijn, alsook dat deze regels correct worden toegepast. Als niet in de hele EU dezelfde minimumnormen gelden voor slachtoffers van misdrijven, kan het vertrouwen worden geschaad doordat de vrees bestaat dat slachtoffers niet goed worden behandeld of doordat de procedurele regels verschillen.

Gemeenschappelijke minimumvoorschriften moeten leiden tot meer vertrouwen in de strafrechtsstelsels van alle lidstaten, wat dan weer moet leiden tot efficiëntere justitiële samenwerking in een klimaat van wederzijds vertrouwen en tot de bevordering van een cultuur van grondrechten in de Europese Unie. Omdat dergelijke gemeenschappelijke minimumnormen voor alle slachtoffers van misdrijven moeten gelden, dragen zij ook bij tot het wegnemen van de belemmeringen voor het vrije verkeer van burgers.

Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de Unie



Dit voorstel wil ervoor zorgen dat met de ruime behoeften van slachtoffers, die raakpunten hebben met verschillende EU‑beleidsterreinen, rekening wordt gehouden. De bescherming van de rechten van slachtoffers is immers een belangrijk onderdeel van een reeks EU‑beleidslijnen en/of –instrumenten in verband met mensenhandel, seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen, geweld tegen vrouwen, terrorisme, georganiseerde misdaad en bestraffing van verkeersmisdrijven.

Het voorstel bouwt voort en vormt een aanvulling op bestaande instrumenten, met name Richtlijn 2011/36/EU inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan[7], de richtlijn van de Raad ter bestrijding van seksueel misbruik, seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie[8], die momenteel in onderhandeling is, en Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad inzake terrorismebestrijding[9], gewijzigd bij Kaderbesluit 2008/919/JBZ van de Raad van 28 november 2008[10]. Het stelt minimumnormen vast op het vlak van de rechten van slachtoffers, waardoor de bescherming van slachtoffers in het EU‑recht en -beleid algemeen wordt verbeterd. Terwijl in specifieke instrumenten betreffende bijvoorbeeld daden van terrorisme, mensenhandel en seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie de bijzondere behoeften van bepaalde groepen slachtoffers van bepaalde soorten misdrijven aan bod komen, wordt in dit voorstel een horizontaal kader vastgesteld om tegemoet te komen aan de behoeften van alle slachtoffers van misdrijven, ongeacht het soort misdrijf, de omstandigheden of de plaats waar het is gepleegd. De bepalingen van dit voorstel wijken evenwel niet af van de benadering die op bovenvermelde beleidsterreinen wordt gevolgd.

De bepalingen in andere EU‑instrumenten die specifiek gericht zijn op bijzonder kwetsbare slachtoffers, worden door deze richtlijn onverlet gelaten. Volwassen slachtoffers van mensenhandel komen in aanmerking voor de maatregelen die zijn vastgesteld in Richtlijn 2011/36/EU, die overeenstemmen met de maatregelen die zijn vastgesteld in artikel 12, artikel 20, onder b), en artikel 21, lid 3, onder a), c) en d), van deze richtlijn. Kinderen die het slachtoffer zijn van mensenhandel, komen in aanmerking voor de maatregelen die zijn vastgesteld in Richtlijn 2011/36/EU, die overeenstemmen met de maatregelen die zijn vastgesteld in artikel 12, artikel 20, artikel 21, lid 2, onder a), b) en c), artikel 21, lid 3, en artikel 22 van deze richtlijn. Kinderen die het slachtoffer zijn van seksueel misbruik, seksuele uitbuiting en kinderpornografie, komen in aanmerking voor de maatregelen die zijn vastgesteld in Richtlijn [...]/[...]/EU van de Raad [ter bestrijding van seksueel misbruik, seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie], die overeenstemmen met de maatregelen die zijn vastgesteld in artikel 12, artikel 20, artikel 21, lid 2, onder a), b) en c), artikel 21, lid 3, en artikel 22 van deze richtlijn.

De slachtoffers van terrorisme zullen kunnen profiteren van betere mechanismen om hun behoeften te onderkennen, zullen beter op de hoogte worden gehouden van het verloop van de procedure en zullen tijdens de procedure passende bescherming kunnen krijgen. Ook de slachtoffers van verkeersongevallen, in wier specifieke behoeften deze maatregelen niet op alle punten voorzien, zullen baat hebben bij de grotere bewustwording en de betere attitude bij rechtsbeoefenaars, in combinatie met passende evaluaties, vooral wat betreft hun behandeling voordat een specifiek misdrijf is vastgesteld.

