Toelichting bij COM(2011)642 - Industriebeleid: het concurrentievermogen versterken

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

52011DC0642

/* COM/2011/0642 definitief */ MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S Het industriebeleid: het concurrentievermogen versterken


1.

INHOUDSOPGAVE


Inleiding

3

2.

2. Het concurrentievermogen van de industrie verbeteren 4


3.

2.1. Gewijzigde omstandigheden in het bedrijfsleven 4


4.

2.2. Innovatieve industrie 5


5.

2.3. Duurzame industrie 7


6.

3. Naar een bedrijfsvriendelijker Europa 9


7.

3.1. Ondernemingsklimaat 10


8.

3.2. Industrie en dienstverlening bevorderen 11


9.

3.3. Midden- en kleinbedrijf 12


10.

4. Conclusies 13


Inleiding



De EU heeft zich na de crisis vrij langzaam hersteld en dit economische herstel blijft broos. Impulsen voor de economie en een sterkere groei zijn noodzakelijk om banen te scheppen en welvaart tot stand te brengen. Voor de lidstaten is dit ook essentieel om hun overheidsfinanciën op langere termijn gezond te houden. Het moeilijke fiscale klimaat legt beperkingen op aan beleidsmaatregelen, maar een stevige groei zal de last van het overheidstekort en de overheidsschuld beperken, in overeenstemming met de doelstellingen van het stabiliteits- en groeipact[1].

De belangrijkste aanjagers van sterke economische groei zijn concurrerende bedrijven, ongeacht de omvang. Die bedrijven hebben daarvoor wel een klimaat nodig dat nieuwe ideeën en nieuwe activiteiten gunstig gezind is. Deze mededeling stelt dat de volgende domeinen noodzakelijk zijn om aanzienlijke vooruitgang te boeken in de verwezenlijking van de doelstellingen van Europa 2020: (1) structurele wijzigingen in de economie; i het innoverende karakter van de verschillende sectoren; i duurzaamheid en een efficiënt gebruik van hulpbronnen; i het ondernemingsklimaat; i de interne markt; en i het midden- en kleinbedrijf.

Het aangaan van deze uitdagingen kan het concurrentievermogen van Europese bedrijven zowel binnen de Europese Unie als daarbuiten verbeteren, en de Commissie is voornemens om de lidstaten te helpen hun beperkte hulpmiddelen slim te gebruiken om aldus het wereldwijde concurrentievermogen van hun sectoren te verbeteren. Het aanpakken van deze uitdagingen zal de groeivooruitzichten van alle bedrijven verbeteren, ongeacht of ze actief zijn in de industrie, de dienstverlening of de sociale sector.

De Europese industrie is van cruciaal belang voor de EU als een van wereldleiders op economisch vlak. Een concurrerende industrie kan de kosten en prijzen verlagen, nieuwe producten creëren en de kwaliteit verbeteren en aldus een beslissende bijdrage leveren tot de totstandkoming van welvaart en productiviteitsgroei in de hele economie. De industrie is ook de belangrijkste bron van de innovaties die nodig zijn om het hoofd te kunnen bieden aan de maatschappelijke uitdagingen van de EU.

Als onderdeel van de Europa 2020- strategie startte de Commissie in 2010 met een ambitieus nieuw industriebeleid i dat de maatregelen aangaf die nodig zijn om Europa aantrekkelijker te maken als een plek voor investeringen en productie, met inbegrip van de verbintenis om toezicht uit te oefenen op het mededingingsbeleid van de lidstaten. Zij schetste ook een hernieuwd handelsbeleid.

De broosheid van het herstel komt tot uiting in de stemming van de markt die in de hele Europese economie negatiever is geworden i. Er zijn duidelijke baisserisico’s die zijn ingegeven door de financiële markten, de stijgende energie- en grondstoffenprijzen en de nood aan begrotingsconsolidatie. De arbeidsproductiviteit in de EU ligt nu 1,4 % boven de piek van 2008, maar het aantal arbeidsplaatsen in de industrie en in industriegerelateerde diensten ligt 11 % onder die piek. Dit gemiddelde verbergt grote verschillen tussen de lidstaten. In vergelijking met de grootste concurrenten, verbeterden de relatieve arbeidskosten per eenheid product in de EU sinds 2008 met 12 %, vooral dankzij het wisselkoerseffect.

