Toelichting bij COM(2013)889 - Wijziging en intrekking van verschillende verordeningen in samenhang met de aanlandingsplicht

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Een van de kerndoelstellingen van de herziening van het huidige gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB)[1] is de geleidelijke eliminatie van de teruggooi in alle visserijen van de Europese Unie (EU) middels de invoering van een aanlandingsplicht. Doel is een beter gebruik te maken van de beschikbare hulpbronnen en te voldoen aan de verwachting van het publiek dat een einde wordt gesteld aan de praktijk waarbij vis van handelskwaliteit in zee wordt teruggegooid. Hoge teruggooipercentages worden in de effectbeoordeling die met het oog op het voorstel voor de GVB-basisverordening is uitgevoerd[2], aangemerkt als een belangrijke oorzaak van het gebrek aan ecologische duurzaamheid van het GVB.

In een plenaire stemming in februari 2013 heeft het Europees Parlement ingestemd met de geleidelijke invoering van de aanlandingsplicht, namelijk met ingang van 2014 voor pelagische visserijen, over grote afstanden trekkende vissoorten en zalmen in de Oostzee en in de loop van de daaropvolgende jaren uitgebreid tot alle visserijen in de Unie. Later diezelfde maand heeft ook de Raad duidelijk aangegeven het met deze benadering eens te zijn en heeft hij ingestemd met een soortgelijk tijdpad voor de tenuitvoerlegging. Vervolgens hebben het Europees Parlement en de Raad politieke overeenstemming bereikt over de GVB-basisverordening met een nieuwe aanvangsdatum voor de toepassing van de aanlandingsplicht: 1 januari 2015.

Om de aanlandingsplicht in de praktijk te kunnen brengen, moeten sommige bepalingen van de vigerende verordeningen inzake technische maatregelen, beheersmaatregelen en controle die met de aanlandingsplicht in strijd zijn en vissers ertoe verplichten vis terug te gooien, worden ingetrokken of gewijzigd. Op zijn vergadering van juni heeft de Raad een verklaring in die zin afgegeven[3], waarin de Commissie wordt opgeroepen om, zodra overeenstemming is bereikt over de herziening, snel werk te maken van deze wijzigingen van de bestaande regelgeving.

De Commissie maakt zich sterk dat als onderdeel van de GVB-herziening een nieuw raamwerk van technische maatregelen zal worden opgezet dat van lieverlee de onverkorte tenuitvoerlegging van de voorgenomen aanlandingsplicht zal vergemakkelijken. Het zal ook uitgaan van de nieuwe, geregionaliseerde benadering, inclusief de ontwikkeling van meerjaren- en teruggooiverminderingsplannen. Dat nieuwe raamwerk zal echter haast zeker niet klaar zijn tegen het tijdstip waarop de aanlandingsplicht op de eerste groep visserijen van toepassing wordt. Daarom is wetgeving vereist om alle juridische en praktische belemmeringen voor een tenuitvoerlegging op voorlopige basis uit de weg te ruimen in afwachting dat het nieuwe raamwerk wordt ontwikkeld.

Diverse bepalingen van de vigerende verordeningen inzake technische maatregelen zijn in strijd met de aanlandingsplicht en verplichten vissers ertoe bepaalde gevangen vis terug te gooien. Het gaat om minimummaten bij aanvoer (MLS), vangstsamenstellingsvoorschriften en bepalingen inzake bijvangst.

De minimummaten bij aanvoer (MLS) zijn vervat in Verordening (EG) nr. 850/98 voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen[4], als met name gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 227/2013[5], en Verordening (EG) nr. 2187/2005 betreffende de instandhouding door middel van technische maatregelen van de visbestanden in de Oostzee, de Belten en de Sont, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1434/98 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 88/98[6]. De MLS bepalen de wettelijke maat van de vis die aan boord mag worden gehouden. Ondermaatse vis mag momenteel niet aan boord worden gehouden of aangeland. Na de instelling van de aanlandingsplicht zullen de MLS voor alle soorten waarvoor vangstbeperkingen gelden, worden vervangen door minimale instandhoudingsreferentiegroottes (MCRS). Vissen kleiner dan deze MCRS zullen moeten worden aangeland, maar gevangen vis kleiner dan de MCRS zal uitsluitend mogen worden verkocht voor andere doeleinden dan menselijke consumptie. Een bijzondere situatie doet zich voor in de Middellandse Zee, waar Verordening (EG) nr. 1967/2006 inzake beheersmaatregelen voor de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1626/94[7] van toepassing is. Deze verordening verbiedt het vangen, aan boord houden, overladen, aanlanden, overdragen, opslaan, verkopen, uitstallen of te koop aanbieden van mariene organismen die kleiner zijn dan de in de verordening vastgestelde minimummaat. Deze minimummaten zijn in 2007 ingesteld om verbeteringen van de grootteselectiviteit te bevorderen die verder reiken dan de minimumnormen voor het in de betrokken visserijen gebruikelijke vistuig. Waar in de Middellandse Zee dergelijke minimummaten bij vangst van toepassing zijn, zullen zij om redenen van consistentie eveneens door instandhoudingsreferentiegroottes worden vervangen en zal dezelfde eis gelden dat vis kleiner dan de MCRS moet worden aangeland maar alleen mag worden gebruikt voor andere doeleinden dan menselijke consumptie.

