Toelichting bij COM(2011)788 - “Erasmus voor iedereen” Het programma van de Unie voor onderwijs, beroepsopleiding, jeugd en sport - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2011)788 - “Erasmus voor iedereen” Het programma van de Unie voor onderwijs, beroepsopleiding, jeugd en sport. |
---|---|
bron | COM(2011)788 |
datum | 23-11-2011 |
In juni 2010 heeft de Europese Raad zijn goedkeuring gehecht aan Europa 2020, de hervormingsagenda die ertoe moet bijdragen dat Europa versterkt uit de mondiale economische en financiële crisis tevoorschijn komt, dankzij een gecoördineerde, alomvattende strategie voor slimme, inclusieve en duurzame groei.
Onderwijs en opleiding vormen een centraal onderdeel van de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei en van de geïntegreerde richtsnoeren voor het economisch en werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten[1]. Het staat vast dat geen van de doelstellingen en kerndoelen van de Europa 2020-strategie zonder omvangrijke investeringen in de ontwikkeling van menselijk kapitaal kan worden bereikt. Vijf van de kerninitiatieven van Europa 2020 stoelen op een modernisering van onderwijs en opleiding: Jeugd in beweging, Een agenda voor nieuwe vaardigheden en banen, alsook de digitale agenda, Innovatie-Unie en het Platform tegen armoede.
In haar mededeling “Een begroting voor Europa 2020”[2] wijst de Commissie erop dat er behoefte bestaat aan een versterking van de steun van de Unie op het gebied van onderwijs en opleiding om de vaardigheden van de burgers te verbeteren en een bijdrage te leveren tot het terugdringen van de hoge jeugdwerkloosheid in tal van lidstaten. De Commissie benadrukt tevens dat zij zich in haar externe optreden zal concentreren op de bevordering en verdediging van waarden van de Unie buiten de EU, steun zal verlenen aan overgangs- en democratische processen en de externe dimensie van het interne beleid zal versterken.
Inhoudsopgave
Raadpleging
Van begin 2010 tot medio 2011 hebben op brede schaal gedachtewisselingen plaatsgevonden met het publiek en de belanghebbenden op het gebied van onderwijs, beroepsopleiding, jeugd en sport.
Met betrekking tot onderwijs, beroepsopleiding en jeugd werd tijdens het raadplegingsproces een grote mate van overeenstemming tussen de standpunten van de verschillende groepen belanghebbenden geconstateerd. De punten van overeenstemming van hun bijdragen kunnen als volgt worden samengevat:
· een zeer positieve beoordeling van de resultaten die zijn bereikt met de programma's Een leven lang leren, Jeugd in actie en Erasmus Mundus;
· de noodzaak om een meer geïntegreerde aanpak te ontwikkelen, zowel tussen de onderwijssectoren onderling, tussen onderwijsprogramma's en andere jongerenprogramma's en tussen de verschillende EU-programma's voor hoger onderwijs, zowel op intra-Europees (Erasmus), mondiaal (Erasmus Mundus), regionaal (Tempus, Alfa, Edulink) als bilateraal niveau (bijvoorbeeld met de VS en Canada).
· de noodzaak om voor meer samenhang te zorgen tussen beleidsontwikkelingen en de in het kader van de programma's gesteunde activiteiten;
· het belang van consequente aandacht voor kwaliteit, met name in het hoger onderwijs in de Unie en daarbuiten;
· het belang van de handhaving van instrumenten van de Unie ter ondersteuning van formeel en niet-formeel onderwijs aan jongeren en de noodzaak om de erkenning van leerresultaten te verbeteren;
· de noodzaak om administratieve procedures te vereenvoudigen en acties en prioriteiten te stroomlijnen;
· de noodzaak om de zichtbaarheid van het programma te verbeteren.
Met betrekking tot sport kunnen de belangrijkste punten die door de belanghebbenden werden benadrukt als volgt worden samengevat:
· een tekort aan sportmogelijkheden en lichaamsbeweging op alle onderwijsniveaus;
· onvoldoende erkenning voor vrijwillige sportactiviteiten;
· doping als belangrijke bedreiging voor fair play bij sportwedstrijden;
· een gebrek aan aandacht voor de maatschappelijke waarde van sport in vergelijking tot de commerciële aspecten ervan;
· commerciële druk als bedreiging voor de oorspronkelijke, op fair play gebaseerde geest van sport.
