Toelichting bij COM(2012)497 - Intensivering en betere concentratie van internationale samenwerking van de EU op het gebied van onderzoek en innovatie: een strategische benadering

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

52012DC0497

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S Intensivering en betere concentratie van internationale samenwerking van de EU op het gebied van onderzoek en innovatie: een strategische benadering /* COM/2012/0497 final */


1.

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S


Intensivering en betere concentratie van internationale samenwerking van de EU op het gebied van onderzoek en innovatie: een strategische benadering

(Voor de EER relevante tekst)

2.

1. Een veranderende wereld


De Europese Unie is op het gebied van onderzoek en innovatie wereldwijd toonaangevend: zij neemt 24 % van de uitgaven aan onderzoek in de wereld, 32 % van de toppublicaties en 32 % van alle octrooiaanvragen voor haar rekening, bij een bevolkingsaandeel van slechts 7 %[1].

In de laatste tien jaar zijn de ontwikkelingen stormachtig geweest. Wereldwijd gezien werden onderzoek en innovatie tot voor kort gedomineerd door de Europese Unie, de Verenigde Staten en Japan. Doordat de onderzoeks- en innovatiesystemen in de opkomende economieën steeds sterker worden, ontstaat er een systeem met meerdere centra, waarin landen als Brazilië, China, India en Zuid-Korea steeds invloedrijker worden. Het aandeel van de BRICS-landen in de uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling op wereldwijde schaal is tussen 2000 en 2009 verdubbeld. Ook voor de Unie is het van groot belang dat de aangrenzende landen hun capaciteiten op het gebied van onderzoek en innovatie uitbreiden.

Landen en regio's zijn op het gebied van onderzoek en innovatie steeds nauwer met elkaar verweven; dit wordt versterkt door de snelle ontwikkeling van informatie- en communicatietechnologieën. Het aantal wetenschappelijke publicaties waarvan de auteurs uit verschillende landen komen neemt toe, evenals de mobiliteit van onderzoekers. Onderzoeksorganisaties openen kantoren in het buitenland en bedrijven investeren in het buitenland, met name in de opkomende economieën.

Mondiale vraagstukken zijn vaak de drijvende kracht achter onderzoek en innovatie. De hulpbronnen op onze planeet zijn eindig en moeten op een duurzame manier worden benut; klimaatveranderingen en besmettelijke ziekten houden geen halt aan grenzen tussen landen, voedselzekerheid dient op de hele wereld te worden gewaarborgd. De Unie dient de dialoog met internationale partners te intensiveren om een kritische massa te bereiken voor het aanpakken van deze vraagstukken.

Naarmate er meer onderzoek en innovatie in derde landen wordt verricht[2], zal de Unie toegang tot deze kennis dienen te krijgen. Om op wereldniveau een vooraanstaande rol te blijven spelen, moet de Unie zich profileren als aantrekkelijke locatie voor het verrichten van onderzoek en innovatie. Daarnaast dient de Unie succes te boeken in de mondiale concurrentieslag om talent en tegelijk haar economische belangen te verdedigen, bijvoorbeeld wat de bescherming van intellectuele eigendom betreft.

Door de inwerkingtreding van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) is het institutionele kader voor actie door de Unie op internationaal vlak veranderd. De hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en vicevoorzitter van de Commissie zorgt ervoor dat het externe optreden van de Unie consistent is. De hoge vertegenwoordiger wordt ondersteund door de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO). Aangezien onderzoek een parallelle bevoegdheid is, moeten de Unie en de lidstaten ervoor zorgen dat hun activiteiten op elkaar zijn afgestemd om te waarborgen dat nationaal beleid en beleid van de Unie consistent met elkaar zijn.

Op basis van deze veranderende context, de verplichtingen die voortvloeien uit de Innovatie-Unie[3], de Europese onderzoeksruimte (EOR)[4] en de aanbevelingen van de tussentijdse evaluatie van het zevende kaderprogramma (KP7)[5] stelt de Commissie een strategische benadering voor de intensivering en betere concentratie van de activiteiten inzake internationale samenwerking op het gebied van onderzoek en innovatie in de Unie voor, met name met het oog op het voorbereiden van de uitvoering van Horizon 2020[6].

3.

2. De huidige situatie


Europa heeft een lange geschiedenis wat het bevorderen van grensoverschrijdende onderzoekssamenwerking betreft. In 1954 werd de Europese Organisatie voor kernfysisch onderzoek (CERN) opgericht. Dit 'centre of excellence' voor onderzoek is het grootste laboratorium voor deeltjesfysica ter wereld en trekt topwetenschappers aan.

