Toelichting bij COM(2011)778 - Wijziging van Richtlijn 2006/43/EG betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

De maatregelen die in Europa en elders zijn genomen in de directe nasleep van de financiële crisis, waren hoofdzakelijk gericht op de dringende noodzaak om het financiële stelsel te stabiliseren. De rol die banken, hedgefondsen, ratingbureaus, toezichthouders en centrale banken hebben gespeeld, is in veel gevallen ter discussie gesteld en grondig geanalyseerd, maar er is tot nu toe weinig of geen aandacht besteed aan de rol die auditors in de crisis hebben gespeeld, of hadden moeten spelen. Dat veel banken tussen 2007 en 2009 enorme verliezen bekendmaakten op posities die zij zowel binnen als buiten de balanstelling aanhielden, maakt het voor veel burgers en beleggers moeilijk te begrijpen hoe auditors hun cliënten (met name banken) voor die perioden schone controleverklaringen konden afgeven.

Het is belangrijk te benadrukken dat in een crisis waarin tussen oktober 2008 en oktober 2009 4 588,9 miljard EUR aan belastinggeld werd uitgetrokken ter ondersteuning van de banken en waarin deze steun in 2009 39% van het bbp van de EU 27 vertegenwoordigde[1], alle onderdelen van het financiële stelsel verbeterd moeten worden.

Een solide controle van financiële overzichten is van essentieel belang voor het herstel van het vertrouwen in de markt. Zij draagt bij aan de bescherming van beleggers door te voorzien in gemakkelijk toegankelijke, kosteneffectieve en betrouwbare informatie over de financiële overzichten van ondernemingen. Zij kan ook de kapitaalkosten voor gecontroleerde ondernemingen verminderen door voor meer transparantie en betrouwbaarheid van financiële overzichten te zorgen.

Het is ook belangrijk te benadrukken dat auditors bij wet met de uitvoering van wettelijke controles van financiële overzichten zijn belast. Deze taak houdt in dat zij een maatschappelijke rol vervullen door hun mening te geven over de getrouwheid van de financiële overzichten van de gecontroleerde entiteit; deze entiteit kan daardoor beperkte aansprakelijkheid genieten en/of diensten in de financiële sector verstrekken.

Sinds 1984, toen de procedures voor de toelating van auditors bij een richtlijn (Richtlijn 1984/253/EEG) werd geharmoniseerd, is de wettelijke controle van jaarrekeningen ten dele door EU-voorschriften geregeld. Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 84/253/EEG van de Raad (hierna Richtlijn 2006/43/EG genoemd) werd in 2006 vastgesteld en zorgde voor een aanzienlijke verruiming van het toepassingsgebied van de vorige richtlijn. De sterke concentratie op de auditmarkt en de vele toelatingsprocedures die nodig zijn om grensoverschrijdende wettelijke controles van financiële overzichten te verstrekken, beletten kleine en middelgrote auditkantoren profijt te trekken van de interne markt. Overeenkomstig de Europa 2020-strategie[2], waarin opgeroepen wordt tot een verbetering van de bedrijfsomgeving, is het voorstel gericht op het vervolmaken van de interne markt voor wettelijke controles van financiële overzichten om kleine en middelgrote kantoren in staat te stellen te groeien en nieuwe spelers aan te moedigen de markt te betreden.

Naast het voorliggende voorstel van de Commissie tot wijziging van de auditrichtlijn zal ook een voorstel voor een verordening worden ingediend betreffende de specifieke eisen voor de wettelijke controle van de financiële overzichten van organisaties van openbaar belang.[3] De twee voorstellen passen in het kader van de permanente regelgevingshervorming op verschillende gebieden van de financiële sector. Doordat controle vertrouwen schept in de getrouwheid van financiële overzichten, blijft deze een van de elementaire bouwstenen van de financiële stabiliteit. Dit voorstel wordt aangevuld door andere algemene initiatieven waaraan momenteel wordt gewerkt, onder meer betreffende corporate governance, financiële verslaggeving en kredietratings. Zij houden noch een herhaling, noch een overlapping van elkaar in.

Het voorstel bevat wijzigingen op de bepalingen inzake de toelating en registratie van auditors en auditkantoren, op de bestaande beginselen in de auditrichtlijn met betrekking tot beroepsethiek, beroepsgeheim, onafhankelijkheid en verslaggeving alsook de daaraan gerelateerde toezichtsvoorschriften die toepasselijk blijven voor de controle van organisaties van niet-openbaar belang (niet-OOB’s).

