Toelichting bij COM(2014)539 - Standpunt EU aangaande de intrekking van de bezwaren van de Unie tegen wijzigingen in de lijst bij aanhangsel I van de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2014)539 - Standpunt EU aangaande de intrekking van de bezwaren van de Unie tegen wijzigingen in de lijst bij aanhangsel I van de ... |
---|---|
bron | COM(2014)539 |
datum | 01-09-2014 |
Japan stelde het GPA-secretariaat in 2001 in kennis van zijn voornemen om de drie op Honshu actieve spoorwegmaatschappijen die deel uitmaken van Japan Railways (JR) – East Japan Railway Company, Central Japan Railway Company en West Japan Railway Company, maatschappijen waarin de Japanse overheid voorheen een meerderheidsbelang had – terug te trekken uit het toepassingsgebied van de WTO-overeenkomst inzake overheidsopdrachten (GPA).
De EU en andere partijen dienden destijds bezwaren in tegen het afvoeren van deze maatschappijen van de lijst. De bezwaren van de andere partijen werden in de periode 2002–2006 ingetrokken.
De EU en Japan hebben een aantal malen overleg gevoerd, maar de EU bleef bij haar bezwaren, terwijl alle andere partijen bij de GPA hun bezwaren introkken. Gezien deze situatie zijn de drie maatschappijen niet opgenomen in bijlage 3 bij de lijst van Japan in het kader van de herziene GPA, maar bevat deze bijlage een aantekening die luidt dat de maatschappijen worden geacht te zijn opgenomen in het toepassingsgebied totdat de EU haar bezwaar tegen het afvoeren van deze maatschappijen van de lijst intrekt.
Bij het verkennend onderzoek in het kader van de onderhandelingen over overheidsopdrachten met het oog op de vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en Japan verklaarde de EU zich bereid haar bezwaren tegen het afvoeren van de drie Japanse maatschappijen van de lijst in te trekken. Deze aanpak werd bekrachtigd door de Raad in het draaiboek inzake overheidsopdrachten voor spoorwegen en stedelijk vervoer, dat tegelijk met de onderhandelingsrichtsnoeren werd goedgekeurd.
Gezien het positieve verloop van de onderhandelingen over overheidsopdrachten in de spoorwegsector in het kader van de vrijhandelsovereenkomst, met name de bevestiging dat Japan het voornemen heeft om de voorwaarden voor de toepassing van zijn GPA-voorbehoud inzake de spoorwegen aanzienlijk te herzien (de clausule inzake de operationele veiligheid, zoals vermeld in aantekening 4 bij bijlage 2 en aantekening 3, onder a), bij bijlage 3 van Japan) en te stimuleren dat de drie op Honshu actieve JR-maatschappijen inzake overheidsopdrachten transparante en niet-discriminerende werkwijzen toepassen, kan de Europese Unie haar bezwaren tegen het afvoeren van deze maatschappijen uit het toepassingsgebied van de GPA voor Japan intrekken.
Zowel de GPA van 1994 als de herziening daarvan[1] kent vereenvoudigde besluitvormingsprocedures voor wijziging van de lijst van instanties van elke overeenkomstsluitende partij (“van de lijst afvoeren”). Deze wijzigingen verlopen via het comité voor overheidsopdrachten, de instantie die verantwoordelijk is voor de toepassing van de GPA. Indien in het comité voor overheidsopdrachten geen bezwaren tegen de voorgestelde wijzigingen naar voren worden gebracht, worden de wijzigingen van de lijsten van de partijen bij de GPA aanvaard. Het besluit daartoe heeft rechtsgevolgen voor de betrokken partijen bij de GPA, aangezien daarmee de rechten en verplichtingen van de partijen uit hoofde van de overeenkomst worden gewijzigd.
Wat betreft het voorstel van Japan om de drie spoorwegmaatschappijen van de lijst af te voeren, hebben alle overeenkomstsluitende partijen de wijziging aanvaard door bij het comité geen bezwaar in te dienen, met uitzondering van twee andere partijen bij de GPA, die later door middel van een kennisgeving hun bezwaren hebben ingetrokken.
Alle overeenkomstsluitende partijen, met uitzondering van de EU, hebben derhalve in het comité voor overheidsopdrachten een positief standpunt ingenomen (ofwel door geen bezwaar in te dienen, ofwel door hun ingediende bezwaren weer in te trekken). Dit komt neer op aanvaarding van het gewijzigde voorstel van Japan. Omdat de EU haar bezwaar heeft gehandhaafd, kan het comité strikt genomen echter niet worden geacht de wijziging te hebben aanvaard. Dat kan slechts als de EU in het comité een positief standpunt inneemt, wat de andere overeenkomstsluitende partijen al hebben gedaan.
De herziene GPA bevat een overgangsbepaling met het oog op de situatie in het comité voor overheidsopdrachten. Deze is opgenomen in aantekening 5 bij bijlage 3 bij de lijst van Japan in aanhangsel I bij de GPA. Volgens de aantekening worden de drie spoorwegmaatschappijen geacht voorlopig te zijn opgenomen op de lijst van instanties waarop de GPA van toepassing is. De aantekening geldt echter slechts totdat de EU aan het comité meldt dat zij haar bezwaar intrekt. Wat de situatie in het comité betreft, is er dus sprake van een continuüm tussen de toestand voor en na de inwerkingtreding van de herziene GPA. Dat de andere partijen geen bezwaar hebben, wordt nog eens bevestigd door hun aanvaarding van het herziene GPA-pakket, zoals dat door het comité voor overheidsopdrachten is goedgekeurd.
Een eventuele kennisgeving aan het comité voor overheidsopdrachten houdende intrekking van de bezwaren moet derhalve worden beschouwd als een wijziging van het standpunt van de EU in het comité, dat tot dusver inhield dat de EU niet met de wijziging door Japan instemt. Een kennisgeving van de EU is de laatste vereiste voor de beëindiging van de procedure in het comité voor overheidsopdrachten. De door Japan voorgestelde wijziging zou dan door alle partijen zijn aanvaard. Dit zou rechtsgevolgen hebben voor alle overeenkomstsluitende partijen en niet slechts voor de EU.
Na ontvangst van de kennisgeving van de EU wordt de kwestie op de agenda van de vergadering van het comité voor overheidsopdrachten geplaatst. Tijdens die vergadering zal het comité voor overheidsopdrachten, zo mag worden aangenomen, gevolg geven aan de situatie door te beslissen dat, door de wijziging van het standpunt van de EU betreffende de spoorwegmaatschappijen, aantekening 5 bij bijlage 3 bij de lijst van Japan buiten werking treedt, en te verklaren dat de procedure voor het afvoeren van de maatschappijen van de lijst is voltooid. Vervolgens zal het comité van het GPA-secretariaat naar verwachting een gewaarmerkt afschrift van de met de nieuwe situatie in overeenstemming gebrachte bijlage 3 bij de lijst van Japan ontvangen.
In artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie wordt bepaald dat wanneer een krachtens een internationale overeenkomst opgericht lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, de Raad op voorstel van de Commissie een besluit vaststelt tot bepaling van het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen. Deze bepaling is van toepassing op de intrekking van de bezwaren van de Unie tegen de schrapping van de drie instanties uit bijlage 3 van Japan bij aanhangsel I van de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten, aangezien het besluit wordt genomen door een lichaam dat krachtens een internationale overeenkomst is ingesteld en gevolgen heeft voor de rechten en verplichtingen van de EU.