Vangstsamenstellingsvoorschriften zijn vervat in Verordening (EG) nr. 850/98 en de daarmee samenhangende verordeningen (Verordening (EG) nr. 1098/2007 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauwbestanden in de Oostzee en de visserijtakken die deze bestanden exploiteren[8], Verordening (EG) nr. 1434/98 tot vaststelling van de voorwaarden waarop haring mag worden aangevoerd voor andere industriële doeleinden dan rechtstreekse menselijke consumptie[9], Verordening (EG) nr. 254/2002 tot vaststelling van maatregelen voor 2002 voor het herstel van het kabeljauwbestand in de Ierse Zee (ICES-sector VIIa)[10] en Verordening (EG) nr. 2347/2002 tot vaststelling van bijzondere voorwaarden voor de toegang tot diepzeebestanden en bij de visserij daarop in acht te nemen voorschriften[11]). In de Oostzee gelden krachtens Verordening (EG) nr. 2187/2005 soortgelijke vangstsamenstellingspercentages; niet echter in de Middellandse Zee.

Vangstsamenstellingsvoorschriften behelzen restricties waaraan op dagbasis en aan het einde van elke visreis moet worden voldaan. Indien de vangst niet aan deze restricties voldoet, zijn de vissers verplicht een gedeelte ervan terug te gooien teneinde het bewaarde gedeelte in overeenstemming te brengen met de vangstsamenstellingsvoorschriften. Op grond van de aanlandingsplicht is teruggooi niet langer toegestaan; de tegenspraak tussen voortgezette regulering van de vangstsamenstelling en de verplichting voor vissers om alle vangsten aan te landen, moet dus worden opgelost. Daartoe zal worden bepaald dat alle onbedoelde vangsten van aan de aanlandingsplicht onderworpen mariene organismen die de toegestane vangstsamenstellingspercentages overschrijden, moeten worden aangeland en op de quota afgeboekt. De vangstsamenstellingsvoorschriften zijn nauw verweven met andere bepalingen (bijv. maaswijdteklassen, voorwaarden voor het gebruik van bepaalde maaswijdtecombinaties); ook de nadere regels voor het sorteren van de vangst aan boord van vaartuigen zijn op de vangstsamenstellingspercentages gebaseerd. Ook die regels zullen moeten worden bijgesteld of geschrapt om de noodzaak van teruggooi weg te nemen.

De in Verordening (EG) nr. 1434/1998 vervatte vangstsamenstellingsvoorschriften en daarmee samenhangende beperkingen op het gebruik van haring zijn niet langer relevant. De aanlandingsplicht zal met ingang van 1 januari 2015 gelden voor alle pelagische en industriële visserijen in EU-wateren, hetgeen inhoudt dat alle gevangen haring moet worden aangeland en op de quota afgeboekt, en dat alle haring die kleiner is dan de minimale instandhoudingsreferentiegrootte alleen voor andere doeleinden dan menselijke consumptie mag worden gebruikt. De genoemde verordening moet worden ingetrokken.

De verordeningen inzake technische instandhoudingsmaatregelen (Verordening (EG) nr. 850/98 de daarmee samenhangende Verordeningen (EG) nr. 1098/2007 en (EG) nr. 254/2002 voor wat betreft de EU-wateren in de Atlantische Oceaan en enkele andere gebieden en Verordening (EG) nr. 2187/2005 voor wat betreft de EU-wateren in de Oostzee) bevatten ook talrijke bepalingen inzake bijvangsten. Deze bepalingen zijn vergelijkbaar met vangstsamenstellingsvoorschriften maar zijn gebied- of vistuigspecifiek. Meestal gaat het om afwijkingen waarbij in specifieke visserijen en in beperkte gebieden voor welbepaalde types vistuig 5 à 10 % bijvangst van bepaalde soorten wordt toegestaan. Vangsten die deze maximale bijvangstpercentages overschrijden, moeten worden teruggegooid. Net als in het geval van de vangstsamenstellingsvoorschriften conflicteren deze bepalingen met de aanlandingsplicht, aangezien vissers er thans door verplicht worden overtallige vissen van bijvangstsoorten weg te gooien, terwijl deze krachtens de aanlandingsplicht juist moeten worden aangeland. Zij vereisen dus een soortgelijke aanpak als de vangstsamenstellingsvoorschriften om de noodzaak van teruggooi te elimineren.

