Toelichting bij COM(2012)668 - Vaststelling vangstmogelijkheden voor 2013 voor sommige visbestanden waarvoor internationale onderhandelingen worden gevoerd of internationale overeenkomsten gelden

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel

Alle verordeningen tot vaststelling van de vangstmogelijkheden moeten het bevissen van de bestanden beperken tot niveaus die in overeenstemming zijn met de algemene doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB). Bij Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid zijn de doelstellingen voor de jaarlijkse voorstellen inzake vangst- en inspanningsbeperkingen vastgesteld die moeten garanderen dat de visserij in de Unie vanuit ecologisch, economisch en sociaal oogpunt duurzaam verloopt.

Het belangrijkste kenmerk van de jaarlijkse vaststelling van de vangstmogelijkheden is het kortetermijnkarakter ervan. Dit heeft voornamelijk te maken met historische redenen, en met name met de manier waarop het GVB de verdeling van de maritieme ruimte en de hulpbronnen over de nationale vloten van de Unie regelt. Het is van belang dit jaarlijks terugkomende proces voor de vaststelling van een overeenkomst op het niveau van de Unie als basis van het GVB te handhaven.

Dit staat de invoering van een langetermijnbeheer evenwel niet in de weg. De Europese Unie heeft in dit verband aanzienlijke vooruitgang geboekt: de uit commercieel oogpunt belangrijkste bestanden vallen nu onder meerjarige beheersplannen. De jaarlijkse TAC’s en maximale inspanningsniveaus moeten daarmee in overeenstemming zijn.

Toepassingsgebied

Het onderhavige voorstel heeft betrekking op de vangstmogelijkheden waarover EU‑vaartuigen in EU- en niet-EU-wateren en vaartuigen van derde landen in EU-wateren beschikken als gevolg van in multilaterale of bilaterale fora goedgekeurde besluiten. Bij de voorbereiding op internationale onderhandelingen baseert de Unie haar standpunt op wetenschappelijk advies en op haar eigen beleidsdoelstellingen, die eveneens van toepassing zijn op interne besluiten. Het resultaat van dergelijke onderhandelingen impliceert dat de Unie ermee instemt verbintenissen ten aanzien van derde partijen aan te gaan. Wat de omzetting van dergelijke besluiten in het recht van de Unie betreft, reikt de discretionaire bevoegdheid van de Unie niet veel verder dan wat over de interne verdeling onder de lidstaten wordt overeengekomen. Voor de interne verdeling geldt het beginsel van relatieve stabiliteit.

Het onderhavige voorstel heeft derhalve betrekking op:

· Gedeelde bestanden, d.w.z. bestanden die gezamenlijk worden beheerd hetzij met Noorwegen in de Noordzee en het Skagerrak, hetzij in het kader van NEAFC‑overeenkomsten tussen kuststaten.

· Bestanden waarvoor de quota traditioneel worden geruild of in aanmerking kunnen komen om te worden geruild: bestanden die weliswaar niet gezamenlijk worden beheerd, maar waarvoor een jaarlijkse quotaruil tussen de Unie en Noorwegen en/of andere derde landen plaatsvindt (of kan plaatsvinden).

· Bijvangstsoorten in de visserij op tong en schol, ook wanneer geen ruil plaatsvindt, ter wille van de coherentie met de ontwikkeling naar een beheer op basis van meerdere soorten of een beheer op basis van gemengde visserijen, naargelang van het geval.

· Vangstmogelijkheden die voortvloeien uit overeenkomsten in het kader van regionale organisaties voor visserijbeheer (ROVB's).

De meeste vangstmogelijkheden in dit voorstel zijn evenwel als 'pm' (pro memoria) aangegeven. Dit heeft te maken met het feit dat:

– het advies voor een aantal bestanden niet beschikbaar zal zijn op de datum waarop het voorstel zou moeten worden goedgekeurd; of

– bepaalde vangstbeperkingen en andere aanbevelingen van de Regionale Organisatie voor het visserijbeheer in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan (South Pacific Regional Fisheries Management Organisation - SPRFMO), de Commissie voor de instandhouding van de levende rijkdommen in de Antarctische Wateren (Commission on the Conservation of Antarctic Marine Living Resources - CCAMLR), de Visserijcommissie voor het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (North East Atlantic Fishery Commission - NEAFC), de Commissie voor de Visserij in de westelijke en centrale Stille Oceaan (Western and Central Pacific Fisheries Convention - WCPFC) en de Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (International Commission for the Conservation of Atlantic Tunas - ICCAT) pas zullen worden goedgekeurd tijdens de jaarlijkse vergadering van deze organisaties; of

– de cijfers voor bestanden in de wateren van Groenland en voor met Noorwegen en andere derde landen gedeelde of geruilde bestanden nog niet beschikbaar zijn omdat zij afhangen van de resultaten van het overleg met deze landen in november en december 2012.

Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de Unie



De voorgestelde maatregelen zijn opgesteld overeenkomstig de doelstellingen en de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) en zijn in overeenstemming met het beleid van de Unie inzake duurzame ontwikkeling.

2. RESULTATEN VAN RAADPLEGINGEN VAN DE BETROKKEN PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

Raadpleging van belanghebbende partijen



De Commissie heeft de richtsnoeren gevolgd van haar mededeling aan de Raad en het Europees Parlement 'Verbetering van de raadpleging inzake het communautaire visserijbeheer' (COM(2006) 246 definitief), waarin de beginselen voor het zogenoemde proces van vroegtijdige consultaties ("frontloadingsproces") zijn uiteengezet.

