Toelichting bij COM(2012)608 - Vaststelling vangstmogelijkheden voor 2013 voor sommige visbestanden waarvoor geen internationale onderhandelingen worden gevoerd of geen internationale overeenkomsten gelden

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel

Alle verordeningen tot vaststelling van de vangstmogelijkheden moeten het bevissen van de bestanden beperken tot niveaus die in overeenstemming zijn met de algemene doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB). Bij Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid zijn de doelstellingen voor de jaarlijkse voorstellen inzake vangst- en inspanningsbeperkingen vastgesteld die moeten garanderen dat de visserij in de Unie vanuit ecologisch, economisch en sociaal oogpunt duurzaam verloopt.

De vangstmogelijkheden worden jaarlijks vastgesteld (die voor diepzeebestanden om de twee jaar).

Dit staat de invoering van een langetermijnbeheer evenwel niet in de weg. De Europese Unie heeft in dit verband aanzienlijke vooruitgang geboekt: de uit commercieel oogpunt belangrijkste bestanden vallen nu onder meerjarige beheersplannen. De jaarlijkse TAC’s en maximale inspanningsniveaus moeten daarmee in overeenstemming zijn.

Toepassingsgebied

Het onderhavige voorstel heeft betrekking op de bestanden in de Atlantische Oceaan en de Noordzee waarvoor de Unie autonoom besluit welk exploitatieniveau moet worden vastgesteld. De vangstmogelijkheden die voortvloeien uit regionale organisaties voor visserijbeheer (ROVB’s) of waarover wordt onderhandeld in het kader van overleg met Noorwegen en andere derde landen (gedeelde bestanden), zullen later in het jaar aan bod komen, wanneer de resultaten van de betrokken internationale onderhandelingen beschikbaar zijn.

Situatie van de bestanden

Sinds zeven jaar publiceert de Commissie een jaarlijkse mededeling met een evaluatie van de stand van zaken met betrekking tot de situatie waarop de voorstellen voor vangstmogelijkheden moeten inspelen. Dit jaar bevat de mededeling van de Commissie betreffende een raadpleging over de vangstmogelijkheden voor 2013 (COM(2012) 278 definitief, hierna 'raadpleging van de Commissie over de vangstmogelijkheden' genoemd), een overzicht van de toestand van de bestanden dat gebaseerd is op de bevindingen van het in 2011 uitgebrachte wetenschappelijk advies. In de mededeling wordt vastgesteld dat voor 65% van de visbestanden in de EU-wateren een volledige beoordeling ontbreekt. Daarnaast wordt gewezen op een aantal zorgwekkende tendensen, met name een afname van het aandeel van bestanden die zich binnen veilige biologische grenzen bevinden. Er zijn echter ook positieve tendensen: bij de beoordeelde bestanden lijkt zich langzaamaan een verbetering af te tekenen. In de Atlantische Oceaan en nabijgelegen gebieden is het aandeel van overbeviste bestanden bijna met de helft verminderd, tot ongeveer 47 % (tegenover 94 % in 2004).

Wetenschappelijk advies berust hoofdzakelijk op gegevens: alleen bestanden waarvoor voldoende en betrouwbare gegevens beschikbaar zijn, kunnen volledig worden beoordeeld met het oog op schattingen van de omvang en prognoses over hoe zij zullen reageren op de diverse exploitatiescenario's ("vangstopties"). In deze gevallen kan het advies schattingen van aanpassingen van de vangstmogelijkheden verschaffen waarmee het bestand de maximale duurzame opbrengst (MSY – maximum sustainable yield) zal bereiken. Het advies wordt dan 'MSY-advies' genoemd.