4.

2. RAADPLEGING VAN DE BELANGHEBBENDE PARTIJEN


De Commissie heeft van 13 oktober tot 8 december 2010 een raadpleging gehouden[4].

In totaal zijn er bijna 700 reacties van diverse belanghebbenden ontvangen, waaronder beroepsbeoefenaren, toezichthouders, beleggers, academici, ondernemingen, overheidsinstanties, beroepsorganisaties en particulieren.

Uit de raadpleging is gebleken dat er zowel vraag naar als weerstand tegen verandering bestaat; belanghebbenden die momenteel een sterke positie bekleden, zijn bijzonder gekant tegen veranderingen. Daarentegen concludeerden met name kleine en middelgrote beroepsbeoefenaren, alsook beleggers, dat de recente financiële crisis ernstige tekortkomingen aan het licht heeft gebracht. Een samenvatting van de publieksopmerkingen is te vinden op:

ec.europa.eu/internal_market/consultations/docs

Een conferentie op hoog niveau die op 10 februari 2011[5] door de Commissie werd georganiseerd, bood de gelegenheid nog meer meningen uit te wisselen.

Het Europees Parlement heeft naar aanleiding van het groenboek van de Commissie op 13 september 2011 een initiatiefverslag over deze kwestie aangenomen en dringt er bij de Commissie op aan te zorgen voor meer transparantie en concurrentie in de auditmarkt[6]. Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) heeft op 16 juni 2011 een soortgelijk verslag uitgebracht[7].

Deze kwesties zijn ook onder de aandacht van de lidstaten gebracht op de bijeenkomst van het Comité financiële diensten van 16 mei 2011 en op de bijeenkomst van het Regelgevend Comité voor accountantscontrole van 24 juni 2011.

1.

Effectbeoordeling



Overeenkomstig haar beleid voor betere regelgeving hebben de diensten van de Commissie een effectbeoordeling van de verschillende beleidsopties verricht. Sommige van de onderzochte kwesties hadden enkel betrekking op de wettelijke controle van organisaties van openbaar belang (OOB’s), terwijl andere de wettelijke controle van jaarrekeningen in het algemeen betroffen. De conclusie luidde dat er meer gedetailleerde voorschriften voor de controle van OOB’s nodig waren en dat hiervoor een afzonderlijk rechtsinstrument vereist was. De auditrichtlijn zou haar algemene toepassingsgebied behouden.

Wat betreft de kwesties die onder deze richtlijn vallen, werden de volgende problemen onderzocht:

– hoge administratieve lasten als gevolg van een versnipperde nationale regelgeving;

– het uitsluitend toestaan van grensoverschrijdende wettelijke controles wanneer een auditor slaagt voor een bekwaamheidsproef en in elke lidstaat toegelaten en geregistreerd is;

– het gebrek aan gemeenschappelijke standaarden voor de hele EU inzake de praktijk, onafhankelijkheid en interne beheersing van auditkantoren;

– controlestandaarden houden geen rekening met de omvang van de gecontroleerde ondernemingen, met name van kleine en middelgrote ondernemingen;

– gerelateerde problemen betreffende het toezicht op niet-OOB’s.

Dit resulteert niet alleen in extra nalevingskosten, maar ook in een ongelijk speelveld voor auditkantoren en wettelijke auditoren in de hele Unie en een laag zakelijk potentieel voor kleine en middelgrote beroepsbeoefenaren.

De conclusie van de effectbeoordeling luidde dat de beste opties ter verbetering van de bestaande situatie erin zouden bestaan:

– de grensoverschrijdende erkenning van de competentie van auditverstrekkers te vergemakkelijken: beginsel van wederzijdse erkenning van auditkantoren en wettelijke auditors in de hele Unie;

– de standaarden inzake auditpraktijk, onafhankelijkheid en interne beheersing van auditkantoren in de hele Unie te stroomlijnen via de invoering van internationale controlestandaarden om ervoor te zorgen dat in de hele Unie dezelfde controlestandaarden gelden; nationale toevoegingen zouden aanvaardbaar zijn, indien nodig;

– controlestandaarden aan te passen aan de omvang van de gecontroleerde entiteit door de lidstaten te verzoeken ervoor te zorgen dat voor kleine en middelgrote ondernemingen een evenredige en vereenvoudigde controle mogelijk is.

