Toelichting bij COM(2011)562 - Vaststelling van vangstmogelijkheden in 2012 voor sommige visbestanden en groepen visbestandenin de Oostzee

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel



Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet het GVB zorgen voor een vanuit economisch, ecologisch en sociaal oogpunt duurzame exploitatie van de levende aquatische hulpbronnen. Een belangrijk instrument in dit verband is de jaarlijkse vaststelling van de vangstmogelijkheden in de vorm van totaal toegestane vangsten (total allowable catches, TAC’s), quota en beperkingen van de visserijinspanning.

Het doel van dit voorstel is het vaststellen van de voor 2012 geldende vangstmogelijkheden van de lidstaten wat betreft de in commercieel opzicht belangrijkste visbestanden in de Oostzee.

Algemene context



In de mededeling van de Commissie betreffende de raadpleging over de vangstmogelijkheden (COM(2011) 298 definitief) wordt de achtergrond van het voorstel geschetst. Met het oog op de vereenvoudiging en de verduidelijking van de jaarlijkse besluiten inzake TAC's en quota worden de vangstmogelijkheden in de Oostzee sinds 2006 bij een afzonderlijke verordening vastgesteld.

De Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (International Council for the Exploration of the Sea, ICES) en het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) hebben, respectievelijk in mei 2011 en in juni 2011, wetenschappelijk advies inzake bestanden in de Oostzee voor 2012 gegeven.

Het voorstel bevat twee delen die voor het beheer van de visserij in de Oostzee in 2012 door middel van vangstmogelijkheden van belang zijn: één inzake de vaststelling van de TAC's en quota, een tweede inzake de beperking van de visserijinspanning, door beperkingen op te leggen ten aanzien van de activiteit (aantal zeedagen).

Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied



De vangstmogelijkheden en de verdeling daarvan over de lidstaten worden jaarlijks vastgesteld. Het meest recent is dit gebeurd bij Verordening (EU) nr. 1124/2010 van de Raad van 29 november 2010 tot vaststelling, voor 2011, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de Oostzee van toepassing zijn.

Eveneens relevant voor het beheer van de visserij in de Oostzee is Verordening (EG) nr. 2187/2005 van de Raad van 21 december 2005 betreffende de instandhouding door middel van technische maatregelen van de visbestanden in de Oostzee, de Belten en de Sont, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1434/98 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 88/98.

Verordening (EG) nr. 1098/2007 van de Raad van 18 september 2007 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauwbestanden in de Oostzee en de visserijtakken die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 779/97 bevat de controle- en toezichtsmaatregelen voor het herstel van de betrokken kabeljauwbestanden. Bovendien bevat die verordening regels voor de vaststelling van de TAC's voor de westelijke en de oostelijke kabeljauwbestanden en de bij de visserij op die bestanden in acht te nemen beperkingen van de visserijinspanning.

Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de EU



De voorgestelde maatregelen zijn in overeenstemming met de doelstellingen en voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid en met het beleid van de Unie inzake duurzame ontwikkeling.

1.

Resultaten van de raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling



Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid



Belangrijkste geraadpleegde organisaties en deskundigen



De geraadpleegde wetenschappelijke organisaties zijn de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) en het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV).

De Unie verzoekt de ICES en het WTECV elk jaar om wetenschappelijk advies over de toestand van belangrijke visbestanden. Het ontvangen advies bestrijkt alle bestanden in de Oostzee waarvoor TAC's worden voorgesteld.

Raadpleging van belanghebbende partijen



Overeenkomstig de mededeling van de Commissie betreffende de raadpleging over de vangstmogelijkheden is de regionale adviesraad voor de Oostzee (RAR-Oostzee) in juni 2011 geraadpleegd tijdens de vergadering van zijn werkgroep voor de demersale, pelagische en zalmvisserij. De wetenschappelijke basis voor het voorstel is aangeleverd door de ICES en het WTECV. In die vergaderingen zijn de regels voor de vaststelling van TAC's en quota voor 2012 op basis van de mededeling voorgesteld. De tijdens die vergaderingen ingenomen voorlopige standpunten over alle behandelde visbestanden zijn in overweging genomen en waar mogelijk in het voorstel verwerkt voor zover deze niet indruisten tegen het bestaande beleid of konden leiden tot een verslechtering van de toestand van kwetsbare bestanden.