Overeenkomstig de benadering die voor de slachtoffers van mensenhandel en van seksueel misbruik, seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie is gevolgd, zal in het voorstel rekening worden gehouden met de specifieke behoeften van kwetsbare slachtoffers.

In de toekomst worden ook maatregelen in verband met specifieke categorieën slachtoffers overwogen, zoals slachtoffers van terrorisme en georganiseerde misdaad. Om de situatie van slachtoffers van terrorisme in Europa te verbeteren, zal een analyse worden gemaakt van de bestaande leemten in de bescherming van die slachtoffers.

Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied



– Mensenhandel: in Richtlijn 2011/36/EU van de Raad worden de rechten van slachtoffers beschermd, en dan vooral die van kinderen die bijzonder kwetsbaar zijn voor mensenhandel[11].

– Seksueel misbruik, seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie: in een voorstel voor een nieuwe richtlijn wordt rekening gehouden met de specifieke behoeften van kinderen die daarvan het slachtoffer zijn[12].

– Een EU‑agenda voor de rechten van het kind, met als doelstelling justitie kindvriendelijker te maken. Strafprocedures zouden voor kinderen die slachtoffer zijn, met zo weinig mogelijk negatieve ervaringen gepaard moeten gaan en kinderen die slachtoffer zijn zouden in de strafprocedure een actieve rol moeten kunnen spelen[13].

– Richtlijn 2004/80/EG van de Raad betreffende de schadeloosstelling van slachtoffers van misdrijven, die de toegang van slachtoffers van misdrijven tot schadeloosstelling in grensoverschrijdende situaties wil vergemakkelijken[14].

– De bestrijding van geweld tegen vrouwen is een strategische prioriteit in de routekaart voor de gelijkheid van mannen en vrouwen 2010‑2015, en een van de thema's van het Daphne III‑programma[15].

– De bescherming van de rechten van slachtoffers van misdrijven van terroristische aard[16].

1.

Resultaten van de raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling


EN

De normen van de Commissie op het gebied van raadpleging werden nageleefd. Deskundigen met verschillende achtergronden, waaronder overheden, rechtshandhavingsinstanties, ngo's, internationale organisaties en universiteiten, namen in het kader van de voorbereiding van de effectbeoordeling bij dit voorstel deel aan de gedetailleerde discussies over de wetgevingsvoorstellen.

De Commissie bestelde een externe studie ter ondersteuning van de voorbereiding van de effectbeoordeling en een tweede studie in verband met de opties om specifiek te bereiken dat de in een bepaald rechtsstelsel verworven bescherming niet verloren gaat wanneer de beschermde persoon naar een andere lidstaat reist of verhuist[17]. Ook werd gebruik gemaakt van de resultaten van twee enquêtes: voor de externe studie werden 384 vertegenwoordigers uit de publieke en de private sector geraadpleegd en kwamen er 119 antwoorden binnen. Voor het project Victims in Europe[18] kwamen er 97 antwoorden op de vragenlijst in verband met de juridische uitwerking en 218 op de vragenlijst in verband met de organisatorische aspecten.

In het kader van de voorbereiding van de effectbeoordeling hield de Commissie een publieke raadpleging voor het grote publiek en voor niet‑gouvernementele en gouvernementele organisaties, waarin gevraagd werd naar hun standpunten over de maatregelen die de EU moet nemen om de situatie van slachtoffers van misdrijven te verbeteren. Op de deadline had de Commissie 77 antwoorden ontvangen.

Op 18 en 19 februari 2010 vond een bijeenkomst plaats tussen academici, ngo's en lidstaten en op 14 april 2010 een justitieforum.

Naast de directe raadpleging heeft de Commissie informatie gehaald uit een aantal studies en publicaties[19].

De conclusie van de effectbeoordeling luidde dat het kaderbesluit van 2001 moest worden vervangen door een nieuwe richtlijn met concrete verplichtingen in verband met de rechten van slachtoffers. De wetgeving moet worden gevolgd door praktische maatregelen met het oog op tenuitvoerlegging. In verband met de schadeloosstelling van slachtoffers en rechtsbijstand voor slachtoffers worden verdere studies en maatregelen gepland.

2.

