Toelichting bij COM(2014)670 - Vaststelling vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden voor 2015

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel

Alle verordeningen tot vaststelling van de vangstmogelijkheden moeten het bevissen van de bestanden beperken tot een niveau dat in overeenstemming is met de algemene doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB). Bij Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid ("basisverordening voor het GVB") zijn de doelstellingen voor de jaarlijkse voorstellen inzake vangst- en inspanningsbeperkingen vastgesteld die de ecologische, economische en sociale duurzaamheid van de Unievisserijen moeten garanderen.

De vangstmogelijkheden worden jaarlijks vastgesteld (die voor diepzeebestanden om de twee jaar). Dit staat de invoering van een langetermijnbeheer evenwel niet in de weg. De Unie heeft in dit verband aanzienlijke vooruitgang geboekt: de uit commercieel oogpunt belangrijkste bestanden vallen nu onder meerjarige beheersplannen. De jaarlijkse TAC’s en maximale inspanningsniveaus moeten in overeenstemming zijn met die plannen.

Toepassingsgebied

Dit voorstel heeft betrekking op vangstmogelijkheden die de Unie autonoom vaststelt. Daarnaast omvat het vangstmogelijkheden die voortvloeien uit maatregelen die in het kader van multilaterale of bilaterale visserijovereenkomsten of processen zijn afgesproken.  In zulke gevallen handelt de Unie op basis van een standpunt dat stoelt op haar eigen beleidsdoelstellingen en op wetenschappelijk advies. Het resultaat van dergelijke onderhandelingen impliceert dat de Unie ermee instemt verbintenissen ten aanzien van derde partijen aan te gaan. Wat de omzetting van dergelijke besluiten in het recht van de Unie betreft – aan de hand van het onderhavige voorstel – reikt de discretionaire bevoegdheid van de Unie bijgevolg niet veel verder dan wat over de interne verdeling onder de lidstaten wordt overeengekomen. Voor de interne verdeling geldt het beginsel van relatieve stabiliteit.

Dit voorstel betreft dus autonome Uniebestanden en daarnaast ook:

· Gedeelde bestanden, d.w.z. bestanden die gezamenlijk worden beheerd hetzij met Noorwegen in de Noordzee en het Skagerrak, hetzij in het kader van NEAFC-overeenkomsten tussen kuststaten (NEAFC: Visserijcommissie voor het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan.

· Vangstmogelijkheden die voortvloeien uit overeenkomsten in het kader van regionale organisaties voor visserijbeheer (ROVB's).

In dit voorstel is een aantal vangstmogelijkheden als 'p.m.' (pro memoria) aangegeven. Dit heeft te maken met het feit dat:

– het advies voor een aantal bestanden niet beschikbaar zal zijn op de datum waarop het voorstel zou moeten worden goedgekeurd, of

– bepaalde vangstbeperkingen en andere aanbevelingen van de betrokken ROVB's nog niet zijn vastgesteld omdat hun jaarvergadering nog niet heeft plaatsgevonden, of

– de cijfers voor bestanden in de wateren van Groenland en voor met Noorwegen en andere derde landen gedeelde of geruilde bestanden nog niet beschikbaar zijn omdat zij afhangen van de resultaten van het overleg met deze landen in november en december 2014.

Met het oog op de bescherming van het zeebaarsbestand in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan wordt een nieuwe reeks maatregelen voorgesteld. In juni 2014 heeft de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) wetenschappelijk advies uitgebracht over dit bestand, dat sinds 2012 snel achteruitgaat.  Bovendien was het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) van oordeel dat de bestaande nationale maatregelen ter bescherming van zeebaars door de bank genomen ondoeltreffend zijn gebleken. Zeebaars is een langzaam groeiende soort die laat geslachtsrijp wordt. De visserijsterfte voor deze soort ligt momenteel vier maal hoger dan de niveaus die overeenstemmen met de maximale duurzame opbrengst (MSY – maximum sustainable yield).  Gezien de zorgwekkende toestand van dit bestand, dat misschien op het punt staat in te storten, worden vangstmogelijkheden voorgesteld in de vorm van visserijinspannings- en vangstbeperkingen die de voornaamste oorzaken van de visserijsterfte moeten aanpakken, namelijk de pelagische trawlvisserij en de recreatievisserij. In dit verband moet een bijlage IIE aan de voorgestelde verordening worden toegevoegd, aan de hand waarvan de lidstaten om informatie wordt verzocht.

