Toelichting bij COM(2015)353 - Standpunt EU in OESO-werkgroepen voor exportkredieten met betrekking tot wijzigingen van de OESO-regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGRONDVANHETVOORSTEL

Sinds de jaren zeventig houdt de OESO zich bezig met exportkredieten, teneinde een kader te creëren voor het ordelijke gebruik van door de overheid gesteunde exportkredieten en aldus op mondiaal niveau een gelijk speelveld en eerlijke concurrentie tussen exporteurs te bevorderen. Het belangrijkste instrument ter ondersteuning van deze inspanningen om het internationale handelsverkeer te reguleren is de OESO-regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten ("de regeling"), een gentlemen's agreement tussen de Europese Unie, de Verenigde Staten, Canada, Japan, Korea, Noorwegen, Zwitserland, Nieuw-Zeeland en Australië.

Deze regeling wordt regelmatig geactualiseerd in het licht van nieuwe technische en politieke ontwikkelingen die exportkredieten in verschillende sectoren beïnvloeden. De regeling is omgezet krachtens Verordening (EU) nr. 1233/2011 van het Europees Parlement en de Raad en is bijgevolg juridisch bindend in de EU1 2. Overeenkomstig artikel 2 van deze verordening worden actualiseringen als de voorliggende door middel van gedelegeerde handelingen in de EU-wetgeving opgenomen.

Momenteel wordt onderhandeld over een actualisering die tot doel heeft bij de deelnemers financiële regels inzake exportkredieten voor kolencentrales in te voeren. Deze financiële regels dienen klimaatvriendelijke export te bevorderen en zijn volledig in lijn met het EU-beleid inzake klimaatverandering. De Raad van de OESO heeft tijdens zijn bijeenkomst in Parijs op 6-7 mei 2014 de 'ministeriële verklaring van de OESO inzake klimaatverandering 2014' goedgekeurd. Een van de manieren om verder inspanningen te leveren voor de strijd tegen klimaatverandering die in deze verklaring wordt genoemd, is:

"- Verder bespreken hoe exportkredieten kunnen bijdragen tot onze gemeenschappelijke doelstelling om de klimaatverandering aan te pakken".

Er bestaan twee OESO-werkgroepen voor exportkredieten: 1. de "Coördinatiegroep kredietverzekering en financieringskredieten", die zich bezighoudt met de OESO-aanbevelingen inzake de gemeenschappelijke aanpak van zorgvuldigheid op milieu- en sociaal gebied, omkoperij, en duurzame kredietpraktijken in het kader van exportkredieten; 2. de "deelnemers aan de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten", die wijzigingen van de OESO-regeling bespreken. Het thema van exportkredieten en klimaatverandering, en met name exportkredieten en kolencentrales, is intensief besproken. Na de 135e vergadering van de Coördinatiegroep kredietverzekering en

financieringskredieten in juni 2014 heeft de voorzitter als onderdeel van de conclusies een "Plan van de voorzitter inzake exportkredieten en klimaatverandering" opgesteld dat tot doel heeft "de werkgroepen voor exportkredieten op weg te helpen om een pakket maatregelen goed te keuren die klimaatvriendelijke export en de beste beschikbare technologieën daarvoor aanmoedigen en steunen. Dit plan kan in dit verband zowel stimulerings- als ondersteuningsmaatregelen omvatten." Het plan was een belangrijk onderwerp tijdens de vergaderingen van de werkgroepen voor exportkredieten in 2014 en 2015. Het huidige voorstel voor een besluit betreft alleen wijzigingen van de OESO-regeling (waarover de

Verordening (EU) nr. 1233/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende de toepassing van bepaalde richtsnoeren op het gebied van door de overheid gesteunde exportkredieten en tot intrekking van de Beschikkingen 2001/76/EG en 2001/77/EG van de Raad (PB L 326 van 8.12.2011, blz. 45). Eerdere versies van de OESO-regeling zijn in EU-wetgeving omgezet bij beschikkingen/besluiten van

2

"deelnemers" het eens zijn geworden), en geen wijzigingen van de 'aanbeveling inzake gemeenschappelijke benaderingen van milieu' (aangezien die aanbeveling volgens het EU-recht niet juridisch bindend is en dus buiten het bereik van dit besluit valt). Nadat de OESO-werkgroepen voor exportkredieten het plan grondig hadden besproken, werd op 7 april 2015 een "Herzien voorstel van de voorzitter voor een overeenkomst inzake exportkredieten en klimaatverandering" (zie het bij dit besluit gevoegde OESO-document

TAD/XCR(2015)1/PROV) voorgelegd aan de leden van de Coördinatiegroep kredietverzekering en financieringskredieten en aan de deelnemers aan de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten, zodat zij de inhoud daarvan tijdens hun vergaderingen van 9-12 juni 2015 konden bespreken.