Juridische elementen van het voorstel



Een aantal bepalingen van Kaderbesluit 2001/220/JBZ van de Raad inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure zijn in hun oorspronkelijke vorm behouden of zijn alleen duidelijker geformuleerd, voor zover nodig. Zo stemmen de artikelen 9, 12, 14, 15, 16 en 25 van de voorgestelde richtlijn overeen met de artikelen 3, 6, 9, 11 en 12 van het kaderbesluit. In de volgende toelichtingen gaat de aandacht dan ook vooral uit naar de artikelen die materiële wijzigingen in het kaderbesluit aanbrengen.

Artikel 2 — Definities

Deze richtlijn moet ervoor zorgen dat in de hele EU minimumnormen gelden voor alle slachtoffers van misdrijven. Deze richtlijn voorziet ook in steun en bescherming voor de familieleden van het slachtoffer, omdat ook zij vaak schade lijden als gevolg van het misdrijf en zelf het risico lopen van secundaire victimisatie of van victimisatie of intimidatie door de dader of zijn medeplichtigen. Alle bepalingen in deze richtlijn zijn ook van toepassing op de familieleden van een slachtoffer dat overleden is als gevolg van een misdrijf, omdat zij een specifiek en rechtmatig belang hebben in de procedure, dat verder gaat dan dat van de familieleden van een overlevend slachtoffer, en vaak als vertegenwoordigers van het slachtoffer worden erkend.

Artikelen 3, 4, 5 en 6 — Recht op informatie en recht te verstaan en te worden verstaan

Deze artikelen moeten ervoor zorgen dat het slachtoffer voldoende informatie krijgt op een manier die hij kan verstaan, zodat hij zijn rechten volledig kan uitoefenen en het gevoel krijgt dat hij met respect wordt behandeld. Die informatie zou beschikbaar moeten zijn vanaf het ogenblik waarop een slachtoffer een klacht indient in verband met een misdrijf, alsook op gezette tijden in de loop van de strafprocedure en in het licht van de vooruitgang van de zaak. De informatie moet voldoende gedetailleerd zijn om het slachtoffer in staat te stellen een geïnformeerde beslissing te nemen over zijn deelname aan de procedure en de uitoefening van zijn rechten, vooral dan in verband met de vraag of hij beroep aantekent tegen een beslissing tot niet‑vervolging.

Om diverse redenen kan het slachtoffer het moeilijk hebben om schriftelijke standaardinformatie te verstaan. Vaak zal het slachtoffer de taal van de informatie niet machtig zijn, maar er kunnen ook andere factoren zijn - zoals de leeftijd, de maturiteit, de intellectuele en emotionele vermogens, de geletterdheid en andere visuele of auditieve handicaps van het slachtoffer - waardoor hij informatie niet of niet volledig begrijpt. Om met deze factoren rekening te houden, moet informatie derhalve op zoveel mogelijk manieren worden verstrekt.

Artikel 7 — Recht op slachtofferhulp

Dit artikel moet ervoor zorgen dat het slachtoffer toegang heeft tot slachtofferhulp waarbij hem informatie en advies, emotionele en psychologische steun en praktische bijstand worden geboden, wat vaak van cruciaal belang is voor zijn herstel en hem helpt het misdrijf te verwerken en om te gaan met de stress die een strafprocedure meebrengt.

Er moet zo snel mogelijk hulp worden geboden nadat het misdrijf is gepleegd, ongeacht of het aangegeven is. Die hulp kan bijzonder belangrijk zijn voor de beslissing van een slachtoffer om het misdrijf aan te geven. Ook kan het slachtoffer hulp nodig hebben in de loop van de procedure en op de lange termijn. Hulp kan worden geboden door gouvernementele of niet‑gouvernementele organisaties en mag niet afhangen van overdreven procedures en formaliteiten waardoor de toegang tot die diensten belemmerd wordt. Hulp kan op verschillende manieren worden geboden: in persoonlijke gesprekken, telefonisch of met behulp van andere telecommunicatiemiddelen om hulp op zoveel mogelijk plaatsen ter beschikking te stellen. Bepaalde groepen slachtoffers, waaronder slachtoffers van seksueel geweld, slachtoffers van haatmisdrijven op grond van bijvoorbeeld geslacht of ras, of slachtoffers van terrorisme, hebben vaak gespecialiseerde hulp nodig vanwege de specifieke kenmerken van het misdrijf waarvan zij het slachtoffer zijn geworden. Voor zover mogelijk moet die hulp worden geboden.