Voorts heeft de Commissie in september 2012 een evenement voor belanghebbenden georganiseerd voor een presentatie en bespreking van de resultaten van het wetenschappelijk advies en de belangrijkste implicaties daarvan.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid



Wat de toegepaste methode betreft, heeft de Commissie twee belangrijke organisaties van deskundigen geraadpleegd: de ICES, een onafhankelijke internationale wetenschappelijke instantie, en het WTECV. Het advies van de ICES is gebaseerd op een advieskader dat door de erbij aangesloten wetenschappers is ontwikkeld en dat wordt gebruikt overeenkomstig het met de Commissie overeengekomen Memorandum van overeenstemming. Het WTECV brengt zijn advies uit op basis van de door de Commissie verstrekte taakomschrijving.

Alle verslagen van het WTECV worden, na de formele goedkeuring ervan door de Commissie, bekendgemaakt op de website van DG MARE. Alle verslagen van de ICES zijn beschikbaar op de website van de ICES.

Effectbeoordeling



Het onderhavige voorstel strekt er in hoofdzaak toe internationaal overeengekomen maatregelen om te zetten. Alle elementen die relevant zijn voor de beoordeling van de mogelijke gevolgen van de vangstmogelijkheden, worden in aanmerking genomen bij de voorbereiding en uitvoering van internationale onderhandelingen in het kader waarvan de vangstmogelijkheden van de Unie worden overeengekomen met derde partijen.

1.

Juridische aspecten van het voorstel



Rechtsgrondslag



De rechtsgrondslag van dit voorstel is artikel 43, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

De verplichting van de Unie om de levende aquatische rijkdommen op duurzame wijze te exploiteren, vloeit voort uit de verplichtingen die zijn vastgelegd in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 2371/2002.

Samenvatting van de voorgestelde maatregel(en)



Om de met het GVB beoogde totstandbrenging van een ecologisch, economisch en sociaal duurzame visserij te verwezenlijken, wordt in dit voorstel vastgesteld welke vangst- en inspanningsbeperkingen gelden voor de visserij in de EU-wateren en, voor EU-vaartuigen, voor de visserij in internationale wateren.

Toepassing

De bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied zijn van toepassing tot en met 31 december 2013, met uitzondering van een aantal bepalingen inzake inspanningsbeperkingen, die van toepassing zijn tot en met 31 januari 2014, en bepaalde TAC's met specifieke seizoencycli (bijv. lodde in de wateren van Groenland).

Subsidiariteitsbeginsel



Het voorstel valt onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder d), van het Verdrag. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.

Evenredigheidsbeginsel



Het voorstel is om de volgende reden in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel: het GVB is een gemeenschappelijk beleid. Krachtens artikel 43, lid 3, van het Verdrag dient de Raad maatregelen vast te stellen tot vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden.

Krachtens de voorgestelde verordening van de Raad worden de vangstmogelijkheden over de lidstaten verdeeld. Met inachtneming van artikel 20, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 mogen de lidstaten deze mogelijkheden op hun beurt naar eigen goeddunken over de regio's en de marktdeelnemers verdelen. De lidstaten kunnen dus met een ruime mate aan vrijheid en conform het sociaaleconomische model van hun keuze beslissen hoe zij de aan hen toegewezen vangstmogelijkheden benutten.

Het voorstel heeft geen nieuwe financiële gevolgen voor de lidstaten. De Raad stelt elk jaar een verordening als de onderhavige vast, en de openbare en particuliere middelen voor de tenuitvoerlegging van de onderhavige verordening zijn reeds beschikbaar.

Keuze van instrumenten



Voorgesteld instrument: verordening.

2.

Gevolgen voor de begroting



Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Unie..

3.

Aanvullende informatie



Vereenvoudiging



Het voorstel voorziet in de vereenvoudiging van de administratieve procedures voor de overheidsinstanties (Unie of nationaal), met name wat betreft de voorschriften op het gebied van inspanningsbeheer.

Evaluatie-/herzienings-/uitdovingsclausule

Het voorstel betreft een jaarlijkse verordening voor het jaar 2013 en bevat derhalve geen herzieningsclausule.

Het voorstel nader bekeken



Het onderhavige voorstel beperkt zich tot de vaststelling en de verdeling van vangstmogelijkheden en tot de voorwaarden die functioneel verband houden met het gebruik van die vangstmogelijkheden.

Wat de vangstbeperkingen en het beheer van de visserijinspanning in het algemeen betreft, is het voorstel in overeenstemming met de beginselen van het zogenoemde frontloadingsproces, die zijn uiteengezet in de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement 'Verbetering van de raadpleging inzake het communautaire visserijbeheer' (COM(2006) 246 definitief), en in de mededeling van de Commissie betreffende een raadpleging over de vangstmogelijkheden voor 2013" (COM(2012) 278 final), waarin de Commissie in afwachting van het wetenschappelijk advies over de visstand voor 2013 haar visie en voornemens met betrekking tot haar voorstellen voor de vangstmogelijkheden toelicht.

Zoals hierboven vermeld, zijn in het voorstel ook vangstbeperkingen opgenomen die door bepaalde regionale organisaties voor visserijbeheer zijn overeengekomen.

Wat het inspanningsbeheer betreft, wordt voor de kabeljauwvisserij sinds 2009 een op kilowattdagen gebaseerd systeem toegepast, dat in 2013 zal worden gehandhaafd.