Begin juli 2012 heeft de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) op verzoek van de Commissie zijn jaarlijks advies over de meeste door het onderhavige voorstel bestreken visbestanden uitgebracht. Dit advies is beoordeeld door het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) tijdens zijn plenaire vergadering van 9 tot en met 13 juli. De uit dit laatste advies voortvloeiende conclusie is opmerkelijk, omdat wordt aangegeven dat er aanzienlijke vooruitgang is geboekt op het vlak van de kennis van de bestanden en van de mogelijkheden van de wetenschappelijke instanties om deze te beoordelen. Voor de 83 door het onderhavige voorstel bestreken bestanden kan de verbetering van de kennisbasis voor het beheer zo worden samengevat dat voor 8 van de 55 bestanden waarvoor vorig jaar bij gebrek aan voldoende gegevens uitsluitend kwalitatief advies werd uitgebracht, MSY-advies wordt verstrekt. Voor nog eens 24 van deze bestanden wordt kwantitatief advies uitgebracht op basis van de beschikbare gegevens, indicatoren en tendensen. De invloed van situaties waarin er gebrek is aan gegevens, is dit jaar dus aanzienlijk verminderd. Dit is deels te danken aan de inspanningen die onder meer door belanghebbenden zijn geleverd om het gebrek aan gegevens te verhelpen, en deels aan de inspanningen van de wetenschappers zelf om methoden te ontwikkelen die optimaal gebruik maken van de beschikbare gegevens.

Het aantal bestanden waarvoor MSY-advies wordt uitgebracht, is in het onderhavige voorstel ook aanzienlijk toegenomen. Momenteel zijn dat er 20, d.i. een vierde van alle door het onderhavige voorstel bestreken bestanden. Dit is bijna een verdubbeling ten opzichte van vorig jaar (12 bestanden). Het is een belangrijke stap voorwaarts op het vlak van de beschikbaarheid van wetenschappelijk advies ter ondersteuning van de doelstelling om dit jaar een optimale exploitatie van de visbestanden in de EU-wateren te garanderen, aangezien deze groep visbestanden ook bestanden met de hoogste economische waarde omvat, zoals heek, kabeljauw, zeeduivel, tong, scharretongen, schelvis en langoustine.

De voorgestelde vangstmogelijkheden zijn in overeenstemming met het wetenschappelijk advies dat de Commissie met betrekking tot de toestand van de bestanden heeft ontvangen en dat is gebruikt zoals aangegeven in de mededeling van de Commissie betreffende een raadpleging over de vangstmogelijkheden voor 2013 (COM(2012) 278 definitief).

Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de Unie



De voorgestelde maatregelen zijn opgesteld overeenkomstig de doelstellingen en de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid en zijn in overeenstemming met het beleid van de Unie inzake duurzame ontwikkeling.

2. RESULTATEN VAN RAADPLEGINGEN VAN DE BETROKKEN PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

Raadpleging van belanghebbende partijen



a)

Wijze van raadpleging, belangrijkste geraadpleegde sectoren en algemeen profiel van de respondenten



Met betrekking tot de aanpak die de Commissie voor haar verschillende verordeningen tot vaststelling van de vangstmogelijkheden voorstelt, heeft zij de belanghebbenden, met name via de regionale adviesraden (RAR’s), en de lidstaten geraadpleegd op basis van haar raadpleging over de vangstmogelijkheden voor 2013.

Daarnaast heeft de Commissie de richtsnoeren gevolgd van haar mededeling aan de Raad en het Europees Parlement 'Verbetering van de raadpleging inzake het communautaire visserijbeheer' (COM(2006) 246 definitief), waarin de beginselen van het zogenoemde 'frontloadingsproces' (vroegtijdige consultatie) zijn uiteengezet.

In het kader van dit frontloadingsproces heeft de Commissie twee raadplegingsdocumenten opgesteld over specifieke, voor dit voorstel relevante onderwerpen:

– Zeebaars: de mogelijkheid om een nieuwe TAC voor zeebaars (Dicentrarchus labrax) vast te stellen, gezien de toename van de exploitatie van deze soort sinds begin jaren '90 en de onzekerheden ten aanzien van de dichtheid ervan in bepaalde gebieden.

– Rapportage over platvis: volgens het wetenschappelijk advies is het dienstig afzonderlijke beheersmaatregelen vast te stellen voor de 3 gecombineerde TAC's voor platvis in de Noordzee (schar en bot, tongschar en witje, en tarbot en griet).