De verdragen noemen al sinds 1986 expliciet de samenwerking met derde landen als kernactiviteit binnen het onderzoeksbeleid van de Unie. In het kader van het VWEU en het Euratom-Verdrag zijn er activiteiten op het gebied van internationale samenwerking ontplooid. De kaderprogramma's zijn geleidelijk opengesteld voor deelname door derde landen en steun voor internationale samenwerking is volledig geïntegreerd in KP7 (met inbegrip van Euratom KP7). Het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT) staat eveneens open voor samenwerking met derde landen. Als gevolg daarvan komt 6 % van de KP7-deelnemers uit een derde land.

Er is vooruitgang geboekt met het optimaliseren van de schaal en het toepassingsgebied van activiteiten in het kader van internationale samenwerking. Enkele voorbeelden:

– aan het Partnerschap voor klinische proeven tussen Europese en ontwikkelingslanden (EDCTP) nemen 14 lidstaten, Zwitserland, Noorwegen en Afrikaanse landen bezuiden de Sahara mee deel om HIV/AIDS, tuberculose en malaria aan te pakken;

– Euratom, China, India, Japan, Rusland, Zuid-Korea en de Verenigde Staten hebben hun krachten gebundeld in het ITER-project (met steun van de Overeenkomst inzake de bredere aanpak tussen Euratom en Japan) om aan te tonen dat kernfusie een levensvatbare energiebron voor de toekomst is;

– de 'Marie Curie'-acties hebben een sterke internationale dimensie. De deelnemers aan deze acties komen uit 80 verschillende landen;

– het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek van de Commissie werkt samen met internationale partners op tal van gebieden;

– de mondiale koppeling van onderzoeks- en onderwijsnetwerken door middel van het Géant-netwerk is grotendeels gefinancierd door de Unie (ten dele via haar instrumenten voor ontwikkelingssamenwerking);

– de Unie steunt, samen met 13 andere landen, het Human Frontier Science Programme, waarmee internationale samenwerking op het gebied van fundamenteel onderzoek wordt gefinancierd.

Deze vooruitgang is toe te juichen, maar in veel gevallen is er nog geen kritische massa bereikt. Daarnaast is de strategie op basis waarvan de acties worden ontwikkeld niet altijd even duidelijk. Dat was een van de conclusies van de tussentijdse KP7-evaluatie, waarin stond dat 'intensivering van de internationale samenwerking' noodzakelijk is door middel van activiteiten die zijn gericht op het "op gelijke voet met partners buiten Europa deelnemen aan programma's en activiteiten met een groot gemeenschappelijk belang". In het verslag werd verder de 'coherente strategische ontwikkeling' van het beleid van de Unie inzake internationale samenwerking op het gebied van onderzoek en innovatie aanbevolen.

4.

3. Doelstellingen van internationale samenwerking


Internationale samenwerking op het gebied van onderzoek en innovatie draagt bij tot het bredere beleid van de Unie zoals weergegeven in de Europa 2020-strategie[7], doordat de volgende doelstellingen worden ondersteund:

(a) de kwaliteit en aantrekkelijkheid van de Unie op het gebied van onderzoek en innovatie evenals haar economische en industriële concurrentievermogen versterken – door het scheppen van win-winsituaties en het samenwerken op basis van wederzijds voordeel; door het aanboren van externe kennisbronnen; door het binnenhalen van talent en investeringen in de Unie; door het toegankelijk maken van nieuwe en opkomende markten; door het bereiken van overeenstemming over gemeenschappelijke methoden voor het verrichten van onderzoek en het benutten van de resultaten daarvan;

(b) mondiale maatschappelijke vraagstukken aanpakken – door het sneller ontwikkelen en toepassen van doeltreffende oplossingen en door het optimaliseren van de benutting van onderzoeksinfrastructuur; alsmede

(c) steun verlenen aan het externe beleid van de Unie – door goede afstemming op de beleidsterreinen uitbreiding, nabuurschap, handel, gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, humanitaire hulp en ontwikkelingsbeleid, en door het volledig integreren van onderzoek en innovatie in een totaalpakket op het gebied van extern optreden.

In het kader van de 'wetenschapsdiplomatie' wordt internationale samenwerking op het gebied van onderzoek en innovatie toegepast als 'soft power'-instrument en als mechanisme voor het verbeteren van de betrekkingen met belangrijke landen en regio's. Goede internationale betrekkingen kunnen op hun beurt bevorderlijk zijn voor doeltreffende samenwerking op het gebied van onderzoek en innovatie.

In deze mededeling wordt een intensivering en betere concentratie van de internationale samenwerking op het gebied van onderzoek en innovatie voorgesteld door middel van een tweeledige benadering, die bestaat uit openheid gecombineerd met doelgerichte activiteiten op het gebied van internationale samenwerking, ontwikkeld op basis van gemeenschappelijk belang en wederzijds voordeel, optimale schaal en een optimaal toepassingsgebied, partnerschap en synergie.

