Toelichting bij COM(2014)221 - Europees platform voor de intensivering van de samenwerking bij het voorkomen en tegengaan van zwartwerk - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2014)221 - Europees platform voor de intensivering van de samenwerking bij het voorkomen en tegengaan van zwartwerk. |
---|---|
bron | COM(2014)221 |
datum | 09-04-2014 |
Op EU-niveau wordt zwartwerk gedefinieerd als "alle betaalde werkzaamheden die op zichzelf wettig zijn, maar niet aan de overheid worden gemeld; er moet echter wel rekening worden gehouden met verschillen in de wetgeving van de lidstaten"[1].
Omdat zwartwerk niet wordt waargenomen of geregistreerd en in de nationale wetgevingen telkens anders wordt gedefinieerd, is het moeilijk betrouwbare ramingen te verkrijgen over de omvang ervan in de diverse lidstaten. Het gevolg hiervan is dat die ramingen sterk uiteenlopen[2].
Volgens de laatste Eurobarometer-enquête[3] van 2013[4] gaf slechts 4% van de respondenten toe zwartwerk te hebben verricht. 11% gaf echter toe vorig jaar goederen of diensten te hebben gekocht waarvan zij op goede gronden konden aannemen dat daarbij zwartwerk betrokken was. Er zijn echter grote verschillen binnen de EU. In het hoofdstuk 'Zwartwerk: recente ontwikkelingen' van de jaarlijkse evaluatie van de ontwikkelingen op het gebied van de werkgelegenheid en op sociaal gebied in Europa 2013[5] wordt een analyse gegeven van de incidentie van zwartwerk en het beleid ter bestrijding ervan.
Zwartwerk heeft ernstige budgettaire gevolgen omdat daardoor de opbrengst van de belastingen en sociale premies wordt verminderd. Het heeft nadelige gevolgen voor de werkgelegenheid, de productiviteit en de arbeidsvoorwaarden, evenals voor de ontwikkeling van vaardigheden en een leven lang leren; het tast de pensioenrechten en de toegang tot gezondheidszorg aan, en het veroorzaakt oneerlijke concurrentie tussen bedrijven. Het omzetten van informeel werk of zwartwerk in reguliere arbeid kan ook een bijdrage leveren aan de verwezenlijking van de werkgelegenheidsdoelstelling als onderdeel van de Europa 2020-strategie[6].
Onjuist aangemelde werknemers en schijnzelfstandigheid zijn verschijnselen die hier nauw verband mee houden. Het laatste is het geval als de werknemer formeel wordt aangemeld als zelfstandige op basis van een dienstverleningscontract terwijl het werk dat hij of zij verricht voldoet aan alle criteria die in de nationale wetgeving en praktijk worden gehanteerd als kenmerken van een arbeidsverhouding. Schijnzelfstandigheid heeft negatieve gevolgen voor de gezondheid en veiligheid en de socialezekerheidsbescherming van de betrokken werknemers, alsook voor de belastingopbrengst, hoewel schijnzelfstandigheid in de regel minder schadelijk is dan zwartwerk.
In haar mededeling 'Naar een banenrijk herstel'[7] benadrukt de Commissie dat het stimuleren van een banenrijke groei een werkgelegenheidsbeleid vereist dat gunstige voorwaarden schept voor het creëren van banen, en dat het omzetten van informele arbeid of zwartwerk in reguliere arbeid een gunstig effect kan hebben op de vraag naar arbeidskrachten.
Richtsnoer 7: 'de arbeidsmarktparticipatie van vrouwen en mannen opvoeren, de structurele werkloosheid terugdringen en arbeidskwaliteit bevorderen'[8] zet daarom de lidstaten ertoe aan de sociale dialoog te intensiveren en de segmentatie op de arbeidsmarkt te bestrijden met maatregelen tegen onzekere arbeid, onvolledige werkgelegenheid en zwartwerk.