Deze kwesties betroffen alle wettelijke auditors en auditkantoren die wettelijke controles verrichten van entiteiten die geen organisaties van openbaar belang zijn. Naast deze kwesties werden in de effectbeoordeling andere aangelegenheden behandeld die uitsluitend betrekking hadden op de wettelijke controle van OOB’s.

De verschillende beleidsopties en de effecten ervan voor belanghebbenden worden uitvoerig behandeld in de effectbeoordeling die op het volgende adres te vinden is:

ec.europa.eu/internal_market/auditing/index_en

2.

Juridische aspecten van het voorstel



5.

4.1. Rechtsgrondslag


De wijzigingsrichtlijn heeft dezelfde rechtsgrondslag als de auditrichtlijn. Het voorstel is gebaseerd op artikel 50 van het Verdrag betreffende de werking van de EU, dat voorziet in het vaststellen van een richtlijn voor aangelegenheden die met vestiging verband houden (bv. inzake beroepskwalificaties). De gewijzigde richtlijn is relevant voor de EER.

De nieuwe gewijzigde richtlijn zal bestaan naast een verordening inzake specifieke eisen voor de wettelijke controles van de financiële overzichten van organisaties van openbaar belang.

6.

4.2. Subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel


De doelstellingen van het voorstel kunnen overeenkomstig het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel, zoals neergelegd in artikel 5 VEU, niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt en kunnen derhalve beter door de Unie worden verwezenlijkt. In het bijzonder zou het vergemakkelijken van grensoverschrijdende mobiliteit van wettelijke auditors en auditkantoren in de hele Unie niet zonder een optreden van de Unie kunnen worden verwezenlijkt. Bijgevolg voldoet het voorstel van de Commissie aan het subsidiariteitsbeginsel, doordat het gericht is op het wegnemen van de belemmeringen voor de ontwikkeling van een eengemaakte markt voor wettelijke controlediensten, alsook van de belemmeringen die tijdens de open raadpleging van belanghebbenden zijn aangewezen. Voorts laat de gewijzigde richtlijn de lidstaten de ruimte naar eigen inzicht te bepalen hoe zij de controlestandaarden aanpassen aan de omvang van de gecontroleerde entiteit zodat aan de betrokken kleine en middelgrote ondernemingen betere controlediensten worden verstrekt. Bovendien voldoet het voorstel aan het evenredigheidsbeginsel doordat alle oplossingen zijn opgesteld met bijzondere aandacht voor kostenefficiëntie. Het voorstel gaat niet verder dan nodig is om de beoogde doelstellingen te verwezenlijken.

7.

4.3. Nadere uitleg van het voorstel, per hoofdstuk of per artikel


De voornaamste wijzigingen die in de auditrichtlijn worden aangebracht, zijn:

1) Afstemming van de auditrichtlijn op een aanvullend rechtsinstrument betreffende specifieke eisen voor de wettelijke controles van financiële overzichten van OOB’s (artikel 1)

De Commissie stelt voor dat de gewijzigde auditrichtlijn bestaat naast de verordening betreffende specifieke eisen voor de wettelijke controle van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen van organisaties van openbaar belang. Bijgevolg is een duidelijke afstemming tussen beide wetteksten nodig. De huidige bepalingen in de auditrichtlijn die enkel betrekking hebben op de uitvoering van een wettelijke controle van de jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen van de organisaties van openbaar belang, zouden worden geïntegreerd en, in voorkomend geval, gewijzigd in het voorstel voor een verordening betreffende specifieke eisen voor de wettelijke controle van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen van OOB’s. Bijgevolg moeten de artikelen 39 tot en met 44 en artikel 22, lid 2, uiteindelijk worden geschrapt.

Bovendien heeft artikel 1 betrekking op de toepasselijkheid van de gewijzigde richtlijn op de wettelijke controle van OOB’s. De artikelen 3 tot en met 20 (betreffende de toegang tot de markt voor auditors) zijn van toepassing op wettelijke auditors en auditkantoren, ongeacht het soort gecontroleerde entiteit. Voor de overige artikelen van de richtlijn is de situatie echter verschillend: artikel 22 betreffende onafhankelijkheid en objectiviteit, artikel 25 betreffende honoraria voor wettelijke controles van jaarrekeningen, de artikelen 27 en 28 betreffende controleverklaringen, alsook de artikelen 29 tot en met 31 betreffende kwaliteitsborging, onderzoeken en sancties zouden niet van toepassing zijn op de wettelijke controle van OOB’s. Op deze punten zouden specifieke, meer gedetailleerde voorschriften in de verordening worden vastgelegd. De artikelen 32 tot en met 36 betreffende toezicht zouden alleen op de wettelijke controle van OOB’s van toepassing zijn wat betreft het toezicht op de naleving van de artikelen 3 tot en met 20. Ten slotte zijn andere artikelen van toepassing op controles van OOB’s en worden deze aangevuld door de verordening betreffende specifieke eisen (de artikelen 21, 23, 24, 26, 37 en 38).