Deze frontloadingsdocumenten zijn aan de lidstaten voorgelegd om hun de mogelijkheid te bieden feedback te geven. Voorts heeft de Commissie in september 2012 een evenement voor belanghebbenden georganiseerd voor een presentatie en bespreking van de resultaten van het wetenschappelijk advies en de belangrijkste implicaties daarvan.

b) Samenvatting van de reacties en de manier waarop daarmee rekening is gehouden

Terwijl het frontloadingsproces gericht is op technische aspecten, zijn de antwoorden op de bovengenoemde raadpleging van de Commissie inzake de vangstmogelijkheden een afspiegeling van de standpunten van de lidstaten en de belanghebbenden over de evaluatie van de Commissie betreffende de visstand en de manier waarop het beheer een passend antwoord kan geven.

Lidstaten

De lidstaten zijn ingenomen met een aantal positieve aspecten van de raadpleging van de Commissie, maar wijzen erop dat het MSY-streefdoel stapsgewijs moet worden verwezenlijkt (zo mogelijk tegen de streefdatum 2015, maar niet noodzakelijk voor alle bestanden) en dat meerjarige beheersplannen inderdaad moeten worden nageleefd wanneer deze betrekking hebben op een bepaald bestand. Voor bestanden waarvoor weinig of geen adviezen voorhanden zijn, geven de lidstaten de voorkeur aan een aanpak per geval of een handhaving van de TAC-niveaus over de jaren heen.

RAR Zuidwestelijke wateren (SWWRAC – South Western Waters RAC )

De SWWRAC is ingenomen met de wetenschappelijke werkzaamheden die hebben geresulteerd in kwantitatief advies voor bestanden zonder populatieschattingen, d.w.z. de bestanden waarover slechts weinig gegevens beschikbaar zijn. Voorts blijft de SWWRAC de opstelling van meerjarige beheersplannen steunen en verzoekt hij de belanghebbenden om deelname in alle stadia van het proces. De SWWRAC betreurt het gebrek aan nauwkeurigheid met betrekking tot de methodologie die moet worden gebruikt voor de vaststelling van vangstmogelijkheden voor bestanden waarover slechts weinig gegevens beschikbaar zijn of waarvoor geen wetenschappelijke adviezen voorhanden zijn. Tot slot wijst de SWWRAC op het belang om bij de vaststelling van de vangstmogelijkheden voor 2013 rekening te houden met sociaal-economische aspecten, en geeft hij aan dat hij de doelstelling om tegen 2015 de MSY te bereiken, weliswaar steunt, maar dat de verwezenlijking ervan voor zover mogelijk dient te worden uitgesteld om negatieve sociaal-economische effecten tot een minimum te beperken.

RAR Noordwestelijke wateren (NWWRAC – North Western Waters RAC)

De NWWRAC juicht toe dat tijdens de raadpleging van de Commissie is gewezen op een algemene verbetering in de bestanden waarvoor degelijke wetenschappelijke adviezen voorhanden zijn. Hij betreurt evenwel dat geen diepgaandere sociaal-economische analyse is verricht. Met betrekking tot de wetenschappelijke adviezen verzoekt de NWWRAC om verduidelijkingen over de toepassing van ICES-voorzorgsmarges voor bestanden waarover slechts weinig gegevens beschikbaar zijn of waarvoor geen wetenschappelijke adviezen voorhanden zijn; de NWWRAC maakt zich zorgen over het effect van deze methodologie op de door de Commissie voor 2013 voorgestelde TAC-niveaus. De NWWRAC uit voorts zijn bezorgdheid over de overgang naar een visserijsterfte op MSY-niveau en over de manier waarop dit in de praktijk ten uitvoer zal worden gelegd. De NWWRAC vindt technische maatregelen en selectiviteit geschiktere instrumenten dan inspannings- en quotumverlagingen. Met betrekking tot de meerjarige beheersplannen wijst de NWWRAC erop dat hij met de ICES heeft meegewerkt aan de ontwikkeling van plannen voor schelvis in het gebied ten westen van Schotland en momenteel werkt aan de ontwikkeling van het concept van gemengde visserijen voor demersale soorten in zowel het gebied ten westen van Schotland als een deel van de Keltische Zee en de Ierse Zee.

