Toelichting bij COM(2012)458 - Vaststelling, voor 2013, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de Oostzee van toepassing zijn

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

·

Motivering en doel van het voorstel



Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet het GVB zorgen voor een vanuit economisch, ecologisch en sociaal oogpunt duurzame exploitatie van de levende aquatische hulpbronnen. Een belangrijk instrument in dit verband is de jaarlijkse vaststelling van de vangstmogelijkheden in de vorm van totaal toegestane vangsten (TAC's – total allowable catches), quota en beperkingen van de visserijinspanning.

Het doel van dit voorstel is het vaststellen van de voor 2013 geldende vangstmogelijkheden van de lidstaten wat betreft de in commercieel opzicht belangrijkste visbestanden in de Oostzee. Met het oog op de vereenvoudiging en de verduidelijking van de jaarlijkse besluiten inzake TAC's en quota worden de vangstmogelijkheden in de Oostzee sinds 2006 bij een afzonderlijke verordening vastgesteld.

·

Algemene context



In de mededeling van de Commissie betreffende de raadpleging over de vangstmogelijkheden voor 2013 (COM(2012) 278 definitief) wordt de achtergrond van het voorstel geschetst.

De Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES – International Council for the Exploration of the Sea) en het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) hebben respectievelijk in mei 2012 en in juni 2012 wetenschappelijk advies inzake bestanden in de Oostzee gegeven voor 2013.

Het voorstel bevat twee delen die van belang zijn om de visserij in de Oostzee in 2013 door middel van vangstmogelijkheden te beheren: één inzake het vaststellen van TAC's en quota, en een tweede inzake het opleggen van beperkingen van de visserijinspanning door de activiteit van vissersvaartuigen (aantal zeedagen) te begrenzen.

·

Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied



De vangstmogelijkheden en de verdeling daarvan over de lidstaten worden jaarlijks vastgesteld. Het meest recent is dit gebeurd bij Verordening (EU) nr. 1256/2011 van de Raad van 30 november 2011 tot vaststelling, voor 2012, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de Oostzee van toepassing zijn en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1124/2010.

Eveneens relevant voor het beheer van de visserij in de Oostzee is Verordening (EG) nr. 2187/2005 van de Raad van 21 december 2005 betreffende de instandhouding door middel van technische maatregelen van de visbestanden in de Oostzee, de Belten en de Sont, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1434/98 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 88/98.

Verordening (EG) nr. 1098/2007 van de Raad van 18 september 2007 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauwbestanden in de Oostzee en de visserijtakken die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 779/97 bevat de controle- en toezichtsmaatregelen voor het herstel van de betrokken kabeljauwbestanden. Bovendien bevat die verordening regels voor de vaststelling van de TAC's voor de westelijke en de oostelijke kabeljauwbestanden en de bij de visserij op die bestanden in acht te nemen beperkingen van de visserijinspanning.

·

Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de EU



De voorgestelde maatregelen zijn in overeenstemming met de doelstellingen en voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid en met het beleid van de Unie inzake duurzame ontwikkeling.

1.

Resultaten van de raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling



·

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid



Belangrijkste geraadpleegde organisaties en deskundigen



De geraadpleegde wetenschappelijke organisaties zijn de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) en het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV).

De Unie verzoekt de ICES en het WTECV elk jaar om wetenschappelijk advies over de toestand van belangrijke visbestanden. Het ontvangen advies bestrijkt alle bestanden in de Oostzee waarvoor TAC's worden voorgesteld.

·

Raadpleging van belanghebbende partijen



Overeenkomstig de mededeling van de Commissie betreffende de vangstmogelijkheden is de regionale adviesraad voor de Oostzee (BSRAC – Baltic Sea Regional Advisory Council), in juni 2012 geraadpleegd tijdens de vergadering van zijn werkgroep voor de demersale/pelagische visserij. De wetenschappelijke basis voor het voorstel is aangeleverd door de ICES en het WTECV. In die vergadering zijn de regels voor de vaststelling van TAC's en quota voor 2013 op basis van de mededeling voorgesteld. De daar ingenomen voorlopige standpunten over alle behandelde visbestanden zijn in overweging genomen en waar mogelijk in het voorstel verwerkt voor zover deze niet indruisten tegen het bestaande beleid of konden leiden tot een verslechtering van de toestand van kwetsbare bestanden.

De BSRAC steunt zowel de poging van de Commissie om TAC's vast te stellen die nauwer aansluiten bij het wetenschappelijke advies, als de toepassing van het meerjarenplan voor kabeljauw wat de vaststelling van de TAC's betreft.

·

Effectbeoordeling



De TAC’s voor kabeljauw in de westelijke en de oostelijke Oostzee zijn overeenkomstig het meerjarenplan verlaagd met gemiddeld 6 %. Overeenkomstig het voorstel zouden drie van de vijf pelagische TAC's worden verhoogd en de resterende twee verlaagd. Als gevolg van de voorgestelde maatregelen zouden de vangstmogelijkheden, uitgedrukt in vangsthoeveelheden, voor EU‑vissersvaartuigen in de Oostzee voor alle soorten behalve zalm en schol licht stijgen, met ca. 2 %.

