Toelichting bij COM(2015)559 - Vaststelling vangstmogelijkheden 2016 voor sommige visbestanden in de wateren van de Unie en, voor vaartuigen van de Unie, buiten de Unie

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Alle verordeningen tot vaststelling van de vangstmogelijkheden moeten het oogsten van de bestanden beperken tot een niveau dat in overeenstemming is met de algemene doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB). Bij Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid ("basisverordening voor het GVB") zijn de doelstellingen voor de jaarlijkse voorstellen inzake vangst- en inspanningsbeperkingen vastgesteld die de ecologische, economische en sociale duurzaamheid van de Unievisserijen moeten garanderen.

De vangstmogelijkheden worden jaarlijks vastgesteld (die voor diepzeebestanden om de twee jaar). Dit staat de invoering van een langetermijnbeheer evenwel niet in de weg. De Unie heeft in dit verband aanzienlijke vooruitgang geboekt: de uit commercieel oogpunt belangrijkste bestanden vallen nu onder meerjarige beheersplannen waarmee de jaarlijkse TAC’s en maximale inspanningsniveaus in overeenstemming moeten zijn.

Dit voorstel heeft betrekking op vangstmogelijkheden die de Unie autonoom vaststelt. Daarnaast omvat het vangstmogelijkheden die voortvloeien uit multilateraal of bilateraal visserijoverleg. Het resultaat daarvan wordt ten uitvoer gelegd door middel van interne verdeling over de lidstaten op basis van het beginsel van relatieve stabiliteit.

Dit voorstel betreft dus autonome Uniebestanden en daarnaast ook:

• gedeelde bestanden, d.w.z. bestanden die gezamenlijk worden beheerd hetzij met Noorwegen in de Noordzee en het Skagerrak, hetzij in het kader van NEAFC-overleg tussen kuststaten (NEAFC: Visserijcommissie voor het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan.

• vangstmogelijkheden die voortvloeien uit overeenkomsten in het kader van regionale organisaties voor visserijbeheer (ROVB's).

In dit voorstel is een aantal vangstmogelijkheden als 'p.m.' (pro memoria) aangegeven. Dit heeft te maken met het feit dat:

– het advies over sommige bestanden niet beschikbaar is ten tijde van de vaststelling van het voorstel, of

– bepaalde vangstbeperkingen en andere aanbevelingen van de betrokken ROVB's nog niet zijn vastgesteld omdat hun jaarvergadering nog niet heeft plaatsgevonden, of

– de cijfers voor sommige bestanden in de wateren van Groenland en voor met Noorwegen en andere derde landen gedeelde of geruilde bestanden nog niet beschikbaar zijn omdat zij afhangen van de resultaten van het overleg met deze landen in november en december 2015, of

– voor enkele TAC's het advies weliswaar is ontvangen, maar de evaluatie nog gaande is.

Overzicht van de bestanden

Zoals te doen gebruikelijk heeft de Commissie in haar jaarlijkse mededeling betreffende een raadpleging over de vangstmogelijkheden (COM(2015)239, hierna 'de mededeling') een beeld geschetst van de situatie waarop de voorstellen inzake vangstmogelijkheden moeten worden afgestemd. De mededeling biedt een overzicht van de toestand van de bestanden op grond van de bevindingen van de in 2015 verstrekte wetenschappelijke adviezen. Positief is dat het aantal bestanden waarvoor een volledige analyse beschikbaar is, volgens de Commissie toeneemt. Bovendien wordt meer dan de helft van de bestanden waarvoor advies inzake de maximale duurzame opbrengst (MSY – maximum sustainable yield) beschikbaar is, bevist op een niveau dat gelijkloopt met of lager ligt dan het niveau dat de maximale duurzame opbrengst zou opleveren.

Op verzoek van de Commissie heeft de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) op 30 juni 2015 zijn jaarlijks advies over de meeste door het onderhavige voorstel bestreken visbestanden uitgebracht. De ICES heeft rekening gehouden met de door de Commissie in haar mededeling gepresenteerde beleidsoriëntaties.