Pelagische RAR (PELRAC – Pelagic RAC)

De PELRAC heeft niet onmiddellijk gereageerd op de raadpleging van de Commissie, maar heeft in de loop van 2012 wel een specifieke bijdrage geleverd met betrekking tot de wijze waarop hij de verschillende onder zijn bevoegdheid vallende bestanden, waaronder evervis, haring, zuidelijke horsmakreel en blauwe wijting, zou willen behandelen. Essentieel hierbij is dat de PELRAC bereid is beheersplannen voor deze bestanden voor te stellen in nauwe samenwerking met de ICES en het WTECV.

RAR voor de Noordzee (NSRAC- North Sea RAC)

De NSRAC beschouwde het raadplegingsdocument van de Commissie in het algemeen als een verbetering ten opzichte van de voorgaande jaren en was met name verheugd over de inspanning van de Commissie om een nieuwe aanpak voor de vaststelling van TAC's in te voeren in gevallen waarin geen volledig kwantitatief advies voorhanden is en slechts weinig gegevens beschikbaar zijn. Desalniettemin vond de NSRAC de toon en de formulering van sommige delen van de tekst te pessimistisch. De Commissie heeft alle genoemde bijdragen in overweging genomen en getracht ze in haar voorstel op te nemen, voor zover dit verenigbaar is met de aard van een verordening van de Raad inzake vangstmogelijkheden.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid



Wat de toegepaste methode betreft, heeft de Commissie twee belangrijke organisaties van deskundigen geraadpleegd: de ICES, een onafhankelijke internationale wetenschappelijke instantie, en het WTECV. Het advies van de ICES is gebaseerd op een advieskader dat door de erbij aangesloten wetenschappers is ontwikkeld en dat wordt gebruikt overeenkomstig het met de Commissie overeengekomen Memorandum van overeenstemming. Het WTECV brengt zijn advies uit op basis van de door de Commissie verstrekte taakomschrijving.

(a)          Samenvatting van de ingewonnen en benutte adviezen

Het uiteindelijke doel van de Unie is de bestanden op niveaus te brengen waarmee de maximale duurzame opbrengst (Maximum Sustainable Yield - MSY) kan worden gehaald. De vraag is hoe kan worden gegarandeerd dat dit uiterlijk in 2015 wordt verwezenlijkt, in overeenstemming met de verbintenis die de Unie is aangegaan met de onderschrijving van de conclusies van de wereldtop over duurzame ontwikkeling (Johannesburg 2002) en het bijbehorende uitvoeringsplan. De eerste vraag die zich opdringt, is of dit daadwerkelijk haalbaar is. Indien het wetenschappelijk advies de vereiste informatie over de bestanden bevat, is het antwoord op deze vraag bevestigend. Zoals eerder opgemerkt, is het aantal bestanden waarvoor deze informatie daadwerkelijk beschikbaar is, verdubbeld ten opzichte van vorig jaar en is voor een vierde van de door het onderhavige voorstel bestreken bestanden derhalve de grondslag gelegd voor de verwezenlijking van de verbintenis van Johannesburg. Tot deze bestanden behoren de qua vangsthoeveelheden en handelswaarde belangrijkste bestanden zoals heek, kabeljauw, zeeduivel, tong, scharretongen, schelvis en langoustine.