De Europese be- en verwerkende industrie heeft zich echter beter hersteld dan verwacht. In het tweede kwartaal lag de productie in de be- en verwerkende industrie 5,3 % hoger dan het jaar daarvoor, ook al nam de productie niet toe ten opzichte van het voorgaande kwartaal. De productie in die sector ligt nu zowat 14 % hoger dan het geval was tijdens het dal van begin 2009, maar ze ligt nog altijd 9 % lager dan tijdens de piek van begin 2008.

Productie-indexcijfers voor de EU-27, 1993 – 2011 (aangepast aan trend)

[afbeelding - zie origineel document]

Bron: Eurostat

Deze mededeling is een nieuw jaarlijks initiatief dat meer bepaald kijkt naar het concurrentievermogen van de lidstaten, op basis van het European Competitiveness Report 2011 en de prestaties en beleidsmaatregelen van de lidstaten inzake het concurrentievermogen. Zij wil bijdragen tot de evaluatie van de lidstaten binnen het bredere kader van het Europees semester en Europa 2020. Uitvoeriger argumenten en EU-maatregelen zijn vastgesteld in de documenten bij deze mededeling.

11.

Het concurrentievermogen van de industrie verbeteren


Gewijzigde omstandigheden in het bedrijfsleven

Als we terugkijken op de veranderingen voor de langere termijn in de industriële structuren van de lidstaten tijdens de periode 1999-2007, zien we dat de industrieën verschillende wegen hebben gevolgd, naar een vorm van industrie met hogere technologie of betere vaardigheden die een sterkere productiviteitsgroei kent, en dat hun prijzen minder last hadden van de wereldwijde concurrentie. Met het oog op analyse kunnen de industriële structuren van de lidstaten worden bekeken op grond van gelijkenissen in aard en handelstrends, ook al kan dit nog altijd aanzienlijke verschillen binnen elke groep verbergen.

In de eerste groep landen wordt de industriële structuur gedomineerd door technologisch geavanceerde sectoren. Een belangrijke ontwikkeling in deze periode was dat de specialisatie van deze groep in technologiegedreven industrieën en sectoren met een hoge innovatie of een hoge opleidingsintensiteit nog is toegenomen. De landen in deze groep zijn België, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Ierland, Nederland, Oostenrijk, het Verenigd Koninkrijk en Zweden. De door de industrie bijgedragen toegevoegde waarde varieert van 10,6 % in Frankrijk tot 24,2 % in Ierland.

De tweede groep omvat landen met een specialisatie in minder technologisch geavanceerde sectoren, ondanks de aanwezigheid van enkele zeer concurrerende industrieën. Het overwicht van arbeidsintensieve industrieën, lage innovatie en relatief lage kennisintensiteit leidde ertoe dat minder bedrijven een sterke groei kenden, toch zeker vergeleken met de eerste groep landen. De landen in deze groep zijn Cyprus, Griekenland, Italië, Luxemburg, Portugal en Spanje, met een door de industrie toegevoegde waarde die varieert van 6,5 % in Luxemburg tot 16,1 % in Italië.

De derde groep bestaat uit landen die op het vlak van BBP per hoofd een inhaalbeweging aan het uitvoeren zijn en die gespecialiseerd zijn in sectoren met een hoge innovatie-intensiteit en in technologiegedreven industrieën. Ze hebben een structurele verandering van arbeidsintensieve naar technologiegedreven industrieën doorgemaakt, zowel op het gebied van productie als de handel. Deze groep bestaat uit Hongarije, Malta, Polen, Slovenië, Slowakije en Tsjechië, met een door de industrie toegevoegde waarde die varieert van 13,3 % tot 23,6 % van het totaal.

De vierde groep zijn landen die een inhaalbeweging aan het uitvoeren zijn, maar met een handelsspecialisatie in technologisch minder geavanceerde sectoren. Deze landen lijken op die van de tweede groep waarmee ze ook de trend naar sectoren met hogere opleidingsintensiteit gemeen hebben. Een groot verschil is echter de veel sterker dan gemiddelde aanwezigheid van bedrijven met een sterke groei in deze groep en de grote toename in industrie- en handelsspecialisatie in technologiegedreven industrieën. Deze groep bestaat uit Bulgarije, Estland, Letland, Litouwen en Roemenië, met een door de industrie toegevoegde waarde tussen 9,9 % en 22,4 %.

