Toelichting bij COM(2014)164 - Uniale Code aangaande Visa (Visa Code)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2014)164 - Uniale Code aangaande Visa (Visa Code).
bron COM(2014)164 NLEN
datum 01-04-2014
1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel



Dit voorstel betreft de herschikking en wijziging van Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot oprichting van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode).

Het voorstel houdt rekening met de toenemende nadruk die vanuit de politiek wordt gelegd op het economische effect van het visumbeleid op de economie van de Europese Unie in bredere zin, met name het toerisme. Het is de bedoeling nauwer aan te sluiten bij de doelstellingen inzake groei van de Europa 2020-strategie, overeenkomstig de mededeling van de Commissie Uitvoering en ontwikkeling van het gemeenschappelijk visumbeleid voor snellere groei in de EU[1].

Het voorstel bouwt ook voort op de conclusies van het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de evaluatie van de tenuitvoerlegging van de Visumcode[2]. Het verslag gaat vergezeld van een werkdocument van de diensten van de Commissie[3] waarin alle details van de evaluatie zijn opgenomen.

Het voorstel omvat bovendien twee maatregelen ter vergemakkelijking van contact tussen familieleden: het versoepelt bepaalde procedures voor naaste verwanten die een bezoek willen brengen aan EU-burgers die op het grondgebied verblijven van de lidstaat waarvan zij onderdaan zijn, en voor naaste verwanten van EU-burgers, die in een derde land wonen en samen met de EU-burger de lidstaat willen bezoeken waarvan de EU-burger onderdaan is.

Minimaal dezelfde versoepelingen dienen te worden geboden aan familieleden van EU-burgers die in aanmerking komen voor artikel 5, lid 2, van Richtlijn 2004/38/EG betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden.

Algemene context



Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode) is sinds 5 april 2010 van toepassing. De bepalingen inzake kennisgeving en motivering van afwijzing van een visumaanvraag en van nietigverklaring en intrekking van een visum, en inzake het recht om tegen zulke beslissingen beroep in te stellen, zijn van toepassing sinds 5 april 2011.

Twee jaar nadat alle bepalingen van de Visumcode van toepassing zijn geworden (d.w.z. op 5 april 2013), moet de Commissie op grond van artikel 57, lid 1, een evaluatie verrichten van de toepassing ervan en deze aan het Europees Parlement en de Raad voorleggen. De evaluatie en het begeleidende werkdocument van de diensten van de Commissie zijn inmiddels ingediend. Overeenkomstig artikel 57, lid 2, kan de Commissie samen met de evaluatie een voorstel voor wijziging van de verordening indienen.

Gezien de conclusies van het evaluatieverslag heeft de Commissie besloten samen met het verslag een wijzigingsvoorstel in te dienen.

De voorgestelde wijzigingen zijn erop gericht dat de veiligheid aan de buitengrenzen gehandhaafd blijft en de goede werking van het Schengengebied gegarandeerd blijft, en tegelijkertijd legaal reizen gemakkelijker wordt gemaakt en het rechtskader voor de lidstaten wordt vereenvoudigd, bijvoorbeeld door de voorschriften voor consulaire samenwerking te versoepelen. Het gemeenschappelijk visumbeleid moet bijdragen tot meer groei en in overeenstemming zijn met ander EU-beleid op het gebied van externe betrekkingen, handel, onderwijs, cultuur en toerisme.

Bestaande bepalingen



Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode).

2. RESULTATEN VAN RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING

Raadpleging van belanghebbende partijen



De raadpleging van belanghebbende partijen wordt behandeld in de effectbeoordeling[4] bij dit voorstel.

Effectbeoordeling



Op basis van het in punt 1 genoemde evaluatieverslag zijn twee hoofdprobleemgebieden vastgesteld:

De totale (directe en indirecte) lengte en kosten van de procedures en de omslachtigheid ervan

De complexe aard van dit probleem wordt in de effectbeoordeling uitvoerig behandeld. Wat de opties voor regelgeving betreft, is gebleken dat de afgifte van meervoudige inreisvisa met een lange geldigheidsduur, in combinatie met de versoepeling van bepaalde procedures, de enige oplossing is die voor beide zijden voordelen biedt. Deze oplossing kan voor de consulaten een verlichting van de administratieve lasten betekenen, en wordt voor bepaalde groepen reizigers als een belangrijke versoepeling gezien. In de praktijk komt het neer op een visumvrijstelling tijdens de geldigheidsduur van het meervoudige visum, wat tot aanzienlijke besparingen en efficiencywinst leidt voor zowel visumaanvragers (minder tijd, minder kosten) als consulaten (minder tijd). De voor dit probleem gebied overwogen beleidsopties komen dan ook sterk overeen. Slechts de beoogde begunstigden en de geldigheidsduur van de af te geven meervoudige inreisvisa verschillen, zoals hieronder vermeld.

Minimale regelgevingsoptie: invoering van verplichte versoepeling van procedures en verplichte afgifte van meervoudige inreisvisa, met een geldigheidsduur van ten minste één jaar en vervolgens drie jaar, voor frequente reizigers. Dat zijn reizigers die (gedurende de 12 maanden die aan de aanvraag voorafgaan) al rechtmatig gebruik hebben gemaakt van ten minste drie visa die in het Visuminformatiesysteem (VIS) zijn geregistreerd.

Tussenoptie: invoering van verplichte versoepeling van procedures en verplichte afgifte van meervoudige inreisvisa, met een geldigheidsduur van ten minste drie jaar en vervolgens vijf jaar, voor regelmatige reizigers. Dat zijn aanvragers die al rechtmatig gebruik hebben gemaakt van ten minste twee visa die in het Visuminformatiesysteem (VIS) zijn geregistreerd.

Bij de maximale regelgevingsoptie geldt de verplichte versoepeling van procedures en de verplichte afgifte van meervoudige inreisvisa voor vijf jaar voor de meeste aanvragers (“in het VIS geregistreerde aanvragers”). Deze optie vereist dat rechtmatig gebruik is gemaakt van slechts één in het VIS geregistreerd visum (gedurende de twaalf maanden die aan de datum van de aanvraag voorafgaan).

Uit de effectbeoordeling is gebleken dat al deze opties tot verdere harmonisatie van het rechtskader leiden en de totstandkoming van een werkelijk gemeenschappelijk visumbeleid dichterbij brengen. Deze opties kunnen voor de lidstaten economische gevolgen hebben, aangezien reizigers met een langer geldig meervoudig inreisvisum waarschijnlijk vaker naar het Schengengebied zullen reizen dan zij anders zouden doen. Volgens de effectbeoordeling zullen er met de minimale beleidsoptie zo’n 500 000 extra reizen naar het Schengengebied worden gemaakt, met de tussenoptie zo’n 2 miljoen en met de maximale beleidsoptie zo’n 3 miljoen. De extra reizen naar het Schengengebied leiden vanzelfsprekend tot extra opbrengsten: ongeveer 300 miljoen euro (naar schatting 7 600 voltijdsbanen) voor de minimale optie, ruim 1 miljard euro (naar schatting 30 000 voltijdsbanen) voor de tussenoptie en ongeveer 2 miljard euro (naar schatting 50 000 voltijdsbanen) voor de maximale optie. Ook bleek uit de effectbeoordeling dat de zeer hoge potentiële economische impact gepaard gaat met een groter veiligheidsrisico.

