Toelichting bij COM(2012)579 - Vaststelling, voor 2013 en 2014, van de vangstmogelijkheden voor EU-vaartuigen voor bepaalde bestanden van diepzeevissen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel


Bestanden van diepzeevissen zijn bestanden die worden bevist in wateren buiten de voornaamste visgronden op het continentaal plat. Zij komen voor op de continentale hellingen of in de nabijheid van onderzeese bergen. Het gaat in de meeste gevallen om traaggroeiende en langlevende soorten, die juist vanwege die kenmerken bijzonder kwetsbaar zijn voor visserijactiviteiten. Een andere belangrijke reden waarom een soort kwetsbaar is voor bevissing, is dat deze bevist kan worden in plaatselijke concentraties, met name in de paaitijd. Dat geldt voor Atlantische slijmkop, blauwe leng en beryciden. Zoals voor alle natuurlijke visbestanden, geldt ook voor diepzeevisserijtakken dat het ongelimiteerd toestaan van visserij tot een race door visserijondernemingen leidt om zich een gratis hulpbron toe te eigenen, zonder dat zij voldoende oog hebben voor de duurzame exploitatieniveaus. Bij sommige diepzeesoorten is dit duidelijk het geval geweest, voordat de Europese Unie in 2003 begon te reglementeren. De waardevolle Atlantische slijmkop wordt in de noordwestelijke wateren bijvoorbeeld als uitgeput beschouwd, evenals de waardevolle zeebrasem in de Golf van Biskaje. Daarom is beperking van de visserijactiviteit een noodzakelijke vorm van openbare interventie om de afkalving van de inkomens van de vissers te voorkomen, de exploitatie om te buigen in de richting van hogere opbrengsten op de lange termijn, en de impact van de plotseling geringere omvang van bepaalde vispopulaties op het ecosysteem en het voedselweb te beperken. In het geval van diepzeesoorten is deze openbare interventie van bijzonder belang, omdat het herstel van uitgeputte bestanden van traaggroeiende soorten waarschijnlijk zeer lang zal duren en mogelijk zelfs zal uitblijven. De Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) brengt elke twee jaar een uitgebreid onderzoek uit over de biologische situatie van de diepzeebestanden. In juni 2012 is voor het laatst advies uitgebracht. Dit voorstel voor de vaststelling van de vangstmogelijkheden is gebaseerd op nader onderzoek dat het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) in juli 2012 heeft uitgevoerd in aansluiting op dat van de ICES. Dit legt de basis onder de vastlegging van de mogelijkheden voor de vangst van diepzeesoorten overeenkomstig het beginsel dat is vastgelegd in artikel 2, lid 2, onder b), van Verordening (EG) nr. 2371/2002, waarin is bepaald dat de besluitvorming in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid gebaseerd moet zijn op degelijke wetenschappelijke adviezen en tijdig resultaten moet opleveren. De Commissie heeft derhalve de praktijk ontwikkeld om voorstellen voor verordeningen op het gebied van vangstmogelijkheden uit te brengen in hetzelfde tempo als waarmee wetenschappelijk advies beschikbaar komt. Bovendien heeft de Commissie de doeltreffendheid van de algehele regeling inzake de toegang tot diepzeebestanden (Verordening (EG) nr. 2347/2002 van de Raad van 16 december 2002 tot vaststelling van bijzondere voorwaarden voor de toegang tot diepzeebestanden en bij de visserij daarop in acht te nemen voorschriften[1]) beoordeeld, en een effectbeoordeling uitgevoerd van de opties om deze regeling te versterken, onder meer door een breed raadplegingsproces. Op die basis heeft de Commissie op 19 juli 2012 een voorstel tot herziening van de toegangsregeling ingediend, waarvan onder meer een versterkt vergunningenstelsel deel uitmaakt, alsmede een geleidelijke uitfasering van de vistuigen die zich op een minder duurzame wijze speciaal op diepzeesoorten richten, namelijk bodemtrawls en geankerde kieuwnetten. De Commissie heeft ook voorgesteld bijzondere eisen te stellen aan de gegevensverzameling over de diepzeevisserijactiviteiten.

