Toelichting bij COM(2011)717 - Vangstmogelijkheden voor 2012 in EU-wateren en voor EU-vaartuigen buiten bepaalde EU-wateren voor sommige visbestanden die onder internationaal regime vallen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel

Het onderhavige voorstel heeft betrekking op de vangstmogelijkheden waarover vaartuigen van de Unie in uniale en niet-uniale wateren en vaartuigen van derde landen in uniale wateren beschikken als gevolg van in multilaterale of bilaterale fora goedgekeurde besluiten. Bij de voorbereiding op internationale onderhandelingen baseert de Unie haar standpunt op wetenschappelijk advies en op haar eigen beleidsdoelstellingen, die eveneens van toepassing zijn op interne besluiten. Het resultaat van dergelijke onderhandelingen impliceert dat de Unie ermee instemt verbintenissen ten aanzien van derde partijen aan te gaan. Wat de omzetting van dergelijke besluiten in het recht van de Unie betreft, reikt de discretionaire bevoegdheid van de Unie niet veel verder dan de interne verdeling onder de lidstaten. Voor de interne verdeling geldt het beginsel van relatieve stabiliteit.

Toepassingsgebied

De afgelopen jaren heeft de Raad van de EU elk jaar een besluit genomen over de vangstmogelijkheden voor de bestanden in de Atlantische Oceaan, de Noordzee en de internationale wateren waarin vaartuigen van de Unie actief zijn. Qua aantal gereguleerde bestanden was dit telkens de belangrijkste verordening voor de vaststelling van de vangstmogelijkheden, naast de overige verordeningen waarbij vangstmogelijkheden werden vastgesteld, namelijk voor de Oostzee, de Zwarte Zee en de diepzeebestanden (deze laatste om de twee jaar).

Op enkele uitzonderingen na is het wetenschappelijk advies over de visbestanden waarover de Unie autonoom besluit, reeds in juli beschikbaar. Daarom kan een voorstel worden geformuleerd dat uitsluitend op de bestanden van de Unie betrekking heeft, en waarover de Raad reeds in zijn vergadering van november een politiek akkoord kan bereiken. In haar streven om de besluiten inzake de vangstmogelijkheden te stroomlijnen en te vergemakkelijken, heeft de Commissie in haar mededeling betreffende een raadpleging over de vangstmogelijkheden [1] haar voornemen te kennen gegeven om, op basis van de inhoud die voordien in één voorstel was vervat, twee voorstellen voor te leggen.

Door de splitsing van het voorstel zal voor besluiten die op basis van het advies worden genomen, een eenvoudiger en meer gestructureerde aanpak kunnen worden gevolgd, waarbij de besluiten zo spoedig mogelijk na de verstrekking van het advies worden genomen. Zoals bij de verordening tot vaststelling van de vangstmogelijkheden in de Oostzee zal de goedkeuringsprocedure beter beheersbaar worden en zullen de marktdeelnemers sneller zekerheid krijgen over hun activiteiten voor volgend jaar.

Het onderhavige voorstel is het tweede van de twee, en strekt er in het algemeen toe de vangstmogelijkheden waarover reeds elders na onderhandelingen overeenstemming is bereikt, om te zetten in Unierecht. Het heeft derhalve betrekking op:

· gedeelde bestanden, d.w.z. bestanden die samen met Noorwegen worden beheerd in de Noordzee en het Skagerrak, of in het kader van NEAFC-overeenkomsten tussen kuststaten;

· bestanden met een traditionele quotaruil: bestanden die weliswaar niet gezamenlijk worden beheerd, maar waarvoor een jaarlijkse quotaruil tussen de Unie en Noorwegen en/of de Faeröer plaatsvindt;

· bestanden die potentieel kunnen worden geruild: bestanden die relatief nieuw zijn (bijv. evervis), of die in aanmerking kunnen komen voor een quotaruil;

· bijvangstsoorten in de visserij op tong en schol, ook wanneer geen ruil plaatsvindt, ter wille van de coherentie met de ontwikkeling naar een plurispeciesbeheer;

· vangstmogelijkheden die voortvloeien uit overeenkomsten in het kader van regionale organisaties voor visserijbeheer (ROVB's).