Om het MSY-niveau te halen, kan het noodzakelijk zijn om in bepaalde gevallen de visserijsterftecijfers te verlagen of de vangsten te beperken. Het is evenwel aan de beheerders om te besluiten hoe snel of hoe geleidelijk deze verminderingen moeten plaatsvinden. De twee basisopties in dit verband zijn: a) de visserijsterftecijfers zo snel mogelijk (d.w.z. in 2013) onder het MSY-niveau brengen of b) deze cijfers in 2015 halen (d.w.z. een geleidelijke vermindering over de komende 3 jaar). De ICES verwijst naar deze twee scenario’s als respectievelijk het advies 'MSY-kader' en het advies 'overgang naar MSY'. Voor elk scenario, en ook voor tussenwaarden, bevat het advies passende vangstopties. Voor elk bestand spreekt de ICES evenwel zijn voorkeur voor het ene of het andere scenario uit.

In deze context maakt het voorstel gebruik van de beschikbare MSY-adviezen door TAC’s voor te stellen die consistent zijn met visserijsterfteverminderingen waarmee in 2013 de MSY-doelstelling kan worden gehaald. Deze aanpak strookt met de raadpleging van de Commissie over de vangstmogelijkheden.

Voor bestanden waarvoor kwalitatief advies wordt uitgebracht, worden aanbevelingen gedaan over de wenselijkheid van een vermindering, stabilisering of verhoging van de toegestane vangsten. In veel gevallen heeft het ICES-advies kwantitatieve richtsnoeren verstrekt over dergelijke variaties, waarbij overeenkomstig de methodologie van de ICES en bij wijze van voorzorgsmaatregel wordt uitgegaan van een grenswaarde van 20 % voor de verhoging of verlaging van de vangsten. Bij de vaststelling van de voorgestelde TAC's is gebruik gemaakt van deze richtsnoeren.

In gevallen waarin helemaal geen wetenschappelijk advies voorhanden is, is de voorzorgsaanpak gevolgd, d.w.z. zijn de TAC's bij wijze van voorzorgsmaatregel met 20 % verlaagd.

Voor 12 bestanden (voornamelijk wijdverspreide bestanden, haaien en roggen) wordt het advies in het najaar uitgebracht. Het onderhavige voorstel zal zo nodig moeten worden bijgewerkt zodra dit advies is ontvangen. Voor 9 bestanden wordt het advies gebruikt voor de tenuitvoerlegging van de toepasselijke beheersplannen of van de vastgestelde vangstcontrolevoorschriften.

Over de huidige tendensen bij de ontwikkeling van de bestanden kan het volgende worden opgemerkt:

· Langoustine in het gebied ten westen van Schotland heeft meerdere functionele eenheden op MSY-niveau en de totale TAC kan een verhoging met 18 % verdragen.

· Schol in het Kanaal: het bestand in het oostelijke gebied bevindt zich op MSY-niveau en de TAC kan, gecombineerd met die voor het bestand in het westelijk Kanaal, worden verhoogd met 18 %.

· Kabeljauw in de Keltische Zee: dit bestand bevindt zich op MSY-niveau en de vangstmogelijkheden kunnen stabiel blijven op de huidige hoge niveaus, na een aanzienlijke verhoging vorig jaar.

· Tong in de Keltische Zee bevindt zich op MSY-niveau en kan een verhoging van de vangstmogelijkheden met 4 % verdragen.

· Tong in het westelijk Kanaal bevindt zich op MSY-niveau en kan in het kader van het beheersplan voor dit bestand een verhoging van de vangstmogelijkheden met 15 % verdragen.

Bij de minder positieve tendensen valt vooral het volgende op:

· Kabeljauw en wijting in het gebied ten westen van Schotland: voor deze bestanden wordt een extreem hoge teruggooi van de bijvangst in andere visserijtakken genoteerd, en zijn er duidelijk geen tekenen van herstel. Dit jaar leveren de sector en de betrokken lidstaten inspanningen om het gebruik van selectief vistuig in deze visserijtakken te garanderen; deze inspanningen dienen te worden volgehouden en geïntensiveerd, wil men deze bestanden behoeden voor een volledig commercieel debacle.

· Voor kabeljauw in de Ierse Zee en het Kattegat is er nog steeds een gebrek aan gegevens en worden de verplichte, door het beheersplan voor dit bestand opgelegde TAC-verlagingen met 25 % toegepast. Geen van de door de wetenschappelijke instanties onderzochte mogelijke indicatoren duidt op enige substantiële verbetering in de toestand van het bestand, ondanks opeenvolgende verlagingen in de afgelopen 4 jaar.