Resultaten van de effectbeoordeling
In het kader van vier effectbeoordelingen werd de werking onderzocht van drie bestaande programma's op het gebied van onderwijs, beroepsopleiding en jeugd (namelijk Een leven lang leren, Jeugd in actie en Erasmus Mundus) en, in het geval van sport, van voorbereidende acties die door de begrotingsautoriteit zijn goedgekeurd.
Gezien de grote overeenkomsten tussen de doelstellingen, rechtsgronden en bevoegdheden van de Unie op deze gebieden werden bij elke effectbeoordeling soortgelijke opties overwogen: stopzetting van de bestaande acties of programma's; voorzetting ervan in de huidige vorm; wezenlijke versterking van de beleidsdoelen; en samenvoeging van de programma's Een leven lang leren, Jeugd in actie en Erasmus Mundus tot één gestroomlijnd programma.
De beste optie die bij alle vier de effectbeoordelingen uit de bus kwam is de samenvoeging van de programma's tot één geïntegreerd programma, wat aansluit bij de mededeling van de Commissie over het meerjarig financieel kader van 29 juni 2011. Dit is de meest coherente en kosteneffectieve optie, en wel om de volgende hoofdredenen:
– De samenvoeging van de programma's beantwoordt aan de noodzaak om in de Unie in deze tijden van financiële en economische crisis meer te investeren in onderwijs en opleiding, aangezien de economie voor haar groei afhankelijk is van de beschikbaarheid van hoogopgeleide werknemers en het activeren van de vaardigheden en de competenties van werklozen.
– Binnen het samengevoegde programma vindt een concentratie plaats op de acties van de huidige programma's die de hoogste Europese toegevoegde waarde opleveren en het grootste multiplicatoreffect hebben, en worden deze acties verder ontwikkeld, zodat voor een concreet effect op het Europese onderwijs- en opleidingsstelsel wordt gezorgd, en daarmee ook voor een hoger rendement van de investeringen op dit gebied.
– De concentratie van de inspanningen binnen het nieuwe gestroomlijnde programma zal voor meer synergie tussen de bestaande programma's en de verschillende onderwijssectoren zorgen, waardoor de toepassing van “een leven lang leren” in het onderwijs wordt versterkt, de samenhang vergroot en de toegang voor potentiële begunstigden kan worden verbeterd met behulp van een coherent pakket transversale acties.
– Naast de onderlinge samenwerking tussen de onderwijsinstellingen wordt in het nieuwe programma sterker de nadruk gelegd op de cruciale rol van onderwijs en menselijk kapitaal voor innovatie, door partnerschappen tussen het onderwijs en het bedrijfsleven te stimuleren en excellentie bij lesgevenden en studerenden, de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt en ondernemerschap te bevorderen.
– Tot slot kan met de samenvoeging van de programma's een rationalisering en vereenvoudiging van de uitvoerings- en beheerprocedures worden bereikt, waardoor aanzienlijke besparingen op de uitvoeringskosten kunnen worden behaald vergeleken met de totale uitvoeringskosten van de huidige programma's (d.w.z. Een leven lang leren, Jeugd in actie en de samenwerkingsprogramma's in het hoger onderwijs met derde landen).
Vereenvoudiging
In de context van het meerjarige financiële kader is een van de prioriteiten van dit programma het benadrukken van stroomlijning, vereenvoudiging en een op prestaties gebaseerde toekenning van middelen. Deze benadering wordt toegepast in het programma “Erasmus voor iedereen” door dit programma te baseren op de voorschriften van het Financieel Reglement.
Het programma zal het aantal ondersteunde activiteiten verlagen. Er worden meer vaste subsidiebedragen toegekend om de efficiëntie te verbeteren; succesvolle voorbeelden zoals de forfaitaire mobiliteitsbeurzen voor studenten in het kader van Erasmus zullen meer in het algemeen worden toegepast voor mobiliteitsacties. De nationale agentschappen zullen zich niet langer bezighouden met individuele mobiliteit, waardoor de administratieve werklast wordt verminderd.
De nationale agentschappen worden het belangrijkste aanspreekpunt voor activiteiten op het gebied van leermobiliteit die openstaan voor jongeren, ongeacht of zij deelnemen als student, stagiaire of vrijwilliger. Bovendien wordt de gebruikersvriendelijkheid voor deelnemende hogeronderwijsinstellingen op internationaal niveau verbeterd doordat uiteenlopende internationale samenwerkingsprogramma’s worden samengevoegd.