De meeste vangstmogelijkheden in dit voorstel zijn als 'pm' (pro memoria) aangegeven. Dit heeft te maken met het feit dat:

– het advies voor een aantal bestanden niet beschikbaar zal zijn op de datum waarop het voorstel zou moeten worden goedgekeurd; of

– bepaalde vangstbeperkingen en andere aanbevelingen van de Regionale Organisatie voor het visserijbeheer in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan (SPRFMO), de Commissie voor de instandhouding van de levende rijkdommen in de Antarctische wateren (CCAMLR), de Visserijcommissie voor het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (NEAFC), de Commissie voor de visserij in de westelijke en centrale Stille Oceaan (WCPFC) en de Internationale Commissie voor de instandhouding van tonijn in de Atlantische Oceaan (ICCAT) pas zullen worden goedgekeurd tijdens de jaarlijkse vergaderingen van deze organisaties in de periode van oktober 2011 tot en met februari 2012; of

– de cijfers voor bestanden in de wateren van Groenland en voor met Noorwegen en de Faeröer gedeelde of uitgewisselde bestanden nog niet beschikbaar zijn omdat zij afhangen van de resultaten van het overleg met deze landen in november en december 2011.

Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de Unie



De voorgestelde maatregelen zijn opgesteld overeenkomstig de doelstellingen en de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) en zijn in overeenstemming met het beleid van de Unie inzake duurzame ontwikkeling.

1.

Resultaten van de raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling


EN

Raadpleging van belanghebbende partijen



De Commissie heeft de richtsnoeren gevolgd van haar mededeling aan de Raad en het Europees Parlement 'Verbetering van de raadpleging inzake het communautaire visserijbeheer' (COM(2006)246 definitief), waarin de beginselen voor het zogenoemde proces van vroegtijdige consultaties ("frontloadingsproces") zijn uiteengezet.

In het kader van het frontloadingsproces heeft de Commissie een raadplegingsdocument over de splitsing opgesteld. Hiertoe heeft de Commissie bij het Comité van beheer voor de visserij en de aquacultuur een non-paper ingediend over de splitsing van de belangrijkste verordening betreffende de vangstmogelijkheden in 2012. Dit document bevat de criteria die zijn gehanteerd voor de splitsing van het belangrijkste voorstel inzake de vangstmogelijkheden, met een beschrijving van de inhoud van het voorstel inzake de bestanden van de Unie en van het voorstel inzake de internationale bestanden, alsook de bepalingen die in deze beide teksten moeten worden opgenomen.

Dit frontloadingsdocument is aan de lidstaten voorgelegd en toegezonden aan de regionale adviesraden (RAR’s) opdat zij daarop zouden kunnen reageren. Voorts heeft de Commissie op 8 september een open seminar georganiseerd (met medewerking van de lidstaten, leden van het Europees Parlement, visserijdeskundigen, belanghebbenden, de pers en het publiek) voor een presentatie en bespreking van de resultaten van het wetenschappelijk advies en de belangrijkste implicaties daarvan.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid



Wat de toegepaste methode betreft, heeft de Commissie twee belangrijke organisaties/deskundigen geraadpleegd: de ICES, een onafhankelijke internationale wetenschappelijke instantie, en het WTECV. Het advies van de ICES is gebaseerd op een advieskader dat binnen deze organisatie is ontwikkeld en dat wordt gebruikt overeenkomstig de verzoeken van hun cliënten, waartoe ook de Commissie behoort. Het WTECV brengt zijn advies uit op basis van de door de Commissie verstrekte taakomschrijving.

Alle verslagen van het WTECV worden, na de formele goedkeuring ervan door de Commissie, bekendgemaakt op de website van DG MARE. Alle verslagen van de ICES zijn beschikbaar op de website van de ICES.

Effectbeoordeling



Het onderhavige voorstel strekt er in hoofdzaak toe internationaal overeengekomen maatregelen om te zetten. Alle elementen die relevant zijn voor de beoordeling van de mogelijke gevolgen van de vangstmogelijkheden, worden in aanmerking genomen in de voorbereidings- en uitvoeringsfase van internationale onderhandelingen in het kader waarvan de vangstmogelijkheden van de Unie worden overeengekomen met derde partijen.

2.

Juridische elementen van het voorstel



(a)

Rechtsgrondslag



De rechtsgrondslag van dit voorstel is artikel 43, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

De plicht van de Unie om de levende aquatische rijkdommen op duurzame wijze te exploiteren, vloeit voort uit de verplichtingen die zijn vastgelegd in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 2371/2002.

(b)

Samenvatting van de voorgestelde maatregel



Om de met het GVB beoogde totstandbrenging van een ecologisch, economisch en sociaal duurzame visserij te verwezenlijken, wordt in dit voorstel vastgesteld welke vangst- en inspanningsbeperkingen gelden voor de visserij in de uniale wateren en, voor vaartuigen van de Unie, voor de visserij in internationale wateren.

(c) Toepassing


De bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied zijn van toepassing tot en met 31 december 2012, met uitzondering van een aantal bepalingen inzake inspanningsbeperkingen, die van toepassing zijn tot en met 31 januari 2013.

(d)

Subsidiariteitsbeginsel



Het voorstel valt onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder d), van het Verdrag. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.

