Toelichting bij COM(2012)11 - Bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking en het vrije verkeer van persoonsgegevens (algemene verordening gegevensbescherming)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

In deze toelichting wordt nader ingegaan op het nieuwe EU-rechtskader voor persoonsgegevensbescherming dat wordt voorgesteld in Mededeling COM(2012) 9 definitief[1]. Het voorgestelde rechtskader omvat twee wetgevingsvoorstellen:

– een voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (Algemene verordening gegevensbescherming); en

– een voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke sancties, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens[2].

Deze toelichting heeft betrekking op het wetgevingsvoorstel voor een algemene verordening gegevensbescherming.

Richtlijn 95/46/EG[3], de hoeksteen van de huidige EU-wetgeving inzake persoonsgegevensbescherming, werd in 1995 vastgesteld en had twee doelstellingen: het fundamentele recht op gegevensbescherming waarborgen en het vrije verkeer van persoonsgegevens tussen de lidstaten garanderen. De richtlijn werd aangevuld door Kaderbesluit 2008/977/JBZ, een algemeen EU-instrument voor de bescherming van persoonsgegegevens op het gebied van politiële en justitiële samenwerking in strafzaken[4].

Door snelle technologische ontwikkelingen zijn nieuwe uitdagingen voor de bescherming van persoonsgegevens ontstaan. De mate waarin gegevens worden verzameld en gedeeld, is enorm gestegen. Door technologie kunnen bedrijven en overheid bij het uitvoeren van hun activiteiten meer dan ooit tevoren gebruikmaken van persoonsgegevens. Mensen maken hun persoongegevens steeds vaker wereldwijd bekend. Technologie heeft zowel de economie als het maatschappelijke leven ingrijpend veranderd.

Het is voor de economische ontwikkeling cruciaal om vertrouwen in de onlineomgeving tot stand te brengen. Een gebrek aan vertrouwen zal consumenten doen aarzelen om online te kopen en nieuwe vormen van dienstverlening te accepteren. Dit zou de ontwikkeling van innovatieve toepassingen van nieuwe technologieën kunnen vertragen. Daarom is de bescherming van persoonsgegevens een kernaspect van de Digitale Agenda voor Europa[5], en draagt het meer in het algemeen bij tot de Europa 2020-strategie[6].

Artikel 16, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), zoals ingevoerd door het Verdrag van Lissabon, bepaalt dat eenieder recht heeft op bescherming van zijn persoonsgegevens. Bovendien is bij het Verdrag van Lissabon in artikel 16, lid 2, VWEU een specifieke rechtsgrondslag voor de vaststelling van EU-voorschriften inzake gegevensbescherming ingevoerd. Bescherming van persoonsgegevens is als grondrecht verankerd in artikel 8 van het Handvest van de grondrechten van de EU.

De Europese Raad heeft de Commissie verzocht om de werking van de EU-instrumenten inzake gegevensbescherming te beoordelen en zo nodig met nadere initiatieven van wetgevende en niet-wetgevende aard te komen[7]. In zijn resolutie over het programma van Stockholm[8] juichte het Europees Parlement een integrale regeling voor de bescherming van persoonsgegevens in de EU toe en drong het onder meer aan op herziening van het kaderbesluit. De Commissie benadrukte in haar actieplan ter uitvoering van het programma van Stockholm[9] dat bescherming van persoonsgegevens een grondrecht is dat consequent bij het gehele EU-beleid moet worden toegepast.

In haar mededeling “Een integrale aanpak van de bescherming van persoonsgegevens in de Europese Unie”[10] concludeerde de Commissie dat de EU een meer integraal en coherent beleid inzake het grondrecht op bescherming van persoonsgegevens nodig heeft.

Het huidige rechtskader is nog steeds valide wat zijn doelstellingen en beginselen betreft, maar heeft niet voorkomen dat persoonsgegevens in de Unie op gefragmenteerde wijze worden beschermd, er sprake is van rechtsonzekerheid en in brede lagen van de bevolking het beeld bestaat dat met name onlineactiviteit aanzienlijke risico’s inhoudt[11]. Het is dan ook tijd om een krachtiger en coherenter kader voor gegevensbescherming in de EU tot stand te brengen en bovendien scherp toe te zien op de handhaving daarvan, zodat de digitale economie zich op de hele interne markt kan ontwikkelen, burgers zelf bepalen wat er met hun gegevens gebeurt en er meer praktische en rechtszekerheid wordt geboden aan bedrijven en overheden.

1.

Resultaten van de raadpleging van belanghebbenden en effectbeoordeling



Dit initiatief is het resultaat van uitgebreid overleg met alle belangrijke belanghebbenden over een herziening van het huidige rechtskader voor de bescherming van persoonsgegevens. Dit overleg nam meer dan twee jaar in beslag en omvatte een conferentie op hoog niveau in mei 2009[12] en twee fasen van openbare raadpleging:

– van 9 juli tot en met 31 december 2009 de raadpleging over het rechtskader voor het grondrecht op bescherming van persoonsgegevens. De Commissie ontving 168 reacties: 127 van particulieren, bedrijfsorganisaties en verenigingen en 12 van overheden[13];

– van 4 november 2010 tot en met 15 januari 2011 de raadpleging over integrale aanpak van de bescherming van persoonsgegevens in de Europese Unie. De Commisie ontving 305 reacties: 54 van burgers, 31 van overheden en 220 van particuliere organisaties, met name bedrijfsorganisaties en ngo’s[14].

Ook is er gericht overleg gevoerd met belangrijke belanghebbenden. In juni en juli 2010 zijn specifieke evenementen georganiseerd met de autoriteiten van de lidstaten en particuliere belanghebbenden, alsook met privacy-, gegevensbeschermings- en consumentenorganisaties[15]. In november 2010 organiseerde vicevoorzitter Reding een rondetafelconferentie over de hervorming. Op 28 januari 2011 (dag van de gegevensbescherming) organiseerden de Europese Commissie en de Raad van Europa samen een conferentie op hoog niveau over de hervorming van het EU-rechtskader en de wereldwijde behoefte aan gemeenschappelijke normen voor gegevensbescherming[16]. Onder het Hongaarse en Poolse voorzitterschap van de Raad werden twee conferenties over gegevensbescherming belegd, op respectievelijk 16-17 juni en 21 september 2011.