Gegevens zijn essentieel voor de adviezen die de ICES verstrekt; alleen bestanden waarvoor voldoende en betrouwbare gegevens beschikbaar zijn, kunnen volledig worden beoordeeld met het oog op schattingen van hun omvang en prognoses over hoe zij zullen reageren op de diverse exploitatiescenario's ("vangstopties"). Als voldoende gegevens beschikbaar zijn, kunnen de wetenschappelijke instanties ramen in hoeverre de vangstmogelijkheden moeten worden aangepast om het MSYniveau voor het betrokken bestand te bereiken. Het advies wordt dan 'MSY-advies' genoemd. In andere gevallen passen de wetenschappelijke instanties de voorzorgsbenadering toe wanneer zij aanbevelingen betreffende het na te streven niveau van de vangstmogelijkheden formuleren. De methodiek die de ICES daarbij toepast, wordt toegelicht in ICES-publicaties betreffende het opstellen van adviezen met betrekking tot bestanden waarvoor slechts beperkte gegevens voorhanden zijn 1 .

De belangrijkste groep voorgestelde TAC’s is opgenomen in bijlage IA. Deze bijlage bevat 153 TAC’s voor bestanden die worden bevist in het Skagerrak, het Kattegat, de ICES-deelgebieden I, II, III, IV, V, VI, VII, VIII, IX, X, XII en XIV, de wateren van de Unie van de CECAF en de wateren van Frans-Guyana. Van deze TAC’s zijn er 11 vastgesteld overeenkomstig het MSY-advies. De overige vallen in de volgende categorieën:

• 3 TAC’s worden voorgesteld overeenkomstig langetermijnbeheerstrategieën, bijvoorbeeld beheersplannen die voortvloeien uit specifieke vigerende GVBverordeningen, nog niet aangenomen voorstellen van de Commissie betreffende beheersplannen of door adviesraden (AR’s) voorgestelde beheersbenaderingen die volgens de wetenschappelijke adviesorganen in overeenstemming zijn met het voorzorgsbeginsel;

• 51 TAC’s betreffen bestanden waarvoor weinig gegevens voorhanden zijn en waarvoor geen volledige beoordeling kon worden gegeven. Van deze laatste zijn er 26 die in het voorstel op het niveau van 2015 worden gehandhaafd, conform een gezamenlijke verklaring van de Raad en de Commissie dat de vangstmogelijkheden ongewijzigd zouden blijven tenzij uit wetenschappelijke adviezen blijkt dat het bestand in kwestie aan het afnemen is. Aan deze beslissing ligt de overweging ten grondslag dat de meeste van deze bestanden als bijvangsten in gemengde visserijen worden gewogen en dat een wijziging van hun TAC’s nauwelijks van invloed is op de ontwikkeling van hun toestand, terwijl herhaalde TAC-verlagingen kunnen leiden tot wettelijk verplichte teruggooi;

• de resterende TAC’s worden in deze fase aangegeven als 'p.m.' (pro memoria) omdat het desbetreffende wetenschappelijke advies nog niet beschikbaar is, het advies verder moet worden geanalyseerd of internationale onderhandelingen of overeenkomsten later dit jaar moeten worden afgerond (bijv. in het kader van bijeenkomsten van ROVB's). Voor deze bestanden zal het voorstel moeten worden bijgewerkt wanneer het betrokken advies en de betrokken informatie beschikbaar komt.

Alle voorgestelde vangstmogelijkheden zijn in overeenstemming met het wetenschappelijke advies dat de Commissie over de toestand van de bestanden heeft ontvangen en dat is gebruikt zoals aangegeven in de mededeling.

1.