· Voor schelvis in de Keltische Zee wordt MSY-advies uitgebracht, en dat is positief. Om de MSY voor dit bestand te bereiken, dient de maximale vangst, die vorig jaar te hoog was vastgesteld, te worden verlaagd. Hiertoe is een verlaging met 55 % vereist. Parallel hiermee worden door de Commissie, met input van de belanghebbenden, selectiviteitsmaatregelen ingevoerd.

· Tong in de Golf van Biskaje bevindt zich in dezelfde situatie als schelvis in de Keltische Zee: dit jaar dienen de vangstmogelijkheden te worden verlaagd om het bestand op MSY-niveau te brengen. Het voorstel voorziet in een verlaging van de TAC met 29 %.

· De omvang van het tongbestand in de Ierse Zee wordt als zeer beperkt beschouwd en in het advies wordt nu aanbevolen dat geen gerichte visserij op dit bestand plaatsvindt en dat bijvangsten tot een minimum worden beperkt. Het MSY-advies voor dit bestand impliceert een verlaging van de TAC - uitsluitend bedoeld voor bijvangsten - met 80 % tot slechts 60 ton.

Het ICES-advies wordt door het WTECV bevestigd en in een aantal gevallen nader uitgewerkt.(b)        Wijze waarop het deskundigenadvies beschikbaar is gemaakt voor het publiek

Alle verslagen van het WTECV worden, na de formele goedkeuring ervan door de Commissie, bekendgemaakt op de website van DG MARE. Alle verslagen van de ICES zijn beschikbaar op de website van de ICES.

Effectbeoordeling



De verordening tot vaststelling van de vangstmogelijkheden is geen instrument waarmee de Raad zelfstandig complexe maatregelenpakketten kan vaststellen, en moet zich beperken tot het in artikel 43, lid 3, van het Verdrag vastgestelde toepassingsgebied. Zij is derhalve toegesneden op een resultaatgeoriënteerd beheer. Als het beleid in zijn geheel beter functioneert, zullen ook de jaarlijkse vangstmogelijkheden verbeteren. Dit beleid betreft met name technische maatregelen, vlootbeheer, structurele steun, controle en handhaving, marktregulering en opneming van beheersinstrumenten in een allesomvattend maritiem beleid. De verordening is echter nog steeds een noodzakelijk instrument om aanpassingen aan te brengen die nodig zijn om de essentiële hulpbronnen voor de Europese visserij- en verwerkingssector in stand te houden en negatieve gevolgen van een te hoge visserijsterfte voor het mariene milieu te voorkomen of te corrigeren.

De Unie heeft een aantal meerjarige beheersplannen vastgesteld voor bestanden van essentieel economisch belang, zoals onder andere heek, kabeljauw en platvis. Aan de goedkeuring van dergelijke plannen moet een effectbeoordeling voorafgaan. Zodra zij van kracht zijn, zijn zij bepalend voor de TAC-niveaus die voor het gegeven jaar moeten worden vastgesteld om de langetermijndoelstellingen te verwezenlijken. De Commissie moet haar voorstel tot vaststelling van de TAC’s baseren op deze plannen. Bijgevolg zijn meerdere essentiële TAC’s in het voorstel het resultaat van de specifieke effectbeoordeling die is uitgevoerd voor het plan waarop zij zijn gebaseerd.

Voor het overige, en ondanks het feit dat voor de betrokken bestanden geen meerjarenplannen gelden, worden kortetermijnbenaderingen in het voorstel vermeden ten gunste van duurzame beslissingen op langere termijn. In veel gevallen impliceert dit een meer geleidelijke verlaging van de vangstmogelijkheden.