Geen van deze opties leidt tot aanzienlijke meerkosten. Een van de redenen voor deze beleidsopties was dat zij voor zowel de lidstaten/consulaten als voor visumaanvragers besparingen moeten opleveren. De geleidelijke kostenbesparingen voor de aanvragers ontstaan met name doordat meer meervoudige visa met een langere geldigheidsduur zouden worden afgegeven. Bekeken vanuit de positie van de aanvragers is de maximale optie uiteraard het meest efficiënt en de minimale het minst. Door het afgegeven van meer meervoudige visa zullen de visumopbrengsten voor de lidstaten naar verwachting verminderen. De afgifte van meervoudige visa levert echter ook kostenbesparingen op, doordat er minder visumaanvragen moeten worden afgehandeld: de economische voordelen wegen bij alle opties ruimschoots op tegen de geraamde kosten.

Hoewel voor de maximale optie een zeer hoge potentiële economische impact uit de beoordeling naar voren kwam, gaat deze wel gepaard met een groter veiligheidsrisico. Om dit risico te verminderen, wordt voorgesteld om meervoudige visa met een geleidelijk langere geldigheidsduur af te geven aan in het VIS geregistreerde regelmatige reizigers; in eerste instantie voor drie jaar, en nadat gebleken is dat dit visum rechtmatig wordt gebruikt, voor vijf jaar. De impact van deze benadering situeert zich tussen die van de tussenoptie en de maximale optie (zoals die bij de effectbeoordeling zijn geïdentificeerd), en ligt wat de economische impact betreft, waarschijnlijk dichterbij de maximale optie.

Onvoldoende geografische dekking voor de afhandeling van visumaanvragen

De minimale beleidsoptie die voor dit probleemgebied is beoordeeld, houdt in dat artikel 41 van de Visumcode (co-locatie en gemeenschappelijke aanvraagcentra) wordt ingetrokken en dat het algemene concept “Schengenvisumcentrum” wordt ingevoerd. Dat biedt voor bepaalde vormen van consulaire samenwerking een meer realistische en flexibele definitie. Bij de tussenoptie wordt behalve de Schengenvisumcentra ook het begrip “verplichte vertegenwoordiging” ingevoerd, dat inhoudt dat indien de voor de verwerking van de visumaanvraag bevoegde lidstaat niet aanwezig en ook niet vertegenwoordigd is in een bepaald derde land (volgens de genoemde regeling), een andere in dat land aanwezige lidstaat verplicht wordt om visumaanvragen namens eerstgenoemd land af te handelen. De maximale optie houdt tot slot in dat de Commissie, teneinde de dekking voor de inontvangstneming en verwerking van visumaanvragen te optimaliseren, door middel van uitvoeringsbesluiten regelt welke vorm het netwerk voor het in ontvangst nemen van visumaanvragen in derde landen moet aannemen wat betreft de afspraken inzake vertegenwoordiging, samenwerking met externe dienstverleners en andere vormen van bundeling van middelen.

In de effectbeoordeling wordt opgemerkt dat de maximale beleidsoptie het grootste positieve effect kan hebben op de rationalisering van het in ontvangst nemen en verwerken van visumaanvragen. Deze optie kan voor visumaanvragers ook andere grote voordelen bieden en voor consulaten tot aanzienlijke efficiencywinst leiden. Deze optie lijkt echter moeilijk haalbaar. Op basis van de effectbeoordeling wordt de voorkeur gegeven aan de tussenoptie. In de effectbeoordeling wordt erop gewezen dat “verplichte vertegenwoordiging” betekent dat in elk derde land waar er ten minste één consulaat van een lidstaat is, de consulaire dekking voor de afhandeling van visumaanvragen is gewaarborgd. Dit kan positieve gevolgen hebben voor zo’n 100 000 aanvragers die daardoor de aanvraag kunnen indienen in hun woonstaat en niet hoeven te reizen naar een land waar de bevoegde lidstaat aanwezig of vertegenwoordigd is.

De economische effecten van alle beleidsopties werden als vrij bescheiden beoordeeld. Gezien de aard van het probleem waren de beleidsopties niet gericht op economische winst, maar op betere dienstverlening aan visumaanvragers en een beter rechtskader voor de lidstaten die hun middelen rationeler willen inzetten. De financiële gevolgen van de verplichte vertegenwoordiging werden niet significant geacht, omdat een lidstaat die in een bepaald derde land een groot aantal visumaanvragen te verwerken krijgt, er in beginsel al wel voor zal hebben gezorgd in dat land op consulair niveau aanwezig of vertegenwoordigd te zijn. De visumkosten dekken bovendien in beginsel de gemiddelde afhandelingskosten.

Van de niet-regelgevende beleidsopties werd een zeer gering positief effect verwacht op de aanpak van de problemen of de verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen. Deze opties werden dan ook als niet erg effectief beoordeeld.

Het beoordelingsrapport bevat ook suggesties over een aantal andere (veelal zeer technische) vraagstukken. Bij de effectbeoordeling zijn die vraagstukken niet in aanmerking genomen, omdat van de voorgenomen wijzigingen geen substantiële en/of meetbare budgettaire, sociale of economische implicaties werden verwacht; de meeste van de voorgestelde wijzigingen waren bedoeld om bepalingen van de Visumcode te verduidelijken, aan te passen of aan te vullen zonder deze inhoudelijk te veranderen.

1.

Juridische elementen van het voorstel



Samenvatting



De voorgestelde wijzigingen hebben betrekking op het volgende:

De bepalingen over de invoering door afzonderlijke lidstaten van een luchthaventransitvisumplicht voor onderdanen van specifieke derde landen, zijn herzien met het oog op transparantie en evenredigheid (artikel 3).

Om een duidelijk onderscheid te maken tussen verschillende categorieën visumaanvragers en rekening te houden met de invoering van het VIS, zijn (in artikel 2) definities toegevoegd van “in het VIS geregistreerde aanvragers” en “in het VIS geregistreerde regelmatige reizigers”. Dit onderscheid wordt in alle fasen van de procedure in acht genomen (artikelen 5, 10, 12, 13, 18 en 21). Overzicht van de diverse versoepelingen van de visumprocedures:

|| Persoonlijk aanvragen| Opnemen vinger-afdrukken| Bewijsstukken| Af te geven visum

Eerste aanvraag – aanvrager niet geregistreerd in VIS| JA| JA| Alle bewijsstukken m.b.t. alle toegangsvoorwaarden.| Visum voor één binnenkomst, in overeenstemming met het doel van de reis Een meervoudig visum kan echter worden afgegeven als het consulaat de aanvrager betrouwbaar acht.