Algemene context


Vissen op diepzeesoorten wordt sinds 2003 door de Europese Unie gereglementeerd aan de hand van de totaal toegestane vangsten (“total allowable catches” of TAC’s) per soort en per gebied, en in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan aan de hand van de maximaal toegestane visserijinspanning. Voor 2011 en 2012 zijn de totaal toegestane vangsten voor bepaalde diepzeesoorten vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1225/2010 van de Raad van 13 december 2010 tot vaststelling, voor 2011 en 2012, van de vangstmogelijkheden voor EU‑vaartuigen voor visbestanden van bepaalde diepzeevissoorten[2]. Op slechts twee gevallen na kunnen wetenschappers op basis van de beschikbare informatie over diepzeebestanden die onder dit voorstel vallen, geen volledige inschatting maken van de situatie van het bestand, noch wat de omvang van de populatie, noch wat de visserijsterfte betreft. Daarvoor zijn diverse oorzaken aan te wijzen: het gaat vaak om zeer langlevende en traaggroeiende soorten, waardoor het bijzonder moeilijk is om de bestanden in leeftijdsklassen in te delen en om het effect van de visserij op de bestanden te bepalen aan de hand van veranderingen in de lengte of de leeftijdsopbouw van de gevangen vissen. De frequentie van de rekrutering van juveniele vis in de bestanden is onbekend. De bestanden zijn wijdverspreid op diepten die om praktische redenen moeilijk te onderzoeken zijn. Gegevens uit wetenschappelijke peilingen zijn vaak niet beschikbaar als gevolg van het geringe commerciële belang van deze bestanden, of dekken niet het hele verspreidingsgebied. De visserijactiviteiten zijn slechts ten dele gericht op deze soorten en hebben in sommige gevallen een relatief korte geschiedenis. Ondanks deze intrinsieke moeilijkheden is vooruitgang geboekt met het wetenschappelijke advies van de ICES van juni 2012 en van het WTECV van juli 2012, met name ten aanzien van de bestanden die de grootste vangstmogelijkheden bieden. Voor het voornaamste bestand van grenadiervis was het mogelijk vangstniveaus vast te stellen die, indien zij worden nageleefd, het bestand op het peil van de maximale duurzame opbrengst brengen. Voor een andere belangrijke soort, de zwarte haarstaartvis, levert het advies, weliswaar op basis van trends en niet van een volledige raming van de toestand van het bestand, precieze aanwijzingen op over hoe in 2015 een maximale duurzame opbrengst kan worden bereikt. Hierdoor komen duidelijke beheersdoelstellingen tot stand die de basis kunnen vormen voor een duurzaam gebruik van deze bestanden op de lange termijn. De vaststelling en verdeling van vangstmogelijkheden is een exclusieve bevoegdheid van de Unie. De verplichtingen ten aanzien van de duurzame exploitatie van de levende aquatische hulpbronnen zijn in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 vastgesteld. De vastgestelde vangstmogelijkheden moeten in overeenstemming zijn met de internationale overeenkomsten, onder meer de overeenkomst van de Verenigde Naties van 1995 betreffende de instandhouding en het beheer van grensoverschrijdende bestanden en bestanden van over grote afstanden trekkende soorten (hierna de "VN‑visbestandenovereenkomst van 1995" genoemd). De wetgever moet met name behoedzamer zijn wanneer er sprake is van onzekere, onbetrouwbare of niet‑adequate informatie. Op grond van artikel 6, lid 2, van de VN‑visbestandenovereenkomst van 1995 mag het ontbreken van adequate wetenschappelijke informatie niet worden gebruikt als reden om instandhoudings‑ en beheersmaatregelen uit te stellen of achterwege te laten. De voorstellen tot aanpassing van de TAC die in dit voorstel worden gedaan, volgen de in het wetenschappelijke advies gegeven leidraad en weerspiegelen de beheersbeginselen die in de VN‑visbestandenovereenkomst van 1995 en de internationale richtsnoeren voor het beheer van de diepzeevisserij op volle zee die in 2008 door de Voedsel‑ en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties zijn vastgesteld en door verschillende resoluties van de Algemene Vergadering van de VN zijn bevestigd (Resolutie 61/105 van 2007, Resolutie 64/72 van 2009, en recentelijk Resolutie 66/231 van 2011). Weliswaar wordt een aantal diepzeebestanden ook door andere visserijlanden bevist, met name Noorwegen, IJsland, de Faeröer en Rusland, en moet ernaar worden gestreefd om tot een overeenkomst over geharmoniseerde beheersmaatregelen te komen met die visserijlanden of, voor zover de bestanden in de internationale wateren leven, met de Visserijcommissie voor het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan (NEAFC), maar tot het zover is zijn unilaterale, voor vaartuigen van de Europese Unie geldende maatregelen nodig om de hierboven bedoelde negatieve consequenties van ongereglementeerde visserij te voorkomen.

Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied


De bestaande bepalingen op het gebied van het voorstel zijn vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1225/2010 van de Raad, en zij zijn geldig tot en met 31 december 2012. Zij hangen samen met de reeds genoemde Verordening (EG) nr. 2347/2002 van de Raad, waarin in bijlage I de commercieel belangrijkste diepzeesoorten worden opgenoemd waarvoor de Commissie vangstbeperkingen nastreeft.

Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de Unie


De voorgestelde maatregelen zijn opgesteld overeenkomstig de doelstellingen en de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid en zijn in overeenstemming met het beleid van de Unie inzake duurzame ontwikkeling.

1.

Resultaten van de raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling



Raadpleging van belanghebbende partijen



Wijze van raadpleging, belangrijkste geraadpleegde sectoren en algemeen profiel van de respondenten


Het voorstel is opgesteld op basis van de beginselen en de richtsnoeren van de Mededeling van de Commissie betreffende een raadpleging over de vangstmogelijkheden voor 2013 (COM(2012) 278 final) waarin de Commissie voor alle bestanden haar standpunten en bedoelingen met betrekking tot haar voorstellen voor vangstmogelijkheden in 2013 uiteenzet. Zoals al uit de titel blijkt, raadpleegt de Commissie op basis van deze mededeling de belanghebbenden, het maatschappelijk middenveld, de lidstaten en het grote publiek.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid


Visserijbiologie en visserijeconomie zijn de betrokken wetenschaps‑ en kennisgebieden. De Commissie heeft de ICES, een onafhankelijke, internationale wetenschappelijke instantie, geraadpleegd en heeft de plenaire vergadering van het WTECV georganiseerd. Het advies van de ICES is gebaseerd op een advieskader dat binnen de ICES is ontwikkeld en dat wordt gebruikt overeenkomstig het memorandum van overeenstemming tussen de ICES en de Commissie, een van de cliënten van ICES. Het WTECV brengt zijn advies uit op basis van de door de Commissie verstrekte taakomschrijving. Alle rapporten van het WTECV worden, na de officiële vaststelling ervan door de Commissie, ter beschikking gesteld op de website van de Commissie. Alle ICES‑verslagen zijn beschikbaar op de ICES‑website. Voor veel van de bestanden die onder dit voorstel vallen, zijn onvoldoende gegevens beschikbaar om aan te tonen dat ze op duurzame wijze worden bevist. Het wetenschappelijk advies gaat in deze gevallen uit van het voorzorgsbeginsel en de aanbeveling om de recente vangstniveaus te verlagen, totdat zich tekenen van herstel van de populatie voordoen. Er worden nauwkeurige aanwijzingen gegeven met betrekking tot de omvang van de vangstverlagingen. Dit advies wordt als richtinggevend beschouwd en bevat richtsnoeren omtrent de niveaus waarop de TAC's moeten worden vastgesteld. De Commissie is van mening dat zowel in algemene zin als in het kader van het voorzorgsbeginsel de aanpak er een moet zijn waarbij met het advies overeenkomende verlagingen van de TAC's worden voorgesteld. Verschillende van de 24 in de onderhavige verordening opgenomen TAC's zijn zeer beperkt van omvang. Voor deze kleine TAC's wordt geadviseerd uit voorzorg verlagingen toe te passen. De bestaande quota zijn echter klein en zijn bedoeld om de onvermijdelijke bijvangsten op te vangen, en om die reden worden de bestaande TAC's gehandhaafd om gedwongen teruggooi te voorkomen. Het gaat hierbij voornamelijk om bijvangsten van blauwe leng, grenadiervis en zwarte haarstaartvis buiten de voornaamste visserijzones. Ten aanzien van de bestanden waarvan de situatie nog steeds zorgelijk is, blijven de nul‑TAC's overeenkomstig het advies gehandhaafd. Het gaat daarbij onder meer om bestanden van Atlantische slijmkop, die als uitgeput worden beschouwd. Wat de bestanden van diepzeehaaien betreft, wordt begin oktober nieuw wetenschappelijk advies verwacht; bijgevolg krijgen die bestanden in dit voorstel de vermelding “pro memoria” (pm). Er wordt vanuit gegaan dat blauwe leng en zeebrasem er slecht aan toe zijn. Voor deze soorten, alsmede voor beryciden en gaffelkabeljauw, worden uit voorzorg verlagingen van de vangsten geadviseerd. Daar staat tegenover dat het advies tamelijk positief is voor de bestanden in dit voorstel waarop door de gerichte visserij wordt gevist, namelijk de belangrijkste visserijtakken die op grenadiervis en zwarte haarstaartvis vissen. Na achtereenvolgende verlagingen van de vangstmogelijkheden bevestigt het wetenschappelijk advies in 2012 de twee jaar geleden reeds waargenomen tendens dat het niveau waarop deze twee bestanden gedurende een aantal jaren zijn geëxploiteerd, geen negatieve gevolgen voor hun toestand lijkt te hebben gehad. Dit jaar hebben de ICES en het WTECV een nauwkeuriger evaluatie van de toestand van deze bestanden kunnen afronden, waaruit bleek dat die goed was. Daardoor kunnen de vangstmogelijkheden voor zwarte haarstaartvis worden verhoogd en kan de bevissing van het grotere bestand van grenadiervis in de westelijke wateren op een stabiel niveau blijven. De lopende herziening en verbetering van de toegangsregeling voor de diepzeevisserij is het middel om de nodige maatregelen tot stand te brengen om visserijstrategieën te bevorderen die de negatieve effecten op kwetsbare mariene ecosystemen verzachten en de teruggooi verminderen. Voor zover de geadviseerde vangsthoeveelheden voor een belangrijk deel door niet‑lidstaten worden gevangen, is hiermee rekening gehouden, en is het advies toegepast op de EU‑visserij overeenkomstig de ontwikkeling daarvan. Effectbeoordeling Vangstmogelijkheden moeten op grond van artikel 43, lid 3, VWEU worden vastgesteld. Het voorstel heeft niet alleen betrekking op de besluitvorming op de korte termijn, maar past ook in de langetermijnaanpak waarmee de bevissing geleidelijk tot een duurzaam niveau wordt teruggebracht. Het voorstel zal op korte termijn leiden tot lagere TAC’s, maar, naarmate de overbeviste bestanden zich herstellen, zouden de vangstmogelijkheden zich stabiliseren of kunnen toenemen, afhankelijk van het advies in het kader van de voorzorgsaanpak. Op middellange en lange termijn moet de gekozen aanpak resulteren in een verminderde milieu‑impact als gevolg van de verlaagde visserijinspanning, in een beperking van het aantal vaartuigen en/of van de gemiddelde visserijinspanning per vaartuig en in de handhaving of toename van de aanlanding van soorten waarvan dan is gebleken dat zij voortdurende bevissing verdragen. Uit de vermindering van de visserijinspanning en van de omvang van de diepzeevisserijvloot sinds 2003 blijkt dat dit beleid in de praktijk wordt uitgevoerd. De eerste positieve signalen van de bestandsindicatoren bevestigen dat de verwachtingen voor de middellange tot de lange termijn nog steeds geldig zijn.

2.

Juridische elementen van het voorstel



In dit voorstel worden door middel van een verordening vangstbeperkingen vastgesteld voor de EU‑visserijvloten, wat betreft de commercieel belangrijkste diepzeesoorten in de EU‑ en de internationale wateren van het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan, met als doel de met het gemeenschappelijk visserijbeleid beoogde totstandbrenging van een biologisch, economisch en sociaal duurzame visserij te verwezenlijken. Het voorstel is gebaseerd op artikel 43, lid 3, VWEU. Het valt onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie op grond van artikel 3, lid 1, onder d), VWEU. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.

Het voorstel is om de onderstaande reden in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel. Het GVB is een gemeenschappelijk beleid. Krachtens artikel 43, lid 3, VWEU dient de Raad maatregelen tot vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden vast te stellen.

