Toelichting bij COM(2014)476 - Facilitering van de grensoverschrijdende uitwisseling van informatie over verkeersveiligheidsgerelateerde verkeersovertredingen - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2014)476 - Facilitering van de grensoverschrijdende uitwisseling van informatie over verkeersveiligheidsgerelateerde ... |
---|---|
bron | COM(2014)476 |
datum | 18-07-2014 |
Motivering en doel van het voorstel
Op 19 maart 2008 heeft de Commissie een voorstel goedgekeurd voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad ter facilitering van de grensoverschrijdende handhaving van de verkeersveiligheid op basis van het vervoersartikel van het Verdrag (artikel 71, lid 1, EG-Verdrag, nu artikel 91 VWEU). De belangrijkste doelstelling van die richtlijn was een einde te maken aan de anonimiteit van buitenlandse bestuurders en ervoor te zorgen dat de verkeersovertredingen die zij begaan niet onbestraft blijven. Om die reden was in de richtlijn bepaald dat de lidstaten toegang krijgen tot elkaars voertuigregistratiegegevens via een elektronisch netwerk voor de uitwisseling van gegevens. Daardoor zouden zij bestuurders kunnen identificeren als deze in het buitenland verkeersovertredingen begaan en zodoende kunnen waarborgen dat binnenlandse en buitenlandse bestuurders gelijk worden behandeld. Zodra de naam en het adres van de eigenaar bekend zijn, kan er een brief naar de vermeende overtreder worden gestuurd, waarbij gebruik wordt gemaakt van een op grond van de richtlijn vastgesteld model. De lidstaat waarin de overtreding is begaan, behoudt op die manier het recht om te beslissen welk gevolg er aan de verkeersovertreding wordt gegeven.
Richtlijn 2011/82/EU is vastgesteld op 25 oktober 2011. Het Europees Parlement en de Raad hebben artikel 87, lid 2, VWEU inzake politiële samenwerking als rechtsgrondslag gekozen. Deze richtlijn moest uiterlijk op 7 november 2013 door 25 lidstaten in nationale wetgeving zijn omgezet. In overeenstemming met de aan de Verdragen gehechte protocollen 21 en 22 hebben Denemarken, het Verenigd Koninkrijk en Ierland besloten deze richtlijn niet vast te stellen noch toe te passen.
De Commissie stond volledig achter de inhoud van de vastgestelde richtlijn, maar besloot de rechtsgrondslag aan te vechten bij het Hof van Justitie van de Europese Unie. In het arrest van 6 mei 2014, zaak C-43/12 Commissie tegen Europees Parlement en Raad van de Europese Unie, heeft het Hof van Justitie Richtlijn 2011/82/EU nietig verklaard, maar ook besloten dat de gevolgen van de richtlijn moeten worden gehandhaafd tot de inwerkingtreding van een nieuwe richtlijn die is gebaseerd op het vervoersartikel van het Verdrag, op voorwaarde dat dit gebeurt binnen een redelijke termijn die niet langer dan twaalf maanden na de datum van de uitspraak mag zijn.
Teneinde te voldoen aan de bovengenoemde uitspraak heeft de Commissie het onderhavige voorstel voor een nieuwe richtlijn op basis van de juiste rechtsgrondslag (artikel 91 VWEU) opgesteld.
Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de EU
Net als de nietig verklaarde richtlijn is dit voorstel in overeenstemming met het EU-beleid inzake de bescherming van de volksgezondheid en het milieu. Het vormt tevens een aanvulling op Kaderbesluit 2005/214/JBZ inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op geldelijke sancties. In dat besluit is een mechanisme vastgesteld voor de grensoverschrijdende erkenning en handhaving van onherroepelijke beslissingen met betrekking tot geldelijke sancties, onder meer voor inbreuken op de verkeerswetgeving.
2. RESULTATEN VAN DE RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING
In vergelijking met de nietig verklaarde richtlijn bevat het voorstel geen nieuwe elementen. De voorgestelde wijzigingen zorgen ervoor dat de vorige tekst wordt aangepast aan de nieuwe rechtsgrondslag en zijn daarom niet wezenlijk. Om die reden was het niet nodig om de belanghebbenden opnieuw te raadplegen noch om de effectbeoordeling van het oorspronkelijke Commissievoorstel 1 bij te werken.
Voorafgaand aan de vaststelling van de nietig verklaarde richtlijn zijn het Europees Economisch en Sociaal Comité, de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming en het Comité van de Regio's geraadpleegd.
Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op 17 september 2008 advies uitgebracht 2 . Het Comité kwam tot de conclusie dat het voorstel voor de nietig verklaarde richtlijn een goed middel was om in een andere lidstaat begane overtredingen adequaat aan te pakken. Er werd voorgesteld om de lijst met overtredingen uit te breiden om de richtlijn doeltreffender te maken. Daarnaast riep het Comité de Raad en de lidstaten op om de richtlijn gepaard te laten gaan met effectieve en efficiënte controles en bestraffingen. Een aantal van de voorgestelde aanvullende overtredingen is vervolgens opgenomen in de richtlijn die is vastgesteld.
De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (European Data Protection Supervisor – EDPS) heeft op 8 mei 2008 advies uitgebracht 3 . De EDPS kwam tot de conclusie dat het voorstel voldoende argumenten bevatte voor het opzetten van een elektronisch netwerk voor de uitwisseling van gegevens, en dat het op een adequate wijze de aard van de te verzamelen of door te zenden gegevens beperkte. De EDPS deed een aantal aanbevelingen om de tekst te verbeteren. De EDPS had geen bezwaar tegen het gebruik van reeds bestaande infrastructuur voor de uitwisseling van gegevens, zolang dit financiële en administratieve lasten beperkte, maar benadrukte dat dit niet tot interoperabiliteit met andere databanken mag leiden. Een aantal van de voorstellen is vervolgens opgenomen in de richtlijn die is vastgesteld.