(e)

Evenredigheidsbeginsel



Het voorstel is om de onderstaande reden in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel: het GVB is een gemeenschappelijk beleid. Krachtens artikel 43, lid 3, van het Verdrag dient de Raad maatregelen vast te stellen tot vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden.

Krachtens de voorgestelde verordening van de Raad worden de vangstmogelijkheden aan de lidstaten toegewezen. Met inachtneming van artikel 20, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 mogen de lidstaten deze mogelijkheden op hun beurt naar eigen goeddunken over de regio's en de marktdeelnemers verdelen. De lidstaten beschikken dus over heel wat manoeuvreerruimte om conform het sociaaleconomische model van hun keuze te beslissen hoe zij de aan hen toegewezen vangstmogelijkheden benutten.

Het voorstel heeft geen nieuwe financiële gevolgen voor de lidstaten. De Raad stelt elk jaar een verordening als de onderhavige vast, en de openbare en particuliere middelen voor de tenuitvoerlegging van de onderhavige verordening zijn dan ook reeds beschikbaar.

(f)

Keuze van instrumenten



Voorgesteld instrument: verordening.

3.

Gevolgen voor de begroting



Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Unie.

4.

Aanvullende informatie



(g)

Vereenvoudiging



Het voorstel voorziet in de vereenvoudiging van de administratieve procedures voor de overheidsinstanties (Unie of nationaal), met name wat betreft de voorschriften op het gebied van inspanningsbeheer.

(h) Evaluatie-/herzienings-/uitdovingsclausule

Dit voorstel betreft een jaarlijkse verordening voor het jaar 2012 en bevat derhalve geen herzieningsclausule.

(i)

Het voorstel nader bekeken



In het Verdrag van Lissabon wordt de medebeslissingsprocedure als de gewone besluitvormingsprocedure voor GVB-aangelegenheden aangemerkt. Een uitzondering hierop is vastgesteld in artikel 43, lid 3, van het Verdrag, met betrekking tot maatregelen “voor de vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden”. Dergelijke maatregelen worden op voorstel van de Commissie door de Raad vastgesteld zonder dat het Parlement hierbij wordt betrokken. Het onderhavige voorstel beperkt zich derhalve tot de vaststelling en toewijzing van vangstmogelijkheden en tot de voorwaarden die functioneel verbonden zijn met het gebruik daarvan.

Wat de vangstbeperkingen en het beheer van de visserijinspanning in het algemeen betreft, is het voorstel in overeenstemming met de beginselen van het zogenoemde frontloadingsproces, die zijn uiteengezet in de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement 'Verbetering van de raadpleging inzake het communautaire visserijbeheer' (COM(2006) 246 definitief), en in de mededeling van de Commissie 'Vangstmogelijkheden voor 2012' (COM(2011) 298 definitief), waarin de Commissie in afwachting van het wetenschappelijk advies over de visstand voor 2012 haar visie en voornemens met betrekking tot haar voorstellen voor de vangstmogelijkheden toelicht.

Zoals hierboven vermeld, zijn in het voorstel ook vangstbeperkingen opgenomen die door bepaalde regionale organisaties voor visserijbeheer zijn overeengekomen.

Wat het inspanningsbeheer betreft, wordt voor de kabeljauwvisserij sinds 2009 een op kilowattdagen gebaseerd systeem toegepast, dat in 2012 zal worden gehandhaafd.

Wat de proeven met betrekking tot volledig gedocumenteerde visserij betreft, worden de voor 2011 geldende bepalingen opnieuw voorgesteld voor 2012, d.w.z. een extra toewijzing van 12% voor proefprojecten ter vermijding van kabeljauwvangsten voor 3 met Noorwegen gedeelde kabeljauwbestanden (Noordzee, VIId en Skagerrak). Er dient zorgvuldig te worden geëvalueerd of de hoeveelheid vis die in het kader van de proefprojecten wordt gevangen al dan niet kleiner is dan het totaal van de aanlandingen plus teruggooi voordat met de proeven werd begonnen. Een volledige evaluatie zal pas tegen het eerste kwartaal van 2012 beschikbaar zijn, aangezien de proeven tot het eind van het jaar doorgaan. De Commissie zal na afloop van het visseizoen 2011 dan ook het advies van het WTECV op basis van de door de lidstaten ingediende verslagen inwinnen. Blijkt uit de evaluatie dat met de proeven geen vermindering van de totale vangsten ten opzichte van de visserij zonder proeven is bereikt, dan behoudt de Commissie zich het recht voor om onmiddellijk de nodige wijzigingen in de door de Raad vastgestelde maatregelen inzake volledig gedocumenteerde visserij voor te stellen.