5.

4. Intensivering en betere concentratie van activiteiten op het gebied van internationale samenwerking


6.

4.1. Openheid bij internationale samenwerking


De Unie zal landen en regio's op de hele wereld blijven benaderen. Daardoor kunnen onderzoekers en innovators uit de Unie op basis van gemeenschappelijke belangen samenwerken met hun tegenhangers overal ter wereld:

– Horizon 2020 zal geheel open staan voor deelnemers uit de hele wereld[8];

– de acties van de Europese Onderzoeksraad en Marie Skłodowska-Curie-acties staan volledig in het teken van de onderzoekers en staan open voor onderzoekers uit derde landen.

– activiteiten in het kader van onderzoeksinfrastructuren zullen specifiek op internationale samenwerking zijn gericht. De component e-infrastructuren heeft een inherente internationale dimensie, doordat samenwerking met digitale middelen wordt ondersteund.

– niet alle deelnemers uit derde landen komen echter in aanmerking voor financiële steun[9]. De lijst met landen die automatisch voor financiële steun in aanmerking komen, zal worden ingeperkt: momenteel is het enige criterium het bni per hoofd van de bevolking; als extra criterium wordt nu het totale bnp ingevoerd, waarbij landen worden uitgesloten die boven een bepaalde drempelwaarde uitkomen. Hiermee wordt tegemoetgekomen aan het feit dat in een aantal landen de kritische massa is bereikt die nodig is om op gelijkwaardige basis met de Unie samen te werken. Net als voor geïndustrialiseerde landen is financiële bijstand voor deelnemers uit deze landen in uitzonderlijke gevallen mogelijk;

– als tegenwicht voor de restrictievere aanpak van automatische financiële steun krijgen deelnemers meer mogelijkheden voor financiële steun via nationale kanalen;

– de Unie blijft wederzijdse toegang tot de programma's van derde landen aanmoedigen. In het kader van de Horizon 2020-voorstellen is het mogelijk om het geografische bereik van uitnodigingen in te perken, bijvoorbeeld als de voorwaarden voor deelname door juridische entiteiten uit de lidstaten aan programma's van derde landen als nadelig voor de belangen van de Unie moeten worden aangemerkt of als er geen toereikende veiligheidswaarborgen kunnen worden verschaft[10];

– De steun die wordt geboden aan COST en EUREKA zal Europese netwerken van onderzoekers aanmoedigen om samen te werken met hun tegenhangers in derde landen.

7.

4.2. Doelgerichte activiteiten op het gebied van internationale samenwerking


Om het grootst mogelijke effect uit internationale activiteiten op het gebied van onderzoek en innovatie te halen en tegelijkertijd te voorkomen dat de kosten als gevolg van fragmentatie te veel stijgen, dient de Unie niet alleen Horizon 2020 open te stellen maar tevens doelgerichte acties te ondernemen, zodat de schaal en het toepassingsgebied optimaal blijven.

8.

4.2.1. Vaststellen van gebieden voor internationale samenwerking


In het kader van Horizon 2020 wordt de financiële steun van de Unie voor onderzoek en innovatie gericht op een beperkt aantal maatschappelijke vraagstukken alsmede op ontsluitende en industriële technologieën.

Bij het voorbereiden van de werkprogramma's voor het uitvoeren van Horizon 2020 (met inbegrip van het Euratom-programma) dient internationale samenwerking centraal te staan. Gebieden waarop met derde landen kan worden samengewerkt, dienen te worden aangegeven op een systematische en coherente manier op basis van een analyse die de Unie afzet tegen de rest van de wereld, overeenkomstig de volgende criteria:

– onderzoeks- en innovatiecapaciteit, met inbegrip van investeringen, resultaten (publicaties, octrooien, citaten, licenties), personele middelen en infrastructuur;

– risico's van bestaande, nieuwe of opkomende markten en de mogelijkheden toegang tot die markten te krijgen, en het effect daarvan op het concurrentievermogen van de Unie;

– de bijdrage die wordt geleverd aan de internationale verplichtingen van de Unie, zoals genoemd in de millenniumdoelstellingen, het post 2015-raamwerk voor ontwikkeling, Rio+20, G20 en de internationale doelstellingen van sectoraal beleid; alsmede

– het huidige juridische en administratieve kader op basis waarvan internationale partners, en indien van toepassing lidstaten, samenwerkingsverbanden aangaan, met inbegrip van kennis die in het verleden bij samenwerking is opgedaan.