Binnen elke groep landen zijn er concurrerende industrieën en groeiende bedrijven. Om het concurrentievermogen te bevorderen, moet er een evolutie worden bewerkstelligd in de richting van innovatieve, op kennis gebaseerde sectoren, resolute maatregelen om veranderingen te vergemakkelijken door de productmarktregelgeving te verbeteren, innovatie te ondersteunen en te investeren in levenslang leren.

12.

Innovatieve industrie


Onderzoek en innovatie drijven de productiviteitsgroei en het industriële concurrentievermogen aan. Nieuwe technologieën maken commerciële productie met steeds kleinere volumes mogelijk en geavanceerde materialen, koolstofarme technologieën, biotechnologie en nanotechnologie wijzigen de aard van het concurrentievoordeel. De industrie in de EU moet haar inspanningen versnellen om deze technologieën te omarmen en zo haar concurrentievoordeel in de wereld te behouden.

Het recente verslag over sleuteltechnologieën i wees op de noodzaak om te investeren in industriële innovatie om de kloof tussen basisonderzoek en de markten te dichten. Een geïntegreerde aanpak om nieuwe producten en diensten op de markt te brengen moet ondersteuning voor demonstratieprojecten en testfaciliteiten omvatten evenals gerichte maatregelen op het vlak van overheidssteun, regionale cohesie en het handelsbeleid. Er zijn prikkels nodig voor onderzoekers aan universiteiten om hun onderzoek te commercialiseren en samen te werken met de industrie. Bij de financiering van onderzoek en innovatie moet van meet af aan rekening worden gehouden met klantenbehoeften en het marktpotentieel. Mogelijke externe investeerders moeten al in een vroeg stadium worden aangetrokken. Steun voor de ontwikkeling van innovatievriendelijkere markten kan worden gerealiseerd via maatregelen aan vraagzijde, zoals slimme regelgeving, klanteninformatie, normalisering of meer overheidsopdrachten voor innovatieve oplossingen.

Dit alles vergt aanvullende vaardigheden en competenties , bv. in marketing en bedrijfsvoering. In het algemeen draagt ondernemend en beter opgeleid personeel bij tot de productiviteitsgroei, maar de lidstaten hebben slechts wisselende vooruitgang geboekt in hun investeringen in menselijk kapitaal. Een bijzonder probleem is dat sommige bedrijven steeds meer moeilijkheden ondervinden bij het aanwerven van gekwalificeerd personeel, hoewel de werkloosheid in de EU relatief hoog blijft.

Hoewel veel lidstaten stappen hebben ondernomen om hun steun aan onderzoek en innovatie te versterken, moeten zij de versnippering van steunregelingen beperken om zo doeltreffend mogelijk gebruik te kunnen maken van beperkte middelen. Breed ingevoerde maatregelen zijn onder meer kredietregelingen voor investeringen in technologie, toegang tot financiering voor sleuteltechnologieën en subsidies voor opwaardering van technologieën (Duitsland, Frankrijk, Zweden, Italië, Portugal, Slovenië). Sommige lidstaten hebben ondersteunende dienstverlening voor innovatie ingericht en ruggensteunden het ontstaan van clusters (België, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Polen, Zweden).

Tussen de lidstaten is er echter weinig afstemming van investeringen voor steun aan de invoering van innovatieve technologieën. Een betere coördinatie en een beter gemeenschappelijk gebruik van de nationale middelen kan ervoor zorgen dat deze middelen voor gemeenschappelijke doelen kunnen worden ingezet. Bovendien kunnen op die manier betere innovatiecapaciteiten en de juiste kritische massa van financiering worden verstrekt, wat de doeltreffendheid en effectiviteit van de investeringen verbetert. Grootschalige demonstratieprojecten en testfaciliteiten die zich op diverse plaatsen in Europa bevinden (bv. in het kader van de Europese innovatiepartnerschappen of het Europees strategisch plan voor energietechnologie) zouden bedrijven kunnen helpen om prototypen sneller te testen en te vervaardigen. De doorlooptijd van nieuwe producten en diensten zou aanzienlijk kunnen worden verkort door betere transnationale samenwerking tussen clusters en netwerken, en door een betere kennis van productiecapaciteiten.