Met inachtneming van artikel 20, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 mogen de lidstaten deze mogelijkheden naar eigen goeddunken over de regio's en de marktdeelnemers verdelen. De lidstaten kunnen dus met een ruime mate aan vrijheid en conform het sociaaleconomische model van hun keuze beslissen hoe zij de aan hen toegewezen vangstmogelijkheden benutten.

Het voorstel heeft geen nieuwe financiële gevolgen voor de lidstaten. De Raad stelt eens per twee jaar een verordening als de onderhavige vast, en de openbare en particuliere middelen voor de tenuitvoerlegging van de onderhavige verordening zijn dan ook reeds beschikbaar.

3.

Gevolgen voor de begroting



Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Unie.

4.

Aanvullende informatie



Vereenvoudiging



Door dit voorstel wordt het beheer van de visquota over het algemeen noch vereenvoudigd, noch ingewikkelder gemaakt.

Evaluatie‑/herzienings‑/vervalbepaling

Het voorstel betreft een verordening voor de jaren 2013 en 2014. De beheersinstrumenten en de omvang van de vangstmogelijkheden worden uiterlijk in 2014 tegen het licht gehouden om een verordening ter vervanging van de onderhavige verordening op te stellen. Voor deze verordening is geen herzieningsclausule nodig.

Het voorstel nader bekeken


Conform artikel 43, lid 3, van het Verdrag stelt de Raad op voorstel van de Commissie de maatregelen vast 'voor de vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden'. Het onderhavige voorstel beperkt zich tot de vaststelling en de verdeling van vangstmogelijkheden en voorwaarden die functioneel verbonden zijn met het gebruik van die vangstmogelijkheden. Het voorstel is wat de vangstbeperkingen betreft in overeenstemming met de beginselen van het zogenoemde 'frontloadingproces' (vroegtijdige consultatie), zoals uiteengezet in de Mededeling van de Commissie betreffende verbetering van de raadpleging inzake het communautaire visserijbeheer (COM(2006) 246 definitief) en in de Mededeling van de Commissie betreffende een raadpleging over de vangstmogelijkheden voor 2013 (COM(2012) 278 final), waarin de Commissie in afwachting van het wetenschappelijk advies over de visstand voor 2013 haar visie en voornemens met betrekking tot haar voorstellen voor de vangstmogelijkheden toelicht. In deel 6 van laatstgenoemde mededeling zijn de standpunten van de Commissie weergegeven betreffende de vraag hoe de vangstmogelijkheden moeten worden vastgesteld; dergelijke regels zijn eveneens gevolgd bij de totstandbrenging van dit voorstel ten aanzien van de 24 TAC's die het bevat, en wel als volgt: · Als wetenschappelijk advies is verstrekt dat is gebaseerd op volledige gegevens en op een kwantitatieve analyse en prognoses die passen in het "MSY‑kader" van de ICES, moeten de TAC’s volgens dat advies worden vastgesteld. Als dergelijk advies voorhanden is, moet het rechtstreeks worden gebruikt om quota‑ of visserijinspanningsniveaus vast te stellen; dit neemt evenwel niet weg dat een geleidelijke toepassing van dit kader tegen 2015 kan worden aanvaard als dit met het advies verenigbaar is. In dit voorstel zijn deze richtsnoeren toegepast op twee TAC's voor grenadiervis. · Als indicatief wetenschappelijk advies wordt verstrekt op basis van een kwalitatieve analyse van de beschikbare informatie (zelfs als die onvolledig is of het oordeel van een deskundige omvat), moet dit advies worden gebruikt als basis voor de besluiten inzake de TAC’s. In het onderhavige voorstel worden in acht gevallen verlagingen van de TAC's voorgesteld overeenkomstig deze richtsnoeren. Twee TAC's voor zwarte haarstaartvis nemen volgens deze richtsnoeren toe. · Als er helemaal geen wetenschappelijk advies is, moet het voorzorgsbeginsel worden gevolgd. Dit geldt voor de 11 TAC's in dit voorstel, met inbegrip van de zes waarvoor uit voorzorg nul‑TAC's gelden. Verder is het voorstel in overeenstemming met Mededeling van de Commissie over verduurzaming van de EU‑visserij op basis van de maximale duurzame opbrengst (COM(2006) 360 definitief).