Aanvrager geregistreerd in het VIS (maar geen regelmatige reiziger)| NEE| NEE, tenzij de geregistreerde vingerafdrukken ouder zijn dan 59 maanden| Alle bewijsstukken m.b.t. alle toegangsvoorwaarden.| Visum voor één binnenkomst of meervoudig visum.

In het VIS geregistreerde regelmatige reiziger| NEE| NEE| Alleen bewijs van het doel van de reis. Betrouwbaarheid wordt verondersteld (gezien “visumhistorie” wat betreft het voldoen aan de voorwaarden voor binnenkomst die betrekking hebben op het migratie- en veiligheidsrisico en voldoende middelen van bestaan).| Eerste aanvraag: meervoudig visum voor drie jaar. Volgende aanvragen: meervoudig visum voor vijf jaar.

De bepalingen betreffende de “bevoegde lidstaat” (artikel 5) zijn vereenvoudigd, zodat aanvragers gemakkelijker kunnen bepalen waar zij hun aanvraag moeten indienen. Ook wordt het altijd mogelijk om de aanvraag in het woonland in te dienen. Dit houdt in dat wanneer de bevoegde lidstaat op een bepaalde plaats niet aanwezig of vertegenwoordigd is, de aanvrager zich kan wenden tot een van de wel aanwezige consulaten, volgens de criteria die in het artikel worden vastgesteld.

De bepalingen voorzien in versoepelde procedures voor naaste verwanten van burgers van de Unie, teneinde hun mobiliteit te vergemakkelijken, met name door familiebezoek te vereenvoudigen (artikelen 8, 13, 14 en 20).

Ten eerste versoepelt het voorstel bepaalde procedures voor familieleden die een bezoek willen brengen aan burgers van de Unie die op het grondgebied verblijven van de lidstaat waarvan zij onderdaan zijn, en voor familieleden van burgers van de Unie, die in een derde land wonen en samen met de burger van de Unie de lidstaat willen bezoeken waarvan de burger van de Unie onderdaan is. Deze twee categorieën vallen niet onder Richtlijn 2004/38/EG. De visumversoepelingsovereenkomsten die de EU met een aantal derde landen heeft gesloten, hebben laten zien hoe belangrijk het is om zulke bezoeken gemakkelijker te maken: de gewijzigde visumversoepelingsovereenkomsten met Oekraïne en Moldavië en de recente visumversoepelingsovereenkomsten met Armenië en Azerbeidzjan bieden faciliteiten voor burgers van die landen die een bezoek willen brengen aan naaste verwanten die de nationaliteit hebben van de lidstaat waar zij wonen; zij kunnen bijvoorbeeld kosteloos een visum krijgen of een meervoudig visum met een lange geldigheidsduur. Deze praktijk van de Unie wordt nu in de Visumcode opgenomen.

Ten tweede moeten in situaties die onder Richtlijn 2004/38/EG vallen, ten minste dezelfde faciliteiten worden geboden. Overeenkomstig artikel 5, lid 2, van die richtlijn mogen de lidstaten, als een burger van de Unie zijn recht op vrij verkeer en verblijf op hun grondgebied uitoefent, van familieleden die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten een inreisvisum verlangen. Het Hof van Justitie heeft bevestigd[5] dat deze familieleden niet alleen het recht hebben om tot het grondgebied van de lidstaten te worden toegelaten, maar ook om daartoe een visum te verkrijgen. Overeenkomstig artikel 5, lid 2, tweede alinea, van de richtlijn dienen de lidstaten deze personen alle faciliteiten[6] te verlenen om de nodige visa te verkrijgen, die zo spoedig mogelijk via een versnelde procedure kosteloos dienen te worden afgegeven.

Er zij opgemerkt dat in artikel 5, lid 2, van Richtlijn 2004/38/EG in wezen hetzelfde wordt bepaald als in artikel 3, lid 2, van Richtlijn 68/360/EEG[7], die bij Richtlijn 2004/38/EG is ingetrokken. Toen artikel 3, lid 2, van Richtlijn 68/360/EEG werd vastgesteld, had de toenmalige Gemeenschap niet de bevoegdheid om wetgeving inzake visa vast te stellen. Sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam op 1 mei 1999 heeft de Gemeenschap die bevoegdheid wel. Deze momenteel in artikel 77 VWEU opgenomen bevoegdheid is toegepast om de Visumcode vast te stellen. Het is wenselijk om de in Richtlijn 2004/38/EG bedoelde faciliteiten preciezer vast te stellen. Dat dient bij voorkeur te geschieden in de Visumcode, die nadere voorschriften bevat betreffende de voorwaarden en procedures voor de afgifte van visa. Met inachtneming van de vrijheid van de lidstaten om de procedures verder te versoepelen, dienen de faciliteiten die worden voorgesteld voor bepaalde naaste verwanten van burgers van de Unie die geen gebruik hebben gemaakt van hun recht op vrij verkeer en verblijf in de Unie, ten minste van toepassing te zijn in de situaties die onder Richtlijn 2004/38/EG vallen. Deze faciliteiten vormen een gemeenschappelijke implementatie in de Visumcode, voor de lidstaten die erdoor zijn gebonden, van de in artikel 5, lid 2, tweede alinea, van Richtlijn 2004/38/EG vervatte verplichting.

Om ervoor te zorgen dat alle aanvragers gelijk worden behandeld, zijn de bepalingen over ontheffing van visumleges nu verplicht en niet langer facultatief (artikel 14). Bepaalde categorieën die vrijstelling van visumleges kunnen krijgen, zijn uitgebreid (alle minderjarigen krijgen nu bijvoorbeeld vrijstelling) of toegevoegd (naaste verwanten van EU-burgers die hun recht op vrij verkeer niet uitoefenen).

Algemene versoepeling van procedures:

– het principe dat alle aanvragers hun aanvraag persoonlijk moeten indienen, is verlaten (vgl. het werkdocument van de diensten van de Commissie, punt 2.1.1.1 (nummer 7)). In het algemeen dienen aanvragers slechts persoonlijk op het consulaat of bij de externe dienstverlener te verschijnen om hun vingerafdrukken af te geven met het oog op de opneming daarvan in het VIS (artikel 9);

– de periode waarbinnen een aanvraag kan worden ingediend, is verlengd, zodat reizigers hun reis beter kunnen plannen en tijden van grote drukte kunnen vermijden; er wordt ook een uiterste termijn voor het indienen van een aanvraag vastgesteld, om de lidstaten in staat te stellen aanvragen naar behoren te beoordelen en hun werkzaamheden beter te organiseren (artikel 8);

– het algemene visumaanvraagformulier (bijlage I) is vereenvoudigd en er is in voorzien dat het aanvraagformulier elektronisch wordt ingevuld (artikel 10);

– de lijst van bewijsstukken in bijlage II is niet meer “niet-limitatief”. Wat de te verstrekken bewijsstukken betreft, wordt onderscheid gemaakt tussen onbekende aanvragers en in het VIS geregistreerde regelmatige reizigers (artikel 13). De bepalingen over het opstellen van lijsten van bewijsstukken in het kader van de plaatselijke Schengensamenwerking, om deze aan de plaatselijke omstandigheden aan te passen, zijn in artikel 13 versterkt;