De Europese Unie is een zeer actief lid van de OESO-werkgroepen voor exportkredieten en is een deelnemer aan de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten sinds de totstandkoming ervan in de jaren zeventig. Tot op heden is deze regeling het belangrijkste pakket van internationale regels met betrekking tot exportkredieten. Ongeveer twee derde van de OESO-exportkredietverstrekkers maken deel uit van de Europese Unie.

De hierboven beschreven inspanningen van de OESO inzake exportkredieten zijn volledig in lijn met de beleidsprioriteiten van de EU. Het 'Herziene voorstel van de voorzitter' zal een cruciale rol spelen bij de verdere besprekingen binnen de OESO en vormt de basis voor een eventuele wijziging van de OESO-regeling met betrekking tot kolencentrales. De komende maanden zal de politieke druk toenemen om dit proces nog vóór de 21e conferentie van de partijen bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (Parijs, 30 november-12 december 2015) te voltooien.

De OESO-werkgroepen voor exportkredieten zullen worden verzocht om tijdens een van hun komende bijeenkomsten (tijdens een speciale bijeenkomst in september 2015 of tijdens een andere bijeenkomst in het najaar van 2015) wijzigingen van de OESO-regeling goed te keuren. Daarom is het van cruciaal belang dat de Europese Unie op die bijeenkomsten een standpunt kan innemen over het voorstel van de voorzitter en de door de voorzitter voorgestelde wijzigingen van de OESO-regeling.

2. RECHTSGRONDSLAG,SUBSIDIARITEITENEVENREDIGHEID

De OESO-regeling is een gentlemen's agreement tussen de EU en de acht andere deelnemers (Australië, Canada, Japan, Korea, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, de Verenigde Staten en Zwitserland). De regeling en de opeenvolgende wijzigingen daarvan worden uit hoofde van de artikelen 1 en 2 van Verordening (EU) nr. 1233/2011 van het Europees Parlement en de Raad in de EU-wetgeving opgenomen. Verordening (EU) nr. 1233/2011 bepaalt als volgt: 'De Commissie stelt overeenkomstig artikel 3 gedelegeerde handelingen vast om bijlage II te wijzigen naar aanleiding van wijzigingen in de richtsnoeren die de deelnemers aan de regeling overeenkomen'. De regeling en de wijzigingen daarvan hebben dus rechtsgevolgen in de zin van artikel 218, lid 9, VWEU3. Volgens hoofdstuk I heeft de regeling voornamelijk tot doel een kader te creëren voor het ordelijke gebruik van door de overheid gesteunde exportkredieten en aldus op mondiaal niveau gelijke voorwaarden en eerlijke concurrentie tussen exporteurs te ontwikkelen; dus om het internationale handelsverkeer, met name het exportbeleid, te bevorderen en te reguleren in de zin van artikel 207 VWEU. Daarom is er een op artikel 207 en artikel 218, lid 9, VWEU gebaseerd besluit van de Raad nodig om het namens de Europese Unie in de OESO-werkgroepen voor exportkredieten in te nemen standpunt te bepalen.

1.

Zie met name het arrest van het Hof van 7 oktober 2014 in zaak C-399/12, Bondsrepubliek Duitsland


3

Om formele redenen moet de tekst van de voorzitter wat de regeling betreft worden omgevormd tot een aantal voorstellen voor wijzigingen van de regeling.

3. RESULTATEN VAN EVALUATIES ACHTERAF, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDENENEFFECTBEOORDELINGEN

Er is geen effectbeoordeling uitgevoerd met betrekking tot het huidige voorstel, aangezien de voorgestelde wijzigingen het constante EU-beleid inzake exportkredieten voortzetten, die na de wijzigingen van de regeling bij gedelegeerde handeling in de EU-wetgeving worden opgenomen.