Verder werden in de loop van 2011 workshops en seminars over specifieke onderwerpen gehouden. In januari organiseerde Enisa[17] een workshop over het melden van inbreuken in verband met persoonsgegevens in Europa[18]. In februari hield de Commissie een workshop met de autoriteiten van de lidstaten over gegevensbeschermingskwesties met betrekking tot de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken, waaronder de tenuitvoerlegging van het kaderbesluit, en organiseerde het Bureau voor de grondrechten een bijeenkomst om belanghebbenden te raadplegen over de bescherming van gegevens en de persoonlijke levenssfeer. Op 13 juli 2011 werden de belangrijkste elementen van de hervorming besproken met de nationale gegevensbeschermingsautoriteiten. De mening van de EU-burgers werd gepeild met een Eurobarometerenquête in november-december 2010[19]. Er werd ook opdracht gegeven voor een aantal studies[20]. De Groep gegevensbescherming artikel 29[21] heeft adviezen uitgebracht en nuttige input geleverd aan de Commissie[22]. De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming heeft een breed advies uitgebracht over de problemen die in de mededeling van de Commissie van november 2010 aan de orde waren gesteld[23].

Het Europees Parlement heeft bij zijn resolutie van 6 juli 2011 zijn goedkeuring gehecht aan een verslag waarbij het instemde met de aanpak van de Commissie voor de hervorming van het gegevensbeschermingskader[24]. De Raad van de Europese Unie heeft op 24 februari 2011 conclusies goedgekeurd waarin hij in grote lijnen akkoord ging met het voornemen van de Commissie om het kader voor gegevensbescherming te hervormen en instemt met een groot aantal onderdelen van de aanpak van de Commissie. Ook het Europees Economisch en Sociaal Comité steunde het streven van de Commissie naar een consequentere toepassing van de EU-voorschriften inzake gegevensbescherming[25] door alle lidstaten en een passende herziening van Richtlijn 95/46/EG[26].

Bij de raadplegingen inzake de integrale aanpak was een grote meerderheid van de belanghebbenden het ermee eens dat de algemene beginselen van toepassing blijven. Wel meenden zij dat het huidige kader moet worden aangepast om beter te kunnen inspelen op de uitdagingen die de snelle technologische ontwikkelingen (met name online) en de toenemende globalisering meebrengen. De technologische neutraliteit van het rechtskader zou daarbij moeten worden gehandhaafd. Met name werd door economische actoren zware kritiek geuit op de huidige fragmentatie van de persoonsgegevensbescherming in de Unie. Zij vroegen om meer rechtszekerheid en harmonisering van de regels inzake de bescherming van persoonsgegevens. De ingewikkelde regelgeving inzake internationale doorgiften van persoonsgegevens wordt beschouwd als een aanzienlijke belemmering van hun activiteiten, aangezien zij regelmatig persoonsgegevens vanuit de EU moeten doorgeven naar andere delen van de wereld.

Overeenkomstig haar beleid voor betere regelgeving heeft de Commissie een effectbeoordeling van de beleidsalternatieven verricht. De effectbeoordeling werd verricht op basis van drie beleidsdoelen: de internemarktdimensie van gegevensbescherming versterken, personen in staat stellen hun gegevensbeschermingsrechten doeltreffender uit te oefenen en een breed, samenhangend kader tot stand brengen voor alle gebieden die onder de bevoegdheid van de Unie vallen, waaronder politiële samenwerking en justitiële samenwerking in strafzaken. Er zijn drie beleidsopties beoordeeld, die verschillen wat betreft de reikwijdte van het optreden. De eerste optie betrof minimale wijzigingen van de wetgeving en het gebruik van interpretatieve mededelingen en beleidsondersteunende maatregelen zoals financieringsprogramma’s en technische instrumenten. De tweede optie was een pakket wettelijke bepalingen om werk te maken van de punten die uit de analyse naar voren waren gekomen. Bij de derde optie werd de gegevensbescherming op EU-niveau gecentraliseerd door voor alle sectoren precieze en gedetailleerde regels vast te stellen en een EU-agentschap op te richten voor toezicht op en handhaving van de bepalingen.

Volgens de gebruikelijke methode van de Commissie is met de steun van een interdepartementale stuurgroep voor elke beleidsoptie beoordeeld welke bijdrage die levert tot de verwezenlijking van de beleidsdoelen, wat de economische gevolgen voor de belanghebbenden (en de gevolgen voor de begroting van de EU-instellingen) zijn, wat de sociale gevolgen zijn en wat de gevolgen zijn voor de grondrechten. Er is niet naar milieugevolgen gekeken. Aan de hand van de algemene effectanalyse is de tweede optie verder uitgewerkt en uitgebreid met een een aantal elementen van de twee andere opties. Dit leidde tot de voorkeursoptie die in dit voorstel is opgenomen. Volgens de effectbeoordeling zal de tenuitvoerlegging onder meer aanzienlijke verbeteringen opleveren wat betreft de rechtszekerheid van de voor de verwerking verantwoordelijken en burgers, verlichting van de administratieve lasten, de consistente handhaving van gegevensbeschermingsregels in de Unie, de mogelijkheid van personen om hun recht op gegevensbescherming binnen de EU uit te oefenen en de efficiëntie van het toezicht op en de handhaving van gegevensbeschermingsregels. De voorkeursoptie zal naar verwachting ook bijdragen tot de doelstelling van de Commissie om de administratieve lasten te vereenvoudigen en te verlichten en tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Digitale Agenda voor Europa, het Stockholm-actieplan en de Europa 2020-strategie.

De Raad voor effectbeoordeling heeft op 9 september 2011 advies uitgebracht over deze effectbeoordeling. Naar aanleiding van het advies van de Raad voor effectbeoordeling is de effectbeoordeling als volgt gewijzigd:

– de doelstellingen van het huidige wetgevingskader (in welk opzicht deze doelstellingen zijn bereikt en in welk opzicht niet) en de doelstellingen van de voorgenomen hervorming zijn verduidelijkt;

– aan de tekst betreffende de probleemstelling zijn meer gegevens en extra verduidelijkingen en uitleg toegevoegd;

– er is een punt over evenredigheid toegevoegd;

– voor zowel het basisscenario en als de voorkeursoptie zijn de berekeningen en ramingen betreffende de administratieve lasten volledig herzien en bijgesteld, en het verband tussen de kosten van kennisgevingen en de totale kosten van de fragmentatie is verduidelijkt (ook wat bijlage 10 betreft);

– er is nauwkeuriger geschetst welke gevolgen met name functionarissen voor gegevensbescherming en privacyeffectbeoordelingen hebben voor micro-, kleine en middelgrote ondernemingen.

