Toelichting bij COM(2015)216 - Voorstel voor een interinstitutioneel akkoord over betere regelgeving - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2015)216 - Voorstel voor een interinstitutioneel akkoord over betere regelgeving. |
---|---|
bron | COM(2015)216 |
datum | 19-05-2015 |
Voorstel voor een interinstitutioneel akkoord over betere regelgeving
HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE EN DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 295,
Inhoudsopgave
1. In het kader van de uitoefening van hun bevoegdheden en met inachtneming van de in de Verdragen vastgestelde procedures, bevestigen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (hierna 'de drie instellingen' genoemd) opnieuw het belang dat zij hechten aan de communautaire methode, transparantie van het wetgevingsproces, democratische legitimiteit, subsidiariteit, evenredigheid, rechtszekerheid en eenvoud, duidelijkheid en consistentie bij het opstellen van wetgeving.
2. De drie instellingen erkennen hun gezamenlijke verantwoordelijkheid om tot betere regelgeving te komen en ervoor te zorgen dat de EU-wetgeving zich richt op gebieden waar zij de grootste toegevoegde waarde oplevert, zo efficiënt en effectief mogelijk is voor het bereiken van de nagestreefde gemeenschappelijke beleidsdoelstellingen, zo eenvoudig en zo duidelijk mogelijk is, zo weinig mogelijk lasten voor belanghebbenden meebrengt, en wordt opgesteld ter vergemakkelijking van de omzetting en praktische toepassing ervan en ter versterking van het concurrentievermogen en de duurzaamheid van de economie van de Unie.
3. De drie instellingen herinneren aan de rol en de verantwoordelijkheid van de nationale parlementen, zoals vastgelegd in de Verdragen, in het Protocol betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie en in Protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
4. De drie instellingen zijn van oordeel dat het gebruik van raadpleging van de belanghebbenden, ex-postevaluatie van bestaande wetgeving en effectbeoordelingen van nieuwe initiatieven zullen bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstelling van een betere regelgeving.
5. De drie instellingen wijzen er nogmaals op dat Unie slechts wetgeving mag uitvaardigen wanneer en voor zover zulks nodig is, overeenkomstig artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie inzake de toepassing van het subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel.
6. De drie instellingen bevestigen dat de doelstellingen om de EU-wetgeving te vereenvoudigen en de regelgevingsdruk te verminderen, moeten worden nagestreefd zonder afbreuk te doen aan de verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen van de Unie, zoals bepaald in de Verdragen, of aan de bescherming van de integriteit van de interne markt.
7. Dit akkoord vormt een aanvulling op de volgende akkoorden en verklaringen inzake betere regelgeving, waarvoor de drie instellingen zich ten volle zullen blijven inzetten:
- Interinstitutioneel Akkoord van 20 december 1994 voor een versnelde werkmethode voor de officiële codificatie van wetteksten1;
- Interinstitutioneel Akkoord van 22 december 1998 betreffende de gemeenschappelijke richtsnoeren voor de redactionele kwaliteit van de communautaire wetgeving2;
- Interinstitutioneel Akkoord van 28 november 2001 over een systematischer gebruik van de herschikking van besluiten3;
- Gemeenschappelijke verklaring van 13 juni 2007 over de wijze van uitvoering van de medebeslissingsprocedure4;
- Gezamenlijke politieke verklaring van 27 oktober 2011 van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over toelichtende stukken5.
8. Dit akkoord is de afspiegeling van het evenwicht tussen de respectieve bevoegdheden van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, zoals vastgesteld in het Verdrag. Het doet geen afbreuk aan het kaderakkoord van 20 oktober 2010 over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie6,
I. Gemeenschappelijke verbintenissen en doelstellingen
Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (hierna 'de drie instellingen' genoemd) komen overeen betere regelgeving na te streven door middel van een reeks in dit interinstitutioneel akkoord omschreven initiatieven en procedures.
II. Programmering en planning
De drie instellingen komen overeen de jaarlijkse en meerjarige programmering van de Unie te versterken overeenkomstig artikel 17, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, op grond waarvan de Commissie de initiatieven neemt tot de jaarlijkse en meerjarige programmering.