2) Definitie van “wettelijke controle van jaarrekeningen” die inspeelt op de nieuwe jaarrekeningenrichtlijn (artikel 2)

De Commissie stelt ook een wijziging voor in de definitie van "wettelijke controle van jaarrekeningen”. Ten eerste zal de wettelijke controle van jaarrekeningen betrekking blijven hebben op de gevallen waarin verschillende wetteksten van de Unie sommige ondernemingen verplichten hun financiële overzichten te laten controleren, afhankelijk van hun rechtsvorm of hun activiteit. Om de eenheid van de controle te garanderen, moet “wettelijke controle van jaarrekeningen” zo worden gedefinieerd dat deze ook situaties bestrijkt waarin de lidstaten besluiten kleine ondernemingen te verplichten hun financiële overzichten te laten controleren[8]. Wanneer ten slotte een kleine onderneming vrijwillig besluit haar financiële overzichten te laten controleren, dan moet een dergelijke controle ook als een wettelijke controle van jaarrekeningen worden beschouwd.

8.

3) Wijziging van de eigendomsregels (de artikelen 3 en 22, lid 2)


Een andere wijziging in de auditrichtlijn betreft de liberalisering van de eigendomsregels van auditkantoren. Op dit moment schrijft de auditrichtlijn voor dat een meerderheid van de stemmen in een auditkantoor in handen is van vergunninghoudende beroepsaccountants. Dit vereiste is niet langer bepaald in de voorgestelde wijziging en het is de lidstaten niet toegestaan voor te schrijven dat een minimum aan kapitaal of aan stemrechten in een auditkantoor in handen is van wettelijke auditors of auditkantoren. Het nieuwe artikel 3, lid 4, behoudt echter het bestaande vereiste dat een meerderheid van de leden van het leidinggevende of bestuursorgaan van het auditkantoor uit auditkantoren of wettelijke auditors bestaat.

Door een diversere eigendom toe te staan, kan de toegang van auditkantoren tot kapitaal worden vergemakkelijkt, onder meer door het aantrekken van meer kapitaal op de openbare markten, hetgeen kan leiden tot een toename van het aantal auditverstrekkers en nieuwkomers op de markt kan aanmoedigen.

9.

4) Paspoort voor auditkantoren (de artikelen 3 ter, 15 en 17)


Het voorstel voor een gewijzigde richtlijn zou auditkantoren in staat stellen wettelijke controles te verrichten in andere lidstaten dan die waar zij toegelaten zijn, mits de voornaamste controlepartner die de controle leidt, in de desbetreffende lidstaat toegelaten is als auditor. Daardoor zou de last die verbonden is aan een veelheid aan toelatingsprocedures, worden teruggedrongen en dit zou tegelijk het ontstaan van echte pan-Europese auditkantoren mogelijk maken. Deze automatische erkenning van auditkantoren zou niet resulteren in een vermindering van de kwaliteit van het toezicht doordat toezichthouders de in hun eigen lidstaat verrichte auditwerkzaamheden zullen moeten blijven bewaken.

Als er echter eenmaal toelating is verkregen in het land van herkomst, kan de lidstaat van ontvangst voorschrijven dat auditkantoren uit andere lidstaten zich op een of andere manier registreren. Deze registratie moet worden uitgevoerd in overeenstemming met de artikelen 15 en 17, die ook betrekking hebben op de registratie van een lokaal auditkantoor.

5) Paspoort voor wettelijke auditors (artikel 3 bis) en het “versoepelen” van de voorwaarden voor het toelaten van een wettelijke auditor in een andere lidstaat (artikel 14)

De voorgestelde wijzigingen betreffende de toelating van wettelijke auditors uit andere lidstaten worden afgestemd op de bepalingen van Richtlijn 2005/36 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (Richtlijn Beroepskwalificaties)[9].