De effectbeoordeling en de samenvatting worden als bijlage bij de voorstellen gepubliceerd.

3.

3. JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL 3.1. Rechtsgrondslag


Dit voorstel is gebaseerd op artikel 16 VWEU, de nieuwe rechtsgrondslag voor de vaststelling van voorschriften inzake gegevensbescherming, die is ingevoerd bij het Verslag van Lissabon. Op grond van deze bepaling kunnen voorschriften worden vastgesteld betreffende de bescherming van natuurlijke personen ten aanzien van de verwerking van persoonsgegevens door lidstaten bij de uitoefening van activiteiten die binnen het toepassingsgebied van het recht van de Unie vallen. Ook kunnen op grond van dit artikel voorschriften worden vastgesteld betreffende het vrije verkeer van persoonsgegevens, met inbegrip van persoonsgegevens die zijn verwerkt door lidstaten of particuliere instanties.

Een verordening wordt beschouwd als het meest geschikte rechtsinstrument voor de vaststelling van het kader voor de bescherming van persoonsgegevens in de EU. Door de rechtstreekse toepasselijkheid krachtens artikel 288 VWEU zal een verordening de juridische fragmentatie verminderen en de rechtszekerheid bevorderen door een geharmoniseerd pakket basisregels in te voeren, de bescherming van de grondrechten van natuurlijke personen te verbeteren en tot de werking van de eengemaakte markt bij te dragen.

De verwijzing naar artikel 114, lid 1, van het VWEU strekt alleen tot wijziging van Richtlijn 2002/58/EG, die ook voorziet in de bescherming van de gerechtvaardigde belangen van abonnees die rechtspersonen zijn.

Subsidiariteit en evenredigheid



Volgens het subsidiariteitsbeginsel (artikel 5, lid 3, VEU) dient de Unie slechts op te treden indien en voor zover de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Unie kunnen worden bereikt. In het licht van de hierboven aangekaarte problemen wijst de subsidiariteitsanalyse uit dat om de navolgende redenen actie moet worden ondernomen op EU-niveau.

– Het recht op de bescherming van persoonsgegevens, dat is vastgelegd in artikel 8 van het Handvest van de grondrechten van de EU, vereist dat persoonsgegevens in de hele Unie in dezelfde mate worden beschermd. Zonder gemeenschappelijke regels op EU-niveau bestaat het risico dat de lidstaten verschillende niveaus van gegevensbescherming bieden en dat het grensoverschrijdende verkeer van persoonsgegevens tussen lidstaten met verschillende normen wordt belemmerd.

– Persoonsgegevens worden steeds vaker en sneller doorgegeven over landsgrenzen heen, zowel over de binnengrenzen als de buitengrenzen. Er doen zich bovendien praktische problemen voor bij de handhaving van de wetgeving inzake gegevensbescherming en de samenwerking tussen de lidstaten en hun autoriteiten. Een en ander moet op EU-niveau worden geregeld om de eenvormige toepassing van het Unierecht te waarborgen. De EU is ook het beste in staat om doeltreffende en consequente garanties te bieden voor een gelijk beschermingsniveau bij de doorgifte van persoonsgegevens naar derde landen.

– De problemen met de huidige regeling kunnen niet door de lidstaten afzonderlijk worden verholpen, zeker niet als die problemen te wijten zijn aan de fragmentatie van de nationale wetgevingen. Er is dus een specifieke noodzaak om een geharmoniseerd en samenhangend kader te ontwikkelen waardoor vlotte grensoverschrijdende doorgifte van persoonsgegevens binnen de EU kan plaatsvinden en tegelijkertijd iedereen in de EU doeltreffend wordt beschermd.

– Gezien de aard en de omvang van de problemen, die niet beperkt blijven tot één of meer lidstaten, zal de voorgestelde EU-maatregel doeltreffender zijn dan soortgelijke maatregelen die door de lidstaten worden genomen.

Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel moet optreden doelgericht zijn en mag het niet verder gaan dan wat noodzakelijk is om de doelstellingen te verwezenlijken. Dit beginsel is gevolgd vanaf de identificatie en evaluatie van alternatieve beleidsopties tot het opstellen van dit wetgevingsvoorstel.

4.

3.3. Samenvatting van eventuele problemen in verband met de grondrechten


Het recht op de bescherming van persoonsgegevens is vastgelegd in artikel 8 van het Handvest, artikel 16 VWEU en artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Zoals het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft beklemtoond[27], heeft het recht op bescherming van persoonsgegevens geen absolute gelding, maar moet het in relatie tot de functie ervan in de maatschappij worden beschouwd[28]. Er is een nauw verband tussen gegevensbescherming en de eerbiediging van het privéleven en het familie- en gezinsleven, dat door artikel 7 van het Handvest wordt beschermd. Dat blijkt ook uit artikel 1, lid 1, van Richtlijn 95/46/EG, waarin wordt bepaald dat de lidstaten in verband met de verwerking van persoonsgegevens de bescherming van de grondrechten en fundamentele vrijheden van natuurlijke personen, inzonderheid van het recht op persoonlijke levenssfeer, moeten waarborgen.

Andere in het Handvest vastgelegde grondrechten die mogelijk in het geding zijn, zijn de vrijheid van meningsuiting (artikel 11 van het Handvest), de vrijheid van ondernemerschap (artikel 16), het recht op eigendom en met name de bescherming van intellectuele eigendom (artikel 17, lid 2), het verbod op discriminatie op grond van onder meer ras, etnische afkomst, genetische kenmerken, godsdienst of overtuiging, politieke of andere denkbeelden, een handicap of seksuele gerichtheid (artikel 21), de rechten van het kind (artikel 24), het recht op goede gezondheidszorg (artikel 35), het recht van inzage in documenten (artikel 42), het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht (artikel 47).

5.