De Commissie wisselt, voorafgaand aan de vaststelling van haar jaarlijkse werkprogramma, met het Europees Parlement en de Raad van gedachten op basis van een schriftelijke bijdrage van de voorzitter van de Commissie waarin de voornaamste elementen worden uiteengezet die de grondslag vormen voor de voorbereiding van het werkprogramma van de Commissie. Om de planning op langere termijn te vergemakkelijken, wisselen de drie instellingen op basis van de politieke beleidslijnen van de voorzitter van de Commissie van gedachten over meerjarige prioriteiten.
De Commissie houdt terdege rekening met verzoeken van het Europees Parlement of de Raad om wetgevingsvoorstellen in te dienen. Indien de Commissie geen voorstel indient, deelt zij de redenen daarvoor mee aan de betrokken instelling.
Op basis van het werkprogramma van de Commissie komen de drie instellingen jaarlijks overeen welke lijst van voorstellen prioritair zal worden behandeld in het wetgevingsproces. Die lijst bevat voorstellen om bestaande wetgeving bij te werken of te vereenvoudigen en om de regelgevingsdruk te verminderen, met name voor kleine en middelgrote ondernemingen.
De Commissie verschaft in haar werkprogramma over elk punt adequate informatie en actualiseert regelmatig haar planning in de loop van het jaar. De Commissie brengt aan de Conferentie van voorzitters en de Raad Algemene Zaken regelmatig verslag uit over de uitvoering van haar werkprogramma voor het desbetreffende jaar.
III. Toepassing van instrumenten voor betere regelgeving
Effectbeoordeling
De drie instellingen erkennen de positieve bijdrage van effectbeoordelingen aan de verbetering van de kwaliteit van de EU-wetgeving. Zij zijn van mening dat effectbeoordelingen betrekking moeten hebben op het bestaan, de omvang en de gevolgen van een probleem, en op de vraag of het optreden van de Unie nodig is. Effectbeoordelingen moeten ook alternatieve oplossingen in kaart brengen met een beoordeling van de economische, ecologische en sociale effecten daarvan, door gebruik te maken van zowel kwalitatieve als kwantitatieve analyses. Effectbeoordelingen moeten gebaseerd zijn op de beste beschikbare gegevens en moeten met hun strekking en reikwijdte evenredig zijn.
De Commissie voert effectbeoordelingen uit van haar initiatieven die naar verwachting significante economische, ecologische of sociale gevolgen hebben. In het kader van haar eigen effectbeoordelingsprocedure raadpleegt zij belanghebbenden in overeenstemming met de door haar vastgestelde minimumnormen. De raad voor regelgevingstoetsing van de Commissie voert een kwaliteitscontrole uit van de effectbeoordelingen. De definitieve resultaten van de effectbeoordelingen worden voorgelegd aan het Europees Parlement, de Raad en de nationale parlementen en worden bekendgemaakt samen met het advies/de adviezen van de raad voor regelgevingstoetsing wanneer het voorstel van de Commissie wordt aangenomen.
Het Europees Parlement en de Raad beginnen hun behandeling van voorstellen van de Commissie met het onderzoeken van de effectbeoordeling van de Commissie.
1.Voorafgaand aan de aanneming van een substantiële wijziging van een voorstel van de Commissie, verrichten het Europees Parlement en de Raad in elke fase van het wetgevingsproces een effectbeoordeling van de wijziging. Als algemene regel geldt dat de effectbeoordeling van de Commissie het uitgangspunt vormt voor verdere effectbeoordelingwerkzaamheden. De Commissie kan op eigen initiatief of op verzoek van het Europees Parlement of de Raad, het Europees Parlement en de Raad bijstaan bij hun effectbeoordelingswerkzaamheden door haar beoordeling toe te lichten en de gebruikte gegevens te delen, of door in naar behoren gemotiveerde gevallen haar oorspronkelijke effectbeoordeling aan te vullen.
2.Elk van de drie instellingen is verantwoordelijk voor het vaststellen van de wijze waarop de effectbeoordelingswerkzaamheden worden georganiseerd, met inbegrip van de interne organisatorische middelen en kwaliteitscontroles. Effectbeoordelingen hebben als doel de besluitvorming van elke instelling te verduidelijken, met volledige inachtneming van de taken en verantwoordelijkheden van elke instelling.