Een modern stelsel in verband met intellectuele eigendom zal de eerste innovator beschermen zonder verdere ontwikkelingen van bestaande ideeën in het gedrang te brengen. Het eenheidsoctrooi voor de EU – waarover momenteel door de lidstaten onderhandeld wordt – zal het kader aanzienlijk verbeteren en tegelijkertijd de kosten voor octrooiaanvragers beperken.[5]

Het concurrentievermogen kan worden versterkt door: schaarse middelen te bundelen om een kritische massa te bereiken voor het op de markt brengen van innovatie, en door de samenwerking aan innovatie te versterken om grootschalige demonstratieprojecten en testfaciliteiten te scheppen, door bijvoorbeeld het model van het Europees Strategieforum voor onderzoeksinfrastructuren (ESFRI) aan te wenden; de versnippering van de steunregelingen voor innovatie te beperken, door het op de markt brengen van innovatieve oplossingen te vergemakkelijken en door de marktgerichtheid van onderzoeksprojecten te vergroten. Denemarken en Oostenrijk zijn erin geslaagd de versnippering te beperken en het Verenigd Koninkrijk heeft stelsels om innovatieve oplossingen op de markt te brengen.

13.

Duurzame industrie


- Een overschakeling naar een duurzame, koolstofarme, hulpbronnenefficiënte economie is van het grootste belang om het concurrentievermogen van de Europese industrieën op de lange termijn te kunnen behouden. Tijdens de voorbije tien jaar zijn de economieën van tal van lidstaten gegroeid zonder dat daarmee een stijging van het energieverbruik gepaard ging, terwijl in andere lidstaten die stijging minder uitgesproken was dan verwacht. Vooral de nieuwe lidstaten zijn hun achterstand snel aan het inlopen, ondanks hun verschillende uitgangspunten.

Globaal genomen hebben de lidstaten grote vooruitgang geboekt in de vaststelling en uitvoering van consistente nationale wetgevende kaders voor het stimuleren van energie-efficiëntie. In sommige lidstaten ontbreekt echter de ervaring en de administratieve capaciteit om dit te doen en voor deze landen kan de kaderwetgeving op EU-niveau een leidraad vormen en steun bieden.

Ondanks de geboekte vooruitgang zijn de stijgende energieprijzen op de wereldmarkt en nationale verstoringen weerspiegeld in hogere prijzen voor ondernemingen, vooral voor het mkb. De verwerkende industrieën die intensief gebruik maken van energie en natuurlijke hulpbronnen, zoals de metaalindustrie, de chemische nijverheid, en de pulp- en papierindustrie, zien zich voor bijzondere uitdagingen gesteld. Om de transformatie naar duurzamere productiewijzen te vergemakkelijken, zou een coherente en doeltreffende combinatie van beleidsmaatregelen kunnen bestaan uit maatregelen tot ondersteuning van onderzoek, innovatie, efficiënt gebruik van hulpbronnen en de aanwending van schonere technologieën, vooral in de verwerkende industrieën.

De lidstaten hebben steunregelingen ontworpen om de energie-efficiëntie van de industrie te verbeteren, in de meeste gevallen vergezeld van energie-auditregelingen (België, Bulgarije, Duitsland; Finland, Oostenrijk, Portugal, Slowakije, Tsjechië) of ze hebben vrijwillige overeenkomsten met de bedrijfstakken nagestreefd (Denemarken, Griekenland, Nederland, Slovenië, het Verenigd Koninkrijk). Het strategisch plan voor energietechnologie i streeft ernaar de ontwikkeling van koolstofarme technologieën te versnellen en ze sneller op de markt te brengen. Enkele positieve ontwikkelingen betreffen doelgerichte ingrepen om de energieprestaties van het mkb te ondersteunen (Griekenland, Ierland, Litouwen), ook al kan daar nog meer voor worden gedaan.