Tot slot heeft het WTECV in 2014 het effect van beheersmaatregelen voor ansjovis in de Golf van Biskaje beoordeeld. Verandering van de beheersperiode in een normaal kalenderjaar van januari tot december – zo luidde de conclusie – leidt niet alleen tot een aanzienlijke beperking van het risico dat het bestand onder de veilige biomassaniveaus zakt, maar ook tot een geringe verhoging van de kwantiteit en de stabiliteit van de vangsten, in vergelijking met de huidige beheersperiode (van juli tot juni). Na overleg met Spanje, Frankrijk en de adviesraad voor de zuidwestelijke wateren (SWWAC – South Western Waters Advisory Council) hebben de belanghebbende partijen, zonder vooruit te lopen op eventuele maatregelen in het kader van toekomstige beheersplannen, hun voorkeur uitgesproken voor een ansjovis-TAC voor kalenderjaar 2015 op basis van een specifieke, door het WTECV beoordeelde optie waarbij het risico op instorten van het bestand kleiner is dan 5 %. Door uit te gaan van een kalenderjaar, zoals bij de meeste TAC's in de Atlantische Oceaan, zal bovendien de administratieve belasting die gepaard gaat met het beheer van dit bestand, worden verminderd.  Op deze basis dient Verordening (EU) nr. 779/2014 van de Raad[1] te worden ingetrokken en dient tegelijkertijd een nieuwe TAC voor 2015 te worden ingevoerd voor het ansjovisbestand in de Golf van Biskaje. In afwachting van het vereiste wetenschappelijke advies in december 2014, wordt deze TAC in dit voorstel echter weergegeven als 'p.m.'

Overzicht van de bestanden

Zoals te doen gebruikelijk heeft de Commissie in haar jaarlijkse Mededeling betreffende een raadpleging over de vangstmogelijkheden (COM(2014)388 final, hierna 'de mededeling') een beeld geschetst van de situatie waarop de voorstellen inzake vangstmogelijkheden moeten worden afgestemd. De mededeling biedt een overzicht van de toestand van de bestanden op grond van de bevindingen van de in 2013 verstrekte wetenschappelijke adviezen. Het goede nieuws is dat van de bestanden waarvoor een volledige analyse beschikbaar is, het percentage dat boven een duurzaam niveau wordt bevist is afgenomen van 86 % in 2009 tot 41 % in 2014. Niettemin vallen er nog steeds zorgwekkende trends te signaleren. Zo is het aantal bestanden waarvoor het advies luidt dat de vangst tot het laagst mogelijke niveau moet worden teruggebracht, gestegen.

Op verzoek van de Commissie heeft de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) in juli zijn jaarlijks advies over de meeste door het onderhavige voorstel bestreken visbestanden uitgebracht. De ICES heeft rekening gehouden met de door de Commissie in haar mededeling gepresenteerde beleidsoriëntaties. Het WTECV heeft dit advies beoordeeld tijdens een bijeenkomst van de deskundigenwerkgroep en tijdens zijn plenaire zomervergadering.

Gegevens zijn essentieel voor de adviezen die deze twee instanties verstrekken; alleen bestanden waarvoor voldoende en betrouwbare gegevens beschikbaar zijn, kunnen volledig worden beoordeeld met het oog op schattingen van hun omvang en prognoses over hoe zij zullen reageren op de diverse exploitatiescenario's ("vangstopties"). Als voldoende gegevens beschikbaar zijn, kunnen de wetenschappelijke instanties ramingen van aanpassingen van de vangstmogelijkheden verschaffen waarmee het bestand de maximale duurzame opbrengst (MSY – maximum sustainable yield) zal bereiken. Het advies wordt dan 'MSY-advies' genoemd. In andere gevallen passen de wetenschappelijke instanties de voorzorgsbenadering toe wanneer zij aanbevelingen betreffende het niveau van de vangstmogelijkheden formuleren. De methodiek die de ICES daarbij toepast, wordt toegelicht in ICES-publicaties betreffende het opstellen van adviezen met betrekking tot bestanden waarvoor slechts beperkte gegevens voorhanden zijn[2].