4. GEVOLGENVOORDEBEGROTING

2.

De enige


gevolgen voor de begroting zijn de administratieve uitgaven.

5. OVERIGEELEMENTEN

GEDETAILLEERDE UITLEG VAN DE SPECIFIEKE BEPALINGEN VAN HET VOORSTEL — SAMENVATTING VAN DE VOORGESTELDE WIJZIGINGEN VAN DE OESO-REGELING EN AANBEVOLEN

STANDPUNT VAN DE EUROPESE UNIE

Het compromisvoorstel van de voorzitter geeft geen expliciet overzicht van de wijzigingen waar de tekst op aanstuurt. Niettemin kan het als volgt worden samengevat:

Nieuwe kolencentrales in hooginkomenslanden komen alleen in aanmerking voor

exportsteun als zij uitgerust zijn met operationele koolstofvastleggings- en opslagtechnologieën (CCS-technologieën) (d.w.z. projecten die in aanmerking komen voor financiering onder de huidige OESO-sectorovereenkomst inzake exportkredieten voor projecten voor hernieuwbare energie, beperkings- en/of aanpassingsmaatregelen met het oog op de klimaatverandering, en water).

Nieuwe kolencentrales met 'subkritische technologie' (d.w.z. druk < 221 bar) in

hooginkomenslanden komen niet in aanmerking voor exportsteun.

Voor alle overige landen geldt het volgende:

voor nieuwe kolencentrales met 'superkritische en betere technologie' (d.w.z. druk > 221 bar en stoomtemperatuur van 550°C) bedraagt de maximumkrediettermijn 12 jaar,

nieuwe kolencentrales met subkritische technologie komen niet in aanmerking voor exportsteun tenzij deze centrales over operationele koolstofvastleggings-en opslagtechnologieën beschikken of om andere redenen onder de bestaande sectorovereenkomst inzake klimaatverandering vallen,

in het geval van kleine projecten (met een geïnstalleerde capaciteit van maximum 300 MWp) komen nieuwe kolencentrales toch in aanmerking voor exportsteun, zelfs als zij met subkritische technologie zijn uitgerust; de maximumkrediettermijn bedraagt in deze gevallen 10 jaar.

Voor bestaande, al dan niet geretrofitte en gemoderniseerde, kolencentrales gelden

de standaardfinancieringsvoorwaarden van de regeling (maximumkrediettermijn van

vijf — in sommige gevallen acht en een half — jaar voor hooginkomenslanden van de OESO en tien jaar voor alle overige landen).

Na een implementatieperiode van twee jaar is er een grondige herziening van de

nieuwe bepalingen inzake exportkredieten en klimaatverandering gepland om te evalueren in welke mate de doelstellingen zijn bereikt, of er wijzigingen nodig zijn om de doelstellingen beter te bereiken, en of er nieuwe doelstellingen moeten worden geformuleerd.

De Commissie beschouwt het 'Herziene voorstel van de voorzitter' in principe als een evenwichtig pakket en beveelt aan dat de EU meewerkt aan het bereiken van een compromis tussen de OESO-deelnemers op basis van dit voorstel. Voor zover mogelijk moet de EU ernaar streven om het voorstel kracht bij te zetten op basis van de hieronder opgesomde aanbevelingen. Indien dit niet mogelijk blijkt, dient een compromis op basis van de hoofdlijnen van het 'Herziene voorstel van de voorzitter' te worden gesteund.

Aanbevolen standpunt met betrekking tot specifieke punten:

Voorstel dat nieuwe kolencentrales in hooginkomenslanden alleen in aanmerking komen voor exportsteun als zij uitgerust zijn met operationele koolstofvastleggings- en opslagtechnologieën (d.w.z. projecten die in aanmerking komen voor financiering onder de huidige OESO-sectorovereenkomst inzake exportkredieten voor projecten voor hernieuwbare energie, beperkings- en/of aanpassingsmaatregelen met het oog op de klimaatverandering, en water) en voorstel dat nieuwe kolencentrales met subkritische technologie in hooginkomenslanden niet in aanmerking komen voor exportsteun.

3.