De toegang tot niet-energetische en niet-landbouwgrondstoffen is een andere essentiële factor voor het concurrentievermogen van de industrie in de EU. De hoge en schommelende prijzen van deze grondstoffen en het feit dat ze veelal buiten de EU te vinden zijn, vormen een risico voor tal van bedrijven. Zowel de EU als haar lidstaten – in aanvulling op het buitenlandbeleid van de EU – dienen beleidsmaatregelen te ontwikkelen die een oplossing kunnen bieden voor de schaarste van primaire grondstoffen. Dit kan door de Europese hulpbronnen duurzaam te exploiteren, door steun te verlenen aan onderzoek en innovatie met de bedoeling alternatieve oplossingen te ontwikkelen, door het efficiënt gebruik van de hulpbronnen te bevorderen en door betere recyclagetechnieken op grotere schaal te bevorderen, ook voor kostbare grondstoffen die in kleine hoeveelheden worden gebruikt.

De verdere integratie van milieukwesties en sociale vraagstukken in de bedrijfsactiviteiten en -strategieën is van toenemend belang voor het concurrentievermogen van de Europese industrie. Het stappenplan voor efficiënt hulpbronnengebruik in Europa i waar momenteel aan gewerkt wordt, zal een aantal maatregelen op EU-niveau bevatten evenals aanbevelingen voor maatregelen van de lidstaten die bedoeld zijn om het niet-duurzame gebruik van hulpbronnen aan te pakken.

Het concurrentievermogen kan worden versterkt door: het efficiënte gebruik van energie en grondstoffen te bevorderen, innovatie aan te moedigen en de inzet van schonere technologieën in de hele waardeketen te stimuleren met behulp van prikkels voor de lange termijn die de totstandkoming van één markt in de hand werken en de deelname van het mkb aan deze processen vergemakkelijken. Zoals hierboven geschetst, hebben verschillende lidstaten op deze terreinen al aanzienlijke vooruitgang geboekt; te zorgen voor een billijke en niet-vervalste prijsvorming voor energie en verder te werken aan de opwaardering en onderlinge verbinding van energiedistributienetten.

- De ontwikkeling van sociaal ondernemerschap, sociale bedrijven en de sociale economie vormt een ander belangrijk instrument om het concurrentievermogen en de duurzaamheid van de Europese industrie te versterken.

In de sociale economie zijn meer dan 11 miljoen mensen in de EU tewerkgesteld – oftewel 6% van de totale werkgelegenheid i. Ongeveer een kwart van de in Europa opgerichte bedrijven is een sociale onderneming en in België, Finland en Frankrijk bedraagt dit cijfer zelfs een op drie i. Deze bedrijven zijn vaak uiterst productief en concurrerend dankzij de zeer grote persoonlijke motivatie van de werknemers en de betere arbeidsvoorwaarden i.

Om een 'uiterst concurrerende sociale markteconomie' te bevorderen heeft de Commissie in het kader van de Europa 2020-strategie i, het vlaggenschipinitiatief 'de innovatie-Unie' i, het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting i en de Akte voor de interne markt i een centrale rol aan de sociale economie, sociale verantwoordelijkheid en sociale innovatie toegekend bij het zoeken naar nieuwe oplossingen voor een duurzamere economie.

Uit de openbare raadpleging naar aanleiding van de Akte voor de interne markt i is gebleken dat er veel belangstelling bestaat voor de mogelijkheden van sociale ondernemingen – en de sociale economie in het algemeen – om innovatieve oplossingen voor de huidige economische en sociale uitdagingen te vinden door duurzame banen te creëren.

De Commissie wil daarom een belangrijk debat opstarten over hoe deze nieuwe vorm van economie kan worden ontwikkeld. Binnen enkele weken zal een eerste stap worden gezet met de mededeling over het initiatief voor sociaal ondernemerschap en de mededeling over maatschappelijk verantwoord ondernemen, waarin belangrijke maatregelen zullen worden beschreven om de sociale economie te bevorderen.

Het concurrentievermogen kan worden versterkt door: het sociaal ondernemerschap in Europa te bevorderen, met name door het profiel ervan te versterken en de toegang tot publieke en particuliere financiële middelen te verbeteren (vooral via sociale investeringsfondsen).

14.

NAAR EEN BEDRIJFSVRIENDELIJKER EUROPA


Ondernemingsklimaat

- Een open, doeltreffend en concurrerend ondernemingsklimaat is een cruciale katalysator voor groei in een mondiale context. Een verbetering van het ondernemingsklimaat behelst beleidsmaatregelen in domeinen gaande van infrastructuurverbetering tot het verkorten van de tijd die nodig is om een bouwvergunning te krijgen.