De bij Verordening (EU) nr. 1380/2013 ingevoerde aanlandingsverplichting


De aanlandingsverplichting die bij de basisverordening voor het GVB is ingevoerd, wordt in de periode van 2015 tot 2019 gestaffeld van toepassing. In 2019 zullen alle bestanden waarvoor een TAC geldt, onder de aanlandingsverplichting vallen. Met ingang van 1 januari 2016 zal de aanlandingsverplichting ook worden toegepast op bepaalde demersale visserijen in de Noordzee en in de noordwestelijke en zuidwestelijke wateren van de Atlantische Oceaan. Op basis van de gezamenlijke aanbevelingen van de lidstaten en overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 heeft de Commissie bij gedelegeerde Verordeningen specifieke teruggooiplannen vastgesteld.

Als gevolg van de invoering van de aanlandingsverplichting moeten de vangstmogelijkheden overeenkomstig artikel 16, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bovendien niet meer worden vastgesteld als afspiegeling van de aangelande hoeveelheid maar als afspiegeling van de gevangen hoeveelheid, aangezien teruggooi niet langer is toegestaan. Dit gebeurt op basis van wetenschappelijk advies voor de visbestanden in visserijen als vermeld in artikel 15, lid 1, van de nieuwe basisverordening voor het GVB. De vangstmogelijkheden moeten ook worden vastgesteld overeenkomstig andere ter zake relevante bepalingen, zoals artikel 16, lid 1 (beginsel van relatieve stabiliteit) en artikel 16, lid 4 (doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid en de voorschriften in meerjarenplannen).

Als gevolg daarvan zal de Commissie hogere TAC's voorstellen voor bestanden die in 2016 onder de aanlandingsverplichting zullen vallen. Voor bestanden waarvan bepaalde vangsten moeten worden aangeland (in visserijen die vanaf 2016 onder de aanlandingsverplichting vallen) en andere vangsten nog mogen worden teruggegooid (in visserijen die pas tussen 2017 en 2019 onder de aanlandingsplicht komen te vallen), zal de Commissie op basis van de beste beschikbare gegevens hogere TAC's voorstellen in overeenstemming met de hoeveelheden die moeten worden aangeland.

De Commissie heeft, na de lidstaten om gedetailleerde teruggooigegevens te hebben verzocht, zulke gegevens ontvangen voor de Noordzee. De gegevens van de lidstaten voor de noordwestelijke en zuidwestelijke wateren waren gebaseerd op gemiddelde teruggooipercentages. Daarom heeft de Commissie voor de betrokken bestanden wetenschappelijk advies gevraagd over het aandeel van elk onder de aanlandingsverplichting vallend vlootsegment in de totale vangsten en in de totale teruggooi en over het teruggooipercentage voor deze vlootsegmenten.

Parallel daarmee heeft de Commissie wetenschappelijk advies gevraagd over het gebruik van gemiddelde teruggooipercentages als basis voor TACaanpassingen. In afwachting van dit wetenschappelijke advies worden de TAC's die in aanmerking komen voor een verhoging als gevolg van de invoering van de aanlandingsverplichting in 2016, aangegeven met 'p.m.'.

Tot slot moeten de verbanden tussen de nieuwe basisverordening voor het GVB en Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad onder de loep worden genomen. In de laatstgenoemde verordening zijn aanvullende voorwaarden voor het meerjarenbeheer van de TAC's vastgesteld, onder meer, op grond van artikel 3 en artikel 4, in de vorm van flexibiliteit voor bestanden waarvoor respectievelijk voorzorgsTAC's en analytische TAC's zijn vastgesteld. Krachtens artikel 2 van die verordening bepaalt de Raad, bij de vaststelling van de TAC's, op basis van met name de biologische situatie van de bestanden voor welke bestanden de artikelen 3 en 4 niet van toepassing zijn. Meer recent is nog een ander flexibiliteitsinstrument ingevoerd bij artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013. Om te voorkomen dat excessieve flexibiliteit het beginsel van een rationele en verantwoordelijke exploitatie van de levende biologische rijkdommen van de zee ondergraaft en een belemmering vormt voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid, moet worden verduidelijkt dat de artikelen 3 en 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 niet van toepassing mogen zijn naast de jaarflexibiliteit als bedoeld in artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

2.