De belangrijkste groep voorgestelde TAC’s is opgenomen in bijlage IA. In deze bijlage worden 151 TAC’s vermeld voor bestanden die worden bevist in het Skagerrak, het Kattegat, de ICES-deelgebieden I, II, III, IV, V, VI, VII, VIII, IX, X, XII en XIV, de EU-wateren van de CECAF en de wateren van Frans-Guyana. Van deze TAC’s zijn er 12 het voorwerp van een MSY-advies. De overige vallen in de volgende categorieën:

· 12 TAC’s worden voorgesteld overeenkomstig langetermijnbeheerstrategieën, bijvoorbeeld beheerplannen die voortvloeien uit specifieke vigerende GVB-verordeningen, nog niet aangenomen voorstellen van de Commissie betreffende beheerplannen of door adviesraden (AR’s) voorgestelde beheerbenaderingen die volgens de wetenschappelijke adviesorganen in overeenstemming zijn met het voorzorgsbeginsel.

· 47 TAC’s betreffen bestanden waarvoor weinig gegevens voorhanden zijn en waarvoor geen volledige beoordeling kon worden gegeven. Van deze laatste zijn er 26 die in het voorstel op het niveau van 2014 worden gehandhaafd, conform een gezamenlijke verklaring van de Raad en de Commissie dat de vangstmogelijkheden ongewijzigd zouden blijven tenzij uit wetenschappelijke adviezen zou blijken dat het bestand in kwestie aan het afnemen is. Aan deze beslissing ligt de overweging ten grondslag dat de meeste van deze bestanden als bijvangsten in gemengde visserijen worden gewogen en dat een wijziging van hun TAC’s nauwelijks van invloed is op de ontwikkeling van hun toestand, terwijl herhaalde TAC-verlagingen kunnen leiden tot wettelijk verplichte teruggooi.

· De resterende TAC’s worden in deze fase aangegeven als 'p.m.' (pro memoria) omdat het desbetreffende wetenschappelijke advies nog niet beschikbaar is, extra sociaal-economische informatie moet worden ingewacht of internationale onderhandelingen of overeenkomsten later dit jaar moeten worden afgerond (bijv. in het kader van bijeenkomsten van ROVB's). Voor deze bestanden zal het voorstel moeten worden bijgewerkt wanneer het advies/de informatie beschikbaar komt.

Alle voorgestelde vangstmogelijkheden zijn in overeenstemming met het wetenschappelijke advies dat de Commissie over de toestand van de bestanden heeft ontvangen en dat is gebruikt zoals aangegeven in de mededeling.

Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de Unie



De voorgestelde maatregelen zijn opgesteld overeenkomstig de doelstellingen en de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid en zijn in overeenstemming met het beleid van de Unie inzake duurzame ontwikkeling.

1.

Resultaten van de raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling


EN

Raadpleging van belanghebbende partijen



a)

Wijze van raadpleging, belangrijkste geraadpleegde sectoren en algemeen profiel van de respondenten



Met betrekking tot de aanpak die de Commissie voor haar verschillende verordeningen tot vaststelling van de vangstmogelijkheden voorstelt, heeft zij de belanghebbenden, met name via de adviesraden (AR’s), en de lidstaten geraadpleegd op basis van haar mededeling over de vangstmogelijkheden voor 2015.

Daarnaast heeft de Commissie de richtsnoeren gevolgd van haar mededeling aan de Raad en het Europees Parlement 'Verbetering van de raadpleging inzake het communautaire visserijbeheer' (COM(2006) 246 definitief), waarin de beginselen van het zogenoemde 'frontloadingsproces' (vroegtijdige consultatie) zijn uiteengezet.

Voorts heeft de Commissie op 26 september een evenement voor belanghebbenden georganiseerd voor een presentatie en bespreking van de resultaten van het wetenschappelijke advies en de belangrijkste implicaties daarvan.

b) Samenvatting van de reacties en de manier waarop daarmee rekening is gehouden

De antwoorden op de bovengenoemde mededeling van de Commissie over de vangstmogelijkheden zijn een afspiegeling van de standpunten van de belanghebbenden over de evaluatie van de Commissie betreffende de visstand en de manier waarop een passende beheersmatige reactie kan worden gewaarborgd.