In de landenspecifieke aanbevelingen 2012 en 2013[9] werden diverse lidstaten aanbevelingen gedaan met betrekking tot de strijd tegen zwartwerk, de schaduweconomie, belastingontduiking en/of de naleving van de belastingwetgeving.
Het Europees Parlement heeft in zijn resolutie van 14 januari 2014 aangedrongen op een intensievere samenwerking en een versterking van de arbeidsinspectie om zwartwerk te bestrijden[10].
De nieuwe richtlijn betreffende de handhaving van de richtlijn betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers zal bijdragen tot een betere bestrijding van fraude en misbruik en bepaalde vormen van zwartwerk.
De hoofdverantwoordelijkheid voor de bestrijding van zwartwerk ligt bij de lidstaten. Bij de bestrijding van zwartwerk wordt meestal een beroep gedaan op drie soorten handhavingsorganen: a) de arbeidsinspectie voor het bestrijden van misbruik met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden en/of de gezondheids- en veiligheidsnormen, b) de socialezekerheidsinspectie voor het bestrijden van fraude met socialeverzekeringspremies, en c) de belastingdienst voor het aanpakken van belastingontduiking. In een aantal lidstaten zijn ook de sociale partners[11] bij deze taken betrokken. Daarnaast spelen in sommige lidstaten de douaneautoriteiten, de immigratiedienst, de politie en het openbaar ministerie hierbij een rol. Opvallend is echter dat in sommige gevallen de samenwerking tussen deze verschillende nationale organen niet zo gestructureerd en effectief verloopt als noodzakelijk is.
Daar het meten van zwartwerk nog steeds een grote uitdaging is, is het geen gemakkelijke taak om gericht beleid te ontwikkelen en de inspectiepraktijk te verbeteren teneinde zwartwerk te voorkomen en de incidentie ervan te verminderen of ten minste te bewaken. Bij het beperken van zwartwerk en het waarborgen van fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden voor zwartwerkers worden alle regeringen met dezelfde uitdaging geconfronteerd, en daarom moeten de regerings- en overheidsinstellingen gecoördineerde stappen ondernemen. Er is behoefte aan beleid dat ervoor zorgt dat werkgevers minder stimulansen hebben om gebruik te maken van zwartwerkers en werknemers tegelijkertijd minder stimulansen hebben om zwartwerk te aanvaarden.
Zwartwerk doet zich voor in diverse sectoren. De sector die het vaakst en verhoudingsgewijs het sterkst getroffen wordt door zwartwerk is de bouw[12]. Andere getroffen sectoren zijn huishoudelijke diensten, waaronder schoonmaakdiensten en kinder- en ouderenzorg, persoonlijke diensten, particuliere veiligheidsdiensten, industriële schoonmaakdiensten en diensten in de landbouw en horeca.
Zwartwerk komt voor in een brede reeks arbeidscontexten en daarbij zijn werknemers betrokken met verschillende profielen en achtergronden. Door deze heterogeniteit is het moeilijk een benadering vast te stellen en moeten er specifieke strategieën worden gevolgd.
Met het voorkomen en tegengaan van zwartwerk wordt bijgedragen tot een betere handhaving van de Europese en nationale wetgeving, met name op het gebied van de werkgelegenheid, de arbeidswetgeving, de gezondheid en veiligheid en de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels. Daar zich in alle lidstaten dezelfde uitdagingen voordoen en zwartwerk vaak een grensoverschrijdende dimensie heeft, kan optreden op EU-niveau een belangrijke rol spelen bij de intensivering van de samenwerking tussen de handhavingsautoriteiten – zowel binnen de lidstaten als daartussen – bij het voorkomen en tegengaan van zwartwerk. Momenteel is er geen formeel mechanisme beschikbaar voor alle betrokken autoriteiten in de lidstaten voor het aanpakken van kwesties in verband met de grensoverschrijdende aspecten van zwartwerk.