Maatregelen inzake zeebaars


Volgens het ICESadvies voor 2016 over deze soort is de toestand van het bestand precair. De paaibiomassa blijft afnemen en de rekrutering is nog steeds laag. Aangezien de visserijsterfte bij zeebaars in het noordoostelijke deel van de Atlantische Ocean momenteel vier keer hoger ligt dan het niveau dat de MSY zou opleveren, adviseert de ICES in zijn advies eens te meer de visserijsterfte bij dit bestand aanzienlijk te reduceren. Zeebaars is een soort die laat geslachtsrijp wordt en het herstel van het bestand zal naar schatting 4 tot 7 jaar in beslag nemen. Om de snelle achteruitgang van het bestand een halt toe te roepen, moet onmiddellijk een omvattend pakket maatregelen worden uitgevoerd.

De ernst waarmee in het ICESadvies van 2015 op de situatie wordt gewezen, laat geen twijfel bestaan over de noodzaak dit bestand bescherming te blijven bieden, voort te bouwen op de vooruitgang in 2015, het paaibestand verder te beschermen, de rekrutering te optimaliseren en de vangsten van zeebaars te reduceren. De voorgestelde maatregelen moeten ervoor zorgen dat alle partijen die baat hebben bij een herstel van het bestand, ook bijdragen tot dat herstel.

Eens te meer wordt ervan uitgegaan dat wanneer nu wordt ingegrepen, de sociale en economische gevolgen van dat ingrijpen zullen opwegen tegen de kosten die ontstaan als niet wordt geageerd en het bestand daardoor verder achteruitgaat. Om het zeebaarsbestand de kans te geven zich op de middellange termijn te herstellen tot een duurzaam niveau, moet het beheer coherent worden aangepakt. De Commissie is van plan om in het kader van het komende meerjarenplan voor Noordzeebestanden maatregelen voor het beheer van zeebaars voor te stellen.

Samenhang met de huidige bepalingen op dit beleidsgebied

De voorgestelde maatregelen zijn opgesteld overeenkomstig de doelstellingen en de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid en zijn in overeenstemming met het beleid van de Unie inzake duurzame ontwikkeling.

Samenhang met andere beleidsgebieden van de Unie

De voorgestelde maatregelen zijn in overeenstemming met andere beleidsgebieden van de Unie, met name op het vlak van milieu.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag van dit voorstel is artikel 43, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

De verplichting van de Unie om de levende aquatische rijkdommen op duurzame wijze te exploiteren, vloeit voort uit de verplichtingen die zijn vastgelegd in artikel 2 van de nieuwe basisverordening voor het GVB.

Subsidiariteit (voor niet-exclusieve bevoegdheden)

Het voorstel valt onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder d), van het Verdrag. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.

Evenredigheid

Het voorstel is om de volgende reden in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel: het GVB is een gemeenschappelijk beleid. Krachtens artikel 43, lid 3, van het Verdrag dient de Raad maatregelen vast te stellen tot vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden.

Krachtens de voorgestelde verordening van de Raad worden de vangstmogelijkheden over de lidstaten verdeeld. Met inachtneming van de artikelen 16 en 17 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 verdelen de lidstaten deze mogelijkheden vervolgens naar eigen goeddunken over de regio's of de marktdeelnemers. De lidstaten kunnen dus met een ruime mate aan vrijheid en conform het sociaal-economische model van hun keuze beslissen hoe zij de aan hen toegewezen vangstmogelijkheden benutten.

Het voorstel heeft geen nieuwe financiële gevolgen voor de lidstaten. De Raad stelt elk jaar een verordening als de onderhavige vast, en de openbare en particuliere middelen voor de tenuitvoerlegging ervan zijn reeds beschikbaar.

Keuze van het instrument

Voorgesteld instrument: verordening.

3. RESULTATEN VAN EX-POSTEVALUATIES, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

Ex-postevaluaties/geschiktheidscontroles van bestaande wetgeving

De verordening tot vaststelling van de vangstmogelijkheden wordt meermaals per jaar herzien in het licht van het meest recente wetenschappelijke advies en andere ontwikkelingen.