De PELAC (pelagic advisory council – pelagische adviesraad) in het bijzonder hoopte op vooruitgang bij de vaststelling van meerjarige beheerplannen en wees erop dat de betrokkenheid van niet-EU-landen het proces kan bemoeilijken. De PELAC vroeg de Commissie bovendien met aandrang om zijn plan voor haring in de Keltische Zee in aanmerking te nemen wanneer zij de betrokken TAC voor 2015 voorstelt.  De PELAC vond het zorgwekkend dat in de mededeling slechts in vage termen aan de orde wordt gesteld hoe het streven naar de MSY-doelstelling na 2015 in bepaalde gerechtvaardigde gevallen kan worden vertraagd, en met name wie de noodzaak van de vertraging moet aantonen en hoe het proces in zijn werk zal gaan.  Wat de op 1 januari 2015 in werking tredende aanlandingsverplichting voor pelagische visserijen betreft, vindt de PELAC dat de Commissie in haar mededeling uitvoeriger had moeten aangeven hoe de TAC's met het oog op de verrekening van de teruggooi zullen worden aangepast.

De adviesraad voor de zuidwestelijke wateren (SWWAC – South Western Waters AC) stond positief tegenover de duidelijkheid van de mededeling en met name de beschrijving van de methode volgens welke de Commissie haar voorstellen voor de TAC-niveaus van volgend jaar zal opstellen. De SWWAC wees er nogmaals op dat de visserijsterfte veeleer dan biomassa-indicatoren richtinggevend moeten zijn voor de follow-up van de MSY-niveaus. Volgens de SWWAC is het voor tong in de Golf van Biskaje en voor zuidelijke heek wellicht niet haalbaar om in 2015 het MSY-niveau te bereiken, gezien het ICES-advies voor deze twee bestanden. De SWWAC tekende hierbij aan geen methode te hebben ontwikkeld om te beoordelen wanneer de MSY tot na 2015 kan worden uitgesteld op grond van sociaal-economische gevolgen.  Tevens adviseerde de SWWAC om de aanlandingsverplichting in aanmerking te nemen bij het voorstellen van de TAC's. De adviesraad voor de noordwestelijke wateren (NWWAC – North Western Waters AC) is het ermee eens dat met betrekking tot de aanlandingsverplichting de beste beschikbare wetenschappelijke gegevens moeten worden gebruikt voor het bepalen van quota-aanpassingen.  Dergelijke aanpassingen mogen het doel van het GVB, namelijk het MSY-niveau bereiken, echter niet doorkruisen.  De adviesraad benadrukte ook dat economische gevolgen in aanmerking moeten worden genomen bij het vaststellen van vangstmogelijkheden. Voorts moeten beheersplannen worden ontwikkeld, aldus de adviesraad, die aangaf dit werk als een centraal thema in zijn eigen werkplanning te beschouwen. De NWWAC drong ook aan op uitvoerige raadpleging vooraleer beslissingen worden genomen over de toepassing van advies over gemengde visserijen. 

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid



Wat de toegepaste methodiek betreft, heeft de Commissie – zoals al eerder vermeld – de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) en zijn Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) geraadpleegd. De adviezen van de ICES zijn gebaseerd op een advieskader dat door de deskundigengroepen en besluitvormingsorganen van de ICES is ontwikkeld, en worden uitgebracht overeenkomstig het met de Commissie overeengekomen Memorandum van overeenstemming. Het WTECV brengt zijn adviezen uit op basis van de door de Commissie verstrekte taakomschrijving.

Het uiteindelijke doel is de bestanden op een niveau te brengen en/of te houden waarmee de maximale duurzame opbrengst (maximum sustainable yield – MSY) kan worden gehaald. Dit doel is uitdrukkelijk opgenomen in artikel 2, lid 2, van de nieuwe basisverordening voor het GVB, waar is bepaald dat dit exploitatieniveau "indien mogelijk tegen 2015, en [...] uiterlijk 2020 [moet worden] verwezenlijkt". Dit sluit aan op de verbintenis die de Unie is aangegaan met betrekking tot de conclusies van de wereldtop over duurzame ontwikkeling (Johannesburg 2002) en het bijbehorende uitvoeringsplan. Zoals reeds is opgemerkt, is voor sommige bestanden reeds informatie over de maximale duurzame opbrengst beschikbaar. Tot deze bestanden behoren qua vangsthoeveelheden en handelswaarde zeer belangrijke bestanden zoals heek, kabeljauw, zeeduivels, tong, scharretongen, schelvis en langoustine.