Er is voldoende objectieve informatie beschikbaar om het eerste criterium te analyseren, maar voor de andere criteria is een kwalitatieve beoordeling nodig. Het systematisch verzamelen van informatie dient een essentieel element van de strategische benadering te zijn, waarbij een belangrijke rol is weggelegd voor de 'Research and Innovation Observatory' (waarnemingspost voor onderzoek en innovatie) die de Commissie aan het ontwikkelen is. Hiervan maakt een grondige raadpleging van de belanghebbenden, met inbegrip van het bedrijfsleven, deel uit.

Voor het versterken van innovatie zijn adequate en gelijke randvoorwaarden voor iedereen nodig, met inbegrip van een aantal activiteiten zoals het verzamelen van informatie, het leren van elkaars beleid, het uitwisselen van ervaringen, het vaststellen van goede praktijken, het verstrekken van informatie en hulp alsmede het netwerken tussen onderzoeks- en innovatie-actoren, het bevorderen van de aanpassing aan en acceptatie van bestaande technologie op nieuwe markten, en – in een beperkt aantal gevallen – demonstratie- en proefprojecten. Er dient meer aandacht te worden besteed aan bijna marktrijpe en andere innovatiegerelateerde activiteiten. Hiervoor moet een goed evenwicht worden gevonden: aan de ene kant is samenwerking met derde landen van belang om gezamenlijk wetenschappelijke kennis te bevorderen en mondiale vraagstukken aan te pakken, maar aan de andere kant dienen de belangen van het bedrijfsleven in de Unie te worden gevrijwaard. Dat houdt in dat de eerlijke en billijke omgang met intellectuele-eigendomsrechten dient te worden gewaarborgd om te voorkomen dat er ongecontroleerd expertise uit de Unie verdwijnt.

In algemene zin zijn solide randvoorwaarden van het allergrootste belang voor de Unie om op internationaal niveau doeltreffend te zijn op het gebied van onderzoek en innovatie. Het afschaffen van specifieke handelsbelemmeringen blijft bijvoorbeeld een hoeksteen van de relatie tussen de Unie en derde landen.[11]

9.

4.2.2. Ontwikkelen van meerjarige stappenplannen voor samenwerking met belangrijke partnerlanden en -regio's


Op basis van de hierboven vermelde criteria dient de vaststelling van de gebieden voor doelgerichte acties op het gebied van internationale samenwerking het startpunt te zijn van de strategische benadering. Door een flexibele differentiatie van partnerlanden en -regio's is een betere concentratie mogelijk – met name bij overwegingen inzake financieringsopties – en wordt er rekening mee gehouden dat een bepaald land onder één of meerdere groepen kan vallen, naargelang van de sterke punten op het gebied van onderzoek en innovatie waarover dat land beschikt. De volgende landengroepen maken deel uit van de Horizon 2020-voorstellen:

· De EVA-landen, de kandidaat-lidstaten van de EU en de landen die onder het Europese nabuurschapsbeleid vallen; hierbij ligt het accent op het bevorderen van integratie in of afstemming op de Europese onderzoeksruimte, met inbegrip van hun mogelijke associatie met Horizon 2020. Op het gebied van nabuurschap zal dit bijdragen tot de ontwikkeling van een 'gemeenschappelijke ruimte voor kennis en innovatie' en het verbeteren van de deskundigheid wat betreft onderzoek en innovatie in deze landen. De samenwerking dient goed te worden afgestemd op de instrumenten inzake het uitbreidings- en nabuurschapsbeleid; hierop is nader ingegaan tijdens de recente conferentie over een hernieuwd Europees-mediterraan partnerschap op het gebied van onderzoek en innovatie. Naar aanleiding van deze conferentie wordt momenteel een specifieke vervolgactie voorbereid.

· Geïndustrialiseerde landen en opkomende economieën; bij deze groep is de voornaamste doelstelling het vergroten van het concurrentievermogen van de Unie om gezamenlijk mondiale vraagstukken aan te pakken door middel van gemeenschappelijke innovatieve oplossingen en het ontwikkelen van ontsluitende technologieën door het aanboren van nieuwe kennisbronnen. Hierdoor krijgt de particuliere sector in de Unie meer zakelijke mogelijkheden en toegang tot nieuwe markten. Ook de factor innovatie dient te worden versterkt, bijvoorbeeld door middel van het trans-Atlantische Partnerschap voor innovatieactie of het Indo-Europese Partnerschap voor onderzoek en innovatie.