Hoewel alle lidstaten nationale doelstellingen voor de beperking van de administratieve lasten hebben vastgesteld, hebben ze niet allemaal vooruitgang geboekt bij de meting van de huidige lasten of bij het verminderen ervan. In 18 lidstaten zijn effectbeoordelingen voor nieuwe wetgevingsvoorstellen verplicht gesteld, zij het dat ze niet allemaal voldoen aan de vereiste, en de effectbeoordelingen zijn niet altijd volledig in termen van economische, maatschappelijke en ecologische aspecten, zodat hun doeltreffendheid beperkt is.

De hoge kwaliteit en grote beschikbaarheid van infrastructuur (energie, vervoer en breedband) leveren een belangrijke bijdrage tot een bedrijfsvriendelijk klimaat. Aangezien de verbetering van de vervoersinfrastructuur een belangrijke uitdaging is, vooral in de nieuwe lidstaten, moeten de grote investeringen voor heropbouw en modernisering worden voortgezet, onder meer met de steun van de structuurfondsen en de faciliteit “Verbindingen voor Europa”.

Bedrijven hebben een moderne overheid nodig die efficiënte openbare diensten van hoge kwaliteit kan verlenen. Hervormingen dienen de nadruk te leggen op e-overheidsinitiatieven zoals centrale dienstencentra voor de burgers, gedeelde netwerken en gegevenscentra. Dankzij tal van e-overheidsinitiatieven moeten ondernemingen ook minder tijd aan administratieve procedures besteden en kunnen ze over meer middelen voor bedrijfsactiviteiten beschikken. E-aanbesteding moet in dit verband zo veel mogelijk worden gepromoot. Om tijd en middelen te besparen en corruptie te bestrijden is het ook van cruciaal belang dat bedrijven die grensoverschrijdend actief willen zijn, een beroep kunnen doen op goed functionerende onestopshops (zogenaamde 'Points of Single Contact').

Een belangrijk gebied waar verbetering mogelijk is, is de belastingheffing op bedrijven. Hoewel het algemene, gangbare vennootschapsbelastingstarief en de belastingschuld op arbeid ten opzichte van die op het gebruik van middelen vraagstukken zijn die verdere reflectie vereisen op het niveau van de EU en de lidstaten, kan de beperking van de last die met de naleving gepaard gaat het ondernemingsklimaat ingrijpend verbeteren.

Dit betekent dat de transparantie moet worden verhoogd en dat de complexiteit van de belastingwetgeving en de regelgeving betreffende naleving moet worden verminderd, dat de betalingsprocedures, ook degene die via het gebruik van e-overheid verlopen, vereenvoudigd moeten worden, en dat de stabiliteit van de belastingwetgeving moet worden verzekerd. Het voorstel van de Commissie betreffende een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting is op dat vlak een belangrijke stap in de goede richting.[16]

Het concurrentievermogen kan worden versterkt door: de administratieve lasten voor bedrijven te verminderen door de huidige last te beoordelen (ook de last die samenhangt met de belastingwetgeving) en deze last snel te verminderen tot de doelstellingen bereikt zijn. Zo was Nederland pionier in het meten en beoordelen van de beperking van de administratieve last en in het vaststellen van ambitieuze doelstellingen, wat heeft geleid tot een algemeen erkende doeltreffendheid; de concurrentie te bevorderen tussen dienstverleners die de infrastructuur voor breedband, energie en vervoer gebruiken.

15.

Industrie en dienstverlening bevorderen


- Diensten vormen het grootste deel van de economie in de Europese Unie en hun integratie met de be- en verwerkende industrie is toegenomen naarmate gespecialiseerde diensten worden aangewend om de processen voor productie en productdistributie te beheren. Bedrijven uit de be- en verwerkende industrie zijn begonnen met diensten en producten aan te bieden als één pakket en dienstverleners gebruiken aanvullende producten en integreren de bewerking en verwerking in hun waardeketen.