Artikel 3 bis zou wettelijke auditors in staat stellen op tijdelijke of occasionele basis grensoverschrijdende controlediensten te verstrekken. De voorwaarden van de artikelen 5 tot en met 9 van de richtlijn Beroepskwalificaties zouden van toepassing zijn, met name de verplichting de relevante bevoegde autoriteit in kennis te stellen van het voornemen de desbetreffende diensten te verstrekken.

Het gewijzigde artikel 14 voorziet erin dat lidstaten een in een andere lidstaat toegelaten wettelijke auditor kunnen laten kiezen tussen een aanpassingsperiode en een bekwaamheidsproef, als deze auditor een permanente vestiging in die lidstaat wil.

Wat de vereisten voor de bekwaamheidsproef betreft, zijn er geen wezenlijke veranderingen ten opzichte van de vorige formulering van artikel 14. Met deze proef moet worden beoordeeld of de wettelijke auditor kennis heeft van de wet- en regelgeving van die lidstaat die relevant is voor het uitvoeren van de wettelijke controle van jaarrekeningen.

Tijdens de aanpassingsperiode, die als alternatief voor de bekwaamheidsproef aan de aanvrager moet worden aangeboden, zou de wettelijke auditor in een andere lidstaat dan die waar hij of zij is toegelaten, onder het toezicht van een auditor van dat land wettelijke controles mogen uitvoeren. De duur van de aanpassingsperiode is drie jaar.

Wat het toezicht op wettelijke auditors uit andere lidstaten betreft, is de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst de openbare autoriteit die verantwoordelijk zou zijn voor de status van de wettelijke auditor en voor de beoordeling van de tijdens de aanpassingsperiode gevolgde opleiding, aangezien deze de meest geschikte is.

10.

6) Vereisten voor bevoegde autoriteiten om samen te werken op het gebied van opleidingsvereisten en de bekwaamheidsproef (de artikelen 6 en 14)


Om voor meer convergentie te zorgen tussen de opleidingskwalificaties van auditors in de Unie, moet worden samengewerkt tussen de bevoegde nationale autoriteiten die belast zijn met het openbare toezicht op wettelijke auditors. Samenwerking op het niveau van de Unie is ook nodig om de vereisten van de bekwaamheidsproef voor wettelijke auditors te harmoniseren, zodat deze meer voorspelbaar en transparant wordt.

11.

7) Controlestandaarden en controleverklaringen (artikel 26)


Om de kwaliteit van in de Unie uitgevoerde wettelijke controles te verbeteren, schrijft het voorstel voor dat de lidstaten er zorg voor moeten dragen dat wettelijke auditors en auditkantoren hun controles overeenkomstig de internationale controlestandaarden uitvoeren.

Aangezien het voorstel voor een verordening betreffende de specifieke eisen voor de wettelijke controle van financiële overzichten van organisaties van openbaar belang gedetailleerde bepalingen inzake de controleverklaring bevat, wordt artikel 28, lid 2, geschrapt.

12.

8) Nieuwe voorschriften betreffende bevoegde autoriteiten (de artikelen 32 en 32 bis)


Op dit ogenblik schrijft de auditrichtlijn voor dat lidstaten een stelsel van openbaar toezicht op wettelijke auditors en auditkantoren moeten instellen. Hierdoor kunnen beroepsorganisaties in de praktijk onder meer verantwoordelijk zijn voor de toelating en de registratie van wettelijke auditors en auditkantoren, alsook voor de externe kwaliteitsborging, onderzoeken en tuchtmaatregelen. De nieuwe wijziging bepaalt dat de voor het openbare toezicht bevoegde autoriteit een openbare autoriteit zal zijn die ook verantwoordelijk zal zijn voor de toelating (de artikelen 3 en 32), registratie (artikel 15) en kwaliteitsborging (artikel 29).

Om ervoor te zorgen dat de voor het toezicht op auditors bevoegde openbare autoriteiten hun functies op een onafhankelijke en effectieve manier vervullen, moeten zij ook over toereikende bevoegdheden en middelen beschikken om hun onderzoek te verrichten, alsmede over toegang tot relevante documenten die in het bezit zijn van wettelijke auditors of auditkantoren (artikel 32, lid 5). Hoewel een beroepsorganisatie niet langer verantwoordelijk mag zijn voor de in artikel 32 opgesomde taken, kan de voor het openbare toezicht verantwoordelijke bevoegde autoriteit sommige van haar taken delegeren aan andere autoriteiten of organisaties met betrekking tot de toelating en registratie van wettelijke auditors en auditkantoren (artikel 32 bis). Een dergelijke delegatie moet aan verschillende voorwaarden onderworpen zijn en de organisatie die de uiteindelijke verantwoordelijkheid draagt, is de in lid 1 van artikel 32 bedoelde bevoegde autoriteit. De lidstaten stellen elkaar van de verleende delegaties op de hoogte.