Raadpleging van belanghebbenden

a)

Wijze van raadpleging, belangrijkste geraadpleegde sectoren en algemeen profiel van de respondenten



De Commissie heeft zowel de belanghebbenden – met name via de adviesraden (AR’s) – als de lidstaten op basis van haar mededeling over de vangstmogelijkheden voor 2015 geraadpleegd over haar aanpak voor de verschillende voorstellen voor verordeningen tot vaststelling van de vangstmogelijkheden.

Daarnaast heeft de Commissie de richtsnoeren gevolgd van haar mededeling aan de Raad en het Europees Parlement 'Verbetering van de raadpleging inzake het communautaire visserijbeheer' (COM(2006) 246 definitief), waarin de beginselen van het zogenoemde 'frontloadingsproces' (vroegtijdige consultatie) zijn uiteengezet.

Voorts heeft de Commissie op 14 juli 2015 een evenement voor belanghebbenden georganiseerd voor een presentatie en bespreking van de resultaten van het wetenschappelijke advies en de belangrijkste implicaties daarvan.

3.

b) Samenvatting van de reacties en de manier waarop daarmee rekening is gehouden


De antwoorden op de bovengenoemde mededeling van de Commissie over de vangstmogelijkheden zijn een afspiegeling van de standpunten van de belanghebbenden over de evaluatie van de Commissie betreffende de visstand en de manier waarop een passende beheersmatige reactie kan worden gewaarborgd. De Commissie heeft deze antwoorden in aanmerking genomen bij het opstellen van het voorstel.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid

Wat de toegepaste methodiek betreft, heeft de Commissie – zoals al eerder vermeld – de ICES geraadpleegd. De adviezen van de ICES zijn gebaseerd op een advieskader dat door de deskundigengroepen en besluitvormingsorganen van de ICES is ontwikkeld, en worden uitgebracht overeenkomstig het met de Commissie overeengekomen memorandum van overeenstemming.

Het uiteindelijke doel is de bestanden op een niveau te brengen en/of te houden waarmee de MSY kan worden gehaald. Dit doel is uitdrukkelijk opgenomen in met name artikel 2, lid 2, van de nieuwe basisverordening voor het GVB, waar is bepaald dat dit exploitatieniveau "indien mogelijk tegen 2015, en [...] voor alle bestanden uiterlijk 2020 [moet worden] verwezenlijkt". Dit sluit aan op de verbintenis die de Unie is aangegaan met betrekking tot de conclusies van de wereldtop over duurzame ontwikkeling (Johannesburg 2002) en het bijbehorende uitvoeringsplan. Zoals reeds is opgemerkt, is voor sommige bestanden reeds informatie over de maximale duurzame opbrengst beschikbaar. Tot deze bestanden behoren qua vangsthoeveelheden en handelswaarde zeer belangrijke bestanden zoals heek, kabeljauw, zeeduivels, tong, scharretongen, schelvis en langoustine.

Om het MSY-niveau te halen, kan het noodzakelijk zijn om in bepaalde gevallen de visserijsterftecijfers te verlagen en/of de vangsten te beperken. In deze context wordt voor dit voorstel gebruikgemaakt van de MSY-adviezen indien deze voorhanden zijn. Overeenkomstig de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid stemt een TAC die op basis van het MSY-advies wordt voorgesteld, overeen met het niveau dat volgens dat advies borg zou staan voor het halen van de MSY-doelstelling in 2015. Deze aanpak spoort met de beginselen die worden uiteengezet in de mededeling over de vangstmogelijkheden voor 2015.