Optreden op EU-niveau kan de lidstaten daarom helpen zwartwerk doelmatiger en doeltreffender te bestrijden. Daarmee kan er ook toe worden bijgedragen dat de uitdagingen in verband met de arbeidsmobiliteit op een positieve en opbouwende manier op EU-niveau worden aangepakt en tegelijkertijd het vrij verkeer van werknemers als een van de fundamentele vrijheden van de EU wordt gevrijwaard.
Er is reeds samenwerking op EU-niveau tussen nationale handhavingsautoriteiten en er zijn meerdere comités en werkgroepen waarvan de werkzaamheden verband houden met zwartwerk. Deze samenwerking is echter van occasionele en beperkte aard: het Comité van hoge functionarissen van de arbeidsinspectie (SLIC) houdt zich bezig met zwartwerk vanuit een gezondheids- en veiligheidsperspectief; het Comité van deskundigen inzake de detachering van werknemers buigt zich over zwartwerk in verband met de omzeiling van de regels inzake detachering van werknemers; het Comité voor de werkgelegenheid (EMCO) bespreekt de weerslag van het werkgelegenheidsbeleid op zwartwerk; de Administratieve Commissie voor de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels houdt zich bezig met fouten en fraude in het kader van die coördinatie. De Werkgroep inzake administratieve samenwerking op het gebied van de directe belastingen heeft tot doel de uitwisseling van informatie, ervaringen en goede praktijken op dat terrein te vergemakkelijken.
Bovendien heeft er een nuttige uitwisseling van ervaringen plaatsgevonden in de context van het programma voor wederzijds leren uit hoofde van de Europese werkgelegenheidsstrategie of als onderdeel van multilaterale projecten[13]. Dit toont aan dat de lidstaten belangstelling hebben voor samenwerking bij het aanpakken van zwartwerk. Lidstaten hebben ook multilaterale projecten uitgevoerd betreffende bepaalde aspecten van zwartwerk en bilaterale overeenkomsten gesloten. Het platform zal geen belemmering vormen voor bilaterale overeenkomsten of regelingen betreffende administratieve samenwerking.
Uit de geleerde lessen blijkt echter dat niet alle lidstaten aan deze werkzaamheden deelnemen. In het geval van een dergelijke vrijwillige multilaterale samenwerking zijn de lidstaten niet verplicht om deel te nemen. Evenmin is er een mechanisme waarmee deelname verplicht kan worden gesteld indien andere lidstaten deelname noodzakelijk vinden. Samenwerking op EU-niveau is daarom nog steeds fragmentarisch wat betreft zowel de betrokkenheid van de lidstaten als de behandelde vraagstukken.
Het feit dat de handhavingsautoriteiten in alle lidstaten met gemeenschappelijke uitdagingen worden geconfronteerd, is eveneens een stimulans voor de lidstaten om samen te werken. De inspectieautoriteiten stuiten op problemen in grensoverschrijdende situaties, met name wanneer zij gevallen van zwartwerk moeten opsporen of bestraffen, omdat de traditionele mechanismen waarover ze beschikken meestal zijn bedoeld om binnenlandse aspecten van zwartwerk aan te pakken. Het verrichten van inspecties op de aard en/of voorwaarden van de arbeidsverhoudingen van migrerende werknemers kan bemoeilijkt worden door communicatieproblemen, door een gebrek aan kennis van de regels of door de aanwezigheid van georganiseerde netwerken die in de marge van de wet opereren, vaak gebruik maken van ingewikkelde rechtsconstructies met agentschappen of tussenpersonen in meerdere lidstaten, en soms hun toevlucht nemen tot vormen van schijnzelfstandige arbeid. Veel lidstaten ondervinden moeilijkheden bij het onderhouden van goede communicatie en samenwerking tussen de verschillende handhavingsorganen binnen de lidstaten en in een grensoverschrijdende context.