3.4. Nadere uitleg van het voorstel 3.4.1. HOOFDSTUK I - ALGEMENE BEPALINGEN


In artikel 1 wordt het onderwerp van de verordening bepaald en worden, evenals in artikel 1 van Richtlijn 95/46/EG, de twee doelstellingen van de verordening geformuleerd.

Artikel 2 bepaalt het materiële toepassingsgebied van de verordening.

Artikel 3 bepaalt het geografische toepassingsgebied van de verordening.

Artikel 4 bevat de definities van de termen die in de verordening worden gebruikt. Hoewel sommige definities volledig zijn overgenomen uit Richtlijn 95/46/EG, zijn andere definities aangepast, aangevuld met extra elementen, of geheel nieuw (“inbreuk in verband met persoonsgegevens”, gebaseerd op artikel 2, lid h), van Richtlijn 2002/58/EG[29] als gewijzigd bij Richtlijn 2009/136/EG[30], “genetische gegevens”, “biometrische gegevens”, “gegevens over gezondheid”, “belangrijkste vestiging”, “vertegenwoordiger”, “onderneming”, “groep van ondernemingen”, “bindende bedrijfsvoorschriften” en “kind”, gebaseerd op het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind[31], en “toezichthoudende autoriteit”).

In de definitie van “toestemming” is het criterium “uitdrukkelijk” toegevoegd om verwarring met “ondubbelzinnige” toestemming te voorkomen en tot één enkele en consistente definitie van “toestemming” te komen, teneinde te waarborgen dat de betrokkene zich ervan bewust is dat en waarvoor hij toestemming geeft.

3.4.2. HOOFDSTUK II – BEGINSELEN

Artikel 5 bevat de beginselen betreffende de verwerking van persoonsgegevens die overeenkomen met die van artikel 6 van Richtlijn 95/46/EG. Nieuw zijn met name het transparantiebeginsel, de verduidelijking van het beginsel van minimale gegevensverwerking en de vaststelling van alomvattende verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid van de voor de verwerking verantwoordelijke.

In artikel 6, dat gebaseerd is op artikel 7 van Richtlijn 95/46/EG, zijn de criteria voor rechtmatige verwerking vervat. Deze criteria zijn: belangenafweging, naleving van wettelijke verplichtingen en inachtneming van het algemeen belang.

In artikel 7 wordt toegelicht onder welke voorwaarden toestemming een geldige grond voor rechtmatige verwerking is.

Artikel 8 bevat nadere voorwaarden betreffende de rechtmatigheid van de verwerking van persoonsgegevens van kinderen in het kader van diensten van de informatiemaatschappij die hun rechtstreeks worden aangeboden.

Artikel 9, dat is gebaseerd op artikel 8 van Richtlijn 95/46/EG, bevat het algemene verbod op de verwerking van speciale categorieën persoonsgegevens en de uitzonderingen op die algemene regel.

In artikel 10 wordt verduidelijkt dat de voor de verwerking verantwoordelijke niet verplicht is, uitsluitend om aan een bepaling van deze verordening te voldoen, aanvullende informatie te verkrijgen ter identificatie van de betrokkene.

3.4.3. HOOFDSTUK III - RECHTEN VAN DE BETROKKENE 3.4.3.1. Afdeling 1 – Transparantie en modaliteiten

Artikel 11 houdt in dat voor de verwerking verantwoordelijken transparante, eenvoudig toegankelijke en begrijpelijke informatie moeten verstrekken. Dit artikel is met name ingegeven door de Resolutie van Madrid over internationale normen voor de bescherming van persoonsgegevens en privacy[32].

Krachtens artikel 12 moet de voor de verwerking verantwoordelijke voorzien in procedures en mechanismen voor de uitoefening van de rechten van de betrokkene, met inbegrip van middelen voor elektronische indiening van verzoeken, een termijn voor de beantwoording van verzoeken van betrokkenen en de plicht om weigeringen te motiveren.

Artikel 13 verleent rechten aan de ontvangers. Het is gebaseerd op artikel 12, onder c), van Richtlijn 95/46/EG, maar is uitgebreid tot alle ontvangers, met inbegrip van de gezamenlijk voor de verwerking verantwoordelijken en verwerkers.

3.4.3.2. Afdeling 2 – Informatie en toegang tot gegevens

In artikel 14 wordt de mededelingsplicht die de voor de verwerking verantwoordelijke heeft ten opzichte van de betrokkene uitgewerkt. Dit artikel is gebaseerd op artikel 11 en 12 van Richtlijn 95/46/EG en bevat aanvullende bepalingen over de informatie die aan de betrokkene moet worden meegedeeld en die onder meer betrekking heeft op de opslagtermijn, het recht een klacht in te dienen, internationale doorgiften en de bron waaruit de gegevens afkomstig zijn. Ook de mogelijke uitzonderingsbepalingen van Richtlijn 95/46/EG zijn overgenomen. Zo is deze verplichting niet van toepassing als de registratie of verstrekking uitdrukkelijk bij wet is voorgeschreven. Dit zou bijvoorbeeld kunnen gelden voor procedures van mededingingsautoriteiten, belasting- of douanediensten en diensten met bevoegdheid op het gebied van de sociale zekerheid.

Artikel 15 voorziet in het recht van de betrokkene op toegang tot zijn persoonsgegevens. Dit artikel is gebaseerd op artikel 12, onder a), van Richtlijn 95/46/EG, waaraan nieuwe elementen zijn toegevoegd. Zo moet de betrokkene worden gewezen op de opslagtermijn, het recht van rectificatie, het recht van uitwissing en het recht een klacht in te dienen.

3.4.3.3. Afdeling 3 – Rectificatie en uitwissing

Artikel 16 bepaalt het recht van rectificatie van de betrokkene. Het is gebaseerd op artikel 12, onder b), van Richtlijn 95/46/EG.

Artikel 17 voorziet in het recht om te worden vergeten en het recht op uitwissing van gegevens. Het is een nadere uitwerking en invulling van het in Richtlijn 95/46/EG vervatte recht van uitwissing en verbindt voorwaarden aan het recht om te worden vergeten. Zo dient de voor de verwerking verantwoordelijke die de persoonsgegevens openbaar heeft gemaakt, derden op de hoogte te stellen van het verzoek van de betrokkene om iedere koppeling naar en kopie of reproductie van die persoonsgegevens uit te wissen. Ook is hierin het recht opgenomen om in bepaalde gevallen de verwerking te laten beperken, waarbij de dubbelzinnige term “afschermen” is vermeden.