Het voorstel is niet alleen gericht op de korte termijn, maar past ook in de langeretermijnaanpak om de visserij geleidelijk tot een duurzaam niveau te reduceren. De gekozen benadering zal daarom, op de middellange tot lange termijn, resulteren in een stabiele visserijinspanning en hogere quota. Naar verwachting zal de aanpak op lange termijn minder gevolgen hebben voor het milieu omdat de visserijinspanning, het aantal vissersvaartuigen van de vangstsector en/of de gemiddelde visserijinspanning per vaartuig worden beperkt, terwijl de aangelande hoeveelheden onveranderd zullen blijven of zelfs zullen stijgen. De duurzaamheid van de visserijactiviteiten zal op lange termijn toenemen.

2.

Juridische elementen van het voorstel



·

Samenvatting van de voorgestelde maatregel(en)



Om de met het gemeenschappelijk visserijbeleid beoogde totstandbrenging van een biologisch, economisch en sociaal duurzame visserij te verwezenlijken, wordt in dit voorstel vastgesteld welke vangst- en visserijinspanningsbeperkingen gelden voor de EU-visserij.

·

Rechtsgrondslag



Artikel 43, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

·

Subsidiariteitsbeginsel



Het voorstel valt onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie, als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder d), VWEU. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.

·

Evenredigheidsbeginsel



Het voorstel is om de volgende redenen in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.

Het GVB is een gemeenschappelijk beleid. Krachtens artikel 43, lid 3, VWEU dient de Raad maatregelen aan te nemen tot vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden.

Bij de betrokken verordening van de Raad worden vangstmogelijkheden aan de lidstaten toegewezen. Met inachtneming van artikel 20, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 mogen de lidstaten deze mogelijkheden naar eigen goeddunken over de regio's of de marktdeelnemers verdelen. De lidstaten kunnen dus met een ruime mate aan vrijheid en conform het sociaaleconomische model van hun keuze beslissen hoe zij de aan hen toegewezen vangstmogelijkheden benutten.

Het voorstel heeft geen nieuwe financiële gevolgen voor de lidstaten. De Raad stelt elk jaar een verordening als de onderhavige vast, en de openbare en particuliere middelen voor de tenuitvoerlegging van de onderhavige verordening zijn dan ook reeds beschikbaar.

·

Keuze van instrumenten



Voorgesteld(e) instrument(en): verordening.

Dit is een voorstel voor visserijbeheer op basis van artikel 43, lid 3, VWEU, en overeenkomstig artikel 20 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad.

3.

Gevolgen voor de begroting



Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Unie.

4.

Aanvullende informatie



·

Vereenvoudiging



Het voorstel zorgt voor een verdere vereenvoudiging van de administratieve procedures voor (EU- of nationale) overheidsinstanties aangezien het bepalingen bevat die vergelijkbaar zijn met de verordening inzake de vangstmogelijkheden in de Oostzee van 2012.

·

Evaluatie-/herzienings-/vervalbepaling



Dit voorstel betreft een jaarlijkse verordening voor het jaar 2013 en bevat derhalve geen herzieningsclausule.

·

5.

Gedetailleerde toelichting



In dit voorstel worden voor de lidstaten die in de Oostzee actief zijn, de voor 2013 geldende vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden vastgesteld.

De voorgestelde hoeveelheden zijn gebaseerd op actueel wetenschappelijk advies, overleg met de BSRAC en het kader voor de vaststelling van de TAC's en quota dat is aangegeven in de mededeling van de Commissie inzake de raadpleging over de vangstmogelijkheden. In voorkomend geval zijn de theoretische hoeveelheden van met de Russische Federatie gedeelde bestanden afgetrokken van de voorgestelde TAC's.

Gezien het voornemen van de Commissie om overeenkomstig het EU-beleid en de door de EU aangegane internationale verbintenissen een duurzaam gebruik van de visserijrijkdommen te garanderen en tegelijkertijd de vangstmogelijkheden stabiel te houden, worden de TAC's van jaar tot jaar zo min mogelijk gewijzigd voor zover dat mogelijk is in het licht van de toestand van de betrokken bestanden.

De aan de lidstaten toegewezen TAC's en quota staan in bijlage I en de beperkingen van de visserijinspanning in bijlage II bij de verordening.

De voorgestelde TAC's en inspanningsbeperkingen voor kabeljauwbestanden zijn in overeenstemming met de vereisten van het meerjarenplan voor de kabeljauwbestanden in de Oostzee en de visserijtakken die deze bestanden exploiteren. Het centrale element in dit plan is een geleidelijke verlaging van de visserijsterfte tot een op lange termijn duurzaam niveau dat zorgt voor het herstel van de bestanden en voor een grote en stabiele opbrengst. Aangezien de visserijsterfte van de kabeljauwbestanden al is afgenomen tot de in het meerjarenplan aangegeven niveaus, bestaat er geen verdere noodzaak om de visserijinspanning, d.w.z. het aantal zeedagen, terug te dringen, noch om die inspanning te verhogen.

Aangezien alle pelagische bestanden in de Oostzee, met name de haring‑ en sprotbestanden in de westelijke en centrale wateren, de Golf van Riga en de Botnische Golf, in 2013 op MSY‑niveau moeten worden bevist, zijn de voorgestelde TAC's voor deze bestanden in overeenstemming met de visserijsterfte op MSY‑niveau.

De TAC voor de zalm‑ en scholbestanden kan pas worden vastgesteld wanneer overeenkomstig het mandaat het betrokken wetenschappelijke advies wordt geleverd. In afwachting van verdere contacten met de ICES zullen de hoeveelheden voor deze bestanden pas in een latere fase in het voorstel worden opgenomen.