Voor bestanden waarvoor weinig gegevens beschikbaar zijn, doen de wetenschappelijke adviesorganen aanbevelingen om de vangsten, naargelang van het geval, te verminderen, te handhaven of te verhogen. Met het oog daarop heeft de ICES in dergelijke adviezen vaak richtwaarden opgenomen op basis van zijn methode om de vangsten uit voorzorg niet meer dan +/- 20 % te laten variëren ten opzichte van het vorige jaar. Bij de vaststelling van de voorgestelde TAC’s is gebruik gemaakt van deze richtwaarden. In gevallen waarin helemaal geen wetenschappelijk advies voorhanden was, is de voorzorgsbenadering gevolgd en zijn de TAC’s dus bij wijze van voorzorgsmaatregel met 20 % verlaagd.

Voor sommige bestanden (voornamelijk wijdverspreide bestanden, haaien en roggen) wordt het advies in het najaar uitgebracht. Het onderhavige voorstel zal zo nodig moeten worden bijgewerkt zodra dit advies is ontvangen. Ten slotte is, zoals eerder opgemerkt, voor sommige bestanden het advies gebruikt om beheersplannen ten uitvoer te leggen.

Effectbeoordeling

De werkingssfeer van de verordening inzake vangstmogelijkheden wordt omschreven in artikel 43, lid 3, van het Verdrag.

De Unie heeft een aantal meerjarige beheersplannen vastgesteld voor bestanden van essentieel economisch belang, zoals onder andere kabeljauw, tong en schol. Aan de goedkeuring van dergelijke plannen moet een effectbeoordeling voorafgaan. Zodra zij van kracht zijn, zijn zij bepalend voor de TAC- en de inspanningsniveaus die voor het gegeven jaar moeten worden vastgesteld om de langetermijndoelstellingen te verwezenlijken. De Commissie is verplicht haar voorstellen voor vangstmogelijkheden op die plannen af te stemmen zolang deze feitens en rechtens van toepassing zijn. Bijgevolg zijn meerdere essentiële vangstmogelijkheden in het voorstel het resultaat van de specifieke effectbeoordeling die is uitgevoerd voor het plan waarop zij zijn gebaseerd.

Voor het overige is het de bedoeling om met het voorstel, ook bij ontstentenis van meerjarenplannen, een kortetermijnaanpak te vermijden en de voorkeur te geven aan besluiten die gericht zijn op duurzaamheid op de lange termijn. Daarom wordt in het voorstel rekening gehouden met initiatieven van belanghebbende partijen en AR’s indien deze door de ICES en/of het WTECV positief zijn beoordeeld. Bovendien is het voorstel van de Commissie ter hervorming van het GVB uitgewerkt op basis van een effectbeoordeling (SEC(2011) 891) in het kader waarvan de MSY-doelstelling is geanalyseerd. In de conclusies van die beoordeling wordt de MSY-doelstelling gezien als een noodzakelijke voorwaarde om tot ecologische, economische en sociale duurzaamheid te komen.

Wat ROVB-vangstmogelijkheden en met derde landen gedeelde bestanden betreft, worden met dit voorstel hoofdzakelijk internationaal overeengekomen maatregelen omgezet. Alle elementen die relevant zijn voor de beoordeling van de mogelijke gevolgen van de vangstmogelijkheden, worden in aanmerking genomen bij het voorbereiden en voeren van internationale onderhandelingen in het kader waarvan vangstmogelijkheden van de Unie worden overeengekomen met derde partijen.

Gezonde regelgeving en vereenvoudiging

Het voorstel voorziet in vereenvoudiging van de administratieve procedures voor de overheidsinstanties (Unie of nationaal), met name wat betreft de voorschriften op het gebied van inspanningsbeheer en volledig gedocumenteerde visserijen.

Grondrechten

Niet van toepassing.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

De voorgestelde maatregelen hebben geen gevolgen voor de begroting.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplannen en toezichts , evaluatie en rapportageregelingen

De bepalingen van de verordening zullen worden geïmplementeerd en de naleving gecontroleerd overeenkomstig het vigerende gemeenschappelijk visserijbeleid.

Toelichting bij de specifieke bepalingen van het voorstel

Het onderhavige voorstel beperkt zich tot de vaststelling en de verdeling van vangstmogelijkheden en tot de voorwaarden die functioneel verband houden met het gebruik van die vangstmogelijkheden.