Bovendien bestaat algemeen de indruk dat buitensporig hoge belastingen of een excessieve arbeidswetgeving zwartwerk in de hand werken en dat er mogelijke effectieve, niet bestraffende manieren zijn om werkgevers ertoe aan te moedigen werknemers aan te melden en de wet te eerbiedigen.
Tot slot zijn de lidstaten het algemeen gesproken met elkaar eens dat zwartwerk moet worden voorkomen en tegengegaan. In de praktijk echter komt hun bereidheid om zich voor dit doel in te zetten op verschillende manieren en op verschillende niveaus tot uiting, met als gevolg dat deze strijd uiteindelijk slechts een geringe beleidsprioriteit is en de aanpak van zwartwerk niet als een urgente aangelegenheid wordt beschouwd.
In de mededeling 'Naar een banenrijk herstel' werd daarom de noodzaak onderstreept de samenwerking tussen de lidstaten te intensiveren, en werd aangekondigd dat er raadplegingen zouden plaatsvinden over de oprichting van een door arbeidsinspecties en andere handhavingsorganen gevormd EU-platform met als doel de samenwerking te verbeteren, goede praktijken uit te wisselen en gemeenschappelijke beginselen voor inspectie vast te stellen.
Dit voorstel is gebaseerd op diverse studies en recente raadplegingen.
In 2010 werd een externe haalbaarheidsstudie[14] verricht met betrekking tot de oprichting van een Europees platform voor samenwerking tussen arbeidsinspecties en andere relevante monitoring- en handhavingsorganen bij het voorkomen en bestrijden van zwartwerk. In de studie werden de bestaande nationale institutionele raamwerken en beleidsmaatregelen, de door de handhavingsorganen op nationaal en internationaal niveau ondervonden moeilijkheden en de bestaande grensoverschrijdende samenwerking en goede praktijken aan een analyse onderworpen en werd aangegeven over welke opties een Europees platform beschikt om zwartwerk te voorkomen en te bestrijden.
Aan de voorbereiding van dit initiatief werd tevens een bijdrage geleverd door de speciale Eurobarometer[15] inzake zwartwerk en een recent verslag van Eurofound over de bestrijding van zwartwerk in de lidstaten[16]. Dit verslag ging vergezeld van een geactualiseerde gegevensbank[17] met de in de periode 2008-2013 genomen maatregelen. Deze gegevensbank omvat 186 casestudy´s uit alle EU-lidstaten en uit kandidaat-lidstaten, en kan worden gebruikt voor het zoeken van maatregelen per land, type maatregel, doelgroep en sector.
De raadpleging van belanghebbenden werd uitgevoerd in het kader van de groep van directeuren-generaal voor arbeidsverhoudingen (DG IR), het Comité van hoge functionarissen van de arbeidsinspectie (SLIC) en de Administratieve Commissie voor de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels. In het algemeen hebben de vertegenwoordigers van de lidstaten erkend dat met optreden op EU-niveau meerwaarde wordt gecreëerd voor het voorkomen en tegengaan van zwartwerk. Ook hebben ze het voornemen van de Commissie om zich sterker op dit beleidsterrein in te zetten, begroet.
De standpunten van de Europese sociale partners werden tijdens de eerste raadplegingsronde[18] (4 juli 2013 tot 4 oktober 2013) verzameld. De Commissie heeft de belangrijkste problemen met betrekking tot het voorkomen en tegengaan van zwartwerk op een rijtje gezet, herinnerd aan de meest recente door de Commissie ondernomen activiteiten en de doelstellingen en de mogelijke inhoud van het initiatief gepresenteerd. Het doel van de raadpleging was managers en werknemers te vragen naar hun mening over de mogelijke koers van het EU-optreden. De Commissie heeft van hen 15 antwoorden ontvangen (2 gezamenlijke antwoorden, 3 antwoorden van werknemersvertegenwoordigers en 10 antwoorden van werkgeversorganisaties). De sociale partners waren het eens met de algemene beschrijving van het probleem en gaven aan dat optreden op EU-niveau gerechtvaardigd is met als hoofddoel de nationale autoriteiten, zoals arbeidsinspecties, socialezekerheidsinspecties en belastingautoriteiten, bij te staan bij het voorkomen en tegengaan van zwartwerk. In het algemeen waren de sociale partners het erover eens dat een Europees platform een geschikt vehikel zou kunnen zijn voor de intensivering van de samenwerking tussen de lidstaten. Op andere punten liepen de standpunten van de sociale partners echter uiteen.