“Erasmus voor iedereen”, het geïntegreerde programma op het gebied van onderwijs, beroepsopleiding, jeugd en sport ontleent zijn bestaansrecht aan de in de artikel 165 en 166 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) genoemde doelstellingen en aan het subsidiariteitsbeginsel.
Overeenkomstig artikel 165 van het VWEU moet de Europese Unie bijdragen tot “de ontwikkeling van onderwijs van hoog gehalte door samenwerking tussen de lidstaten aan te moedigen en zo nodig door hun activiteiten te ondersteunen en aan te vullen, met volledige eerbiediging van de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de inhoud van het onderwijs en de opzet van het onderwijsstelsel en van hun culturele en taalkundige verscheidenheid.”
Krachtens artikel 166 moet de Unie “inzake beroepsopleiding een beleid ten uitvoer [leggen] waardoor de activiteiten van de lidstaten worden versterkt en aangevuld, met volledige eerbiediging van de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de inhoud en de opzet van de beroepsopleiding.”
In beide artikelen is bepaald dat de Unie en de lidstaten de samenwerking dienen te bevorderen met derde landen en met de internationale organisaties met bevoegdheden op het gebied van respectievelijk onderwijs en sport (artikel 165, lid 3) en beroepsopleiding (artikel 166, lid 3).
Zoals in de tussentijdse evaluaties van de programma's Een leven lang leren, Jeugd in actie en Erasmus Mundus werd benadrukt, is de Europese toegevoegde waarde van het programma te danken aan het innovatieve en transnationale karakter van de uitgevoerde activiteiten en van de producten en partnerschappen waartoe het in heel Europa een bijdrage levert. Het stimuleren van een succesvolle samenwerking tussen de onderwijs- en opleidingsstelsels van de lidstaten en op het gebied van jeugd en sport zou er toe bijdragen succesvolle beleidsmaatregelen en goed functionerende praktijken aan te wijzen en ten uitvoer te leggen en wederzijdse leerprocessen bevorderen.
Bij de onderhavige verordening worden uitvoeringsmaatregelen vastgesteld, vooral betreffende de toewijzing van financiële middelen, terwijl het daarnaast voorziet in de toepassing van de onderzoeksprocedure overeenkomstig de bepalingen van artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011. Selectiebesluiten zullen als vanouds ter informatie worden toegezonden aan het Europees Parlement en het comité.
Tevens worden bij deze verordening gedelegeerde handelingen geïntroduceerd overeenkomstig artikel 290 van het VWEU. Het gebruik van dit nieuwe wetgevingsinstrument beperkt zich tot de wijziging van de bepalingen betreffende de criteria voor de prestaties en tot de acties die door de nationale agentschappen worden beheerd.
Uit de ervaringen met vroegere programma's is gebleken dat het soms nodig is om de bepalingen in de artikelen 13, lid 7, en 22, lid 2, betreffende respectievelijk de criteria voor de prestaties en de acties die door de nationale agentschappen worden beheerd, gedurende de looptijd van het programma te wijzigen. Het gebrek aan flexibiliteit van de programma's Een leven lang leren, Jeugd in actie en Erasmus Mundus en het gebrek aan instrumenten om de programma's aan de veranderende behoeften van de samenleving aan te passen, zijn punten van kritiek die door de betrokken belanghebbenden zijn aangekaart.
Door de systematische raadpleging van deskundigen wordt naar behoren rekening gehouden met de standpunten van de lidstaten. Om een zo representatief mogelijk beeld te krijgen, worden bij de raadpleging tevens deskundigen betrokken die door het Europees Parlement zijn aangewezen. Daarnaast zal de Commissie waar nodig relevante belanghebbenden op de betrokken gebieden raadplegen.
In het kader van het voorstel van de Commissie voor een meerjarig financieel kader voor de periode 2014-2020 is voorgesteld een bedrag van 17 299 000 000 miljard euro (huidige prijzen) uit te trekken voor één geïntegreerd programma voor onderwijs, beroepsopleiding, jeugd en sport en een bijkomend bedrag afkomstig van instrumenten van post 4 ter hoogte van 1 812 100 000 euro (huidige prijzen).