Om het MSY-niveau te halen, kan het noodzakelijk zijn om in bepaalde gevallen de visserijsterftecijfers te verlagen en/of de vangsten te beperken. In deze context wordt voor dit voorstel gebruik gemaakt van de MSY-adviezen indien deze voorhanden zijn. Overeenkomstig de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid stemt een TAC die op basis van het MSY-advies wordt voorgesteld, overeen met het niveau dat volgens dat advies borg zou staan voor de verwezenlijking van de MSY-doelstelling in 2015.Deze aanpak spoort met de beginselen die worden uiteengezet in de mededeling over de vangstmogelijkheden voor 2015. 

Voor bestanden waarvoor weinig gegevens beschikbaar zijn, doen de wetenschappelijke adviesorganen aanbevelingen om de vangsten te verminderen, te handhaven of eventueel te verhogen. In veel gevallen hebben de ICES-adviezen daartoe kwantitatieve richtsnoeren opgeleverd, waarbij overeenkomstig de methodologie van de ICES en bij wijze van voorzorgsmaatregel wordt uitgegaan van een grenswaarde van 20 % voor de toename of vermindering van de vangst tussen twee opeenvolgende jaren. Bij de vaststelling van de voorgestelde TAC’s is gebruik gemaakt van deze richtsnoeren. In gevallen waarin helemaal geen wetenschappelijk advies voorhanden was, is de voorzorgsbenadering gevolgd en zijn de TAC’s dus bij wijze van voorzorgsmaatregel met 20 % verlaagd.

Voor sommige bestanden (voornamelijk wijdverspreide bestanden, haaien en roggen) wordt het advies in het najaar uitgebracht. Het onderhavige voorstel zal zo nodig moeten worden bijgewerkt zodra dit advies is ontvangen. Ten slotte is, zoals eerder opgemerkt, voor sommige bestanden het advies gebruikt om beheerplannen ten uitvoer te leggen.

Het ICES-advies wordt door het WTECV bevestigd en in een aantal gevallen nader uitgewerkt.

Wijze waarop het deskundigenadvies beschikbaar is gemaakt voor het publiek



Alle verslagen van het WTECV zijn beschikbaar op de website van DG MARE. Alle verslagen van de ICES zijn beschikbaar op de website van de ICES.

Effectbeoordeling



De werkingssfeer van de verordening inzake vangstmogelijkheden wordt omschreven in artikel 43, lid 3, van het Verdrag.

De Unie heeft een aantal meerjarige beheerplannen vastgesteld voor bestanden van essentieel economisch belang, zoals onder andere heek, kabeljauw, tong, schol en langoustine. Aan de goedkeuring van dergelijke plannen moet een effectbeoordeling voorafgaan. Zodra zij van kracht zijn, zijn zij bepalend voor de TAC- en de inspanningsniveaus die voor het gegeven jaar moeten worden vastgesteld om de langetermijndoelstellingen te verwezenlijken. De Commissie is verplicht haar voorstellen voor vangstmogelijkheden op die plannen af te stemmen zolang deze feitens en rechtens van toepassing zijn. Bijgevolg zijn meerdere essentiële vangstmogelijkheden in het voorstel het resultaat van de specifieke effectbeoordeling die is uitgevoerd voor het plan waarop zij zijn gebaseerd.

Voor het overige is het de bedoeling om met het voorstel, ook bij ontstentenis van meerjarenplannen, een kortetermijnaanpak te vermijden en de voorkeur te geven aan besluiten die gericht zijn op duurzaamheid op de lange termijn. Daarom wordt in het voorstel rekening gehouden met initiatieven van belanghebbende partijen en AR’s indien deze door de ICES en/of het WTECV positief zijn beoordeeld. Bovendien is het voorstel van de Commissie ter hervorming van het GVB uitgewerkt op basis van een effectbeoordeling (SEC(2011) 891) in het kader waarvan de MSY-doelstelling is geanalyseerd. In de conclusies van die beoordeling wordt de MSY-doelstelling gezien als een noodzakelijke voorwaarde om tot ecologische, economische en sociale duurzaamheid te komen. De medewetgevers hebben de filosofie van het hervormingsvoorstel van de Commissie onderschreven en in juni van vorig jaar een politiek akkoord bereikt waardoor de MSY-doelstelling inmiddels uitdrukkelijk is omschreven en een bindend karakter heeft.