Een meerderheid van de werkgeversvertegenwoordigers stemde in met de oprichting van een platform. Zij meenden echter dat er geen behoefte was aan een aparte, nieuwe structuur, en er in plaats daarvan andere opties in overweging genomen moesten worden, zoals de oprichting van een subgroep binnen een bestaande groep of een betere coördinatie van de bestaande groepen. Alle vakbonden en een aantal werkgeversvertegenwoordigers waren voor de oprichting van een onafhankelijk, nieuw orgaan, om te waarborgen dat alle facetten van zwartwerk aan de orde komen, hetgeen niet het geval zou zijn als bestaande structuren worden gebruikt. Wat betreft de deelname aan het platform pleitten de vakbonden en enkele werkgeversvertegenwoordigers voor verplichte deelname van de lidstaten, terwijl andere werkgeversorganisaties de voorkeur gaven aan een benadering op basis van vrijwilligheid. De sociale partners gaven steun aan het voornemen van de Commissie om een initiatief te presenteren maar wilden geen onderhandelingen over dit vraagstuk openen.
De tweede raadplegingsronde met de sociale partners vond plaats van 30 januari tot 13 maart 2014[19]. In deze raadpleging heeft de Commissie een overzicht gegeven van de resultaten van de eerste raadplegingsronde en de inhoud van het geplande initiatief beschreven. Het doel van de raadpleging was de meningen te vernemen van de sociale partners over de inhoud van het beoogde initiatief voor de intensivering van de samenwerking van de lidstaten bij het voorkomen en tegengaan van zwartwerk. De Commissie heeft zestien antwoorden ontvangen (één gezamenlijk antwoord, vier antwoorden van de werknemersvertegenwoordigers en elf antwoorden van werkgeversorganisaties). Over het algemeen steunden de sociale partners een optreden op EU-niveau voor het voorkomen en tegengaan van zwartwerk en bevestigden zij de standpunten die zij naar voren hadden gebracht tijdens de eerste raadplegingsronde met betrekking tot de doelstellingen, de reikwijdte, de taken/initiatieven, de deelname en de vorm van het platform. Er werden nieuwe aspecten naar voren gebracht met betrekking tot de deelname van de sociale partners aan het platform. De vakbonden en de werkgeversvertegenwoordigers waren het ermee eens dat de sociale partners op EU-niveau, zowel bedrijfstakoverkoepelend als in de sectoren met een hoge incidentie van zwartwerk, als waarnemers betrokken moeten worden bij het platform. Enkele vakbonden en werkgeversvertegenwoordigers stelden voor de sociale partners de status van lid te verlenen[20].
De effectbeoordeling omvatte diverse opties voor de intensivering van de EU-samenwerking bij het voorkomen en tegengaan van zwartwerk. De eerste in ogenschouw genomen optie was geen nieuwe actie te ondernemen, naast hetgeen nu reeds wordt gedaan binnen de bestaande werkgroepen en initiatieven. Ook de optie van een betere coördinatie van het werk in de verschillende bestaande werkgroepen en comités werd overwogen.