· Ontwikkelingslanden; bij deze landen ligt de nadruk op het aanvullen van het externe beleid en de instrumenten van de Unie door het aangaan van (met name biregionale) partnerschappen die een bijdrage leveren aan de duurzame ontwikkeling van deze regio's en zich bezighouden met kwesties als de groene economie, klimaatmaatregelen, verbeterde landbouw, voedselzekerheid en volksgezondheid. Hieronder valt het ondersteunen van de millenniumdoelstellingen (en de eventuele opvolgers daarvan), het opvoeren van vraaggestuurde onderzoek- en innovatiewerkzaamheden inzake ontwikkeling en het nakomen van de afspraken in het kader van de Rio+20-conferentie, bijvoorbeeld door middel van de overdracht van klimaattechnologieën.

Het systematisch aangeven van mogelijkheden in combinatie met een differentiatie per landengroep dient de ontwikkeling van meerjarige stappenplannen voor samenwerking met belangrijke partnerlanden en -regio's te bevorderen.

10.

5. Een voor het beoogde doel geschikt pakket instrumenten


11.

5.1. Beleidsdialoog


De Unie heeft in het kader van het VWEU met 20 landen en in het kader van het Euratom-Verdrag met 15 landen overeenkomsten inzake wetenschappelijke en technische samenwerking gesloten. Daarnaast maken wetenschap en technologie vaak een belangrijk deel uit van bredere beleidsdialogen, zoals bij partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten en andere internationale kaderovereenkomsten.

De W&T-overeenkomsten zullen belangrijke instrumenten zijn voor het omschrijven en uitvoeren van de meerjarige stappenplannen. Zo nodig zullen zij verder worden ontwikkeld om tot strategische partnerschappen voor de lange termijn te komen, met inbegrip van overeenstemming over de prioriteiten die moeten worden behandeld. Zij dienen ook de eerlijke en billijke omgang met het intellectuele-eigendomsrecht en de kennisoverdracht te bevorderen. Een soortgelijke benadering dient te worden toegepast op regionaal niveau, bijvoorbeeld bij de partnerschappen met de landen aan de Middellandse Zee, de Associatie van Zuidoost-Aziatische staten, Afrika, de Latijns-Amerikaanse landen en de landen in het Caribische gebied.

12.

5.2. Verzamelen van informatie


Er is objectieve informatie nodig om de strategische benadering uit te voeren. Er moet daarom meer aandacht worden besteed aan het verzamelen van kwalitatieve en kwantitatieve informatie, zoals[12]:

– activiteiten op het gebied van internationale samenwerking die via de Unie zijn gefinancierd en het effect daarvan;

– beleid en programma's op het gebied van internationale samenwerking van de lidstaten en geassocieerde landen alsmede de sterke en zwakke punten van hun onderzoeks- en innovatiesystemen, waardoor de lidstaten en geassocieerde landen zullen worden aangemoedigd om via het Strategisch forum voor internationale wetenschappelijke en technologische samenwerking (SFIC) informatie te delen die is verkregen aan de hand van nationale inventarisaties;

– beleid en programma's van derde landen op het gebied van onderzoek en innovatie, met inbegrip van de internationale component daarvan, alsmede de sterke en zwakke punten van hun systemen;

– prognoseactiviteiten voor het vaststellen van nieuw uitdagingen, toekomstige markten en tendensen.

Bij het verzamelen van informatie dient gebruik te worden gemaakt van de delegaties van de Unie, van de wetenschapsadviseurs en van de EDEO, alsmede van de nieuwe 'Research and Innovation Observatory' (waarnemingspost voor onderzoek en innovatie).

13.

5.3. Financieringsinstrumenten


Horizon 2020 is het voornaamste instrument voor het uitvoeren van de internationale acties van de Unie op het gebied van onderzoek en innovatie, zo nodig aangevuld met nationale financiering.

Door middel van doelgerichte activiteiten en de volgende instrumenten zullen de meerjarige stappenplannen worden uitgevoerd:

– onderzoeks- en innovatieprojecten waarbij de deelname van entiteiten uit derde landen is vereist en/of tijdens de evaluatie wordt beoordeeld;

– zachte vormen van samenwerking, zoals het netwerken tussen projecten, clusters en/of programmabeheerders;

– gezamenlijke initiatieven waarbij de Unie en internationale partners zijn betrokken:

· gecoördineerde uitnodigingen: parallel gelanceerd en geëvalueerd in de Unie en het derde land;

· gezamenlijke uitnodigingen: gezamenlijk door de Unie en het derde land gepubliceerd, geëvalueerd, geselecteerd en gefinancierd;

· bijdragen van de Unie aan financieringsprogramma's van derde landen of internationale organisaties om de deelname van entiteiten van de Unie aan deze programma's te dekken; alsmede

· specifieke initiatieven die gezamenlijke financiering door de Unie, de lidstaten, geassocieerde landen en/of derde landen vereisen om een optimale schaal en een optimaal toepassingsgebied te bereiken, uitgevoerd door middel via ERA-NET-regelingen, artikel 185 of andere instrumenten.