Aanbevolen standpunt


Hoewel deze twee maatregelen de mogelijkheid voor exportsteun voor kolencentrales al aanzienlijk zouden beperken (uitgaand van de definitie van de Wereldbank van een 'hooginkomensland' als een land met een bruto nationaal inkomen (bni) per hoofd van de bevolking van 12 746 USD zou deze maatregel al 75 landen betreffen), moet de EU streven naar een krachtiger totaaleffect, dat de voorgestelde maatregel waarschijnlijk zal hebben, door een differentiatie volgens de gebruikte technologieën in te voeren en het geografische toepassingsgebied te verruimen: 1. Het lijkt inderdaad gepast te bepalen dat exportsteun alleen kan worden toegekend aan nieuwe centrales met superkritische technologie (druk boven 221 bar, stoomtemperatuur 550°C) die uitgerust zijn met operationele koolstofvastleggings-en opslagtechnologieën (CCS). De maximumkrediettermijn moet in overeenstemming met de bepalingen van de sectorovereenkomst inzake klimaatverandering worden vastgesteld op 18 jaar. Voor ultrasuperkritische centrales (druk hoger dan 221 bar, stoomtemperatuur minimaal rond 600°C) zou het logisch zijn om exportkredieten toe te laten als zij CCS-klaar zijn. De maximumkrediettermijn moet op tien jaar worden vastgesteld. 2. Voorgesteld wordt deze maatregelen uit te breiden naar 'middeninkomenslanden'. Volgens de definitie van de Wereldbank zijn middeninkomenslanden landen met een bruto nationaal inkomen van 1 045 tot 12 745 USD. Dan komt het aantal neer op 180 landen (met inbegrip van alle 28 EU-lidstaten, alle OESO-leden, evenals Brazilië, China, India, Indonesië, de Russische Federatie, Vietnam, Zuid-Afrika en verschillende landen van de Balkan, het Middellandse Zeegebied, het Midden-Oosten, Azië en Latijns-Amerika).

Sommige middeninkomenslanden (vooral India, Indonesië, Vietnam, Zuid-Afrika en Turkije) waren het voorbije decennium de belangrijkste begunstigden van exportsteun voor nieuwe kolencentrales; bovendien zijn er aanwijzingen en aankondigingen dat er de komende jaren in India, Indonesië en Vietnam grote kolencentrales zullen worden bijgebouwd. Nochtans zijn hoog- of middeninkomenslanden al in een positie die hen in staat stelt om het aandeel van

kolen in hun energievoorziening te verminderen door klimaatvriendelijkere alternatieve technologieën toegankelijker te maken; daarom wordt de voortzetting van officiële exportsteun aan koolstofintensieve energieproductie in deze landen gezien als een element dat de overgang naar een koolstofarme energievoorziening afremt doordat daardoor eventueel door de private sector gefinancierde alternatieven en klimaatvriendelijkere alternatieve technologieën worden verdreven. De voorgestelde maatregelen zouden de wereld een duidelijk politiek signaal geven dat de EU en de andere acht deelnemers aan de OESO-regeling geen exportsteun meer kunnen toekennen aan projecten die de koolstofafhankelijkheid in stand houden en de doelstelling in gevaar brengen om tegen 2020 de toename van broeikasgasemissies in te dammen en tegen 2050 die emissies met 60 % ten opzichte van 2010 terug te brengen. In het geval van laaginkomenslanden — en onder voorbehoud van het hierna aanbevolen standpunt — kan het zijn dat hun energiebehoeften in combinatie met hun macro-economische situatie en de beperkte beschikbaarheid van vergelijkbare alternatieve opties inzake gas en/of hernieuwbare energiebronnen het toekennen van exportsteun aan nieuwe kolencentrales rechtvaardigen, temeer omdat laaginkomenslanden momenteel maar beperkt bijdragen tot de wereldwijde uitstoot.