Wat ROVB-vangstmogelijkheden en met derde landen gedeelde visbestanden betreft, worden met dit voorstel hoofdzakelijk internationaal overeengekomen maatregelen omgezet. Alle elementen die relevant zijn voor de beoordeling van de mogelijke gevolgen van de vangstmogelijkheden, worden in aanmerking genomen bij het voorbereiden en voeren van internationale onderhandelingen in het kader waarvan vangstmogelijkheden van de Unie worden overeengekomen met derde partijen.

2.

Juridische elementen van het voorstel



Rechtsgrondslag



De rechtsgrondslag van dit voorstel is artikel 43, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

De verplichting van de Unie om de levende aquatische rijkdommen op duurzame wijze te exploiteren, vloeit voort uit de verplichtingen die zijn vastgelegd in artikel 2 van de basisverordening voor het GVB.

Samenvatting van het voorstel

Om de met het GVB beoogde totstandbrenging van een ecologisch, economisch en sociaal duurzame visserij te verwezenlijken, wordt in dit voorstel vastgesteld welke vangst- en inspanningsbeperkingen gelden voor de Unievisserijen.

Toepassing

De bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied zijn van toepassing tot en met 31 december 2015, met uitzondering van een aantal bepalingen inzake inspanningsbeperkingen, die van toepassing zijn tot en met 31 januari 2016, en bepaalde TAC's die samenhangen met specifieke seizoencycli of het gevolg zijn van bepaalde specifieke seizoensgebonden kenmerken van ROVB-bestanden.

Subsidiariteitsbeginsel



Het voorstel valt onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder d), van het Verdrag. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.

Evenredigheidsbeginsel



Het voorstel is om de volgende reden in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel: het GVB is een gemeenschappelijk beleid. Krachtens artikel 43, lid 3, van het Verdrag dient de Raad maatregelen vast te stellen tot vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden.

Krachtens de voorgestelde verordening van de Raad worden de vangstmogelijkheden over de lidstaten verdeeld. Met inachtneming van de artikelen 16 en 17 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 verdelen de lidstaten deze mogelijkheden vervolgens naar eigen goeddunken over de regio's of de marktdeelnemers. De lidstaten kunnen dus met een ruime mate aan vrijheid en conform het sociaal-economische model van hun keuze beslissen hoe zij de aan hen toegewezen vangstmogelijkheden benutten.

Het voorstel heeft geen nieuwe financiële gevolgen voor de lidstaten. De Raad stelt elk jaar een verordening als de onderhavige vast, en de openbare en particuliere middelen voor de tenuitvoerlegging van de onderhavige verordening zijn reeds beschikbaar.

Keuze van instrumenten



Voorgesteld instrument: verordening.

De bij Verordening (EU) nr. 1380/2013 ingevoerde aanlandingsverplichting

De nieuwe basisverordening voor het GVB (Verordening (EU) nr. 1380/2013) is in 2014 in werking getreden. De aanlandingsverplichting die bij die verordening is ingevoerd, zal in de periode van 2015 tot 2019 gestaffeld van toepassing worden. In 2019 zullen alle bestanden waarvoor een TAC geldt, onder de aanlandingsverplichting vallen.

Tijdens de overgangsperiode moet vis waarvoor een TAC geldt, echter alleen worden aangeland als deze (hetzij gericht, hetzij als bijvangst) is gevangen in het kader van visserijen op bepaalde soorten in bepaalde gebieden.

De begrippen 'bestand waarvoor een TAC geldt' en 'visserij' stemmen echter niet overeen. Daarom zullen de vangsten van onder deze verordening ressorterende bestanden in de Atlantische Oceaan en de Noordzee slechts onder de aanlandingsverplichting vallen indien zij zijn bovengehaald in het kader van visserijen voor industriële doeleinden en visserijen op makreel, haring, horsmakreel, blauwe wijting, evervis, ansjovis, zilvervis, sprot, sardine, blauwvintonijn, zwaardvis, witte tonijn, grootoogtonijn, en blauwe en witte marlijn[3].

Als gevolg van de invoering van de aanlandingsverplichting moeten de vangstmogelijkheden overeenkomstig artikel 16, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bovendien niet meer worden vastgesteld als afspiegeling van de aangelande hoeveelheid maar als afspiegeling van de gevangen hoeveelheid. Dit gebeurt op basis van wetenschappelijk advies voor de visbestanden in visserijen als vermeld in artikel 15, lid 1, van de nieuwe basisverordening voor het GVB. De vangstmogelijkheden moeten ook worden vastgesteld overeenkomstig artikel 16, lid 1 (beginsel van relatieve stabiliteit) en artikel 16, lid 4 (doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid en de voorschriften in meerjarenplannen).