De derde optie betrof de oprichting van een Europees platform voor de intensivering van de EU-samenwerking bij het voorkomen en tegengaan van zwartwerk. Er werden verschillende subopties overwogen met betrekking tot de oprichting van een platform, zoals een platform met een verplicht of een vrijwillig lidmaatschap en het belasten van Eurofound met de coördinatie van de maatregelen van de lidstaten tegen zwartwerk. Er is ook nagedacht over de mogelijkheid om een gedecentraliseerd agentschap op te richten met als taak de handhaving van de EU-wetgeving en de strijd tegen zwartwerk.
De analyse leidde tot de conclusie dat de oprichting van een Europees platform met verplicht lidmaatschap de voorkeursoptie was. Het platform zal ervoor zorgen dat alle relevante autoriteiten van alle lidstaten betrokken worden bij de activiteiten op EU-niveau en er een regelmatige en operationele samenwerking op dit gebied tot stand wordt gebracht. De suboptie met betrekking tot een vrijwillige multilaterale samenwerking werd als suboptimaal beschouwd omdat EU-samenwerking voor de op dit punt meer ambitieuze lidstaten aanzienlijk aan waarde zou verliezen als andere lidstaten zouden weigeren deel te nemen. Verplichte deelname werd met name als noodzakelijk beschouwd omdat bij de aanpak van de grensoverschrijdende aspecten van zwartwerk geen volledige samenwerking tot stand kan worden gebracht als bepaalde lidstaten (de lidstaten die een hoge prioriteit toekennen aan de behandeling van dergelijke aspecten, meestal bestemmingslanden) er wel aan zouden deelnemen en andere niet. De grensoverschrijdende aspecten van zwartwerk hebben mogelijk ook negatieve gevolgen voor de werking van de interne markt daar werkgevers die diensten aanbieden in andere lidstaten en daarbij zwartwerkers gebruiken oneerlijke concurrentie kunnen veroorzaken. Deze werkgevers kunnen goedkopere diensten aanbieden omdat zij geen belasting betalen en niet voldoen aan de verplichtingen op grond van bijvoorbeeld de regelgeving inzake gezondheid en veiligheid en arbeidsvoorwaarden.
Gelet op het bovenstaande – de behoefte aan versterkte samenwerking op EU-niveau, grensoverschrijdende aspecten van zwartwerk en de gevolgen ervan voor de werking van de interne markt – is het noodzakelijk te voorzien in een verplichte deelname van alle lidstaten aan de intensievere samenwerking.
Met de andere opties kan de betrokkenheid van alle relevante autoriteiten van alle lidstaten niet worden gegarandeerd, blijft de samenwerking beperkt tot de uitwisseling van goede praktijken, of is het onmogelijk de handhavingsvraagstukken op de juiste manier aan te pakken. Daarom ondersteunen deze ook geen holistische benadering, ofschoon deze nodig is om het probleem te bestrijden. Bovendien dragen de andere opties in mindere mate bij tot de zichtbaarheid en prioriteitsstelling van het probleem op EU-niveau.
De relevante handhavingsautoriteiten van alle lidstaten zullen zich in het platform verenigen en als lid daarvan deel uitmaken. Andere belanghebbenden, met name de sociale partners op EU-niveau, de betrokken gedecentraliseerde agentschappen van de Unie, zoals Eurofound en het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (EU-OSHA), en internationale organisaties zoals de Internationale Arbeidsorganisatie en vertegenwoordigers van EER-landen zullen de status van waarnemer krijgen.
Het platform zal een aantal taken vervullen die zullen worden vastgesteld en uitgevoerd op grond van gezamenlijk overeengekomen werkprogramma's. De uitwisseling van goede praktijken is een eerste praktische stap in de samenwerking. Daarmee wordt de kennis van het verschijnsel verbeterd en wordt meer inzicht verkregen in de manier waarop zwartwerk wordt bestreden en wie de belangrijkste actoren zijn in de andere lidstaten. Om optimaal gebruik te maken van deze uitwisseling kan op basis van een gegevensbank van Eurofound een kennisbank wordt opgericht waarmee onder meer handhavingsvraagstukken onder de loep kunnen worden genomen en gemeenschappelijke richtsnoeren en beginselen kunnen worden uitgewerkt. Het platform zal zich geleidelijk aan ontwikkelen van een forum voor de uitwisseling van informatie en goede praktijken tot complexere vormen van samenwerking, naarmate wederzijds vertrouwen wordt opgebouwd en ervaringen worden opgedaan. Uiteindelijk zal het platform in staat moeten zijn om gezamenlijke opleidingen en uitwisseling van personeel te organiseren en operationele acties te coördineren, met inbegrip van gezamenlijke inspecties en gegevensuitwisseling.