De Horizon 2020-voorstellen omvatten bepalingen[13] waarmee sectoroverschrijdende activiteiten, zoals internationale samenwerking, op een coherente manier kunnen worden ontwikkeld en gepresenteerd. De Commissie is van plan deze bepalingen te integreren in het werkprogramma en de comitéstructuur van Horizon 2020.

14.

5.4. Afstemming op ander beleid en internationale forums


15.

5.4.1. Beleid en instrumenten van de Unie


Bij de ontwikkeling van internationale samenwerkingsactiviteiten op het gebied van onderzoek en innovatie is een goede afstemming op het externe beleid en de instrumenten van de Unie van groot belang[14]. Dit omvat onder meer het koppelen van onderzoek en innovatie aan andere beleidsterreinen met een sterke internationale dimensie, zoals handel, buitenlands en veiligheidsbeleid, milieu en energie, en het benutten van synergieën met internationale samenwerking in het hoger onderwijs in het kader van de voorstellen van 'Erasmus voor iedereen'[15]. De ontwikkeling van de meerjarige stappenplannen voor internationale samenwerking op het gebied van onderzoek en innovatie dient daarom goed te worden afgestemd op de algemene externe landenstrategieën en de externe dimensie van het interne Unie-beleid.

De opbouw van onderzoekscapaciteit dient te worden ondersteund door het externe beleid van de Unie op het gebied van uitbreiding, nabuurschap en ontwikkelingslanden. De financiële steun voor onderzoek en innovatie dient te zijn gericht op kwaliteit en daardoor een bijdrage te leveren aan het vinden van innovatieve oplossingen voor de vraagstukken waarmee deze landen worden geconfronteerd. Dit houdt ook een bijdrage aan de doelstellingen van het ontwikkelingsbeleid van de Unie in, bijvoorbeeld door: toekomstgerichte activiteiten en sociaaleconomisch onderzoek om na te gaan waar zich specifieke problemen voordoen; baanbrekend onderzoek en innovatie om op lokaal niveau toepasbare oplossingen te ontwikkelen; steun voor het aanpassen en de overdracht van bestaande technologieën. Een aanvulling daarop is financiering die wordt verstrekt door de Europese Investeringsbank en de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling.

16.

5.4.2. Internationale organisaties en multilaterale fora


Internationale organisaties en multilaterale fora spelen een belangrijke rol bij het aanpakken van mondiale vraagstukken. De Commissie voor wetenschappelijk en technologisch beleid en het Global Science Forum van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) zijn gericht op beter beheer van mondiale activiteiten op het gebied van onderzoek en innovatie. De Verenigde Naties en andere organisaties, zoals de Unesco, de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering, het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, het Intergouvernementele platform voor wetenschap en beleid inzake biodiversiteit en ecosysteemdiensten, de Voedsel- en landbouworganisatie en de Wereldgezondheidsorganisatie, spelen een belangrijke rol bij het opstellen van mondiale onderzoeksagenda's.

Het Internationaal Energieagentschap en het Agentschap voor kernenergie (in het kader van de OESO), de Internationale Organisatie voor Atoomenergie, het Generation IV International Forum en de Internationale ITER-Organisatie voor fusie-energie bevorderen internationale samenwerking op het gebied van kernenergie. Mondiale en regionale instellingen, zoals de Consultatieve Groep inzake internationaal landbouwonderzoek, het Mondiaal forum voor onderzoek in de landbouw en het Forum voor landbouwkundig onderzoek in Afrika, zijn actief op landbouwgebied. De Carnegie Group, die is opgericht onder auspiciën van de G8/G20, is een uniek forum voor besprekingen op hoog niveau over onderzoek- en innovatie-onderwerpen.

De Commissie is van plan om de samenwerking met deze organisaties te intensiveren, enerzijds om ervoor te zorgen dat de Unie meer invloed op hun activiteiten kan uitoefenen, met name als de Unie een belangrijke donor is, en anderzijds om ervoor te zorgen dat de organisaties meer inspraak hebben in het opstellen van de agenda van de Unie. Hierbij dient de Unie erop te letten dat haar deelname in overeenstemming is met de verantwoordelijkheden die zijn vastgelegd in de Verdragen. Het versterken van het partnerschap met Europese intergouvernementele initiatieven, zoals EUREKA, COST, en organisaties als EIROForum[16], zal bijdragen tot een betere afstemming en een doeltreffendere benutting van middelen in Europa.

17.