– onbekende visumaanvragers (d.w.z. personen die nog niet eerder een visum hebben aangevraagd) moeten aantonen dat zij aan de voorwaarden voor de afgifte van een visum voldoen;

– in dit verband wordt gewezen op het recente arrest-Koushkaki[8], dat inhoudt dat artikel 23, lid 4, artikel 32, lid 1, en artikel 35, lid 6 (artikel 20, lid 4, artikel 29, lid 1, en artikel 32, lid 5, van de herschikte Visumcode) “in die zin moeten worden uitgelegd dat de bevoegde autoriteiten van een lidstaat, na een onderzoek van een aanvraag voor een eenvormig visum, de afgifte van een dergelijk visum aan een aanvrager alleen kunnen weigeren in de gevallen waarin een van de in die bepalingen genoemde gronden voor weigering van een visum aan die aanvrager kan worden tegengeworpen. Deze autoriteiten beschikken bij het onderzoek van die aanvraag over een ruime beoordelingsmarge met betrekking tot de toepassingsvoorwaarden van deze bepalingen en de beoordeling van de relevante feiten, om te bepalen of een van die weigeringsgronden aan de aanvrager kan worden tegengeworpen.”;

– het Europees Hof van Justitie oordeelde tevens dat artikel 32, lid 1, (artikel 29, lid 1, van de herschikte Visumcode), juncto artikel 21, lid 1, daarvan (artikel 18, lid 1), “in die zin moet worden uitgelegd dat de verplichting van de bevoegde autoriteiten van een lidstaat om een eenvormig visum af te geven veronderstelt dat er, in het licht van de algemene situatie in het land waarin de aanvrager woont en zijn persoonlijke omstandigheden, die zijn aangetoond op basis van de door de aanvrager verstrekte informatie, geen redelijke twijfel bestaat over het voornemen van de aanvrager om het grondgebied van de lidstaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum te verlaten.”;

– er moet worden verondersteld dat “in het VIS geregistreerde regelmatige reizigers” voldoen aan de voorwaarden voor binnenkomst die betrekking hebben op het risico van illegale migratie en de noodzaak over voldoende middelen van bestaan te beschikken. Deze veronderstelling moet echter in afzonderlijke gevallen kunnen worden herzien;

– in het voorstel wordt bepaald dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat de veronderstelling dat aan de toegangsvoorwaarden is voldaan, in een afzonderlijk geval kunnen herzien, en wordt vastgesteld op welke gronden tot herziening kan worden besloten (artikel 18, lid 9);

– de termijnen voor het nemen van een beslissing over een visumaanvraag (artikel 20) worden bekort, omdat ook de termijnen in het kader van de procedure voor voorafgaande raadpleging worden bekort (artikel 19). Er worden korte termijnen ingevoerd voor het onderzoek van aanvragen van familieleden van burgers van de Unie die hun recht op vrij verkeer uitoefenen en naaste verwanten van burgers van de Unie die hun recht op vrij verkeer niet uitoefenen;

– er mag een meervoudig visum worden afgegeven met een geldigheidsduur die de geldigheidsduur van het reisdocument overschrijdt (artikel 11, onder a));

– de bepalingen over een medische reisverzekering moeten worden geschrapt, aangezien nooit is gebleken dat de verplichting om daarover te beschikken enige meerwaarde biedt (vgl. werkdocument van de diensten van de Commissie, punt 2.1.1.2 (nummer 14));

– het standaardformulier voor kennisgeving en motivering van de weigering, nietigverklaring of intrekking van een visum is herzien – er is een specifieke weigeringsgrond voor luchthaventransitvisa opgenomen en er is bepaald dat de betrokkene naar behoren moet worden ingelicht over de beroepsprocedures;

– betreffende de afgifte van visa aan de buitengrens in uitzonderlijke omstandigheden zijn bepalingen ingevoerd die van de algemene bepalingen afwijken: om korte toeristische reizen te stimuleren, mogen de lidstaten visa afgeven aan de buitengrenzen in het kader van een tijdelijke regeling, na kennisgeving en publicatie van de organisatorische procedures van die regeling (artikel 33);

– er zijn flexibele regels toegevoegd die het de lidstaten mogelijk maken hun middelen optimaal te benutten, de consulaire aanwezigheid te verbeteren en de samenwerking tussen de lidstaten uit te breiden (artikel 38);

– het gebruik van externe dienstverleners door de lidstaten is niet langer een oplossing die pas in laatste instantie in aanmerking komt;

– de lidstaten zijn niet meer verplicht aanvragers de mogelijkheid te bieden rechtstreeks een aanvraag in te dienen bij hun consulaat, als zij een externe dienstverlener hebben ingeschakeld om visumaanvragen in ontvangst te nemen (artikel 17, lid 5, wordt geschrapt). Familieleden van burgers van de Unie die hun recht op vrij verkeer uitoefenen, naaste verwanten van burgers van de Unie die hun recht op vrij verkeer niet uitoefenen, en aanvragers die kunnen aantonen dat er sprake is van een noodgeval, moeten echter een onmiddellijke afspraak krijgen;

– de lidstaten moeten jaarlijks verslag uitbrengen aan de Commissie over de samenwerking met externe dienstverleners en het toezicht op die dienstverleners;

– de bepalingen inzake vertegenwoordigingsregelingen (artikel 39, vgl. werkdocument van de diensten van de Commissie, punten 2.1.1.5 (nr. 20) en 2.1.4 (nr. 41)) worden gestroomlijnd;

– zoals in het evaluatieverslag (punt 3.2) is uitgelegd, maakt het ontbreken van voldoende gedetailleerde statistieken het moeilijk om de uitvoering van sommige bepalingen te beoordelen. Bijlage VII wordt daarom gewijzigd: er wordt bepaald dat alle relevante gegevens moeten worden verzameld in zodanig uitgesplitste vorm dat een juiste beoordeling mogelijk wordt. Alle nodige gegevens kunnen (door de lidstaten) uit het VIS worden verkregen, behalve de gegevens over het aantal kosteloos verstrekte visa. Dat gegeven is echter gekoppeld aan de staatskas van de lidstaten en zou dan ook gemakkelijk toegankelijk moeten zijn;

– het rechtskader voor de informatieverstrekking aan het publiek (artikel 45) wordt versterkt:

– de Commissie zet een gemeenschappelijke website op over Schengenvisa;

– de Commissie ontwikkelt een model voor de aan visumaanvragers te verstrekken informatie.