Innovaties in de dienstverlening die inspelen op de behoeften van klanten kunnen waardeketens, sectoren en markten i transformeren ongeacht of zij afkomstig zijn van dienstverlenende bedrijven of bedrijven uit de be- of verwerkende sector. Het belang van bedrijfsgerelateerde diensten als bron van innovatie, nieuwe technologie en betere prestaties neemt toe. Deze diensten zijn geïntegreerd in de waardeketens van andere industrieën door middel van intermediair verbruik, kennisproductie en technologiestromen, wat aan de Europese be- en verwerkende industrie een kans biedt om nieuwe markten open te stellen en nieuwe inkomstenbronnen voor hun producten te vinden.

De interne markt zou meer aan groei kunnen bijdragen als alle Europese wetgeving die momenteel van kracht is, door alle lidstaten volledig ten uitvoer zou worden gelegd. Het is de bedoeling om de marktversnippering te beëindigen en hinderpalen voor het verkeer van goederen, diensten, innovatie en creativiteit weg te werken, zoals vermeld in de Akte voor de interne markt.[18] De voorgestelde Verordening betreffende Europese normalisatie i heeft de vaststelling van Europese normen uitgebreid naar de dienstensector om de verschillen en tegenstrijdigheden tussen de nationale normen te beperken.

De intra-EU-handel in diensten vertoont een gebrek aan dynamiek aangezien hij slechts één vijfde van de totale intra-EU-handel vertegenwoordigt. Sinds 2004 groeit de handel in diensten tussen de EU en de rest van de wereld sneller dan de intra-EU-handel. De tenuitvoerlegging van de dienstenrichtlijn i was een cruciale mijlpaal, ofschoon het recente proces van wederzijdse beoordeling[21] een aantal domeinen heeft vastgesteld die nog voor verbetering vatbaar zijn.

Het concurrentievermogen kan worden versterkt door: de ontwikkeling van ondersteuning voor innovatieve diensten op grond van meetbare resultaten; en door deelname aan de innovatiepartnerschappen en grootscheepse demonstratieprojecten; de volledige tenuitvoerlegging van de wetgeving inzake de interne markt, met name de dienstenrichtlijn, en de bevordering van bedrijfsdiensten. Malta staat voorop bij de omzetting van de wetgeving inzake de interne markt omdat er nog slechts twee richtlijnen omgezet moeten worden.

16.

Midden- en kleinbedrijf


- Om het potentieel van het midden- en kleinbedrijf volledig te kunnen benutten, zijn er coherente maatregelen in de gehele EU nodig die overeenstemmen met de mededeling betreffende de evaluatie van de “Small Business Act”.[22] Grote, exporterende bedrijven hebben als eersten geprofiteerd van het herstel, maar tal van mkb-bedrijven worden nog steeds geconfronteerd met een gebrek aan vraag omwille van vertragingen, maar ook omwille van problemen bij hun toegang tot financiering en exportmarkten. Bij bedrijven die een snelle groei kennen, gemeten aan de mate waarin hun werkgelegenheid uitbreiding neemt, vertonen de kleine bedrijven een hogere nettogroei van de werkgelegenheid dan de grotere bedrijven. Bedrijven met een snelle groei zijn te vinden in alle industrieën en in alle regio’s en zijn doorgaans innovatief.

De striktere kredietvoorwaarden tijdens de crisis hebben de toegang tot financiering moeilijker gemaakt, vooral voor het mkb. Als reactie daarop hebben verschillende lidstaten corrigerende maatregelen getroffen, zoals een verhoging van de capaciteit van zekerheidsstellingen voor leningen, beleggingen in aandelenfondsen en microkredietprogramma’s, en door bankkredieten te vergemakkelijken via voordelige kredietvoorwaarden of kredietbemiddelaars. Omdat de toegang tot financiering moeilijk blijft, dienen er verdere inspanningen te worden gedaan om de beschikbaarheid van passende vormen van financiering, waaronder leningen, aandelen en combinaties ervan, te vergemakkelijken. Bovendien moet de ontwikkeling van gespecialiseerde financieringsverstrekkers voor kleine bedrijven, ook sociaal gerichte bedrijven, worden aangemoedigd. Zoals vermeld in de Akte voor de interne markt, zal de Commissie voor het einde van dit jaar een wetgevingsinstrument goedkeuren om de ontwikkeling van sociale investeringsfondsen in de Europese Unie te vergemakkelijken.[23]

De handelsbevordering door de lidstaten verbetert de wereldwijde aanwezigheid van Europese bedrijven en de meeste lidstaten steunen de internationalisering van het mkb , door financiering te verstrekken en door informatie en steun inzake markttoegang en regelgeving te verlenen. Mkb-bedrijven die van deze diensten gebruik maken zijn relatief tevreden, hoewel slechts 27 % van de geïnternationaliseerde mkb-bedrijven zei dat ze op de hoogte waren van de bestaande openbare steunmaatregelen en 7 % hier daadwerkelijk gebruik van maakte. Deze resultaten wijzen erop dat de bekendheid en toegankelijkheid van openbare steunmaatregelen verder kunnen worden verbeterd.