6. Bevorderen van gemeenschappelijke beginselen voor internationale samenwerking


De beginselen voor extern optreden (artikel 21 van het VEU) bieden de Unie bruikbare richtsnoeren om een vooraanstaande rol te spelen bij het bevorderen van gemeenschappelijke beginselen voor het verrichten van internationale activiteiten op het gebied van onderzoek en innovatie; er zijn gelijke voorwaarden voor iedereen nodig, zodat onderzoekers en innovators op de hele wereld onderlinge samenwerking met vertrouwen tegemoet zien. Deze beginselen omvatten onderwerpen als verantwoordelijk onderzoek en innovatie en integriteit van onderzoek; peer review van voorstellen; het bevorderen van de rol van vrouwen in de wetenschap en de genderdimensie in onderzoek en innovatie; onderzoekscarrières (uitgaand van het Europees Handvest voor Onderzoekers en de Gedragscode voor de aanwerving van onderzoekers)[17]; eerlijke en billijke omgang met intellectuele-eigendomsrechten; open toegang tot publicaties die voortvloeien uit met overheidsgeld gefinancierd onderzoek.

Hiertoe is de Global Research Council opgericht, een vrijwillig forum met als doel het delen van beste praktijken en het vastleggen van gemeenschappelijke beginselen voor internationale samenwerking. Er wordt op Unie- en mondiaal niveau ook aan andere initiatieven gewerkt. De Carnegie Group heeft zich beziggehouden met het opstellen van gemeenschappelijke beginselen voor het opbouwen van grootschalige onderzoeksinfrastructuur. Wat open toegang betreft, heeft de Commissie in 2007 een mededeling[18] en onlangs een daaruit voortvloeiende mededeling en aanbeveling[19] aangenomen.

Over deze onderwerpen is ook op internationaal niveau uitgebreid gediscussieerd, zowel binnen bilaterale als multilaterale fora. Over de hele wereld wordt er steeds meer aandacht besteed aan open toegang, getuige de bijdrage van de Unesco[20] en de OESO-verklaring over de toegang tot gegevens die resulteren uit onderzoek dat met overheidsgeld is gefinancierd[21]. De Singapore Statement over de integriteit van onderzoek is het resultaat van de eerste internationale inspanning om de ontwikkeling van mondiaal beleid alsmede richtsnoeren en gedragscodes te bevorderen teneinde een hogere mate van integriteit op onderzoeksgebied te bereiken[22].

18.

7. Versterken van het partnerschap met de lidstaten en de voornaamste belanghebbenden


De activiteiten op het gebied van internationale samenwerking van de Unie en die van de lidstaten dienen consistent met elkaar te zijn en elkaar aan te vullen. Het verdiepen en versterken van het partnerschap tussen de Commissie en de lidstaten dient daarom een belangrijk onderdeel van de strategische benadering te zijn.

Het is ook van belang om een sterkere en systematischere wisselwerking met de voornaamste belanghebbenden op het gebied vaan onderzoek en innovatie te ontwikkelen. Onderdeel daarvan is het beter afstemmen op de prioriteiten op het gebied van internationale samenwerking die worden gesteld door betrokkenen uit het bedrijfsleven, de universiteiten en onderzoeksorganisaties, maar ook op de prioriteiten van de gezamenlijke programmeringsinitiatieven, Europese technologieplatforms en Europese innovatiepartnerschappen.

Het SFIC heeft vooruitgang geboekt bij het op elkaar afstemmen van de prioriteiten op het gebied van internationale samenwerking die worden gesteld door de lidstaten, en met name door nationale en regionale financieringsorganisaties: er is een proefinitiatief ontwikkeld waarbij India is betrokken en de prioriteiten voor samenwerking met de Verenigde Staten en China zijn bestudeerd.

Deze inspanningen dienen te worden geïntensiveerd, aangezien de activiteiten op het gebied van internationale samenwerking van de lidstaten grotendeels worden verricht op basis van nationale overwegingen en in mindere mate op basis van gemeenschappelijke prioriteiten en strategieën die gezamenlijk zijn ontwikkeld door de Unie en de lidstaten. Hieruit volgt het onderstaande:

– de lidstaten dienen te worden betrokken bij het vaststellen van gebieden waarop internationale samenwerking van belang is en bij het ontwikkelen van de meerjarige stappenplannen;

– de uitvoering van de stappenplannen vereist het voorbereiden van gezamenlijke strategische onderzoeks- en innovatie-agenda's van de Unie en de lidstaten en het nauw betrekken van de lidstaten bij de uitvoering daarvan;

– er dient aandacht te worden geschonken aan de verplichting in het kader van de Innovatie-Unie om gemeenschappelijke richtsnoeren te ontwikkelen voor het aangaan van overeenkomsten met derde landen over zaken als wetenschappelijke visa, intellectuele-eigendomsrechten, ethische beginselen in het onderzoek, de import en export van wetenschappelijke monsters en apparatuur, wederzijdsheid en belastingen. Hierbij dient te worden uitgegaan van de EOR-richtsnoeren inzake het beheren van intellectuele-eigendomsrechten bij overeenkomsten voor internationale samenwerking, zoals aangenomen door de werkgroep kennisoverdracht van de EOR.