Technische wijzigingen:

– de verwijzing naar “doorreis” als specifiek doel van een reis wordt geschrapt (met name in artikel 1, lid 1), aangezien visa voor kort verblijf niet aan een doel gebonden zijn. De verwijzing is slechts gehandhaafd wanneer het gaat om een specifiek doel van een reis, zoals in bijlage II, waar een opsomming wordt gegeven van de bewijsstukken die voor een specifiek doel moeten worden overgelegd;

– er zijn geharmoniseerde regels vastgesteld voor wat er moet gebeuren als iemand een identiteitsdocument of een geldig visum heeft verloren (artikel 7);

– er zijn precieze termijnen vastgesteld voor diverse kennisgevingen van de lidstaten: 15 dagen voor vertegenwoordigingsregelingen, voorgaande raadpleging en informatieverstrekking achteraf.

– overeenkomstig artikel 290 VWEU wordt aan de Commissie de bevoegdheid overgedragen om niet-essentiële onderdelen van de verordening te wijzigen: de lijst van derde landen waarvan de onderdanen in het bezit moeten zijn van een luchthaventransitvisum wanneer zij zich in de internationale transitzone van luchthavens op het grondgebied van de lidstaten bevinden (bijlage III) en de lijst van verblijfstitels die de houder machtigen tot doorreis via de luchthavens van lidstaten zonder dat een luchthaventransitvisum vereist is (bijlage IV).

– overeenkomstig artikel 291 VWEU moet aan de Commissie de bevoegdheid worden toegekend om uitvoeringshandelingen vast te stellen met de lijst van bewijsstukken die op elke locatie moet worden toegepast om rekening te houden met plaatselijke omstandigheden, voorschriften voor het invullen en aanbrengen van visumstickers en voorschriften voor de afgifte van visa aan zeevarenden aan de buitengrenzen. De eerdere bijlagen VII, VIII en IX moeten daarom worden geschrapt.

Rechtsgrondslag



Artikel 77, lid 2, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Dit voorstel is een herschikking van Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode), die gebaseerd was op gelijkwaardige bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (artikel 62, lid 2, onder a), en onder b), punt ii)).

Subsidiariteitsbeginsel



Artikel 77, lid 2, onder a), VWEU geeft de Unie de bevoegdheid maatregelen vast te stellen voor “het gemeenschappelijk beleid inzake visa en andere verblijfstitels van korte duur”.

Dit voorstel valt binnen de grenzen die door deze bepaling worden gesteld. Dit voorstel beoogt de verdere uitwerking en verbetering van de maatregelen van de Visumcode betreffende de voorwaarden en procedures voor de afgifte van visa voor een voorgenomen verblijf op het grondgebied van de lidstaten van ten hoogste 90 dagen binnen een periode van 180 dagen. Deze taak kan niet volledig door de lidstaten afzonderlijk worden verricht, omdat een bestaand besluit van de Unie (de Visumcode) alleen door de Unie zelf kan worden gewijzigd.

Evenredigheidsbeginsel



Artikel 5, lid 4, VEU bepaalt dat de inhoud en de vorm van het optreden van de Unie niet verder mogen gaan dan wat nodig is om de doelstellingen van de Verdragen te verwezenlijken. De vorm die voor dit optreden wordt gekozen, moet het mogelijk maken de doelstellingen van het voorstel te verwezenlijken en het voorstel zo doeltreffend mogelijk ten uitvoer te leggen.

De Visumcode moest in 2009 worden vastgesteld in de vorm van een verordening om ervoor te zorgen dat de Visumcode in alle lidstaten die het Schengenacquis toepassen, op dezelfde manier zou worden toegepast. Het voorgestelde initiatief betreft de wijziging van een bestaande verordening en moet daarom de vorm van een verordening aannemen. Wat de inhoud ervan betreft, is dit initiatief beperkt tot verbetering van de bestaande verordening. Het is gebaseerd op dezelfde beleidsdoelstellingen, waaraan één nieuwe doelstelling is toegevoegd, namelijk economische groei. Het voorstel is daarom in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.

Keuze van instrumenten



Dit voorstel betreft een herschikking van Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot oprichting van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode). Daarom is alleen een verordening het geschikte rechtsinstrument.

2.

Gevolgen voor de begroting



De voorgestelde wijziging heeft geen gevolgen voor de EU-begroting.

5. AANVULLENDE ELEMENTEN

Gevolgen van de verschillende aan de Verdragen gehechte protocollen en van de associatieovereenkomsten met derde landen

Aangezien dit voorstel zijn rechtsgrondslag heeft in titel V van het derde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, valt het onder het stelsel van “variabele geometrie” dat vervat is in de protocollen betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken en in het Schengenprotocol. Dit voorstel bouwt voort op het Schengenacquis. Er moet dan ook worden nagegaan wat de gevolgen ervan zijn voor de diverse protocollen wat betreft Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk, IJsland en Noorwegen, en Zwitserland en Liechtenstein. Tevens moeten de gevolgen voor de verschillende toetredingsakten in overweging worden genomen. De situatie van elk van deze staten wordt uitvoerig beschreven in de overwegingen 49−57 van dit voorstel. Het stelsel van “variabele geometrie” zoals in dit voorstel vervat, valt samen met dat van de oorspronkelijke Visumcode, met toevoeging van een verwijzing naar de Akte betreffende de voorwaarden voor de toetreding van de Republiek Kroatië van 2011.

Verband met het gelijktijdig ingediende voorstel voor een verordening tot instelling van een rondreisvisum[9]

Eventuele wijzigingen van dit voorstel in de loop van de wetgevingsprocedure hebben gevolgen voor het voorstel voor een verordening tot instelling van een rondreisvisum. Er moet daarom voor worden gezorgd dat de noodzakelijke synergieën tussen deze twee voorstellen tijdens het onderhandelingsproces in acht worden genomen. Als bij de onderhandelingen blijkt dat vaststelling van de wetgeving binnen eenzelfde tijdsbestek haalbaar is, is de Commissie voornemens de voorstellen samen te brengen in één herschikkingsvoorstel. Mochten de wetgevers tot overeenstemming komen over onderhavig voorstel voordat er uitzicht is op aanstaande overeenstemming over het voorstel betreffende het rondreisvisum, dan dienen de bepalingen in dit voorstel betreffende het in te voeren rondreisvisum (artikel 3, lid 7, artikel 12, lid 3, en artikel 18, lid 6) bij de vaststelling geschrapt te worden en later in een wijziging van de Visumcode te worden opgenomen, wanneer er overeenstemming is over het rondreisvisum.

Kort overzicht van de voorgestelde wijzigingen

Artikel 1 — Wijziging van de Visumcode

Artikel 1 – Onderwerp en toepassingsgebied

– Horizontale wijziging: in de hele tekst wordt de verwijzing naar “doorreis” als doel van de reis geschrapt.

Artikel 2 – Definities

– Er wordt een punt 6 toegevoegd met de definitie van “rondreisvisum” zoals in de desbetreffende verordening vastgesteld.

– Er wordt een punt 7 toegevoegd met de definitie van “naaste verwanten” (van burgers van de Unie).

– Er wordt een punt 8 toegevoegd met de definitie van “in het VIS geregistreerde aanvrager” om ervoor te zorgen dat alle voordelen van het Visuminformatiesysteem worden benut.