3.Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie komen overeen dat wetgeving: begrijpelijk en duidelijk moet zijn; partijen in staat moet stellen gemakkelijk hun rechten en verplichtingen te begrijpen; passende voorschriften over rapportage, toezicht en evaluatie moet bevatten; buitensporige kosten moet vermijden, en praktisch uitvoerbaar moet zijn. Elke instelling mag, na elke substantiële wijziging van een voorstel van de Commissie, een onafhankelijk panel verzoeken om een evaluatie van deze factoren. Een dergelijke evaluatie moet binnen een redelijke termijn worden afgerond en openbaar worden gemaakt, en moet rekening houden met bestaande effectbeoordelingen. Elke instelling benoemt een lid van het panel. De leden moeten aantonen over de specifieke deskundigheid te beschikken om de gevraagde analyses uit te voeren, mogen zich niet in een belangenconflict bevinden en moeten onafhankelijk optreden van de autoriteit die hen heeft aangewezen.
Via hun respectieve effectbeoordelingswerkzaamheden en samenwerking moeten de drie instellingen ervoor zorgen dat de informatie over de effecten van de aangenomen handeling beschikbaar is en kan worden gebruikt als basis voor latere evaluatiewerkzaamheden.
Raadpleging van belanghebbenden en feedback
Raadpleging van belanghebbenden is een integraal onderdeel van betere regelgeving. De Commissie houdt raadplegingen in overeenstemming met de door haar vastgestelde minimumnormen. Het gaat onder meer om openbare raadplegingen op internet om meningen en informatie van belanghebbenden te verzamelen. De resultaten van elke raadpleging worden openbaar gemaakt.
Belanghebbenden worden in de gelegenheid gesteld om hun mening te geven gedurende acht weken nadat de Commissie haar voorstel en de bijbehorende effectbeoordeling heeft vastgesteld, parallel met het raadplegingsproces dat is opgezet voor de nationale parlementen teneinde hun standpunt kenbaar te maken over kwesties in verband met het subsidiariteitsbeginsel, behoudens uitzonderingen in urgente gevallen en onverminderd de specifieke regelingen die van toepassing zijn op de voorstellen van de Commissie in het kader van artikel 155, lid 2, VWEU. De verzamelde standpunten worden aan het begin van het wetgevingsproces aan de medewetgevers voorgelegd.
Ex-postevaluatie van bestaande wetgeving
De evaluatieprogrammering van de Commissie eerbiedigt, voor zover mogelijk, het tijdschema voor verslagen en evaluaties dat is vastgesteld in de EU-wetgeving. De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad in kennis van haar meerjarige planning van evaluaties van bestaande wetgeving.
De drie instellingen bevestigen het belang van een zo groot mogelijke consistentie en samenhang in de organisatie van de werkzaamheden om de doeltreffendheid van EU-wetgeving te evalueren, met inbegrip van de daarmee samenhangende openbare raadplegingen en raadplegingen van belanghebbenden.
De drie instellingen komen overeen dat voorstellen voor significante wijzigingen of ontwikkelingen van EU-wetgeving gebaseerd moeten zijn op een solide voorafgaande evaluatie van de doeltreffendheid, efficiëntie, relevantie, coherentie en toegevoegde waarde van bestaande wetgeving en beleidsmaatregelen. Dergelijke evaluaties moeten de basis vormen voor de effectbeoordeling van de opties voor verdere actie. Om deze processen te ondersteunen, komen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie overeen dat in de wetgeving voorschriften inzake rapportage, toezicht en evaluatie worden opgenomen. In voorkomend geval kunnen daarin ook meetbare indicatoren worden opgenomen als basis voor het verzamelen van gegevens over de effecten van wetgeving op het terrein.
Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie komen overeen dat alle uitgavengerelateerde en begrotingsneutrale EU-activiteiten op evenredige wijze moeten worden beoordeeld. Het tijdschema voor de beoordeling moet worden afgestemd op de levenscyclus van de maatregel, de operationele en strategische besluitvormingsbehoeften, de in het financieel reglement vastgestelde algemene beoordelingsvereisten, alsmede eventuele specifieke vereisten die in de rechtsgrondslag van de betrokken maatregelen zijn vastgesteld. Daarom verbinden de drie instellingen zich ertoe om systematisch het gebruik van evaluatieclausules te overwegen. In gevallen waarin wetgeving slechts voor een welbepaalde periode van toepassing moet zijn, worden vervalbepalingen gebruikt.