Bij artikel 18 wordt de betrokkene het recht verleend op gegevensoverdraagbaarheid, dat wil zeggen het recht om gegevens van het ene elektronische verwerkingssysteem naar het andere over te dragen, zonder hiervan door de voor de verwerking verantwoordelijke te worden weerhouden. Teneinde de toegang van natuurlijke personen tot hun persoonsgegevens verder te verbeteren, voorziet het artikel als een absolute voorwaarde in het recht om deze gegevens te ontvangen in een gestructureerd en algemeen gebruikt elektronisch formaat.

3.4.3.4. Afdeling 4 – Recht van bezwaar en profilering

Artikel 19 regelt het recht van bezwaar van de betrokkene. Het is gebaseerd op artikel 14 van Richtlijn 95/46/EG. Dat artikel is in een aantal opzichten gewijzigd, onder meer wat betreft de bewijslast en direct marketing.

Artikel 20 heeft betrekking op het recht van de betrokkene om niet op basis van profilering aan een maatregel te worden onderworpen. Het artikel bouwt voort op artikel 15, lid 1, van Richtlijn 95/46/EG, over geautomatiseerde individuele besluiten, maar bevat wijzigingen en aanvullende garanties. Verder is rekening gehouden met de aanbeveling over profilering van de Raad van Europa[33].

3.4.3.5. Afdeling 5 – Beperkingen

In artikel 21 wordt toelichting verschaft inzake de bevoegdheid van de Unie en de lidstaten om met betrekking tot de beginselen van artikel 5 en de in de artikelen 11-20 en 32 vervatte rechten van de betrokkene beperkingen te handhaven of in te voeren. Deze bepaling is gebaseerd op artikel 13 van Richtlijn 95/46/EG en op de vereisten die voortvloeien uit het Handvest van de grondrechten en het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, zoals geïnterpreteerd door het Hof van Justitie van de EU en het Europees Hof voor de rechten van de mens.

3.4.4. HOOFDSTUK IV - DE VOOR DE VERWERKING VERANTWOORDELIJKE EN DE VERWERKER 3.4.4.1. Afdeling 1 – Algemene verplichtingen

In artikel 22 krijgt de discussie over het verantwoordingsbegingsel zijn beslag en wordt uitvoerig ingegaan op de plicht van de voor de verwerking verantwoordelijke om aan deze verordening te voldoen en zulks aantoonbaar te maken, onder meer door het vaststellen van interne regelingen en mechanismen.

Artikel 23 betreft de plichten van de voor de verwerking verantwoordelijke die voortvloeien uit de beginselen inzake privacy by design en privacy by default.

Artikel 24 verduidelijkt de verantwoordelijkheden van gezamenlijk voor de verwerking verantwoordelijken wat betreft hun onderlinge verhouding en de verhouding met de betrokkene.

Krachtens artikel 25 dienen de voor de verwerking verantwoordelijken die niet in de Unie zijn gevestigd, onder bepaalde voorwaarden en voor zover hun verwerkingsactiviteiten onder de verordening vallen, een vertegenwoordiger in de Unie aan te wijzen.

Artikel 26 verduidelijkt de positie en de verplichting van verwerkers. Deze bepaling is deels gebaseerd op artikel 17, lid 2, van Richtlijn 95/46/EG, maar is uitgebreid met nieuwe elementen. Zo moet een verwerker die niet uitsluitend op instructie van de voor de verwerking verantwoordelijke handelt, als een gezamenlijk voor de verwerking verantwoordelijke worden beschouwd.

Artikel 27 heeft betrekking op verwerking onder het gezag van de voor de verwerking verantwoordelijke en de verwerker. Het artikel is gebaseerd op artikel 16 van Richtlijn 95/46/EG.

Bij artikel 28 worden voor de verwerking verantwoordelijken en verwerkers ertoe verplicht de verwerking die onder hun verantwoordelijkheid wordt verricht, te documenteren, in plaats van een algemene kennisgeving te doen toekomen aan de toezichthoudende autoriteit overeenkomstig artikel 18, lid 1, en artikel 19 van Richtlijn 95/46/EG.

Artikel 29 verduidelijkt de verplichtingen van de voor de verwerking verantwoordelijke en de verwerker bij de samenwerking met de toezichthoudende autoriteit.

3.4.4.2. Artikel 2 – Beveiliging van gegevens

Krachtens artikel 30 moeten de voor de verwerking verantwoordelijke en de verwerker passende maatregelen treffen voor de beveiliging van de verwerking. Deze bepaling is gebaseerd op artikel 17, lid 1, van Richtlijn 95/46/EG, maar breidt de verplichting uit tot de verwerkers, ongeacht hun contract met de voor de verwerking verantwoordelijke.

Bij de artikelen 31 en 32 wordt de verplichting ingevoerd om inbreuken in verband met persoonsgegevens te melden. Deze bepaling bouwt voort op artikel 4, lid 3, van Richtlijn 2002/58/EG (e-privacyrichtlijn).

3.4.4.3. Afdeling 3 – Privacyeffectbeoordeling en voorafgaande toestemming

Artikel 33 bepaalt dat voor de verwerking verantwoordelijken en verwerkers gevoelige verwerkingsactiviteiten eerst aan een privacyeffectbeoordeling moeten onderwerpen.

Artikel 34 heeft betrekking op de gevallen waarin toestemming door en raadpleging van de toezichthoudende autoriteit geboden is vóór de verwerking. Deze bepaling bouwt voort op de voorafgaande controle overeenkomstig artikel 20 van Richtlijn 95/46/EG.

3.4.4.4. Afdeling 4 – Functionaris voor gegevensbescherming

Artikel 35 houdt in dat een functionaris voor gegevensverwerking verplicht is in de publieke sector. In de particuliere sector geldt de verplichting voor grote ondernemingen en wanneer een voor de verwerking verantwoordelijke of verwerker hoofdzakelijk is belast met verwerkingsactiviteiten waarop regelmatig en stelselmatig toezicht moet worden gehouden. Deze bepaling bouwt voort op artikel 18, lid 2, van Richtlijn 95/46/EG, op grond waarvan lidstaten de vereiste inzake algemene kennisgeving door een dergelijke verplichting mochten vervangen.