Het voorstel zal de ontwikkeling, uitvoering, bewaking en beoordeling van de instrumenten, de wetgeving en de beleidsvormen van de Unie verbeteren (door hoogwaardige en duurzame werkgelegenheid te bevorderen, adequate en waardige sociale bescherming te waarborgen, sociale uitsluiting en armoede te bestrijden en de werkomstandigheden te verbeteren), en goed onderbouwde beleidsvorming en sociale vooruitgang bevorderen, in samenwerking met de verschillende belanghebbenden.
Inhoudsopgave
De EU heeft op grond van de artikelen van het VWEU betreffende het sociaal beleid de bevoegdheid om op te treden op het gebied van zwartwerk. In het bijzonder bepaalt artikel 151 VWEU dat de Unie en de lidstaten zich "ten doel stellen de bevordering van de werkgelegenheid, de gestage verbetering van de levensomstandigheden en de arbeidsvoorwaarden, […] een adequate sociale bescherming, […] om een duurzaam hoog werkgelegenheidsniveau mogelijk te maken, en de bestrijding van uitsluiting." Artikel 153 VWEU somt de gebieden op waarop de Unie de activiteiten van de lidstaten ondersteunt en aanvult, zoals arbeidsomstandigheden, integratie van personen die zijn uitgesloten van de arbeidsmarkt en bestrijding van sociale uitsluiting.
Het voorstel tot intensivering van de samenwerking op EU-niveau bij het tegengaan en voorkomen van zwartwerk is gebaseerd op artikel 153, lid 2, onder a) VWEU, op grond waarvan het Europees Parlement en de Raad de bevoegdheid hebben om maatregelen vast te stellen ter aanmoediging van de samenwerking tussen de lidstaten door middel van gerichte initiatieven voor het verwerven van meer kennis, het ontwikkelen van de uitwisseling van informatie en goede praktijken, het bevorderen van innoverende benaderingen en het evalueren van ervaringen, met inbegrip van een eventuele harmonisatie van wet- en regelgevingen van de lidstaten.
De belangrijkste doelstellingen die met dit initiatief bereikt moeten worden, zijn de bevordering van de werkgelegenheid en de verbetering van de arbeidsvoorwaarden (artikel 151 VWEU). Gelet op het feit dat de strijd tegen zwartwerk in de diverse lidstaten wordt gevoerd door verschillende typen handhavingsorganen (zoals uitgelegd in hoofdstuk 1), is het noodzakelijk bij dit initiatief alle nationale autoriteiten te betrekken, ook de autoriteiten die weliswaar niet actief zijn op werkgelegenheids- en sociaal gebied maar wel een verantwoordelijkheid hebben voor of een rol vervullen in het tegengaan of voorkomen van zwartwerk, zoals de belastingdienst en de immigratie- en douaneautoriteiten.
Als rechtsinstrument is gekozen voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad. Dit is het meest geschikte instrument, aangezien het relevante artikel voor de aanneming van een dergelijk initiatief in de gewone wetgevingsprocedure voorziet.