IV. Wetgevingsinstrumenten
De Commissie licht aan het Europees Parlement en de Raad haar keuze voor een wetgevingsinstrument toe in de toelichtingen bij haar voorstellen. De Commissie zet in haar toelichtingen ook uiteen hoe de voorgestelde maatregelen gerechtvaardigd zijn ten aanzien van het subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel en waarom deze verenigbaar zijn met de grondrechten. Zij gaat ook nader in op de draagwijdte en de resultaten van alle raadplegingen van belanghebbenden, ex-postevaluaties van bestaande wetgeving en effectbeoordelingen die zij heeft verricht.
V. Gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen
De drie instellingen wijzen op de belangrijke rol die gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen in de wetgeving vervullen. Zij vormen een integraal onderdeel van betere regelgeving, door bij te dragen aan eenvoudige, geactualiseerde wetgeving en de efficiënte en snelle uitvoering ervan.
De drie instellingen hebben overeenstemming bereikt over het bijgevoegde 'Gezamenlijke akkoord over gedelegeerde handelingen'. Overeenkomstig dit akkoord en met het oog op meer transparantie en overleg, verbindt de Commissie zich ertoe om, voorafgaand aan de aanneming van gedelegeerde handelingen, alle nodige deskundigheid te verzamelen, onder meer via de raadpleging van deskundigen uit de lidstaten en door middel van openbare raadplegingen. Telkens wanneer een ruimere expertise nodig is in een vroeg stadium van de voorbereiding van ontwerpuitvoeringshandelingen en afhankelijk van het geval, doet de Commissie een beroep op deskundigengroepen, raadpleegt zij specifieke belanghebbenden en houdt zij openbare raadplegingen.
De drie instellingen komen overeen om in EU-wetgeving geen andere procedurele voorschriften, sui generis-procedures of aanvullende taken voor comités toe te voegen dan die welke zijn opgenomen in Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad inzake de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren7.
VI. Coördinatie van het wetgevingsproces
De drie instellingen komen overeen de coördinatie van hun wetgevingsactiviteiten te verbeteren.
Overeenkomstig de gemeenschappelijke verklaring over de wijze van uitvoering van de medebeslissingsprocedure komen de drie instellingen overeen om hun voorbereidende en wetgevingswerkzaamheden in het kader van de gewone wetgevingsprocedure beter te coördineren. Zij komen ook overeen die werkzaamheden op passende wijze openbaar te maken.
Het Europees Parlement en de Raad streven er met name naar om samen met de Commissie een indicatief tijdschema vast te stellen voor de diverse fasen die moeten leiden tot de uiteindelijke aanneming van elk wetgevingsvoorstel. Dit tijdschema omvat het passende gebruik van akkoorden in tweede lezing. In voorkomend geval kunnen de drie instellingen overeenkomen om hun inspanningen te coördineren om het wetgevingsproces te versnellen, zowel tijdens de interne voorbereidende stappen van elke instelling als tijdens de interinstitutionele onderhandelingen.
De drie instellingen houden elkaar tijdens het gehele wetgevingsproces regelmatig op de hoogte van hun werkzaamheden en van de tussen hen lopende onderhandelingen, door toepassing van passende procedures, waaronder een dialoog tussen enerzijds de commissies en de plenaire vergadering van het Europees Parlement, en anderzijds het voorzitterschap van de Raad en de Commissie.
De drie instellingen zorgen voor een passende mate van transparantie van het wetgevingsproces, onder meer van de trilaterale onderhandelingen tussen de drie instellingen.
Met het oog op de doeltreffendheid zorgen de drie instellingen voor een betere onderlinge afstemming bij de behandeling van wetgevingsvoorstellen door de voorbereidende organen van het Europees Parlement en de Raad.