In artikel 36 wordt de positie van de functionaris voor gegevensbescherming geregeld.

Artikel 37 bepaalt de kerntaken van de functionaris voor gegevensbescherming.

3.4.4.5. Afdeling 5 – Gedragscodes en certificering

Artikel 38 heeft betrekking op gedragscodes en bouwt voort op artikel 27, lid 1, van Richtlijn 95/46/EG. De inhoud van de codes en de procedures wordt nader toegelicht en de Commissie wordt bevoegd verklaard om zich uit te spreken over de algemene geldigheid van gedragscodes.

Artikel 39 voorziet in de mogelijkheid certificeringsmechanismen en gegevensbeschermingszegels en -merktekens vast te stellen.

3.4.5. HOOFDSTUK V – DOORGIFTE VAN PERSOONSGEGEVENS NAAR DERDE LANDEN OF INTERNATIONALE ORGANISATIES

Artikel 40 stelt dat de verplichtingen in dat hoofdstuk van toepassing zijn op elke doorgifte van persoonsgegevens naar derde landen of internationale organisaties, met inbegrip van verdere doorgifte.

Artikel 41 bevat de criteria, voorwaarden en procedures voor de vaststelling van een besluit waarbij een beschermingsniveau door de Commissie passend wordt verklaard en is gebaseerd op artikel 25 van Richtlijn 95/46/EG. Voorts wordt bepaald aan de hand van welke criteria de Commissie beoordeelt of het beschermingsniveau al dan niet passend is, tot welke criteria uitdrukkelijk de rechtsstaat, de toegang tot rechtsmiddelen en onafhankelijk toezicht behoren. Het artikel voorziet ook uitdrukkelijk in de mogelijkheid dat de Commissie het beschermingsniveau beoordeelt dat door een gebied of een verwerkingssector in een derde land geboden wordt.

Indien de Commissie geen besluit heeft vastgesteld waarbij een beschermingsniveau passend wordt verklaard, moeten krachtens artikel 42 voor doorgifte naar derde landen passende garanties worden geboden, zoals modelbepalingen inzake gegevensbescherming, bindende bedrijfsvoorschriften en contractbepalingen. De mogelijkheid om gebruik te maken van modelbepalingen inzake gegevensbescherming van de Commissie is gebaseerd op artikel 26, lid 4, van Richtlijn 95/46/EG. Nieuw is dat dergelijke modelbepalingen inzake gegevensbescherming kunnen worden vastgesteld door een toezichthoudende autoriteit en algemeen geldig kunnen worden verklaard door de Commissie. Bindende bedrijfsvoorschriften worden nu specifiek genoemd in deze verordening. De mogelijkheid van contractbepalingen biedt de voor de verwerking verantwoordelijke of verwerker zekere flexibiliteit, maar vereist wel voorafgaande toestemming van de toezichthoudende autoriteiten.

In artikel 43 worden de voorwaarden voor doorgifte verder gespecificeerd in de vorm van bindende bedrijfsregels op basis van de huidige praktijken en vereisten van de toezichthoudende autoriteiten.

In artikel 44 worden de uitzonderingsbepalingen voor gegevensdoorgifte uiteengezet en verklaard, gebaseerd op de bestaande bepalingen van artikel 26 van Richtlijn 95/46/EG. Dit heeft in het bijzonder betrekking op doorgiften van gegevens die vereist en noodzakelijk om gewichtige redenen van algemeen belang, zoals in geval van internationale doorgifte van gegevens tussen mededingingsautoriteiten, belasting- of douanediensten, of diensten met bevoegdheid op het gebied van de sociale zekerheid of visserijbeheer. Voorts kan een gegevensdoorgifte onder beperkte voorwaarden gerechtvaardigd zijn in verband met de gerechtvaardigde belangen van de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker, maar slechts nadat de omstandigheden van deze doorgifte zijn geëvalueerd en gedocumenteerd.

Artikel 45 voorziet uitdrukkelijk in mechanismen voor internationale samenwerking inzake de bescherming van persoonsgegevens tussen de Commissie en de toezichthoudende autoriteiten van derde landen, met name die waarvan het beschermingsniveau als passend is beoordeeld, rekening houdende met de aanbeveling van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkelinge (OESO) van 12 juni 2007 inzake grensoverschrijdende samenwerking bij de handhaving van wetgeving ter bescherming van de privacy.

3.4.6. HOOFDSTUK VI – ONAFHANKELIJKE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEITEN 3.4.6.1. Afdeling 1 – Onafhankelijkheid

Bij artikel 46 worden de lidstaten verplicht toezichthoudende autoriteiten in te stellen, op grond van artikel 28, lid 1, van Richtlijn 95/46/EG, en worden de taken van de toezichthoudende autoriteiten uitgebreid tot onderlinge samenwerking en samenwerking met de Commissie uitgebreid.

Artikel 47 verduidelijkt de voorwaarden voor de onafhankelijkheid van de toezichthoudende autoriteit, waarbij de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU[34] wordt toegepast en is ook geïnspireerd op artikel 44 van Verordening (EG) nr. 45/2001[35].

Artikel 48 stelt algemene voorwaarden vast voor de leden van de toezichthoudende autoriteit, waarbij de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU[36] wordt toegepast en is ook geïnspireerd op artikel 42, leden 2 tot en met 6, van Verordening (EG) nr. 45/2001.

Artikel 49 bevat voorschriften voor de instelling van de toezichthoudende autoriteit die de lidstaten bij de wet moeten vaststellen.

In artikel 50 wordt het beroepsgeheim van de leden en het personeel van de toezichthoudende autoriteit vastgelegd en is gebaseerd op artikel 28, lid 7, van Richtlijn 95/46/EG.

3.4.6.2. Afdeling 2 – Taken en bevoegdheden

Artikel 51 stelt de bevoegdheden van de toezichthoudende autoriteiten vast. De algemene regel, gebaseerd op artikel 28, lid 6, van Richtlijn 95/46/EG (bevoegdheid op het grondgebied van de eigen lidstaat), wordt aangevuld met de nieuwe bevoegdheid van hoofdautoriteit indien een voor de verwerking verantwoordelijke of verwerker in meerdere lidstaten is gevestigd, ten einde een uniforme toepassing te garanderen (“éénloketsysteem”). Gerechten zijn in het kader van hun gerechtelijke taken niet onderworpen aan het toezicht van de toezichthoudende autoriteit, maar wel aan de toepassing van de materiële voorschriften inzake gegevensbescherming.