13.

9) Verbod op contractuele bepalingen die van invloed zijn op de benoeming van wettelijke auditors of auditkantoren (artikel 37, lid 3)


Met betrekking tot de benoeming van wettelijke auditors en auditkantoren verbiedt artikel 37 clausules waarin een derde partij de gecontroleerde entiteit suggereert, aanbeveelt of verplicht een bepaalde wettelijke auditor of een auditkantoor te benoemen.

14.

10) Bijzondere voorschriften voor de wettelijke controle van kleine en middelgrote ondernemingen (de artikelen 43 bis en 43 ter)


Naar aanleiding van het recente voorstel van de Commissie zouden kleine ondernemingen niet langer bij EU-wetgeving verplicht zijn hun financiële overzichten te laten controleren[10], hoewel de lidstaten dit wel nog kunnen voorschrijven. De verplichting zal wel nog gelden voor middelgrote ondernemingen.

De gewijzigde richtlijn schrijft voor dat wanneer middelgrote ondernemingen overeenkomstig de EU-wetgeving worden gecontroleerd, de lidstaten er zorg voor moeten dragen dat de manier waarop de controlestandaarden worden toegepast, afgestemd is op de dimensie en de schaal van die ondernemingen. Ook voor kleine ondernemingen die hetzij ingevolge nationaal recht hetzij op vrijwillige basis hun rekeningen laten controleren, moet deze evenredige toepassing van de standaarden gelden. Deze kalibratie van de controle op de omvang van de gecontroleerde entiteit moet resulteren in betere controlediensten ten behoeve van de betrokken kleine en middelgrote ondernemingen en mogelijk in lagere kosten. In de voorgestelde maatregel wordt niet in detail bepaald hoe een evenredige toepassing van de standaarden moet worden bewerkstelligd; krachtens het subsidiariteitsbeginsel wordt dit aan het oordeel van de lidstaten overgelaten.

Belangrijk om te onderstrepen is dat wanneer een kleine of middelgrote onderneming een OOB is, de bepalingen van de ontwerpverordening betreffende de specifieke eisen voor de wettelijke controle van financiële overzichten van organisaties van openbaar belang van toepassing zouden zijn.

15.

11) Bijzondere voorschriften voor gedelegeerde en uitvoeringsbevoegdheden, ingevolge de inwerkingtreding van het verdrag van Lissabon (de artikelen 48 bis, 48 ter en 48 quater)


In de artikelen 8, lid 3, 22, lid 4, 29, lid 2, 36, lid 7, 45, lid 6, 46, lid 2, 47, de leden 3 en 5, (gedelegeerde en uitvoeringshandelingen) worden de comitéprocedures afgestemd op de artikelen 290 en 291 VWEU, waarin het nieuwe kader voor de uitvoeringsbevoegdheden van de Commissie is vastgesteld. De bevoegdheden van de Commissie om uitvoeringshandelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 291 VWEU, worden geregeld door Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren[11].

De afstemming is per afzonderlijk geval uitgevoerd om een herziening mogelijk te maken van de door de wetgevers aan de Commissie verleende bevoegdheden. Zo worden de uitvoeringsbevoegdheden van de Commissie herzien om bepaalde onderdelen van de richtlijn te kunnen specificeren en actualiseren en om de Commissie in staat te stellen maatregelen te nemen ter bevordering van de samenwerking op verschillende gebieden van de richtlijn, enerzijds tussen de auditor en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en anderzijds tussen deze laatste en die van derde landen.

In de nieuwe artikelen 48 bis, 48 ter en 48 quater wordt bepaald op welke manier de Commissie de gedelegeerde bevoegdheden zal uitvoeren, in welke gevallen de delegatie door de wetgevers mag worden ingetrokken en in welke gevallen het Europees Parlement of de Raad tegen de gedelegeerde handeling bezwaar kan aantekenen.

3.

Gevolgen voor de begroting



Het voorstel van de Commissie heeft geen rechtstreekse of onrechtstreekse gevolgen voor de begroting van de Europese Unie.