De RAR-Oostzee steunt de poging van de Commissie om TAC's vast te stellen die nauwer aansluiten bij het wetenschappelijke advies, alsook de toepassing van het meerjarenplan voor kabeljauw wat de vaststelling van de TAC's betreft. Daarnaast is hij het niet eens met het beleid van de Commissie om de TAC's met 25 % te verlagen voor bestanden waarvoor geen gegevens beschikbaar zijn en wetenschappers geen analytische beoordeling van het bestand konden verstrekken.

Effectbeoordeling



De TAC’s voor kabeljauw in de westelijke en de oostelijke Oostzee zijn overeenkomstig het meerjarenplan verhoogd met gemiddeld 14 %. Twee van de vijf pelagische TAC's zouden stijgen en de overige drie TAC's zouden dalen. Door de voorgestelde maatregelen zouden de vangstmogelijkheden, uitgedrukt in vangsthoeveelheden, voor vissersvaartuigen van de Unie in de Oostzee voor alle soorten behalve voor zalmbestanden afnemen met ca. 16%.

Het voorstel is niet alleen gericht op de korte termijn, maar past ook in de langeretermijnaanpak om de visserij geleidelijk tot een duurzaam niveau te reduceren.

De gekozen benadering zal daarom, op de middellange tot lange termijn, resulteren in een verminderde visserijinspanning maar stabiele of zelfs stijgende quota. Naar verwachting zal de aanpak op lange termijn minder gevolgen hebben voor het milieu omdat de visserijinspanning, het aantal vissersvaartuigen en/of de gemiddelde visserijinspanning per vaartuig worden beperkt, terwijl de aangelande hoeveelheden onveranderd zullen blijven of zelfs zullen stijgen. De duurzaamheid van de visserijactiviteiten zal op lange termijn toenemen.

2.

Juridische elementen van het voorstel



Samenvatting van de voorgestelde maatregel(en)



Om de met het gemeenschappelijk visserijbeleid beoogde totstandbrenging van een biologisch, economisch en sociaal duurzame visserij te verwezenlijken, wordt in dit voorstel vastgesteld welke vangst- en visserijinspanningsbeperkingen gelden voor de EU-visserij.

Rechtsgrondslag



Artikel 43, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Subsidiariteitsbeginsel



Het voorstel valt onder de exclusieve bevoegdheid van de EU, zoals bedoeld in artikel 3, lid 1, onder d), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.

Evenredigheidsbeginsel



Het voorstel is om de volgende reden in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.

Het GVB is een gemeenschappelijk beleid. Krachtens artikel 43, lid 3, VWEU dient de Raad maatregelen vast te stellen tot vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden.

In de betrokken verordening van de Raad wordt bepaald hoe de vangstmogelijkheden aan de lidstaten worden toegewezen. Met inachtneming van artikel 20, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 mogen de lidstaten deze mogelijkheden naar eigen goeddunken over de regio's en de marktdeelnemers verdelen. De lidstaten kunnen dus met een ruime mate aan vrijheid en conform het sociaaleconomische model van hun keuze beslissen hoe zij de aan hen toegewezen vangstmogelijkheden benutten.

Het voorstel heeft geen nieuwe financiële gevolgen voor de lidstaten. De Raad stelt elk jaar een verordening als de onderhavige vast, en de openbare en particuliere middelen voor de tenuitvoerlegging van de onderhavige verordening zijn dan ook reeds beschikbaar.

Keuze van instrumenten



Voorgesteld(e) instrument(en): verordening.

Dit is een voorstel voor visserijbeheer op basis van artikel 43, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, overeenkomstig artikel 20 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad.

3.

Gevolgen voor de begroting



Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Unie.

4.