Artikel 52 bepaalt de taken van de toezichthoudende autoriteit. Daartoe behoren het horen en onderzoeken van klachten en het bevorderen van de bekendheid van het publiek met de risico’s, voorschriften, waarborgen en rechten.

Artikel 53 bepaalt de bevoegdheden van de toezichthoudende autoriteit, deels voortbouwend op artikel 28, lid 3, van Richtlijn 95/46/EG en artikel 47 van Verordening (EG) nr. 45/2001, met toevoeging van een aantal nieuwe elementen, zoals de bevoegdheid om administratieve inbreuken te bestraffen.

Artikel 54 bepaalt dat de toezichthoudende autoriteiten een jaarlijks activiteitenverslag opstellen en is gebaseerd op artikel 28, lid 5, van Richtlijn 95/46/EG.

6.

3.4.7. HOOFDSTUK VII - SAMENWERKING EN CONFORMITEIT 3.4.7.1. Afdeling 1 - Samenwerking


Artikel 55 voert expliciete voorschriften in over de verplichting tot wederzijdse bijstand, met inbegrip van consequenties in geval van het niet-ingaan op het verzoek van een andere toezichthoudende autoriteit, voortbouwend op artikel 28, lid 6, tweede alinea, van Richtlijn 95/46/EG.

Artikel 56 voert voorschriften in betreffende gezamenlijke operaties, geïnspireerd op artikel 17 van Besluit 2008/615/JBZ van de Raad[37], met inbegrip van het recht van de toezichthoudende autoriteiten om aan dergelijke operaties deel te nemen.

7.

3.4.7.2. Afdeling 2 - Conformiteit


Artikel 57 voert een conformiteitstoetsing in voor een uniforme toepassing van de verwerkingsoperaties die betrekking kunnen hebben op betrokkenen in diverse lidstaten.

Artikel 58 bepaalt de procedures en voorwaarden voor een advies van het Europees Comité voor gegevensbescherming.

Artikel 59 betreft adviezen van de Commissie in zaken waarop de conformiteitstoetsing betrekking heeft, en waarmee een advies van het Europees Comité voor gegevensbescherming ofwel wordt bevestigd ofwel een verschil van mening met dat advies wordt uitgesproken, alsook de ontwerp-maatregel van de toezichthoudende autoriteit. Indien een zaak door het Europees Comité voor gegevensbescherming krachtens artikel 58, lid 3, is aangekaart, kan worden verwacht dat de Commissie haar discretionaire bevoegdheid zal uitoefenen en indien nodig een advies terzake zal uitbrengen.

Artikel 60 betreft besluiten van de Commissie waarmee de bevoegde autoriteit wordt verplicht haar ontwerp-maatregel op te schorten indien dit nodig is voor een correcte toepassing van deze verordening.

Artikel 61 voorziet in de mogelijkheid om voorlopige maatregelen te treffen in een spoedprocedure.

Artikel 62 stelt de vereisten vast voor uitvoeringshandelingen van de Commissie in het kader van de conformiteitstoetsing.

Artikel 63 voorziet in de verplichting om de maatregelen van een toezichhoudende autoriteit uit te voeren in alle betrokken lidstaten, en bepaalt dat de conformiteitstoetsing een absolute voorwaarde is voor de rechtsgeldigheid en de handhaving van de betrokken maatregel.

8.

3.4.7.3. Afdeling 3 - Europees Comité voor gegevensbescherming


Bij artikel 64 wordt het Europees Comité voor gegevensbescherming opgericht, dat bestaat uit de voorzitters van de toezichthoudende autoriteit van elke lidstaat en van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming. Het Europees Comité voor gegevensbescherming vervangt de bij artikel 29 van Richtlijn 95/46/EG opgerichte Groep voor de bescherming van personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens. Er wordt verduidelijkt dat de Commissie geen lid is van het Europees Comité voor gegevensbescherming, maar het recht heeft aan de activiteiten deel te nemen en erin te zijn vertegenwoordigd.

Artikel 65 onderstreept en verduidelijkt de onafhankelijkheid van het Europees Comité voor gegevensbescherming.

Artikel 66 beschrijft de taken van het Europees Comité voor gegevensbescherming, gebaseerd op artikel 30, lid 1, van Richtlijn 95/46/EG en voorziet in aanvullende elementen, als gevolg van de grotere spanwijdte van het Europees Comité voor gegevensbescherming binnen de Unie en daarbuiten. Om in staat te zijn op dringende situaties te reageren, wordt de Commissie de mogelijkheid verleend binnen een specifieke tijdslimiet om advies te vragen.

Artikel 67 verplicht het Europees Comité voor gegevensbescherming jaarlijks verslag uit te brengen over zijn activiteiten, voortbouwend op artikel 30, lid 6, van Richtlijn 95/46/EG.

Artikel 68 bevat de besluitvormingsprocedures van het Europees Comité voor gegevensbescherming, met inbegrip van de verplichting een reglement van orde aan te nemen dat ook op de operationele regelingen betrekking heeft.

Artikel 69 bevat de bepalingen over het voorzitterschap en de vicevoorzitterschappen van het Europees Comité voor gegevensbescherming.

Artikel 70 zet de taken van het voorzitterschap uiteen.

Artikel 71 bepaalt dat het secretariaat van het Europees Comité voor gegevensbescherming wordt waargenomen door de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, en specificeert de taken van het secretariaat.

Artikel 72 stelt de regels inzake vertrouwelijkheid vast.

3.4.8. HOOFDSTUK VIII – BEROEP OP DE RECHTER, AANSPRAKELIJKHEID EN SANCTIES

Artikel 73 voorziet in het recht van de betrokkene om een klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit, gebaseerd op artikel 28, lid 4, van Richtlijn 95/46/EG. Het artikel bepaalt tevens welke instanties, organisaties of verenigingen een klacht mogen indienen namens de betrokkene, of, wanneer het om een inbreuk in verband met persoonsgegevens gaat, ongeacht een eventuele klacht van de betrokkene.