Het op het MSY-niveau afgestemde beleid dat aan de langetermijnbeheerbenadering van de Commissie ten grondslag ligt, is grondig geanalyseerd en op zijn effecten beoordeeld in het kader van de hervorming van het GVB, een proces dat concreet vorm heeft gekregen met de indiening van een pakket voorstellen op 13 juli 2011. In dit verband is specifiek nagegaan in hoeverre een op het MSY-niveau afgestemd beheer van bestanden op middellange termijn wenselijk is. In het effectbeoordelingsverslag (SEC(2011) 891) wordt deze doelstelling gezien als een noodzakelijke voorwaarde om tot ecologische, economische en sociale duurzaamheid te komen.

Uit de analyse blijkt dat het halen van het MSY-niveau tegen de vooropgestelde datum op korte termijn economische en sociale kosten met zich brengt. Deze kosten werpen op middellange termijn evenwel duidelijk vruchten af. De analyse laat echter ook duidelijk zien dat het cruciaal en dringend is de kennisbasis te verbeteren, wil het GVB succesvol zijn. Deze noodzaak slaat zowel op de gegevens die nodig zijn voor de wetenschappelijke adviezen over de toestand van de bestanden, als op de gegevens die vereist zijn om de economische en sociale aspecten van de activiteit te beoordelen en te beïnvloeden. In het licht van deze analyse wordt met het onderhavige voorstel beoogd nu reeds de goede richting uit te gaan met complementaire, coherente benaderingen. Ten eerste gaat het voorstel voluit voor de MSY-doelstelling als daartoe een wetenschappelijke basis voorhanden is, en wordt dus optimaal gebruik gemaakt van de wetenschappelijke adviezen. Ten tweede volgt het voorstel voor bestanden waarvoor een volledige beoordeling ontbreekt en dus geen op het MSY-niveau afgestemd beheer kan worden gevoerd, een aanpak op basis van voorzorgsoverwegingen en de richtsnoeren in het advies. Wil men dat de behoefte aan voorzorgsmaatregelen vermindert, dan betekent dit in wezen dat de onzekerheid in het advies moet afnemen. In de afgelopen 12 maanden is in dit verband aanzienlijke vooruitgang geboekt, maar er zijn nog meer inspanningen nodig. De betrokken nationale overheden en de belanghebbenden moeten nieuwe inspanningen leveren om de noodzakelijke gegevens te verzamelen en aan de wetenschappers te bezorgen.

1.

Juridische aspecten van het voorstel



Rechtsgrondslag



De rechtsgrondslag van dit voorstel is artikel 43, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

De verplichting van de Unie om de levende aquatische rijkdommen op duurzame wijze te exploiteren, vloeit voort uit de verplichtingen die zijn vastgelegd in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 2371/2002.

Samenvatting van het voorstel

Om de met het GVB beoogde totstandbrenging van een ecologisch, economisch en sociaal duurzame visserij te verwezenlijken, wordt in dit voorstel vastgesteld welke vangst- en inspanningsbeperkingen gelden voor de visserij in de Unie.

Toepassing

De bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied zijn van toepassing tot en met 31 december 2013, met uitzondering van een aantal bepalingen inzake inspanningsbeperkingen, die van toepassing zijn tot en met 31 januari 2014.

Subsidiariteitsbeginsel



Het voorstel valt onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder d), van het Verdrag. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.

Evenredigheidsbeginsel



Het voorstel is om de volgende reden in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel: het GVB is een gemeenschappelijk beleid. Krachtens artikel 43, lid 3, van het Verdrag dient de Raad maatregelen vast te stellen tot vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden.

Krachtens de voorgestelde verordening van de Raad worden de vangstmogelijkheden over de lidstaten verdeeld. Met inachtneming van artikel 20, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 mogen de lidstaten deze mogelijkheden naar eigen goeddunken over de regio's en de marktdeelnemers verdelen. De lidstaten kunnen dus met een ruime mate aan vrijheid en conform het sociaal-economische model van hun keuze beslissen hoe zij de aan hen toegewezen vangstmogelijkheden benutten.

Het voorstel heeft geen nieuwe financiële gevolgen voor de lidstaten. De Raad stelt elk jaar een verordening als de onderhavige vast, en de openbare en particuliere middelen voor de tenuitvoerlegging van de onderhavige verordening zijn reeds beschikbaar.