Aanvullende informatie



Vereenvoudiging



Het voorstel zorgt voor een verdere vereenvoudiging van de administratieve procedures voor (EU- of nationale) overheidsinstanties aangezien het bepalingen bevat die vergelijkbaar zijn met de verordening inzake de vangstmogelijkheden in de Oostzee van 2011.

Evaluatie-/herzienings-/vervalbepaling



Dit voorstel betreft een jaarlijkse verordening voor het jaar 2012 en bevat derhalve geen herzieningsclausule.

5.

Gedetailleerde toelichting



Dit voorstel behelst de vaststelling, voor 2012, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de Oostzee van toepassing zijn.

De voorgestelde hoeveelheden zijn gebaseerd op wetenschappelijk advies, het overleg met de RAR-Oostzee en het kader voor de vaststelling van de TAC's en quota dat is aangegeven in de mededeling van de Commissie inzake de raadpleging over de vangstmogelijkheden. In voorkomend geval zijn de theoretische hoeveelheden van met de Russische Federatie gedeelde bestanden afgetrokken van de voorgestelde TAC's.

Gezien het voornemen van de Commissie om overeenkomstig het EU-beleid en de door de EU aangegane internationale verbintenissen een duurzaam gebruik van de visserijrijkdommen te garanderen en tegelijkertijd de vangstmogelijkheden stabiel te houden, worden de TAC's van jaar tot jaar zo min mogelijk gewijzigd voor zover dat mogelijk is in het licht van de toestand van de verschillende bestanden.

De aan de lidstaten toegewezen TAC's en quota staan in bijlage I en de beperkingen van de visserijinspanning in bijlage II bij de verordening.

De voorgestelde TAC's en inspanningsbeperkingen voor kabeljauw zijn in overeenstemming met de vereisten van het meerjarenplan voor de kabeljauwbestanden in de Oostzee en de visserijtakken die deze bestanden exploiteren. Het centrale element in dit plan is een geleidelijke verlaging van de visserijsterfte tot een op lange termijn duurzaam niveau dat zorgt voor het herstel van de bestanden en voor een grote en stabiele opbrengst. Aangezien de visserijsterfte van de kabeljauwbestanden al is verlaagd tot de in het meerjarenplan aangegeven niveaus, bestaat er geen verdere noodzaak om de visserijinspanning, d.w.z. het aantal zeedagen, terug te dringen en bovendien kan de TAC worden verhoogd.

Voor de twee haringbestanden (westelijk deel van de Oostzee en de Botnische Zee/Botnische Baai) komt de voorgestelde TAC overeen met de visserijsterfte op MSY-niveau. Voor de andere pelagische bestanden komt de voorgestelde TAC overeen met een verlaging van de visserijsterfte tot een niveau dat halverwege tussen het huidige niveau en de visserijsterfte op MSY-niveau ligt, behalve voor het centrale haringbestand. In dat specifieke geval zou de visserijsterfte op een halverwege tussenin gelegen niveau buiten het voorzorgsniveau vallen en daarom ligt de voorgestelde TAC in plaats daarvan halverwege tussen die welke overeenkomt met de visserijsterfte op MSY-niveau en die welke overeenkomt met de voor de voorzorgsaanpak aanbevolen visserijsterftecijfers.

In het geval van schol, een bestand waarvoor weinig gegevens beschikbaar zijn, wordt de TAC met 25 % verlaagd ten opzichte van 2011. Met het advies van de RAR-Oostzee over geringere reductie kon geen rekening worden gehouden, aangezien overeenkomstig de in de mededeling over de vangstmogelijkheden beschreven aanpak het ontbreken van gegevens niet kan worden gebruikt om de voortzetting van de huidige vangstniveaus te rechtvaardigen en het voorzorgsbeginsel moet worden toegepast.

Wat zalmbestanden betreft, heeft de Regionale adviesraad voor de Oostzee in augustus een vergadering belegd met ICES, vanwege de onzekerheden met betrekking tot het door hem in mei uitgebrachte wetenschappelijke advies. Na deze vergadering bevestigde ICES het eerder uitgebrachte advies.