Over de huidige tendensen bij de ontwikkeling van de bestanden kan het volgende worden opgemerkt:

4.

Iberische wateren


De toestand van het zeeduivelbestand is enigszins achteruitgegaan. Voor de scharretongen zet de neerwaartse trend van vorig jaar door. Het langoustinebestand in meerdere functionele eenheden is nog steeds uitgeput. De biomassa van zuidelijke heek stabiliseert zich, maar de visserijdruk blijft te hoog.

5.

Golf van Biskaje


De toestand van het tongbestand verslechtert. De afgelopen jaren hebben wetenschappers advies verleend over TAC-verlagingen. In 2013 heeft de ICES langetermijnbeheersmaatregelen in overweging genomen die bij wijze van voorzorgsmaatregel door de belanghebbenden waren voorgesteld. De TAC voor 2015 is gebaseerd op die maatregelen met als doel de TAC constant te houden en de visserijsterfte geleidelijk te verlagen tot een duurzaam niveau. Aangezien de visserijsterfte de afgelopen jaren is toegenomen en de biomassa zich inmiddels onder het voorzorgsniveau bevindt, moet de TAC in 2016 worden verlaagd.

6.

Keltische Zee en het Kanaal


Ondanks de getroffen maatregelen blijft de teruggooi in dit gebied hoog, zowel in de visserijen op witte rondvis als in die op platvis. In het wetenschappelijke advies wordt dan ook aangedrongen op significante TAC-verlagingen, onder meer voor kabeljauw en schelvis. Wat het tongbestand in het oostelijke deel van het Kanaal betreft, moet prioritair worden ingezet op urgente maatregelen voor het herstel van dit bestand aangezien de rekrutering de afgelopen twee jaar op een laag peil stond en de levensvatbaarheid van de visserij op de lange termijn in gevaar komt.

7.

Wateren ten westen van Schotland


De toestand van kabeljauw en wijting blijft slecht, met een teruggooi van nog steeds ca. 70 % voor beide soorten. De situatie zal nog verslechteren als gevolg van het in het najaar bekend te maken advies voor langoustine. Teruggooi van ondermaatse en boven het quotum geviste vis blijft een probleem.

8.

Ierse Zee


De toestand van kabeljauw en wijting is nog steeds slecht, hoewel de selectiviteit voor de langoustinevloot kennelijk toch resultaat heeft opgeleverd voor deze twee bestanden – wat niet wegneemt dat de ICES in zijn advies een hoog teruggooiniveau constateert. De paaibiomassa voor tong bevindt zich op een historisch minimum. Schol daarentegen wordt onderbenut en op grote schaal teruggegooid, maar het bestand is stabiel.

9.

Kattegat


Voor kabeljauw in het Kattegat ziet het plaatje er volgens het advies voor 2016 beter uit. De paaibiomassa is sinds een historisch dieptepunt in 2009 fors toegenomen. De sterfte geeft sinds 2008 een neerwaartse tendens te zien. De ICES blijft wijzen op het probleem van de teruggooi; de toestand van het bestand wordt nog steeds als slecht beschouwd.

10.

Noordzee


De bestanden kabeljauw, schelvis, wijting, zwarte koolvis, schol, makreel en haring worden gezamenlijk beheerd met Noorwegen, met als gevolg dat de TAC's en quota zullen worden vastgesteld na het overleg tussen de EU en Noorwegen in november en december. De algemene toestand voor de Noordzee is positief. De schelvis-, haring- en scholbestanden nemen toe. Een belangrijke ontwikkeling is dat de kabeljauw zich aanzienlijk blijkt te hebben hersteld, hoewel het bestand nog steeds boven het Fmsyniveau wordt bevist en de met de voorzorgsaanpak overeenstemmende biomassa nog niet heeft bereikt. Voor zwarte koolvis en langoustine daarentegen is volgens het wetenschappelijk advies een verlaging van de TAC vereist.