De belangrijkste bevoegdheden voor de bestrijding van zwartwerk komen weliswaar aan de lidstaten toe, maar de uitdagingen waaraan het hoofd moet worden geboden, zoals de negatieve gevolgen van zwartwerk voor de economie en de samenleving, de moeilijkheden bij de grensoverschrijdende bestrijding van de diverse vormen van zwartwerk, de afweging tussen enerzijds een gepast niveau van belasting en wetgeving en anderzijds de noodzaak te voorkomen dat werkgevers worden aangemoedigd hun toevlucht te nemen tot zwartwerk, en het gebrek aan samenwerking tussen de diverse handhavingsorganen, zijn kwesties die zich in alle lidstaten voordoen. Het EU-optreden ter intensivering van de samenwerking op EU-niveau zal de lidstaten steun bieden bij hun inspanningen om zwartwerk tegen te gaan en te bestrijden, omdat deze daardoor doelmatiger en doeltreffender worden. Aldus wordt toegevoegde waarde gecreëerd voor de maatregelen van de lidstaten. Het niveau van de nationale handhavingsautoriteiten is inderdaad het meest geschikt om de met zwartwerk verband houdende uitdagingen aan te gaan, terwijl grensoverschrijdende aspecten beter op EU-niveau kunnen worden aangepakt. Het voorstel strookt derhalve met het subsidiariteitsbeginsel.
Het voorstel strookt met het evenredigheidsbeginsel omdat het gaat om een maatregel ter aanmoediging van de samenwerking tussen de lidstaten waarbij evenwel geen sprake is van harmonisatie van de wet- en regelgevingen van de lidstaten. De optie die voorzag in de oprichting van een nieuw, gedecentraliseerd EU-agentschap is weliswaar onderzocht maar uiteindelijk terzijde geschoven omdat de oprichting van een nieuw agentschap aanzienlijke administratieve kosten met zich mee zou brengen.
Met Verordening (EU) nr. 1296/2013 van het Europees Parlement en de Raad[21] wordt een programma van de Europese Unie voor werkgelegenheid en sociale innovatie ("EaSI") voor de periode 2014-2020 vastgesteld. De financiële middelen voor het platform zullen uit de Progress-pijler komen. Voor de uitvoering van de taken van het platform – zoals het ontwikkelen van praktische instrumenten, ondersteuning door dienstverleners, het publiceren van gemeenschappelijke richtsnoeren en beginselen en gidsen, het ontwikkelen van een permanente opleidingscapaciteit en van een gemeenschappelijk kader voor het verrichten van gezamenlijke opleidingen, en het organiseren van collegiale toetsingen en Europese campagnes – is een indicatief bedrag van 2,1 miljoen euro per jaar vastgesteld, en er zal jaarlijks een bedrag van maximaal 224 000 euro worden gebruikt voor vergoeding van kosten in verband met deelneming aan de vergaderingen van het platform. Er zij tevens aan herinnerd dat de lidstaten uit het Europees Sociaal Fonds (ESF) steun krijgen voor hun inspanningen om de kwaliteit van de overheidsadministratie en het overheidsbestuur te verbeteren en aldus hun structurele hervormingen te bevorderen. Hiervoor zijn financiële middelen uitgetrokken in het meerjarig financieel kader 2014-2020. De lidstaten worden ertoe aangemoedigd het ESF te gebruiken om de capaciteit van hun nationale autoriteiten voor de strijd tegen zwartwerk te versterken. Het wetgevingsvoorstel is begrotingsneutraal en er zijn geen extra personele middelen nodig. Het personeel van de Commissie – 2,5 voltijdse werknemers die momenteel werken binnen Directoraat-generaal Werkgelegenheid, sociale zaken en inclusie – zal het secretariaat van het platform waarnemen. Verdere details worden verstrekt in het aan dit voorstel gehecht financiële memorandum.
De deelname van gedecentraliseerde agentschappen van de Europese Unie, Eurofound en het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk, aan de werkzaamheden van het platform in de hoedanigheid van waarnemers leidt niet tot een uitbreiding van hun mandaat. Wat deze agentschappen betreft, is het voorstel begrotingsneutraal.
.