Rekening houdend met het feit dat de commerciële levensvatbaarheid van CCS-technologie nog niet volledig is aangetoond en deze op basis van de relevante EU-wetgeving zoals de richtlijn CO2-afvang en -opslag ("CCS-richtlijn") en de richtlijn inzake industriële emissies ("RIE-richtlijn") niet verplicht is, zouden ultrasuperkritische kolencentrales niet moeten worden verplicht om uitgerust te zijn met operationele koolstofvastleggings- en opslagtechnologieën, maar wel om CCS-klaar te zijn. Wat een CCS-klare kolencentrale inhoudt, wordt omschreven in artikel 33 van de CCS-richtlijn en in artikel 36 van de RIE-richtlijn4 als een centrale die aan de volgende voorwaarden voldoet: i) er zijn geschikte opslaglocaties beschikbaar, ii) vervoersfaciliteiten zijn technisch en economisch haalbaar, iii) het is technisch en economisch haalbaar om de installatie achteraf aan kooldioxideafvang aan te passen, en iv) er is geschikte ruimte op het terrein van de installatie vrijgemaakt om kooldioxide af te vangen en te comprimeren.

Voorstel om in alle overige landen voor nieuwe kolencentrales met 'superkritische en betere technologie' (d.w.z. druk > 221 bar en stoomtemperatuur van 550°C) de maximumkrediettermijn op 12 jaar vast te stellen

4.

Aanbevolen standpunt


Het voorstel is een stap in de goede richting, omdat het uitgaat van een differentiatie van de financieringsvoorwaarden naargelang de gebruikte soort technologie. De EU moet deze algemene benadering steunen en proberen om deze in twee opzichten nog te verbeteren: 1. Er is nog meer differentiatie nodig met een verder onderscheid tussen verschillende soorten technologie; 2. De Commissie vindt dat de maximumkrediettermijnen voor kolencentrales korter moeten zijn dan voor minder vervuilende centrales zoals gascentrales (momenteel is de maximumkrediettermijn voor alle niet-nucleaire centrales al vastgesteld op 12 jaar).

Daarom wordt aanbevolen om voor alle landen die volgens de definities van de Wereldbank niet aan de criteria van hoog- of middeninkomenslanden voldoen de maximumkrediettermijn voor nieuwe kolencentrales met superkritische technologie (druk boven 221 bar, stoomtemperatuur 550°C) op 8 jaar vast te stellen. Voor nieuwe centrales met ultrasuperkritische technologie (druk boven 221 bar, stoomtemperatuur ongeveer 600°C en hoger) wordt de maximumkrediettermijn op 10 jaar vastgesteld.


4

Voorstel om in alle overige landen nieuwe kole ncentra les met sub kritische technologie (d.w.z. druk lager dan 221 bar) niet in aanmerking te laten komen voor exportsteun tenzij deze centra les over operationele ko olstofvastleg gings- en o pslagtechnologieën beschikken of om andere redenen onder de bestaande sectorovereenkomst inzake kli maatveran deri ng vallen

5.

Aanbevolen standpunt


Indien de reikwijdte van alle overige landen wordt geherdefinieerd zoals hierboven uiteengezet, dient de EU een resultaat op basis van dit voorstel te steunen.

Voorstel om in alle overige landen voor kleine projecten (met een geïn stall eerde capaciteit van maximum 300 MWp) nieuwe kole ncentrales toch in aanmerking te laten komen voor exportsteun, zelfs als zij met subkritische technologie zijn uitgerust, waarbij de maxi mu mkrediettermijn in deze gevallen op 10 ja ar wordt vastgestel d

6.

Aanbevolen standpunt


Voor nieuwe kole ncentrales met subkritische technologie en met een energiecapaciteit van maximaal 300 MWe moet de m axi mum kre dietterm ij n bij wijze van uitzondering op 8 jaar worden vastgesteld.