Hoewel het verstrekken van hulp niet mag afhangen van het feit of het slachtoffer in verband met het misdrijf klacht indient bij de politie of andere bevoegde autoriteiten, zijn die autoriteiten vaak het best in staat om het slachtoffer over de bestaande hulp te informeren. De lidstaten worden daarom aangemoedigd om een kader te scheppen voor de doorverwijzing van slachtoffers naar diensten voor slachtofferhulp, onder meer door ervoor te zorgen dat de gegevensbescherming gegarandeerd is.

Artikel 8 — Recht van het slachtoffer om een bevestiging te krijgen van zijn klacht

Dit artikel moet ervoor zorgen dat wanneer een persoon een klacht in verband met een misdrijf indient, het slachtoffer een officiële bevestiging krijgt waarnaar hij bij contacten in de toekomst kan verwijzen.

Artikel 9 — Recht te worden gehoord

Dit artikel moet ervoor zorgen dat het slachtoffer in de loop van de strafprocedure de gelegenheid krijgt verdere informatie en ideeën aan te brengen of bewijselementen aan te dragen. De precieze draagwijdte van dit recht wordt geregeld door het nationale recht en kan variëren van een basisrecht op communicatie met en het aanbrengen van bewijs bij een bevoegde autoriteit tot meer uitgebreide rechten, zoals het recht bewijs in te dienen, het recht ervoor te zorgen dat bepaald bewijs wordt verzameld of het recht in de loop van het strafproces tussen te komen.

Artikel 10 — Rechten in geval van een beslissing tot niet‑vervolging

Dit artikel moet ervoor zorgen dat het slachtoffer kan controleren dat de geldende procedures en regels zijn nageleefd en dat er een correcte beslissing is genomen om een vervolging ten aanzien van een bepaalde persoon te beëindigen. De precieze mechanismen voor het aantekenen van beroep worden geregeld door het nationale recht. Wel moet minimaal over het beroep worden beslist door een andere persoon of autoriteit dan die welke de beslissing van niet‑vervolging heeft genomen.

Artikel 11 — Recht op waarborgen in het kader van bemiddeling en andere vormen van herstelrecht

Herstelrecht omvat diverse diensten die worden verleend in samenhang met of voorafgaand aan, parallel met of na de strafprocedure. Zij worden verstrekt voor bepaalde misdrijven of alleen voor volwassen of minderjarige daders en omvatten bijvoorbeeld bemiddeling tussen het slachtoffer en de dader, family group conferences en sentencing circles.

Dit artikel moet ervoor zorgen dat bij het verlenen van dergelijke diensten wordt gewaarborgd dat het slachtoffer daardoor niet opnieuw gevictimiseerd wordt. Daarom moet er bij herstelrechtelijke activiteiten in de eerste plaats rekening worden gehouden met de belangen en de behoeften van het slachtoffer en erop worden toegezien dat de schade van het slachtoffer wordt vergoed en verdere schade wordt voorkomen. De deelname van het slachtoffer moet vrijwillig zijn, wat meteen impliceert dat het slachtoffer voldoende kennis moet hebben van de risico's en de voordelen om een geïnformeerde beslissing te kunnen nemen. Dit betekent ook dat rekening moet worden gehouden met factoren, zoals een machtsongelijkheid, de leeftijd, de maturiteit of de intellectuele vermogens van het slachtoffer, die zijn vermogen om een geïnformeerde keuze te maken, kunnen beperken of verminderen of die ertoe kunnen leiden dat het resultaat voor hem niet positief is, wanneer een zaak wordt doorverwezen voor herstelrecht en bij de afwikkeling van het herstelrechtelijk proces. Hoewel privégesprekken in het algemeen vertrouwelijk zijn, tenzij de partijen anders overeengekomen zijn, kan het toch in het openbaar belang zijn om factoren als bedreigingen die in de loop van het proces zijn geuit, bekend te maken. Uiteindelijk moet elke overeenkomst tussen de partijen vrijwillig tot stand komen.

Artikel 13 — Recht op vergoeding van de kosten

Deze bepaling bestond ook reeds in het kaderbesluit van 2001 en voorziet erin dat het slachtoffer dat deelnemt aan de strafprocedure recht heeft op vergoeding van de kosten. Het voorziet ook in vergoeding wanneer het slachtoffer het proces bijwoont zonder als partij aan de procedure deel te nemen. Dit artikel moet voorkomen dat het slachtoffer wegens financiële beperkingen niet in staat is het proces bij te wonen en gerechtigheid te zien geschieden.