Keuze van instrumenten



Voorgesteld instrument: verordening.

2.

Gevolgen voor de begroting



Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Unie.

3.

Aanvullende informatie



Vereenvoudiging



Het voorstel voorziet in de vereenvoudiging van de administratieve procedures voor de overheidsinstanties (Unie of nationaal), met name wat betreft de voorschriften op het gebied van inspanningsbeheer.

Evaluatie-/herzienings-/uitdovingsclausule

Het voorstel betreft een jaarlijkse verordening voor het jaar 2013 en bevat derhalve geen herzieningsclausule.

Het voorstel nader bekeken



Het onderhavige voorstel beperkt zich tot de vaststelling en de verdeling van vangstmogelijkheden en tot de voorwaarden die functioneel verband houden met het gebruik van die vangstmogelijkheden.

Voor een aantal bestanden, zoals bijvoorbeeld heek, tong, schol en langoustine, zijn de vangstmogelijkheden vastgesteld op basis van de in de respectieve meerjarenplannen vervatte voorschriften. Voor de bestanden waarvoor nieuwe meerjarenplannen zijn voorgesteld (het westelijke horsmakreelbestand) en de bestanden waarvoor de sector een strategie voor langetermijnbeheer heeft voorgesteld, die door de wetenschappelijke adviesorganen als doeltreffend en in overeenstemming met het voorzorgsbeginsel is beoordeeld (haring in de Keltische Zee), volgt het voorstel de daarin vervatte voorschriften.

Wat de kabeljauwbestanden in het Kattegat betreft, duidt het advies op onzekerheid ten aanzien van de visserijsterfte, maar de omvang van het bestand is zeer gering. Het beheersplan voor de kabeljauwbestanden[1] voorziet voor deze gevallen in een TAC-verlaging met 25 %. Deze bepalingen gelden ook voor kabeljauw in de Ierse Zee, dus ook hier wordt een verlaging met 25 % voorgesteld. Wat kabeljauw in het gebied ten westen van Schotland betreft, hebben de wetenschappelijke instanties inspanningen geleverd om de beschikbaar gestelde gegevens te verwerken met het oog op ramingen van de huidige visserijsterfte voor dit bestand. Het advies wijst op een extreem hoge teruggooi van kabeljauw in het gebied ten westen van Schotland, ook al blijft teruggooi moeilijk te kwantificeren. Ondanks de extra inspanningen om de betrokken gegevens te controleren, is het duidelijk noodzakelijk dat de momenteel geldende maatregelen worden gehandhaafd, met name een nul-TAC, gecombineerd met een beperking van de toelataing om onvermijdelijke bijvangsten aan te landen. Parallel hiermee blijft de Commisse samenwerken met de betrokken lidstaten om selectiever vistuig in deze visserijtak in te voeren.

De bij deze verordening vastgestelde vangstmogelijkheden in termen van visserijinspanning hebben betrekking op kabeljauwbestanden, tong in het westelijke Kanaal en zuidelijke heek en langoustine, en worden geregeld bij het respectieve beheersplan voor elk bestand. In het geval van zuidelijke heek en langoustine en tong in het westelijke Kanaal wordt het op zeedagen gebaseerde systeem per type vaartuig dat in het verleden reeds visserijactiviteiten heeft bedreven, in 2013 gehandhaafd, maar zullen de lidstaten krachtens de voorgestelde verordening een op kilowattdagen gebaseerd systeem kunnen blijven toepassen met het oog op een efficiënter gebruik van de vangstmogelijkheden en de bevordering van instandhoudingspraktijken in overleg met de visserijsector.

Tot slot voorziet deze verordening voor de derde maal sinds de jaarlijkse vaststelling van de vangstmogelijkheden in de vaststelling van bepaalde TAC’s door de lidstaten zelf, ook al zijn zij daarbij verplicht te handelen in overeenstemming met de doelstellingen van het GVB.