Artikel 74 betreft het recht om tegen een toezichthoudende autoriteit beroep bij de rechter in te stellen. Het bouwt voort op de algemene bepaling van artikel 28, lid 3, van Richtlijn 95/46/EG. Het voorziet specifiek in een beroep bij de rechter waardoor de toezichthoudende autoriteit verplicht wordt de klacht in behandeling te nemen, en verduidelijkt de bevoegdheid van de gerechten in de lidstaten waar de toezichthoudende autoriteit is gevestigd. Het voorziet tevens in de mogelijkheid dat de toezichthoudende autoriteit in de lidstaat waar de betrokkene is gevestigd, namens de betrokkene een gerechtelijke procedure mag aanspannen in een andere lidstaat waar de bevoegde toezichthoudende autoriteit is gevestigd.

Artikel 75 betreft het recht van beroep bij de rechter tegen een voor de verwerking verantwoordelijke of verwerker, voortbouwend op artikel 22 van Richtlijn 95/46/EG en de biedt de mogelijkheid te kiezen voor de rechter in de lidstaat waar de verweerder is gevestigd of in de lidstaat waar de betrokkene woont. Indien een procedure over een en dezelfde aangelegenheid wordt behandeld in het kader van de conformiteitstoetsing, kan de rechtbank de zaak opschorten, behalve in dringende aangelegenheden.

Artikel 76 stelt gemeenschappelijke voorschriften vast voor gerechtelijke procedures, inclusief het recht van organen, organisaties en verenigingen om betrokkenen voor de rechter te vertegenwoordigen, het recht van de toezichthoudende autoriteit om gerechtelijke procedures aan te spannen, het informeren van de rechtbanken over parallelle procedures in een andere lidstaat, alsook de mogelijkheid voor de rechtbanken om in een dergelijk geval de procedure op te schorten.[38] De lidstaten zijn verplicht te voorzien in rechtsgedingen waarbij snel maatregelen kunnen worden getroffen.[39]

Artikel 77 behandelt het recht op vergoeding en de aansprakelijkheid. Het bouwt voort op artikel 23 van Richtlijn 95/46/EG, breidt dit recht uit tot schade die is veroorzaakt door verwerkers en verduidelijkt de aansprakelijkheid van gezamenlijk voor de verwerking verantwoordelijken en gezamenlijk opererende verwerkers.

Artikel 78 verplicht de lidstaten ertoe voorschriften vast te stellen inzake sancties om inbreuken op deze verordening te bestraffen, en toe te zien op de tenuitvoerlegging van die sancties.

Artikel 79 verplicht elke toezichthoudende autoriteit om de in de lijsten van deze bepaling genoemde administratieve inbreuken te bestraffen, en legt maximumboeten vast, rekening houdend met de individuele omstandigheden van elk geval.

9.

3.4.9. HOOFDSTUK IX - BEPALINGEN IN VERBAND MET SPECIFIEKE SITUATIES OP HET GEBIED VAN GEGEVENSVERWERKING


Artikel 80 verplicht de lidstaten uitzonderingen op en afwijkingen van specifieke bepalingen van de verordening vast te stellen waar dat nodig is om het recht op de bescherming van persoonsgegevens te verzoenen met het recht op vrijheid van meningsuiting. Dit is gebaseerd op artikel 9 van Richtlijn 95/46/EG, als geïnterpreteerd door het Hof van Justitie van de EU.[40]

Artikel 81 verplicht de lidstaten, naast de voorwaarden voor speciale categorieën gegevens, specifieke garanties vast te stellen voor verwerking voor gezondheidsdoeleinden.

Artikel 82 machtigt de lidstaten specifieke wetgeving aan te nemen voor de verwerking van persoonsgegevens in het kader van werkgelegenheid.

Artikel 83 stelt de specifieke voorwaarden vast voor de verwerking van persoonsgegevens voor historische, statistische en wetenschappelijke onderzoeksdoeleinden.

Artikel 84 machtigt de lidstaten specifieke regels vast te stellen voor de toegang van toezichthoudende autoriteiten tot persoonsgevevens en lokalen, waar de voor de verwerking verantwoordelijken gehouden zijn tot beroepsgeheim.

Artikel 85 staat in het licht van artikel 17 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie de blijvende toepassing toe van de bestaande omvattende regels inzake gegevensbescherming van kerkgenootschappen indien deze op één lijn worden gebracht met deze verordening.

3.4.10. HOOFDSTUK X – GEDELEGEERDE HANDELINGEN EN UITVOERINGSHANDELINGEN

Artikel 86 bevat standaardbepalingen inzake de uitvoering van bevoegdheidsdelegaties overeenkomstig artikel 290 VWEU. Dit artikel biedt de wetgever de mogelijkheid om aan de Commissie de bevoegdheid over te dragen niet-wetgevingshandelingen van algemene strekking vast te stellen ter aanvulling of wijziging van bepaalde niet-essentiële onderdelen van een wetgevingshandeling (quasiwetgevingshandelingen).

Artikel 87 voorziet in de comitéprocedure die is vereist om aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden toe te kennen in gevallen waarin het overeenkomstig artikel 291 VWEU nodig is dat juridisch bindende handelingen van de Unie volgens eenvormige voorwaarden worden uitgevoerd. De onderzoeksprocedure is van toepassing.

10.

3.4.11. HOOFDSTUK XI - SLOTBEPALINGEN


Artikel 88 voorziet in intrekking van Richtlijn 95/46/EEG.

Artikel 89 verduidelijkt het verband met de e-privacy-Richtlijn 2002/58/EG en wijzigt deze.

Artikel 90 verplicht de Commissie tot evaluatie van de verordening en rapportage terzake.

Artikel 91 bepaalt de datum van inwerkingrreding van de verordening en een overgangsfase betreffende de toepassingsdatum.

2.

Gevolgen voor de begroting



De specifieke gevolgen van het voorstel voor de begroting hebben betrekking op de taken die zijn toegekend aan de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, zoals gespecificeerd in het financieel memorandum bij dit voorstel. Deze gevolgen maken een herprogrammering van rubriek 5 van de financiële vooruitzichten noodzakelijk.

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de beleidsuitgaven.

Het financieel memorandum bij dit voorstel voor een verordening bestrijkt de budgettaire gevolgen van de verordening zelf en van de richtlijn betreffende politiële en justitiële gegevensbescherming.