Artikel 18 — Vaststelling van wie kwetsbare slachtoffers zijn

Dit artikel moet ervoor zorgen dat slachtoffers een individuele behandeling krijgen en een vast mechanisme invoeren om te bepalen welke slachtoffers kwetsbaar zijn en in de loop van de strafprocedure bijzondere maatregelen nodig hebben.

Alle slachtoffers van misdrijven zijn in wezen kwetsbaar en moeten daarom op een tactvolle en voorzichtige manier worden behandeld. Sommige slachtoffers zijn echter bijzonder kwetsbaar voor verdere victimisatie of intimidatie door de verdachte of zijn medeplichtigen. Daarnaast lopen sommige slachtoffers een bijzonder risico op verdere traumatisering of verdere schade doordat zij bij de strafprocedure worden betrokken, bijvoorbeeld omdat zij als getuige worden gehoord of op een andere manier aan het proces deelnemen. Voor die slachtoffers moeten er bijzondere maatregelen worden genomen om verdere schade zoveel mogelijk te beperken.

Op grond van dit artikel moet op basis van de persoonlijke kenmerken van het slachtoffer, de aard van het misdrijf en het soort misdrijf worden bepaald of het slachtoffer kwetsbaar is voor verdere schade. Door hun persoonlijke kenmerken lopen de meeste kinderen en personen met een handicap een groot risico op schade. Zij kunnen onmiddellijk als een kwetsbare groep worden aangewezen, waarvoor in de meeste gevallen bijzondere maatregelen moeten worden genomen. Ook andere categorieën slachtoffers van bepaalde soorten misdrijven, zoals slachtoffers van seksueel geweld, waaronder seksuele uitbuiting, en slachtoffers van mensenhandel, zijn in de meeste gevallen kwetsbaar voor verdere victimisatie in de loop van de procedure.

Tegelijkertijd wordt in dit artikel erkend dat slachtoffers individuen zijn die op een verschillende manier op een misdrijf reageren en verschillende behoeften en kwetsbare punten hebben. Een slachtoffer kan derhalve kwetsbaar zijn ook al behoort hij niet tot een speciale categorie kwetsbare slachtoffers. Met een mechanisme voor individuele beoordeling moet ervoor worden gezorgd dat alle kwetsbare slachtoffers als zodanig worden herkend en de nodige bescherming krijgen. Dat kan van cruciaal belang zijn voor het herstel van het slachtoffer en garanderen dat hij de juiste bijstand en bescherming krijgt in de loop van en na de procedure. Op die manier kan secundaire en herhaalde victimisatie maximaal worden voorkomen en krijgt het slachtoffer daadwerkelijk toegang tot justitie. Die individuele beoordeling moet echter in verhouding staan tot de waarschijnlijkheid dat er een strafprocedure zal worden gevoerd en dat het slachtoffer specifieke maatregelen nodig zal hebben. Hoe grondig de individuele beoordeling moet verlopen, hangt m.a.w. af van de ernst van het misdrijf en de schade die het slachtoffer kennelijk heeft geleden.

Bij de individuele beoordeling moet worden nagegaan welke behoeften het slachtoffer in de loop van de procedure zal hebben en of hij naar een dienst voor slachtofferhulp moet worden doorverwezen. De ambtenaren die bij de aangifte van een misdrijf het eerste contact met het slachtoffer hebben, moeten een opleiding krijgen en gebruik kunnen maken van richtsnoeren, instrumenten en protocollen voor een consistente beoordeling van de behoeften van het slachtoffer.

Bij de individuele beoordeling moet rekening worden gehouden met alle factoren die het waarschijnlijker maken dat een slachtoffer in de loop de procedure verdere victimisatie of intimidatie ondergaat. Het kan daarbij gaan om leeftijd, geslacht en geslachtsidentiteit, etnische afkomst, ras, religieuze overtuiging, seksuele voorkeur, gezondheidstoestand, handicap, communicatiemoeilijkheden, verhouding tot of afhankelijkheid van de verdachte, eerdere ervaring met misdrijven, het soort misdrijf of de aard van het misdrijf, bijvoorbeeld haatmisdrijven, georganiseerde misdaad of terrorisme. Aan de beoordeling van slachtoffers van terrorisme moet bijzondere aandacht worden besteed, omdat terreurdaden zeer uiteenlopend zijn en gaan van massaterrorisme tot gericht terrorisme tegen bepaalde personen.