VII. Uitvoering en toepassing van EU-wetgeving
De drie instellingen verzoeken de lidstaten om de EU-wetgeving snel en correct toe te passen. Indien passend wordt het gebruik van gemeenschappelijke inwerkingtredingsdata voor wetgeving in de lidstaten op een beperkt aantal data in het jaar, aanbevolen. De termijn voor omzetting van richtlijnen moet zo kort mogelijk zijn en mag in het algemeen niet langer zijn dan twee jaar.
De drie instellingen verzoeken de lidstaten, wanneer deze maatregelen vaststellen om EU-wetgeving om te zetten of uit te voeren of om te zorgen voor de uitvoering van de EU-begroting, het publiek duidelijk te informeren over die nationale maatregelen. De lidstaten dienen met name, waar mogelijk, in de tekst van de bedoelde maatregelen een duidelijk onderscheid te maken tussen enerzijds de aspecten die het noodzakelijke gevolg zijn van EU-wetgeving of van regels tot uitvoering van de begroting en anderzijds alle aanvullende - inhoudelijke of procedurele - elementen die zij op nationaal, regionaal of lokaal niveau op eigen initiatief hebben toegevoegd. Alvorens dergelijke aanvullende inhoudelijke of procedurele voorschriften aan te nemen, moeten de lidstaten de effecten ervan beoordelen, met name wat betreft de administratieve lasten voor ondernemingen, overheden en burgers, en een motivering verstrekken die specifiek betrekking heeft op deze bijkomende elementen. De lidstaten moeten in hun kennisgeving van omzettingsmaatregelen een onderscheid maken tussen de regels en procedures tot omzetting van richtlijnen en aanvullende regels en procedures.
De Commissie dient jaarlijks bij het Europees Parlement een verslag in over de toepassing van de EU-wetgeving.
De drie instellingen verzoeken de lidstaten om met de Commissie samen te werken bij het verkrijgen van informatie en gegevens die nodig zijn voor toezicht op en evaluatie van de uitvoering van EU-wetgeving. De drie instellingen herinneren aan en onderstrepen het belang van de twee gezamenlijke politieke verklaringen over toelichtende stukken van 28 september en 27 oktober 2011 die bij de kennisgeving van omzettingsmaatregelen worden gevoegd.
VIII. Vereenvoudiging
De drie instellingen komen overeen voortdurend samen te werken om de wetgeving te actualiseren en te vereenvoudigen en om onnodige administratieve lasten voor ondernemingen, overheden en burgers te verminderen. Zij nemen het programma voor gezonde en resultaatgerichte regelgeving van de Commissie (REFIT) of een ander toekomstig programma met een soortgelijk doel, als basis voor deze taak. De Commissie gaat na op welke terreinen de huidige wetgeving in aanmerking komt voor vereenvoudiging en vermindering van lasten en doet daartoe voorstellen, onder meer door de intrekking van achterhaalde handelingen en waar nodig door de herschikking of vervanging van handelingen. Het potentieel voor vermindering van de regelgevingsdruk wordt waar mogelijk gekwantificeerd als onderdeel van het REFIT-programma, op basis van de inbreng van de lidstaten en belanghebbenden. In het werkprogramma van de Commissie wordt aangegeven welke voorstellen de Commissie zal indienen om de regelgevingsdruk te verlichten en welke hangende voorstellen zullen worden ingetrokken.
IX. Uitvoering van en toezicht op dit akkoord
De drie instellingen treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat zij over de vereiste middelen en instrumenten beschikken voor de adequate uitvoering van dit akkoord.
De drie instellingen houden regelmatig toezicht op de uitvoering van dit akkoord, onder meer door middel van jaarlijkse besprekingen in de Conferentie van voorzitters en de Raad Algemene Zaken.
X. Vervanging
Dit interinstitutioneel akkoord vervangt het interinstitutioneel akkoord 'beter wetgeven' van 20038 en de interinstitutionele gemeenschappelijke aanpak van effectbeoordelingen van 2005.
1 PB C 102 van 4.4.1996, blz. 2.
2 PB C 73 van 17.3.1999, blz. 1.
3 PB C 77 van 28.3.2002, blz. 1.
4 PB C 145 van 30.6.2007, blz. 5.
5 PB C 369 van 17.12.2011, blz. 15.
6 PB L 304 van 20.11.2010, blz. 47.
7 PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.
8 PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.
NL NL