Het Comité van de Regio's is geraadpleegd met betrekking tot het voorstel, maar heeft op 17 april 2008 besloten geen advies uit te brengen.
3. JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL
Samenvatting van de voorgestelde maatregel
Het voorstel is nagenoeg identiek aan de tekst van de nietig verklaarde richtlijn. Er zijn slechts enkele kleine wijzigingen aangebracht die strikt noodzakelijk werden geacht om te voldoen aan de uitspraak van het Hof: de rechtsgrondslag is gewijzigd, de overwegingen die betrekking hadden op de speciale bepalingen voor het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken zijn geschrapt en de niet meer relevante verklaring van de Commissie betreffende de rechtsgrondslag is eveneens geschrapt. Daarnaast is de tekst over de regels inzake gegevensbescherming in overweging 20 gewijzigd ten opzichte van overweging 19 van de nietig verklaarde richtlijn en is het desbetreffende artikel 7 dienovereenkomstig aangepast. In artikel 4 zijn de verwijzingen naar de Prüm-besluiten ingekort, waarbij de essentie niet is gewijzigd, en zijn de leden 2 en 3 herschikt om de logische structuur van het artikel te verbeteren. De data voor de omzetting, de uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie en de rapporteringsverplichtingen zijn bijgewerkt. Daarnaast is er een aantal kleine wijzigingen van wetgevingstechnische aard verricht.
Rechtsgrondslag
De rechtsgrondslag voor de vaststelling van maatregelen op EU-niveau op het gebied van de verkeersveiligheid is artikel 91, lid 1, onder c), VWEU. In dit artikel is onder meer bepaald dat de Raad volgens de gewone wetgevingsprocedure maatregelen moet vaststellen die de veiligheid van het vervoer kunnen verbeteren. Het Hof achtte deze rechtsgrondslag passend, aangezien inhoudelijk onderzoek van de bepalingen van Richtlijn 2011/82/EU bevestigde dat het daarbij ingestelde systeem van informatie-uitwisseling tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten het instrument was waarmee de richtlijn het doel, namelijk de verbetering van de verkeersveiligheid, nastreefde en de Unie in staat stelde dat doel te verwezenlijken. Het Hof concludeerde dat Richtlijn 2011/82/EU, gelet op het doel en de inhoud ervan, een maatregel is die de veiligheid van het vervoer kan verbeteren in de zin van artikel 91, lid 1, onder c), VWEU, en daarom had moeten worden vastgesteld op basis van die bepaling (zie paragrafen 44 tot en met 46 van het arrest).
Schrapping van de overwegingen betreffende het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken
Zoals bepaald in de overwegingen 22 en 23 van de nietig verklaarde richtlijn beschikten het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken overeenkomstig de protocollen nr. 21 en 22 die aan de Verdragen zijn gehecht over de mogelijkheid niet deel te nemen aan de vaststelling van de richtlijn, die derhalve niet bindend was voor, noch van toepassing was in deze lidstaten. Het onderhavige voorstel is echter gebaseerd op artikel 91, lid 1, onder c), VWEU. Als gevolg daarvan zijn deze protocollen niet van toepassing, aangezien zij uitsluitend van toepassing zijn op titel V van het VWEU. Deze overwegingen moeten daarom worden geschrapt.
Gegevensbescherming
Aangezien de nietig verklaarde richtlijn was vastgesteld op grond van artikel 87, lid 2, VWEU, waren de regels inzake gegevensbescherming gebaseerd op de regeling voor gegevensbescherming in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken overeenkomstig Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad van 27 november 2008 over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken. Een andere reden daarvoor is dat Richtlijn 95/46/EG niet van toepassing is op de verwerking van persoonsgegevens die met het oog op de uitoefening van niet binnen de werkingssfeer van politiële en justitiële samenwerking in strafzaken vallende activiteiten geschiedt (zie artikel 3, lid 2, van voornoemde richtlijn).
Dit voorstel is echter gebaseerd op artikel 91, lid 1, onder c), VWEU. De algemene regels inzake gegevensbescherming die zijn vastgesteld bij Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens 4 moeten daarom worden toegepast. Daarom moet het voorstel, zowel in algemene zin als in de bepalingen betreffende het corrigeren, wissen, afschermen en de maximumduur voor de opslag als vastgesteld in artikel 7 van de nietig verklaarde richtlijn, verwijzen naar Richtlijn 95/46/EG. Het is niet meer noodzakelijk naar de regels inzake gegevensbescherming van de Prüm-besluiten te verwijzen, aangezien Richtlijn 95/46/EG in voldoende gegevensbescherming voorziet.
In het licht van de onderhandelingen die de medewetgevers momenteel voeren over een Commissievoorstel voor een verordening inzake gegevensbescherming ter vervanging van Richtlijn 95/46/EG en van de daarmee samenhangende termijnen en resultaten van de procedures, zou het passend kunnen zijn de verwijzing te wijzigen voordat deze richtlijn wordt vastgesteld.
Subsidiariteitsbeginsel en evenredigheidsbeginsel
Het voorstel voldoet op dezelfde wijze aan het subsidiariteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel als de nietig verklaarde richtlijn.
4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING
Er zijn geen andere gevolgen voor de begroting dan degene die reeds in de nietig verklaarde richtlijn zijn genoemd.
5. FACULTATIEVE ELEMENTEN
Europese Economische Ruimte
De voorgestelde richtlijn is relevant voor de EER en moet daarom worden uitgebreid tot de Europese Economische Ruimte.