Artikel 19 — Recht contact tussen slachtoffer en dader te vermijden

In dit artikel wordt gekozen voor dezelfde benadering als in artikel 8 van het kaderbesluit van 2001 om ervoor te zorgen dat wanneer een slachtoffer wegens zijn deelname aan het strafproces in een ruimte aanwezig moet zijn, de nodige maatregelen worden genomen om te voorkomen dat hij in contact moet komen met de verdachte. Dit kan op verschillende manieren worden gerealiseerd, bijvoorbeeld met afzonderlijke wachtkamers of door de aankomst van slachtoffer en verdachte te controleren. Beste praktijken en richtsnoeren voor ambtenaren zijn ook een belangrijke bron van informatie over de manieren waarop contact kan worden vermeden.

Artikel 20 — Recht op bescherming van het slachtoffer tijdens ondervragingen in het strafonderzoek

Dit artikel moet secundaire victimisatie voorkomen door te garanderen dat het slachtoffer zo snel mogelijk wordt ondervraagd, de contacten met de autoriteiten zo gemakkelijk mogelijk verlopen en het aantal onnodige contacten tussen het slachtoffer en de autoriteiten zo veel mogelijk wordt beperkt. Voor het antwoord op de vraag wanneer ondervragingen moeten plaatsvinden moet zoveel mogelijk rekening worden gehouden met de behoeften van het slachtoffer en de spoed waarmee bewijsmateriaal moet worden vergaard. Het slachtoffer mag zich laten vergezellen door een vertrouwenspersoon naar keuze. Alleen in uitzonderlijke omstandigheden mag die mogelijkheid worden beperkt en in voorkomend geval alleen ten aanzien van een specifieke persoon. Het slachtoffer moet dan het recht hebben zich te laten vergezellen door een andere persoon naar keuze.

Artikelen 21 en 22 — Recht op bescherming van kwetsbare slachtoffers waaronder kinderen in de loop van de strafprocedure

Dit artikel moet ervoor zorgen dat er voor slachtoffers die geacht worden kwetsbaar te zijn voor verdere victimisatie of intimidatie, passende maatregelen worden genomen om die schade te helpen voorkomen. Die maatregelen moeten in de loop van de hele strafprocedure gelden, zowel tijdens de eerste onderzoeksfase als tijdens het proces zelf. Welke maatregelen nodig zijn, hangt af van de fase van de procedure.

Tijdens het strafonderzoek moet voor alle ondervragingen van het slachtoffer een minimaal beschermingsniveau in acht worden genomen. Die ondervragingen moeten op een tactvolle manier verlopen en de ambtenaren moeten een passende opleiding op dat gebied hebben gekregen. Tijdens die opleiding moeten ambtenaren vertrouwd worden gemaakt met gesprekstechnieken die het mogelijk maken rekening te houden met de bijzondere situatie van het slachtoffer, traumatisering te beperken en degelijk bewijsmateriaal te verzamelen. Gelet op de kwetsbaarheid van het slachtoffer kan het nodig zijn om de ondervragingen in aangepaste ruimten te laten plaatsvinden, bijvoorbeeld lokalen waar video‑opnamen kunnen worden gemaakt of waar het meubilair is aangepast aan kinderen of personen met een handicap.

Een kwetsbaar slachtoffer kan ondervragingen als zeer traumatiserend ervaren, vooral wanneer het misdrijf van erg persoonlijke aard is. Het kan belangrijk zijn dat er een vertrouwensband met de ondervrager ontstaat, maar dit kan tijd vergen. Om die reden vereist dit artikel dat een kwetsbaar slachtoffer in de meeste gevallen door dezelfde persoon wordt ondervraagd. Uitzonderingen zijn toegestaan met het oog op de organisatie van de dienst, zoals de dringende noodzaak iemand anders te ondervragen of de onbeschikbaarheid van de gebruikelijke ondervrager. Om dezelfde reden moet een slachtoffer van seksueel geweld het recht hebben om te worden ondervraagd door een persoon van hetzelfde geslacht.