De aanlandingsverplichting heeft een directe impact op de instandhoudingsdoelstellingen voor een aantal TAC-bestanden in het voorstel inzake vangstmogelijkheden. Het gaat dan met name om TAC's voor elasmobranchii met een slechte staat van instandhouding, i.e. haaien en roggen. Deze zijn jarenlang op nul vastgesteld om gerichte activiteit op de betrokken soorten in de desbetreffende gebieden te voorkomen. Niet alleen wordt de TAC voor deze bestanden op nul vastgesteld, hij gaat bovendien ook nog vergezeld van specifieke bepalingen om onmiddellijke teruggooi te verplichten vanwege de hoge overlevingspercentages voor deze soorten. Aanlanding zou het sterftepercentage voor deze soorten de hoogte in drijven. Blijkens het op 31 juli 2014 gehouden overleg met deskundigen van de lidstaten bestaat er steun voor het idee om deze soorten, voor de gebieden waarin de TAC's van toepassing zijn, toe te voegen aan de lijst van verboden soorten in de verordening inzake de vangstmogelijkheden. Dit is de benadering in de voorgestelde verordening: de verplichting om deze soorten vrij te laten – en bijgevolg het instandhoudingsniveau dat daardoor wordt gegarandeerd – wordt gehandhaafd aangezien verboden soorten niet mogen worden aangeland. Krachtens artikel 15, lid 4, onder a), van Verordening (EU) nr. 1380/2013 geldt de aanlandingsverplichting niet voor verboden soorten.

Tot slot moeten de verbanden tussen de nieuwe basisverordening voor het GVB en Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad onder de loep worden genomen. In de laatstgenoemde verordening zijn aanvullende voorwaarden voor het meerjarenbeheer van de TAC's vastgesteld, onder meer, op grond van artikel 3 en artikel 4, in de vorm van flexibiliteit voor bestanden waarvoor respectievelijk TAC's bij wijze van voorzorgsmaatregel en analytische TAC's zijn vastgesteld. Krachtens artikel 2 van die verordening bepaalt de Raad, bij de vaststelling van de TAC's, op basis van met name de biologische situatie van de bestanden voor welke bestanden de artikelen 3 en 4 niet van toepassing zijn. Meer recent is nog een ander flexibiliteitsinstrument ingevoerd bij artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013. Om te voorkomen dat excessieve flexibiliteit het beginsel van een rationele en verantwoordelijke exploitatie van de levende biologische rijkdommen van de zee ondergraaft en een belemmering vormt voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid, moet worden verduidelijkt dat de artikelen 3 en 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 niet van toepassing mogen zijn naast de jaarflexibiliteit als bedoeld in artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

3.

Aanvullende informatie



Vereenvoudiging



Het voorstel voorziet in vereenvoudiging van de administratieve procedures voor de overheidsinstanties (Unie of nationaal), met name wat betreft de voorschriften op het gebied van inspanningsbeheer.

Evaluatie-/herzienings-/vervalbepaling



Het voorstel betreft een jaarlijkse verordening voor het jaar 2015 en bevat derhalve geen herzieningsclausule.

Nadere toelichting bij het voorstel

Het onderhavige voorstel beperkt zich tot de vaststelling en de verdeling van vangstmogelijkheden en tot de voorwaarden die functioneel verband houden met het gebruik van die vangstmogelijkheden.

Over de huidige tendensen bij de ontwikkeling van de bestanden kan het volgende worden opgemerkt:

Iberische wateren

Enerzijds neemt de zeeduivelbiomassa toe en wordt het bestand op een duurzaam niveau geëxploiteerd. Anderzijds is het scharretongbestand erop achteruitgegaan en is het langoustinebestand in meerdere functionele eenheden nog steeds uitgeput. De biomassa van zuidelijke heek blijft toenemen ondanks de aanhoudend hoge visserijdruk, wat in overeenstemming met de betrokken beheersplannen resulteert in een geringe verlaging van de TAC en een overeenkomstige inspanningsbeperking.