Voorts wordt nog een wijziging van Verordening (EG) nr. 850/98 voorgesteld die geen verband houdt met de aanlandingsplicht maar die noodzakelijk is voor de rechtszekerheid. Diverse lidstaten hebben aangegeven dat de vigerende bepalingen inzake een gebiedssluiting in ICES-sector VIb om jonge schelvis te beschermen, verkeerd zijn geïnterpreteerd, wat tot bezorgdheid over het behoud van de schelvis in dit gebied heeft geleid. Daarom wordt voorgesteld dit artikel van Verordening (EG) nr. 850/98 te wijzigen en terug te keren naar de oorspronkelijke formulering in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 43/2009, zodat elk misverstand wordt voorkomen.

Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006[12] moet eveneens op de aanlandingsplicht worden afgestemd. De vereiste wijzigingen betreffen: veranderingen in vismachtigingen; de registratie van gegevens over alle vangsten, met name van vissen kleiner dan de minimale instandhoudingsreferentiegrootte; een grotere tolerantiemarge voor vangstramingen lager dan 50 kg in logboeken en aangiften van overlading; de vaststelling van regels voor elektronische monitoring op afstand (REM) voor de registratie van gegevens ter bewaking van de aanlandingsplicht op zee; de gescheiden opslag van vangsten en de controle op het vermarkten van vis kleiner dan de minimale instandhoudingsreferentiegrootte; de vaststelling van de voorwaarden voor het inzetten van met controle belaste waarnemers bij de monitoring; en de omschrijving van de schending van de aanlandingsplicht als een ernstige inbreuk. De invoering van de aanlandingsplicht in combinatie met bepaalde nieuwe regels voor de flexibiliteit van quota tussen de jaren maakt een aanpassing van de bestaande regels inzake de verlaging van quota en visserijinspanningen noodzakelijk. Al die veranderingen vloeien voort uit regels van de GVB-herziening.

Aangezien de aanlandingsplicht in 2015 op een eerste groep van visserijen van toepassing wordt, dienen de desbetreffende bepalingen van de verordeningen inzake technische maatregelen, beheersmaatregelen en controlemaatregelen bij deze verordening te worden gewijzigd om ervoor te zorgen dat de wettelijke belemmeringen voor de toepassing van de aanlandingsplicht tijdig uit de weg worden geruimd.

1.

Resultaten van de raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling



Er heeft geen specifieke effectbeoordeling plaatsgevonden omdat de gevolgen van de invoering van de aanlandingsplicht reeds zijn geëvalueerd in het kader van de effectbeoordeling met het oog op de herziening van het GVB. Als onderdeel van die effectbeoordeling[13] zijn de effecten van beleid ter vermindering van de teruggooi, met inbegrip van een teruggooiverbod, gekwantificeerd. Die beoordeling verliep in twee fasen. De eerste fase omvatte een reeks desk study's over de omvang van de teruggooipraktijk in de EU. Daarbij werd ook een overzicht geboden van het in een aantal visserijen (in IJsland, Noorwegen, Schotland en Denemarken) gevoerde beleid ter vermindering van de teruggooi. Voorts werden de teruggooipercentages in EU-visserijen ingeschaald en tot slot is specifiek onderzoek verricht naar de teruggooi in visserijen in de Middellandse Zee. Tijdens een tweede, analytische fase zijn de effecten beoordeeld van een rist beleidsopties om de teruggooi in EU-visserijen te verminderen, waaronder verbetering van de selectiviteit van vistuig en de invoering van nieuwe technische maatregelen zoals realtimesluitingen. Daarbij is gebleken dat de invoering van een antiteruggooibeleid gebaseerd op doeltreffender technische maatregelen en de intrekking van ondoelmatige technische maatregelen die teruggooi in de hand werken, op korte termijn economische verliezen maar op middellange tot lange termijn extra baten zal opleveren, in hoofdzaak van ecologische en economische aard.

Een nieuwe effectbeoordeling zou daaraan niets wezenlijks kunnen toevoegen. De noodzakelijke wijzigingen van de bestaande verordeningen zijn van essentieel belang voor de goede werking van het nieuwe GVB.

2.

Juridische elementen van het voorstel



Samenvatting van de voorgestelde maatregel



De belangrijkste maatregel betreft het vergemakkelijken van de toepassing van de in het kader van de herziening van het GVB voorgenomen aanlandingsplicht door de intrekking van alle vigerende bepalingen van EU-verordeningen inzake technische maatregelen en controle die met de aanlandingsplicht in strijd zijn.

Rechtsgrondslag



Artikel 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Subsidiariteitsbeginsel



Het voorstel betreft een gebied dat onder de exclusieve bevoegdheid van de Europese Unie valt.

Evenredigheidsbeginsel



Dit voorstel wijzigt bestaande maatregelen; derhalve is het evenredigheidsbeginsel niet aan de orde.

Keuze van het instrument



Voorgesteld instrument: Verordening van het Europees Parlement en de Raad.

Andere instrumenten zijn om de volgende reden niet geschikt: een verordening moet worden gewijzigd bij een verordening.

3.

Gevolgen voor de begroting



Aan de voorgestelde maatregel zijn geen extra uitgaven voor de Unie verbonden.