Toelichting bij COM(2015)435 - Ondertekening en voorlopige toepassing van de overeenkomst met Colombia inzake de vrijstelling van de visumplicht voor kort verblijf

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Bij Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad 1 is de lijst vastgesteld van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen van de lidstaten in het bezit moeten zijn van een visum, alsmede de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van deze plicht zijn vrijgesteld. Verordening (EG) nr. 539/2001 wordt toegepast door alle lidstaten, met uitzondering van Ierland en het Verenigd Koninkrijk.

Bij Verordening (EU) nr. 509/2014 van het Europees Parlement en de Raad 2 is Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad gewijzigd en zijn negentien landen verplaatst naar bijlage II, waarin de derde landen zijn opgenomen waarvan de onderdanen van de visumplicht zijn vrijgesteld. Deze negentien landen zijn: Colombia, Dominica, Grenada, Kiribati, de Marshalleilanden, Micronesia, Nauru, Oost-Timor, Palau, Peru, Saint Lucia, Saint Vincent en de Grenadines, de Salomonseilanden, Samoa, Tonga, Trinidad en Tobago, Tuvalu, Vanuatu en de Verenigde Arabische Emiraten. In bijlage II staat bij elk van deze landen een voetnoot die luidt: „De visumvrijstelling geldt vanaf de datum van inwerkingtreding van een met de Europese Unie te sluiten visumvrijstellingsovereenkomst.”

Verordening (EU) nr. 509/2014 is op 20 mei 2014 vastgesteld en op 9 juni 2014 in werking getreden. De eerste reeks visumvrijstellingsovereenkomsten is ondertekend op 6 mei 2015 (Verenigde Arabische Emiraten), 26 mei 2015 (Oost-Timor) en 28 mei 2015 (Dominica, Grenada, Saint Lucia, Saint Vincent en de Grenadines, Samoa, Trinidad en Tobago en Vanuatu) en wordt in afwachting van de inwerkingtreding voorlopig toegepast met ingang van de datum van ondertekening.

Volgens overweging 5 van Verordening (EU) nr. 509/2014 en de gemeenschappelijke verklaring die bij de vaststelling van de verordening werd afgelegd, gold voor Colombia en Peru een specifieke procedure die inhield dat nader moest worden beoordeeld of Colombia en Peru aan de desbetreffende criteria voldoen, voordat de Commissie aan de Raad aanbevelingen kon doen over besluiten houdende machtiging tot het openen van onderhandelingen betreffende visumvrijstellingsovereenkomsten met deze twee landen. De Commissie heeft in oktober 2014 een verslag 3 uitgebracht waarin de situatie van Colombia in grote lijnen wordt beoordeeld aan de hand van de criteria van artikel 1 van Verordening (EG) nr. 539/2001, zoals gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 509/2014. Tegelijkertijd is een verslag over Peru vastgesteld 4 . In het verslag werden gegevens en ontwikkelingen onderzocht op het gebied van migratie en mobiliteit (Schengenvisa, legale migratie, onregelmatige migratie, beveiliging van en fraude met reisdocumenten), criminaliteit en veiligheid, economie, handel en toerisme, externe betrekkingen en mensenrechten, regionale samenhang en wederkerigheid. Ook werd een beoordeling gegeven van de risicoscenario’s die het gevolg zouden kunnen zijn van visumliberalisering. De Commissie concludeerde dat de aanzienlijke verbetering van de economische, sociale en veiligheidssituatie van de laatste jaren in Colombia rechtvaardigt dat Colombianen visumvrije toegang krijgen tot het grondgebied van de lidstaten, terwijl de aan visumliberalisering verbonden risico’s werden beoordeeld als beheersbaar wanneer onder meer nauwer wordt samengewerkt inzake terugkeer en de grenscontroles correct worden uitgevoerd. De visumvrijstellingsovereenkomst voorziet daarnaast in de nodige waarborgen, waardoor de overeenkomst kan worden opgeschort of beëindigd indien dat nodig mocht zijn om een eind te maken aan veiligheids- of migratierisico’s voor de Unie.

In maart 2015 heeft de Commissie de Raad aanbevolen om haar te machtigen onderhandelingen over een visumvrijstellingsovereenkomst te openen met Colombia en Peru 5 . Op 19 mei 2015 heeft de Raad de Commissie onderhandelingsrichtsnoeren aangereikt. De onderhandelingen met Colombia zijn op 20 mei 2015 in Brussel gehouden. Tijdens de bijeenkomst kon de gehele ontwerptekst worden bekeken. Er werden enkele wijzigingen voorgesteld en over alle aspecten werd overeenstemming bereikt.

Op 9 juni 2015 werd de overeenkomst door de hoofdonderhandelaars geparafeerd. Op 10 juni 2015 vond in de marge van de top EU-Celac een officiële plechtigheid plaats. Op 27 mei 2015 werd de tekst van de overeenkomst aan de lidstaten meegedeeld en op 15 juni 2015 werd verdere informatie verstrekt op een bijeenkomst van de Groep Visa van de Raad.

2. RECHTSGRONDSLAG

Voor de Unie is artikel 77, lid 2, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), in samenhang met artikel 218 daarvan, de rechtsgrondslag voor de overeenkomst.

Bijgaand voorstel is het rechtsinstrument voor de ondertekening van de overeenkomst. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid.