Golf van Biskaje

De toestand van het tongbestand verslechtert. De afgelopen jaren hebben wetenschappers advies verleend over TAC-verlagingen. In 2013 heeft de ICES langetermijnbeheersmaatregelen in overweging genomen die bij wijze van voorzorgsmaatregel door de belanghebbenden waren voorgesteld.  De TAC voor 2014 is gebaseerd op die maatregelen met als doel de TAC constant te houden en de visserijsterfte geleidelijk te verlagen tot een duurzaam niveau. Gezien de toename van de visserijsterfte de afgelopen jaren moet de TAC in 2015 worden verlaagd.

Keltische Zee en het Kanaal

Hoge teruggooiniveaus blijven een probleem in dit gebied, zowel in de visserij op witte rondvis als in die op platvis.  In het wetenschappelijke advies wordt dan ook aangedrongen op significante TAC-verlagingen, onder meer voor kabeljauw en schelvis.  Wat het tongbestand in het oostelijke deel van het Kanaal betreft, moet prioritair worden ingezet op urgente maatregelen voor het herstel van dit bestand aangezien de rekrutering de afgelopen twee jaar op een laag peil stond en de levensvatbaarheid van de visserij op de lange termijn in gevaar komt.

Wateren ten westen van Schotland

Als gevolg van het ICES-ijkpunt voor schelvis in 2014 wordt het schelvisbestand in de wateren ten westen van Schotland (ICES-gebieden Vb en VIa) beschouwd als deel van het biologische bestand dat in de ICES-gebieden III en IV is geëvalueerd. Daarom wordt voor al deze gebieden samen één advies verstrekt. Zolang de juiste verdeling van de vangstmogelijkheden over de lidstaten niet is bepaald, wordt de TAC in de voorgestelde verordening als 'p.m.' ("pro memoria") aangegeven. De toestand van  kabeljauw en wijting blijft slecht, met een teruggooi van ca. 70 % voor beide soorten.  De situatie zal misschien zelfs nog verslechteren als gevolg van het in het najaar bekend te maken advies voor langoustine. Teruggooi van witte rondvis ontstaat namelijk meestal in de visserij op langoustine. Verbintenissen op het gebied van selectiviteitsmaatregelen hebben tot dusverre geen merkbaar effect: de ICES heeft tot nu toe niet kunnen constateren dat de sterfte als gevolg van deze maatregelen is gewijzigd.

Ierse Zee

De toestand van kabeljauw en wijting is nog steeds slecht, hoewel de selectiviteit voor de twee langoustinevloten voor deze twee bestanden kennelijk toch resultaat heeft opgeleverd – wat niet wegneemt dat de ICES in zijn advies een hoog teruggooiniveau constateert. Tong wordt nog steeds overbevist en moet, met een paaibiomassa op het laagste niveau dat ooit is geconstateerd, nog steeds op een laag niveau worden geëxploiteerd. Schol daarentegen wordt onderbenut en op grote schaal teruggegooid, maar het bestand is stabiel.

Kattegat

Wat kabeljauw in het Kattegat betreft, is het advies voor 2015 vergelijkbaar met dat voor 2014, namelijk dat deze soort op grond van de voorzorgsbenadering in dit gebied niet gericht mag worden bevist en dat bijvangst en teruggooi zo veel mogelijk moeten worden beperkt. De ICES dringt met name aan op een urgente verbetering van de selectiviteit: de teruggooiramingen waren in 2013 namelijk de hoogste die sinds 1997 zijn geregistreerd.

Noordzee

De bestanden kabeljauw, schelvis, wijting, koolvis, schol, makreel en haring worden gezamenlijk beheerd met Noorwegen, met als gevolg dat de TAC's en quota zullen worden vastgesteld na het overleg tussen de EU en Noorwegen in november en december. Het kabeljauwbestand zet zijn herstel voort, maar tegen een zeer traag tempo.  Wijting en koolvis gaan achteruit. De laatste drie jaar lag de koolvisbiomassa zelfs onder de voorzorgslimieten. Schelvis blijft stabiel, weliswaar met een visserijsterfte onder het MSY-niveau, maar slechte rekrutering de afgelopen jaren.  Het scholbestand neemt nog steeds toe en bevindt zich nu op het hoogste niveau dat ooit is geregistreerd. Wat betreft niet met Noorwegen gedeelde bestanden waarvan het TAC-niveau al in het voorstel is gespecificeerd, neemt het tongbestand langzaam toe, maar aangezien de visserijsterfte net boven het MSY-niveau ligt, moet de TAC op grond van het beheersplan toch licht worden verlaagd.  De langoustinebestanden in de Noordzee geven over de hele linie een stijging te zien.