De gemiddelde betalingstermijnen kunnen erg lang zijn in sommige lidstaten en daardoor de overlevingskansen van kleine bedrijven bedreigen. De situatie is het voorbije jaar niet verbeterd en is in sommige lidstaten zelfs verslechterd voor betalingen door de overheid (Cyprus, Griekenland, Hongarije, Oostenrijk, Slowakije, Tsjechië). De richtlijn betreffende betalingsachterstand i vereist dat overheidsinstanties betalingen binnen de 30 dagen verwerken. Voor veel lidstaten zal het behalen van deze doelstelling een uitdaging zijn, maar dat geldt vooral voor Griekenland, Italië, Portugal en Spanje.

Het concurrentievermogen kan worden versterkt door: de groei van mkb-bedrijven te vergemakkelijken door ervoor te zorgen dat de regelgeving geen belemmeringen voor expansie oplegt, door de toegang tot passende financiering te bevorderen en door ondersteunende diensten te verlenen voor de toegang tot nieuwe markten en deze bekend te maken; ervoor te zorgen dat overheidsinstanties hun betalingstermijnen verkorten en zich strikt houden aan de richtlijn betreffende de bestrijding van betalingsachterstand.

17.

CONCLUSIES


- Deze mededeling stelt dat met het oog op duurzame groei en neiuwe impulsen voor de economie er behoefte is aan coherente en gecoördineerde industriebeleidsmaatregelen van de lidstaten en diepgaande structurele veranderingen. Een aanzienlijk effect kan worden gesorteerd door verandering te vergemakkelijken, innovatie mogelijk te maken, duurzaamheid te bevorderen, het ondernemingsklimaat te verbeteren en de voordelen van de interne markt aan te wenden. De tenuitvoerlegging van deze beleidsmaatregelen dient in de nationale hoofdsteden evenzeer een prioriteit te zijn als bij de Commissie.

Een betere coördinatie van beleidsmaatregelen op nationaal vlak kan ertoe leiden dat optimaal wordt gebruikgemaakt van de schaarse fondsen voor de bevordering van innovatie en groei in tijden van budgettaire besparingen. Op EU-niveau is het voorstel van de Commissie voor het meerjarig financieel kader i ontworpen om van deze doelstellingen prioriteiten te maken en de capaciteit van de EU om te investeren in industriële innovatie te verhogen door de versnippering te beperken, de regels voor de begunstigden te vereenvoudigen en de aandacht toe te spitsen op het brengen van innovatie op de markt.

De Commissie zal haar steun aan de inspanningen van de lidstaten in het kader van Europa 2020 versterken op basis van een coherente aanpak bij het toezicht op de geboekte vooruitgang en door het noodzakelijke forum voor het vaststellen van goede praktijken te bieden.

De Commissie zal: de coördinatie van de industriebeleidsmaatregelen van de lidstaten versterken door groeibevorderende structurele verbeteringen aan te moedigen en op te volgen opdat de doelstellingen van de Europa 2020-strategie gehaald worden; tegen het eerste kwartaal van 2012 een forum bieden voor de vaststelling en bespreking van goede praktijken voor de bevordering van groei via industriebeleidsmaatregelen.

- [1] ec.europa.eu/economy_finance/sgp/index_nl
– “Samen werk maken van een nieuwe groei”, COM(2011) 206 definitief, 13.4.2011.

[21] “Op weg naar een betere werking van de eengemaakte dienstenmarkt – voortbouwen op de resultaten van het in de dienstenrichtlijn vastgelegde proces van wederzijdse beoordeling”, COM(2011) 20 definitief, 27.1.2011.
“Small Business Act” voor Europa, COM(2011) 78/3; 23.2.2011.