Aangezien Colombia zijn interne ratificatieprocedure snel kan afronden, wordt in het voorstel betreffende de ondertekening bepaald dat de overeenkomst voorlopig wordt toegepast vanaf de dag volgende op de datum van ondertekening, overeenkomstig artikel 218, lid 5, VWEU. Aangezien voor de sluiting van de overeenkomst de goedkeuring van het Europees Parlement vereist is, zal de Commissie het Europees Parlement van de voorlopige toepassing van de overeenkomst in kennis stellen.

3. RESULTAAT VAN DE ONDERHANDELINGEN

De Commissie is van mening dat de doelstellingen die de Raad in de onderhandelingsrichtsnoeren had geformuleerd, zijn bereikt en dat de ontwerp-visumvrijstellingsovereenkomst aanvaardbaar is voor de Unie.

De overeenkomst houdt uiteindelijk het volgende in:

Doel



De overeenkomst voorziet in visumvrij reizen voor de burgers van de Europese Unie en voor de burgers van Colombia die naar het grondgebied van de andere partij reizen voor ten hoogste 90 dagen binnen een periode van 180 dagen.

Om ervoor te zorgen dat alle EU-burgers gelijk worden behandeld, is in de overeenkomst een bepaling opgenomen die inhoudt dat Colombia de overeenkomst alleen ten aanzien van alle lidstaten van de Europese Unie kan opschorten of beëindigen, en dat omgekeerd ook de Unie de overeenkomst alleen voor alle lidstaten kan opschorten of beëindigen.

De specifieke situatie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland komt tot uiting in de preambule.

1.

Toepassingsgebied


De visumvrijstelling geldt voor alle categorieën personen (houders van gewone paspoorten, diplomatieke paspoorten, dienstpaspoorten, officiële paspoorten en speciale paspoorten) en voor reizen voor alle doeleinden, behalve voor het verrichten van een bezoldigde bezigheid. Voor deze laatste categorie reizigers behouden zowel de lidstaten als Colombia de vrijheid om voor de onderdanen van de andere partij een visum verplicht te stellen overeenkomstig het toepasselijke Unierecht of het toepasselijke nationale recht. Om een geharmoniseerde toepassing te waarborgen, is aan de overeenkomst een gemeenschappelijke verklaring gehecht over de interpretatie van de categorie personen die reizen om een bezoldigde bezigheid te verrichten.

2.

Duur van het verblijf


De overeenkomst voorziet in visumvrij reizen voor de burgers van de Europese Unie en voor de burgers van Colombia die naar het grondgebied van de andere partij reizen voor ten hoogste 90 dagen binnen een periode van 180 dagen. Aan de overeenkomst is een gemeenschappelijke verklaring gehecht over de interpretatie van deze termijn van 90 dagen binnen een periode van 180 dagen.

De overeenkomst houdt rekening met de situatie van de lidstaten die het Schengenacquis nog niet volledig toepassen. De visumvrijstelling geeft burgers van Colombia het recht om gedurende 90 dagen binnen een periode van 180 dagen op het grondgebied van elk van die lidstaten (Bulgarije, Kroatië, Cyprus en Roemenië) te verblijven, zolang deze geen deel uitmaken van het Schengengebied zonder binnengrenzen, onafhankelijk van de periode die voor het gehele Schengengebied geldt.

3.

Territoriale toepassing


De overeenkomst bevat bepalingen betreffende de territoriale toepassing: ten aanzien van Frankrijk en Nederland geldt de visumvrijstelling voor de burgers van Colombia alleen voor verblijf op het Europese grondgebied van deze lidstaten.

4.

Verklaringen


Naast de bovengenoemde gemeenschappelijke verklaringen zijn nog vier gemeenschappelijke verklaringen aan de overeenkomsten gehecht:

– een verklaring over de betrokkenheid van Noorwegen, IJsland, Zwitserland en Liechtenstein bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis;

– een verklaring over de volledige verspreiding van informatie over de inhoud en de gevolgen van de visumvrijstellingsovereenkomst en aanverwante kwesties, zoals de toegangsvoorwaarden;

– een verklaring over de invoering van biometrische paspoorten door de Republiek Colombia, die luidt dat Colombia zich ertoe verbindt vanaf uiterlijk 31 augustus 2015 biometrische paspoorten af te geven en dat het uitblijven van de invoering van biometrische paspoorten tot na 31 december 2015 voldoende reden is voor opschorting van de overeenkomst; en

– een verklaring over samenwerking inzake onregelmatige migratie. In deze verklaring wordt herinnerd aan de verbintenis uit hoofde van artikel 49, lid 3, van de overeenkomst inzake politieke dialoog en samenwerking tussen de Unie en de Andesgemeenschap met betrekking tot de overname van de onregelmatige migranten van de partijen. De partijen zullen de naleving van deze verbintenis nauwlettend in het oog houden en komen overeen een overnameovereenkomst te sluiten indien een der partijen daarom verzoekt, met name in geval van een toename van onregelmatige migratie en problemen in verband met de overname van onregelmatige migranten. Het uitblijven van de sluiting van een overnameovereenkomst wanneer daartoe een verzoek is gedaan, is voldoende reden voor opschorting van de overeenkomst.

4. CONCLUSIE

Gezien de bovengenoemde resultaten stelt de Commissie voor dat de Raad:

– besluit dat de overeenkomst namens de Unie wordt ondertekend en de voorzitter van de Raad machtigt om de persoon (personen) aan te wijzen die gemachtigd wordt (worden) de overeenkomst namens de Unie te ondertekenen;

– in afwachting van de inwerkingtreding van de overeenkomst de voorlopige toepassing ervan goedkeurt.