– Er wordt een punt 9 toegevoegd met de definitie van “in het VIS geregistreerde regelmatige reiziger” om ervoor te zorgen dat alle voordelen van het Visuminformatiesysteem worden benut en dat rekening wordt gehouden met de “visumgeschiedenis” van de aanvrager.

– Er wordt een punt 12 toegevoegd met de definitie van “geldig reisdocument”, waarbij “geldig” in de zin van “niet verlopen” wordt onderscheiden van “geldig” in de zin van “niet vals, nagemaakt of vervalst”.

– Er wordt een punt 16 toegevoegd met de definitie van “zeevarende” om ervoor te zorgen dat de versoepelde procedures voor al het op een schip werkzame personeel gelden.

Artikel 3 – Onderdanen van derde landen die in het bezit moeten zijn van een luchthaventransitvisum

– Lid 4: de bepalingen over de invoering door afzonderlijke lidstaten van een luchthaventransitvisumplicht voor onderdanen van specifieke derde landen, zijn herzien zodat zij onder het passende institutionele rechtskader vallen.

Artikel 5 – Lidstaat die bevoegd is voor het onderzoeken van en het nemen van een beslissing over een aanvraag

– In lid 1, onder b), wordt voor voorgenomen reizen met meer dan één bestemming slechts één objectief criterium gehandhaafd voor het bepalen van de lidstaat die bevoegd is voor het onderzoeken van de visumaanvraag, namelijk de duur van het verblijf. Daarnaast zijn bepalingen toegevoegd voor situaties waarin de reiziger binnen een korte periode, namelijk twee maanden, verschillende reizen wil uitvoeren naar verschillende lidstaten.

– Lid 2 is gewijzigd in verband met situaties waarin de “bevoegde” lidstaat niet aanwezig of vertegenwoordigd is in het derde land waar de aanvrager wettelijk verblijft. De bepalingen dekken alle mogelijke situaties en bieden oplossingen die uitgaan van de geest van samenwerking en vertrouwen waarop de Schengensamenwerking gebaseerd is.

Artikel 7 – Bevoegdheid tot afgifte van visa aan onderdanen van derde landen die zich legaal op het grondgebied van een lidstaat bevinden

– Lid 1 is gewijzigd naar aanleiding van de wijziging van artikel 5.

– De leden 2 en 3 zijn toegevoegd om een geharmoniseerd rechtskader tot stand te brengen voor situaties waarin het reisdocument van een onderdaan van een derde land is verloren of gestolen tijdens het verblijf op het grondgebied van de lidstaten.

Artikel 8 – Praktische voorschriften voor het indienen van een aanvraag

– In lid 1 worden de algemene minimum- en maximumtermijnen voor het indienen van een aanvraag vastgesteld.

– Er wordt een punt 3 toegevoegd waarbij familieleden van burgers van de Unie in bepaalde situaties een onmiddellijke afspraak moet worden gegeven.

– De toepassing van lid 4 is niet langer facultatief (“kan toestaan”) maar nu verplicht (“staat toe”), zodat dringende gevallen altijd onmiddellijk worden afgehandeld.

– Lid 5 bevat duidelijker regels over wie namens de aanvrager een aanvraag mag indienen, en een verwijzing naar verenigingen of instellingen op beroeps-, cultuur-, sport- en onderwijsgebied, onderscheiden van commerciële bemiddelaars.

– Lid 6 is overgeheveld van het oude artikel 40, lid 4, en beperkt tot slechts de bepaling dat aanvragers voor het indienen van een aanvraag slechts op één plaats persoonlijk hoeven te verschijnen.

Artikel 9 – Algemene voorschriften voor het indienen van een aanvraag

– Lid 1 is vervangen door een nieuwe tekst, waarin wordt bepaald dat het principe dat alle aanvragers de aanvraag persoonlijk moeten indienen, is verlaten (vgl. het werkdocument van de diensten van de Commissie, punt 2.1.1.1 (nummer 7)).

– Lid 2 is gewijzigd naar aanleiding van de wijziging van lid 1.

Artikel 10 – Aanvraagformulier

– In lid 1 wordt nu verwezen naar de mogelijkheid om het aanvraagformulier elektronisch in te vullen.

– In lid 2 wordt bepaald dat de elektronische versie van het aanvraagformulier precies overeenkomt met het in bijlage I opgenomen model.

– Lid 4 is vereenvoudigd en bepaalt nu dat het aanvraagformulier in ieder geval altijd beschikbaar moet zijn in de officiële taal van het land waarvoor het visum wordt aangevraagd en het gastland.

Artikel 11 – Reisdocument

– In punt a) is een kruisverwijzing opgenomen naar de nieuwe bepaling in artikel 21, lid 2 (zie aldaar).

– Onder b) wordt nu bepaald dat er in het reisdocument van de aanvrager altijd een dubbele blanco pagina beschikbaar moet zijn, zodat de visumsticker en de inreis- en uitreisstempels naast elkaar kunnen worden aangebracht. Dat vergemakkelijkt de controle aan de grens (vgl. het werkdocument van de diensten van de Commissie, punt 2.1.1.2 (nummer 11)).

Artikel 12 – Biometrische kenmerken

– De leden 2 en 4 zijn gewijzigd naar aanleiding van de wijziging van artikel 9, lid 1.

– Lid 3 is gewijzigd om rekening te houden met het voorstel over het rondreisvisum.

Artikel 13 – Bewijsstukken

– Lid 2 is ingevoegd betreffende procedureversoepelingen voor in het VIS geregistreerde regelmatige reizigers, zodat deze aanvragers slechts het doel van de reis hoeven aan te tonen.

– Lid 3 is ingevoegd ter toekenning of verduidelijking van de faciliteiten voor naaste verwanten van burgers van de Unie in bepaalde situaties.

– Lid 4 is gewijzigd en bepaalt nu dat de geharmoniseerde lijst van bewijsstukken in bijlage II volledig is.

– Lid 6 bepaalt dat aanvragers kopieën of afschriften van de originele bewijsstukken kunnen indienen. De aanvragers moeten in een later stadium alsnog de originelen overleggen; van bekende aanvragers mag dat echter slechts in specifieke gevallen worden verlangd, als er twijfel bestaat aan de echtheid van de documenten.

– In lid 7, onder a), is het woord “particuliere” toegevoegd voor “logiesverstrekking”.

– Lid 10 is gewijzigd om rekening te houden met het voorstel over uitvoeringshandelingen.

Artikel 14 – Visumleges

– In lid 3, onder a), wordt de vrijstelling van visumleges uitgebreid tot alle minderjarigen (eerder alleen minderjarigen tot 6 jaar). De bepalingen inzake verlaging van de visumleges voor 6-12-jarigen en de facultatieve legesvrijstelling voor diezelfde groep zijn daardoor overbodig.

– In lid 3, onder c), is de omschrijving van de betrokken categorie personen verduidelijkt.

– Lid 3, onder d), maakt de vrijstelling van visumleges voor houders van diplomatieke paspoorten en dienstpaspoorten verplicht.