Minimumtoewijzingen per sector
Om ervoor te zorgen dat de bedragen aan financiële middelen die aan de belangrijkste groepen belanghebbenden en begunstigden worden toegewezen, niet lager uitvallen dan de voor de programma's Een leven lang leren, Jeugd in actie en Erasmus Mundus voor de periode 2007-2013 bepaalde niveaus, mag de uitvoering van het programma niet leiden tot de toewijzing aan de belangrijkste onderwijssectoren van minder dan:
– Hoger onderwijs: 25%
– Beroepsonderwijs en -opleiding en volwasseneneducatie: 17% waarvan 2% voor volwasseneneducatie
– Schoolonderwijs: 7%
– Jongeren: 7%
VAN DE VERORDENING
Bij deze verordening worden bepalingen vastgesteld voor één nieuw geïntegreerd programma voor onderwijs, beroepsopleiding, jeugd en sport, getiteld “Erasmus voor iedereen”. Dit programma bouwt voort op het sectorale Erasmusprogramma, dat brede waardering heeft gevonden, en is gericht op de ondersteuning van het gehele spectrum van onderwijssectoren (hoger onderwijs, beroepsonderwijs en -opleiding, volwasseneneducatie, schoolonderwijs en jeugdzaken) vanuit de gedachte van een leven lang leren.
Het programma “Erasmus voor iedereen” is toegespitst op drie soorten kernacties, namelijk de transnationale en internationale leermobiliteit van studenten, jongeren, docenten en onderwijspersoneel; samenwerking met het oog op innovatie en verspreiding van goede praktijken tussen onderwijsinstellingen en met organisaties die actief zijn in het jongerenwerk, en ondersteuning van de verwezenlijking van beleidsagenda's, alsook ondersteuning van capaciteitsopbouw in derde landen, waaronder toetredingslanden, waarbij bijzondere aandacht uitgaat naar de nabuurschapslanden en internationale politieke dialoog.
Zoals wordt aangekondigd in de mededeling "Een begroting voor Europa 2020” zal Erasmus voor iedereen de bestaande internationale programma's (Erasmus Mundus, Tempus, Edulink en Alfa) en samenwerkingsprogramma's met industrielanden integreren. Hiertoe zal de begroting van het programma worden aangevuld met financiële toewijzingen afkomstig uit de verschillende externe samenwerkingsinstrumenten. De middelen worden beschikbaar gesteld op basis van twee meerjarentoewijzingen voor respectievelijk vier en drie jaar om stabiliteit en voorspelbaarheid te garanderen. Deze toewijzingen moeten de prioriteiten voor het externe optreden van de Europese Unie weerspiegelen, zo nodig met inbegrip van ontwikkelingsdoelstellingen. Zij kunnen worden aangepast in relevante onvoorziene omstandigheden of bij belangrijke politieke veranderingen om belangrijke prioriteitswijzigingen in het beleid weer te geven. Excellentie in onderwijs en onderzoek op het gebied van Europese studies is het voorwerp van een specifiek artikel inzake 'Jean Monnet'. Een apart hoofdstuk is gewijd aan sport, waarbij het accent ligt op de bestrijding van doping, geweld en racisme en de stimulering van internationale activiteiten met het oog op de bevordering van goed bestuur in sportorganisaties.
Er wordt een nieuw financieel instrument – een garantiefaciliteit voor leningen – ingevoerd om studenten in staat te stellen hun mastergraad in een ander Europees land te halen. Voor dergelijke studies is het nu moeilijk om financiering te krijgen, omdat de nationale beurzen en leningen vaak niet grensoverschrijdend gebruikt mogen worden of niet beschikbaar zijn voor studies op masterniveau, terwijl leningen van particuliere banken bijzonder duur zijn. Om aan deze problemen een eind te maken, zal de EU een gedeeltelijke garantie verschaffen aan financiële instellingen (banken of verstrekkers van studentenleningen) die bereid zijn om leningen toe te kennen voor master-studies in andere deelnemende landen onder gunstige voorwaarden voor de studenten.
Het programma zal worden beheerd volgens het beginsel van indirect beheer. De verantwoordelijkheid daarvoor wordt door de lidstaten en de Commissie gezamenlijk gedragen. Nationale agentschappen zullen het beheer voeren over het merendeel van de beschikbare middelen, waarvan het grootste bedrag wordt uitgetrokken voor mobiliteitsmaatregelen en samenwerking. De Commissie zal het beheer van grotere samenwerkingsprojecten, de beleidsondersteuning, het Eurydice-netwerk alsmede de Jean Monnet- en sportactiviteiten delegeren aan een uitvoerend agentschap. De Commissie kan daarom, op basis van een kosten-batenanalyse, voor de tenuitvoerlegging van het programma “Erasmus voor iedereen” voor de periode 2014-2020, zoals vastgelegd in Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad van 19 december 2002 tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen[3] gebruikmaken van het bestaand uitvoerend agentschap, waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma's worden gedelegeerd.