Tijdens het proces zelf is bescherming tegen al dan niet opzettelijke intimidatie ook een belangrijke factor om te bepalen welke beschermingsmaatregelen moeten worden genomen. Daartoe stelt dit artikel minimummaatregelen voor, mede om traumatisering ten gevolge van een getuigenverhoor tot een minimum te beperken. Zo zijn er maatregelen om te vermijden dat het slachtoffer oogcontact heeft met de verweerder, alsook maatregelen om het publiek en de pers buiten te houden. Om te garanderen dat de grondrechten van de verdachte geëerbiedigd worden, behoort de beslissing over die maatregelen tot de beoordelingsvrijheid van de rechter. Dat het slachtoffer een kind is, of een persoon met een handicap, of een slachtoffer van seksueel geweld of mensenhandel, moet evenwel in combinatie met de individuele beoordeling een sterke aanwijzing opleveren dat er behoefte is aan een beschermingsmaatregel.

Gelet op de bijzondere kwetsbaarheid van kinderen, moeten er ook voor hen in normale omstandigheden extra maatregelen mogelijk zijn en ook werkelijk worden genomen. Artikel 22 bepaalt dat er van ondervragingen video‑opnamen kunnen worden gemaakt en dat deze als bewijs in het strafproces mogen worden gebruikt, alsook dat in specifieke zaken, wanneer het kind geen vertegenwoordiger heeft, de gerechtelijke autoriteit er een moet aanwijzen.

Artikel 24 — Opleiding van beroepsbeoefenaars

Dit artikel wil opleiding verplichten voor ambtenaren die met slachtoffers in contact komen. Het niveau, de aard en de frequentie van de opleiding, mogelijk zelfs een gespecialiseerde opleiding, moeten afhangen van de mate en de aard van de contacten die de betrokken ambtenaar met slachtoffers heeft en ook van de vraag of hij met specifieke groepen slachtoffers in contact komt.

De opleiding moet diverse aspecten bestrijken om te bereiken dat ambtenaren op een respectvolle manier met slachtoffers kunnen omgaan, oog hebben voor hun behoefte aan bescherming en voldoende geïnformeerd zijn om hen te helpen met de procedure en de uitoefening van hun rechten. In de opleiding moet onder meer aandacht worden besteed aan: het verwerven van inzicht in de negatieve impact van een misdrijf op het slachtoffer en het risico op secundaire victimisatie; vaardigheden en kennis, waaronder speciale maatregelen en technieken, om het slachtoffer te helpen en de door hem opgelopen trauma's te beperken, vooral die welke voortvloeien uit secundaire victimisatie; het herkennen en voorkomen van intimidatie en bedreigingen aan het adres van het slachtoffer te herkennen en te voorkomen, en ten slotte de beschikbaarheid van diensten voor slachtofferhulp die informatie en steun bieden die toegesneden zijn op de behoeften van het slachtoffer en de manieren waarop deze diensten kunnen optreden.

Daarnaast zorgt dit artikel ervoor dat de personeelsleden van diensten voor slachtofferhulp en diensten voor herstelrecht ook voldoende opleiding krijgen om op een respectvolle en onpartijdige manier met een slachtoffer om te gaan en diensten aan te bieden die aan de professionele normen beantwoorden.

Subsidiariteitsbeginsel



De doelstelling van het voorstel kan niet voldoende door de lidstaten alleen worden bereikt, aangezien het voorstel tot doel heeft vertrouwen tussen hen onderling te bevorderen en het bijgevolg belangrijk is om gemeenschappelijke minimumnormen af te spreken die van toepassing zijn in de hele Europese Unie. Het voorstel zal de materiële regels van de lidstaten op het gebied van de rechten en de bescherming van slachtoffers van misdrijven en slachtofferhulp harmoniseren, zodat er wederzijds vertrouwen ontstaat.

Daarnaast heeft victimisatie een belangrijk grensoverschrijdend element, nu er grote aantallen EU‑burgers in de hele EU wonen, werken en reizen en in het buitenland slachtoffer kunnen worden van een misdrijf. Wie dat meemaakt, zal het wellicht moeilijk vinden om zijn rechten uit te oefenen, waardoor de strafprocedure extra zwaar kan uitvallen. De burgers moeten erop kunnen vertrouwen dat in de hele EU een minimumniveau geldt wat betreft de uitoefening van hun rechten.

Het voorstel is derhalve in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel.

Evenredigheidsbeginsel



Het voorstel is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel: het is beperkt tot het minimum dat vereist is om de doelstelling op Europees niveau te verwezenlijken, en gaat niet verder dan wat daartoe nodig is.