– Lid 3, onder e), maakt de vrijstelling van visumleges verplicht voor deelnemers onder de 26 jaar aan seminars, conferenties en sportieve, culturele of educatieve evenementen die door non-profitorganisaties worden georganiseerd. De facultatieve vrijstelling voor deze groep en de verplichte vrijstelling voor vertegenwoordigers van non-profitorganisaties die aan seminars, conferenties en sportieve, culturele of educatieve evenementen deelnemen, worden daarmee overbodig.

– Lid 3, onder f) en g), is ingevoegd om in bepaalde situaties vrijstelling van visumleges te verlenen aan familieleden van burgers van de Unie, of de bepalingen te verduidelijken.

              Zie ook het werkdocument van de diensten van de Commissie, punt 2.1.1.3 (nummer 15).

Artikel 15 – Dienstverleningskosten

– In lid 1 is de verwijzing naar “aanvullende” dienstverleningskosten geschrapt.

– Lid 3 is gewijzigd naar aanleiding van de wijziging van artikel 14.

Artikel 18 – Controle van de toegangsvoorwaarden en risicobeoordeling

– Lid 2 is ingevoegd om rekening te houden met de invoeging van artikel 2, lid 9, en artikel 13, lid 1, onder e).

– Lid 3 is ingevoegd om te verduidelijken dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat de veronderstelling dat aan de toegangsvoorwaarden is voldaan, in een afzonderlijk geval moeten herzien. In dit lid wordt bepaald op welke gronden tot herziening kan worden besloten.

– Lid 6 is gewijzigd om rekening te houden met het voorstel voor de invoering van een rondreisvisum. De misleidende tekst “door een andere lidstaat afgegeven” is geschrapt.

– Lid 10 is gewijzigd, zodat de lidstaten via moderne communicatiemiddelen een gesprek met de aanvrager kunnen voeren en deze niet meer per se naar het consulaat moeten laten komen.

Artikel 19 – Voorafgaande raadpleging

– Lid 2 is gewijzigd en bepaalt nu dat de lidstaten binnen vijf dagen in plaats van zeven op een verzoek om voorafgaande raadpleging moeten reageren.

– Lid 3 bepaalt dat de lidstaten verzoeken om voorafgaande raadpleging uiterlijk 15 kalenderdagen voor de maatregel ingaat aan de Commissie moeten melden, zodat de aanvragers tijdig kunnen worden geïnformeerd en de andere lidstaten technische voorbereidingen kunnen treffen.

– Lid 5 is geschrapt omdat het overbodig is geworden.

Artikel 20 – Beslissing over de aanvraag

– In lid 1 wordt bepaald dat de termijn waarbinnen een beslissing moet worden genomen, wordt teruggebracht tot maximaal tien kalenderdagen. Dat vloeit voort uit de wijziging van artikel 19, lid 2, en de bevindingen van het verslag over de uitvoering van de Visumcode. Vergelijk ook het werkdocument van de Commissie, punt 2.1.1.6, nummer 22.

– Lid 2 is gewijzigd door verkorting van de maximale termijn voor het nemen van een beslissing tot 20 dagen. De laatste zin wordt geschrapt in verband met het schrappen van de bepaling dat een vertegenwoordigde lidstaat kon eisen te worden geraadpleegd over door de vertegenwoordigende lidstaten behandelde aanvragen.

– Lid 3 is ingevoegd om in bepaalde situaties faciliteiten te verlenen aan naaste verwanten van burgers van de Unie, of de bepalingen te verduidelijken.

– Het oude lid 3 is geschrapt omdat de behandeling van een aanvraag van een visum voor kort verblijf geen zestig kalenderdagen mag duren.

– Lid 4, onder d), is geschrapt in verband met het schrappen van de bepaling over raadpleging van de vertegenwoordigde lidstaat, die inhield dat bepaalde zaken ter behandeling werden overgedragen aan de vertegenwoordigde lidstaat en niet door de vertegenwoordigende lidstaat werden afgehandeld.

Artikel 21 – Afgifte van een eenvormig visum

– Lid 2 vervangt de vierde en vijfde alinea van het oude artikel 24, lid 1.

– Uit lid 2, eerste alinea, is de vermelding van visa voor twee binnenkomsten geschrapt vanwege overbodigheid. Voorts is voorzien in de mogelijkheid om een meervoudig visum af te geven dat langer geldig is dan het reisdocument waarin het is aangebracht.

– Leden 3 en 4 zijn ingevoegd in verband met de wijziging van artikel 2, lid 10, en om objectieve criteria te geven voor de toekenning van bepaalde faciliteiten.

– Lid 5 is gewijzigd ter dekking van andere situaties waarin visumaanvragers in aanmerking komen voor een meervoudig visum.

Artikel 24 – Invullen van de visumsticker

– Lid 2 is ingevoegd in verband met het bepaalde in artikel 51, lid 2.

– Lid 3 is gewijzigd ter versterking van de bepalingen over nationale vermeldingen op de visumsticker (vgl. het werkdocument van de diensten van de Commissie, punt 2.1.1.6 (nummer 27)).

– Lid 5 bepaalt nu dat alleen visa voor één binnenkomst met de hand mogen worden ingevuld.

Artikel 25 – Ongeldig maken van een ingevulde visumsticker

– Lid 2 is gewijzigd om een correcte rechtsgrondslag vast te stellen voor een in het visumcodehandboek aanbevolen werkwijze.

Artikel 26 – Aanbrengen van een visumsticker

– Lid 2 is ingevoegd in verband met het bepaalde in artikel 51, lid 2.

Artikel 28 – In kennis stellen van de centrale autoriteiten van andere lidstaten

– Lid 2 is gewijzigd om te waarborgen dat de andere lidstaten tijdig op de hoogte worden gesteld, vgl. de opmerkingen betreffende artikel 19.

Artikel 29 – Weigering van een visum

– Lid 1, onder a), punt vii), is geschrapt in verband met het schrappen van de verplichting om over een medische reisverzekering te beschikken.

– In lid 3 wordt nu ook verwezen naar de verplichting voor de lidstaten om uitvoerige informatie over de beroepsprocedures te verstrekken.

– Lid 4 is geschrapt in verband met het schrappen van de bepaling dat bepaalde zaken ter behandeling worden overgedragen aan de vertegenwoordigde lidstaat en niet door de vertegenwoordigende lidstaat worden afgehandeld.

Artikel 31 – Nietigverklaring en intrekking

– Lid 4 is gewijzigd naar aanleiding van de wijziging van artikel 13.

Artikel 32 – Aan de buitengrenzen bij wijze van uitzondering aangevraagde visa

– De titel is gewijzigd naar aanleiding van de invoeging van artikel 33.

– Lid 2 is geschrapt in verband met het schrappen van de verplichting om over een medische reisverzekering te beschikken.