Hoewel uit cijfers uit het verleden blijkt dat er tot nu toe geen enkele exportsteun voor kolen naar la ag ink o m ensl anden is gegaan, kan het zijn dat de energiebehoeften van die landen in combinatie met hun m acro - econo m isc he situatie en de beperkte beschikbaarheid van vergelijkbare alternatieve opties inzake gas en/of hernieuwbare energiebronnen het toekennen van exportsteun aan nieuwe kole nce ntra les rechtvaardigen, zolang koolstofarme alternatieven volledig worden geëvalueerd. In dergelijke gevallen zou de rationalisering van subsidies voor exportkrediet de eerste stap kunnen zijn die op korte termijn dient te worden overwogen. Deze kredieten zouden onder andere kunnen worden gerationaliseerd door middel van een differentiatie van de subsidievoorwaarden, d.w.z. een differentiatie van de krediettermijn, afhankelijk van de koo lstofintensiviteit van de belangrijkste technologieën voor de fossiele brandstoffen. Aangezien er ook volgens de publicaties 2013 World Energy Outlook Special Report Redrawing the Energy and Climate Map en 2012 Technology Roadmap for High-efficiency Low-emissions Coal-fired Power Generation van het Internationaal Energieagentschap geen nieuwe eenheden van kole ncentra les met subkritische technologieën of met een energiecapaciteit van maximum 300 MWe meer gebouwd zouden mogen worden, is het gerechtvaardigd om exportkredieten voor dit soort centrales niet langer te subsidiëren. Niettemin kunnen er in laaginkom ensl anden situaties zijn waarin een kleine kole ncentrale met een energiecapaciteit van maximaal 300 MWe de enige levensvatbare optie blijkt te zijn voor elektriciteitsproductie. In deze uitzonderlijke gevallen zou het mogelijk moeten zijn om exportsteun toe te kennen.

Bijkomende aanbevolen standpunten inzake nieuwe met fossiele brandstoffen gestookte centrales:

Voor nieuwe centrales die geen kolen- of kerncentrale zijn dient de m axi m u mkredietter m ij n 12 jaar te blijven.

Onder voorbehoud van de hierboven genoemde voorwaarden mag exportsteun voor nieuwe met fossiele brandstoffen gestookte centrales (zowel kolen- als andere centrales) alleen worden overwogen als de mogelijkheid om vergelijkbare minder koolstofintensieve alternatieven te gebruiken wordt geëvalueerd en een verslag daarvan bij de aanvraag voor een exportkredietverbintenis is gevoegd. De exportkredietinstellingen dienen hiervoor een gemeenschappelijke evaluatiemethode

ter beschikking van de aanvragers te stellen. Als er alternatieve opties zijn die technisch haalbaar zijn en slechts lichtjes duurder, moeten voorafgaand aan de aanvraag voor een exportkredietverbintenis overeenkomstige financiële oplossingen worden onderzocht. Bovendien kan deze exportsteun alleen worden toegekend als het project in kwestie verenigbaar is met het nationale beleid en de nationale strategie voor het tegengaan van de klimaatverandering.

Voorstel dat voor bestaande, al dan niet geretrofitte en gemoderniseerde, kolencentrales de standaardfinancieringsvoorwaarden van de regeling gelden

7.

Aanbevolen standpunt


De EU dient in te stemmen met de toepassing van de standaardfinancieringsvoorwaarden van de regeling voor de toekenning van exportsteun aan bestaande, al dan niet geretrofitte en gemoderniseerde, kolencentrales, op voorwaarde dat de efficiëntie van de kolencentrale in kwestie zal toenemen tot een minimaal niveau van 38 % (LHV, netto) gebaseerd op stoomparameters van 165 bar en 540°C/540°C herverhitting. Projecten met een CCS-retrofit komen in aanmerking voor financiering onder de OESO-sectorovereenkomst inzake exportkredieten voor projecten voor hernieuwbare energie, beperkings- en/of aanpassingsmaatregelen met het oog op de klimaatverandering, en water.

Motivering: Het mitigatiepotentieel van de bestaande kolencentrales overal ter wereld is hoog. Investeringen die gebruikmaken van dat mitigatiepotentieel kunnen een alternatief zijn voor nieuwe kolencentrales die misschien wel even efficiënt zijn, maar de koolstofafhankelijkheid verlengen; daarom is het aanvaardbaar zulke investeringen te steunen zolang de minimumnormen inzake efficiëntie worden gehaald.

Voorstel voor een grondige herziening na twee jaar

8.

Aanbevolen standpunt


Voor de Europese Unie is het altijd een belangrijke doelstelling geweest om een krachtige herzieningsclausule in te voeren, aangezien het daardoor mogelijk wordt al in de nabije toekomst op een dynamische manier het nieuwe pakket regels aan te passen aan de verdere ontwikkelingen inzake klimaatbeleid. Het standpunt dat de voorkeur van de EU wegdraagt, is dat voorafgaand aan deze herziening de OESO en het Internationaal Energieagentschap een analytische studie van de impact van exportkredieten op de klimaatverandering moeten uitvoeren.