19.

8. Uitvoering, beheer, controle en evaluatie


20.

8.1. Uitvoering en beheer


De uitvoering van de strategie dient nauwkeurig te worden afgestemd op het programmeringsproces van Horizon 2020; de meerjarige stappenplannen dienen bijvoorbeeld op een coherente manier in de werkprogramma's te worden opgenomen.

De ontwikkeling en uitvoering van de meerjarige stappenplannen voor de afzonderlijke maatschappelijke vraagstukken en de ontsluitende en industriële technologieën vallen onder de bevoegdheid van de respectieve comitéstelsels; het horizontale programmacomitéstelsel in het kader van Horizon 2020 is verantwoordelijk voor het aansturen, controleren en evalueren van de algemene benadering van internationale samenwerking. Het SFIC dient een rol te blijven spelen bij het bevorderen van meer samenhang tussen het beleid van de lidstaten en dat van de Unie.

Ook aan het uitdragen van de waarde van internationale samenwerking op het gebied van onderzoek en innovatie naar een breder publiek dient blijvend aandacht te worden besteed. Naar aanleiding van de positieve ervaring die is opgedaan met het ASEAN-EU-wetenschapsjaar in 2012 stelt de Commissie voor om elke twee jaar een wetenschapsjaar te organiseren, afwisselend met een ander partnerland en een andere regio.

21.

8.2. Controle en evaluatie


De Commissie dient om de twee jaar verslag uit te brengen over de uitvoering van de strategie. In dit verslag wordt omschreven hoe de meerjarige stappenplannen zijn ontwikkeld en uitgevoerd. Verder worden de vooruitgang en het effect beoordeeld op basis van de lijst met indicatoren die is opgenomen in het bijgevoegde werkdocument. Het eerste verslag dient begin 2014 te worden uitgebracht.

22.

9. Conclusie


De nieuwe strategische benadering van internationale samenwerking op het gebied van onderzoek en innovatie dient over de volgende kenmerken te beschikken:

– volledige openstelling van Horizon 2020 voor deelnemers uit derde landen, zodat Europese onderzoekers kunnen samenwerken met de knapste koppen uit de hele wereld;

– doelgerichte activiteiten op het gebied van internationale samenwerking met de schaal en het toepassingsgebied die nodig zijn om het maximale effect te behalen;

– de ontwikkeling van meerjarige stappenplannen voor samenwerking met belangrijke partnerlanden en -regio's;

– versterking van het partnerschap tussen de Commissie, de lidstaten en de belanghebbenden;

– de bevordering van gemeenschappelijke beginselen voor internationale samenwerking op het gebied van onderzoek en innovatie;

– versterking van de rol van de Unie binnen internationale organisaties en multilaterale fora;

– versterking van de uitvoering, het beheer, de controle en de evaluatie.

[1] Nadere informatie staat in het bijgevoegde werkdocument van de diensten van de Commissie.

[2] In deze mededeling staat een 'derde land' voor een land dat noch een lidstaat is, noch een staat die met kaderprogramma's voor wetenschappelijk onderzoek is geassocieerd, tenzij anders aangegeven.

[3] COM(2010) 546.

[4] COM(2012) 392.

[5] ec.europa.eu/research/evaluations

[6] COM(2011) 809.

[7] COM(2010) 2020.

[8] Artikel 6, lid 1, van COM(2011) 810.

[9] Artikel 9 van COM(2011) 810.

[10] Artikel 6, lid 2 en 3, alsmede artikel 8, lid 5, van COM(2011) 810.

[11] COM(2012) 70.

[12] Nadere informatie staat in het bijgevoegde werkdocument van de diensten van de Commissie.

[13] Artikel 13 van de Horizon 2020-verordening en artikel 5, lid 6, van het specifieke programma.

[14] COM(2011) 865.

[15] COM(2011) 788.

[16] www.eiroforum.org

[17] C(2005) 576 definitief.

[18] COM(2007) 56.

[19] COM(2012) 401 en C(2012) 4890.

[20] www.unesco.org/new/en/media-services/single-view

[21] www.oecd.org/dataoecd/9/61/38500813.pdf

[22] www.singaporestatement.org/