Artikel 33 – Krachtens een tijdelijke regeling aan de buitengrenzen aangevraagde visa

– Deze bepalingen zijn toegevoegd om de lidstaten in staat te stellen korte toeristische reizen te stimuleren. Zij moeten visa aan de buitengrenzen kunnen afgeven, niet alleen per geval, afhankelijk van de individuele situatie van de onderdaan van een derde land, maar ook op basis van een tijdelijke regeling. Het artikel bevat voorschriften voor de kennisgeving en publicatie van de organisatorische details van dergelijke regelingen, en bepaalt dat de geldigheid van het afgegeven visum beperkt dient te zijn tot het grondgebied van de lidstaat van afgifte.

– Lid 6 bevat de voorschriften voor de verslaglegging door de betrokken lidstaat.

Artikel 34 – Afgifte aan de buitengrenzen van visa aan zeevarenden

– Lid 3 is ingevoegd in verband met het bepaalde in artikel 51, lid 2.

Artikel 38 – Consulaire organisatie en samenwerking

– De tweede zin van lid 1 is geschrapt omdat hij overbodig is geworden.

– De formulering van lid 2, onder b), is aangepast in verband met de intrekking van het oude artikel 41 en de afschaffing van de bepaling dat uitbesteding slechts “in laatste instantie” is toegestaan.

– Voor lid 4 is artikel 8, lid 6, in de plaats gekomen.

Artikel 39 – Vertegenwoordigingsregelingen

– Lid 1 stemt overeen met het oude artikel 8, lid 1.

– In lid 2 wordt bepaald op welke wijze aanvragen in ontvangst worden genomen en dossiers en gegevens aan andere lidstaten worden gezonden indien een lidstaat een andere lidstaat vertegenwoordigt louter voor het in ontvangst nemen van aanvragen en het verzamelen van biometrische kenmerken.

– Lid 3 is gewijzigd om rekening te houden met de schrapping van de mogelijkheid dat een vertegenwoordigde lidstaat voorschrijft dat hij wordt betrokken bij de afhandeling van zaken die door een andere lidstaat worden behandeld.

– Leden 4 en 5 stemmen overeen met het oude artikel 8, leden 5 en 6.

– Lid 6 schrijft de minimumtermijn voor waarbinnen de vertegenwoordigde lidstaat de Commissie moet melden dat een vertegenwoordigingsregeling van kracht wordt of wordt beëindigd.

– Lid 7 bepaalt dat de vertegenwoordigende lidstaat op hetzelfde tijdstip dat de kennisgeving van lid 6 plaatsvindt, zowel de andere lidstaten als de delegatie van de EU in het desbetreffende ambtsgebied in kennis moet stellen van de vertegenwoordigingsregelingen of van de beëindiging daarvan.

– Lid 8 stemt overeen met het oude artikel 8, lid 9.

Artikel 40 — Beroep op honorair consuls

– In lid 1 wordt het woord “ook” geschrapt.

Artikel 41 – Samenwerking met externe dienstverleners

– Het oude lid 3 is geschrapt omdat een dergelijke vorm van harmonisatie in realiteit onhaalbaar is, aangezien de lidstaten doorgaans algemene contracten afsluiten met externe dienstverleners.

– Lid 5, onder e), is gewijzigd naar aanleiding van de wijziging van artikel 9.

– Lid 12 is in die zin gewijzigd dat de lidstaten jaarlijks verslag moeten uitbrengen over de samenwerking met en toezicht op externe dienstverleners, zoals bedoeld in bijlage IX.

Artikel 42 – Versleuteling en beveiligde overdracht van gegevens

– De leden 1, 2 en 4 zijn gewijzigd in verband met de intrekking van het oude artikel 8.

Artikel 43 – Samenwerking van de lidstaten met commerciële bemiddelaars

– Lid 1 is gewijzigd naar aanleiding van de schrapping van het oude punt 11 van artikel 2 met de definitie van commerciële bemiddelaar.

– Lid 5, tweede alinea, is gewijzigd om ervoor te zorgen dat het publiek wordt ingelicht over erkende commerciële bemiddelaars.

Artikel 45 – Publieksvoorlichting

– Lid 1, onder c), is gewijzigd in verband met de intrekking van het oude artikel 41.

– Het oude punt e) van lid 1 is geschrapt in verband met de intrekking van het oude artikel 20.

– Het ingevoegde lid 3 bepaalt dat de Commissie een geharmoniseerd model zal opstellen voor de overeenkomstig artikel 45, lid 1, te verstrekken informatie.

– Het ingevoegde lid 4 bepaalt dat de Commissie een website over Schengen zal opzetten met alle relevante informatie over het aanvragen van een visum.

Artikel 46 – Plaatselijke Schengensamenwerking

– In lid 1 zijn de eerste zin en punt a) gewijzigd in die zin dat er wordt bepaald dat in het kader van de plaatselijke Schengensamenwerking geharmoniseerde lijsten van bewijsstukken worden opgesteld.

– Punt b) en de laatste alinea van lid 1 zijn gewijzigd naar aanleiding van de wijziging van artikel 14.

– Lid 2 is gewijzigd in verband met de invoeging van artikel 45, lid 3.

– In lid 3, onder a), wordt nu bepaald dat op plaatselijk niveau kwartaalstatistieken worden opgesteld over visa, en is een verwijzing naar rondreisvisa toegevoegd.

– Lid 3, onder b), is gewijzigd naar aanleiding van de herformulering van de eerste zin.

– Lid 7 is gewijzigd en bepaalt nu dat op basis van de jaarverslagen die op de verschillende Schengenlocaties worden opgesteld, de Commissie jaarlijks verslag uitbrengt aan het Europees Parlement en de Raad.

Artikelen 48 en 49 – Bevoegdheidsdelegatie

– Deze artikelen zijn ingevoegd in verband met artikel 290 VWEU over gedelegeerde handelingen.

Artikel 50 – Aanwijzingen voor de praktische toepassing van de visumcode

– Dit artikel is gewijzigd in verband met het bepaalde in artikel 51, lid 2.

Artikel 51 – Comitéprocedure

– Dit artikel is gewijzigd in verband met de bepalingen inzake de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011.

Artikel 52 – Kennisgeving

– Lid 1, onder g), is gewijzigd in verband met de wijziging van artikel 38.

– Lid 2 is gewijzigd in verband met de invoeging van artikel 45, lid 4.

Artikel 54 – Monitoring en evaluatie

– Dit artikel bevat standaardbepalingen inzake monitoring en evaluatie van rechtsinstrumenten.

Artikel 55 – Inwerkingtreding

– Dit is de standaardbepaling over inwerkingtreding en rechtstreekse toepasselijkheid. De verordening wordt met ingang van zes maanden na de inwerkingtreding toegepast, met uitzondering van artikel 51, lid 2, dat drie maanden na de inwerkingtreding van toepassing wordt met het oog op de vaststelling van de in de artikelen 24, 26, 32 en 50 bedoelde uitvoeringshandelingen.         

Bijlagen

– Bijlage I wordt vervangen.

– Bijlage V:

– het oude punt 7 betreffende de medische reisverzekering wordt geschrapt;

– een nieuw punt 10 wordt ingevoegd met het oog op gevallen waarin de aanvraag van een luchthaventransitvisum wordt geweigerd.

ê 810/2009 (aangepast)