Toelichting bij COM(2015)579 - Vaststelling, voor 2016, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden in de Zwarte Zee

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel



Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad moet ervoor zorgen dat de levende aquatische hulpbronnen vanuit economisch, ecologisch en sociaal oogpunt duurzaam worden geëxploiteerd. Een belangrijk instrument in dit verband is de jaarlijkse vaststelling van de vangstmogelijkheden in de vorm van totale toegestane vangsten (total allowable catches of TAC's), quota en beperkingen van de visserijinspanning.

In dit voorstel wordt voor de in commercieel opzicht belangrijkste visbestanden in de Zwarte Zee vastgesteld over welke vangstmogelijkheden de lidstaten in 2016 kunnen beschikken.

Algemene context



Bestanden in de Zwarte Zee die worden bevist door Bulgarije en Roemenië, worden gedeeld met niet-EU-landen zoals Turkije, Oekraïne, Georgië en de Russische Federatie. Op regionaal niveau hebben de EU- en de niet-EU-landen onderling echter geen TAC's vastgesteld. Teneinde ervoor te zorgen dat de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) worden toegepast, heeft de Europese Unie (EU) sinds 2008 elk jaar autonome TAC's voor tarbot- en sprotbestanden vastgesteld.

Op internationaal niveau bekeken zijn de EU-landen slechts verantwoordelijk voor 6 % van de vangsten van tarbot in de Zwarte Zee, zodat een van de prioriteiten van de Commissie in de afgelopen jaren betrekking had op de noodzaak een internationaal programma voor het herstel van tarbot in de Zwarte Zee te ontwikkelen. Op dat vlak is vooruitgang geboekt tijdens de recentste jaarvergadering van de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (GFCM), waar goedkeuring werd verleend aan het EU-voorstel om maatregelen te nemen teneinde IOO-visserij op tarbot in de Zwarte Zee te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen 1 .

Op basis van een wetenschappelijke beoordeling door het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) en de GFCM werd het doornhaaibestand in de Zwarte Zee in 2014 geclassificeerd als op niet-duurzame wijze geëxploiteerd en met instorten bedreigd. Doornhaai is een langlevende, laat geslachtsrijp wordende soort met een lage vruchtbaarheid, waardoor het bestand slechts een zeer beperkte capaciteit heeft om zich snel te herstellen wanneer het is uitgedund. Sinds werd begonnen met de rapportering van aanlandingen, is het aantal aangelande vangsten van doornhaai in de hele Zwarte Zee gestaag en ingrijpend gedaald, van meer dan 6 000 ton in 1989 tot slechts 80 ton in 2013. Een eerste stap richting het herstel van de populatie doornhaaien werd gezet met de goedkeuring van de aanbeveling van de GFCM inzake beheersmaatregelen voor doornhaai in de Zwarte Zee 2 . Gezien de zorgwekkende toestand van dit bestand, dat misschien op het punt staat in te storten, worden vangstmogelijkheden voorgesteld in de vorm van vangstbeperkingen.

In de mededeling van de Commissie betreffende een raadpleging over de vangstmogelijkheden voor 2016 in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (COM(2015) 239 final) wordt de achtergrond van het voorstel geschetst.

De vangstmogelijkheden worden in dit voorstel als 'p.m.' (pro memoria) aangemerkt. Dat komt doordat het advies voor een aantal bestanden in de Zwarte Zee niet beschikbaar zal zijn op de geplande datum voor goedkeuring van het voorstel. Het wetenschappelijke advies inzake de vangstmogelijkheden in de Zwarte Zee in 2016 wordt aangeleverd door het WTECV tijdens de zitting die wordt gehouden van 28 september tot 2 oktober 2015. Wanneer het desbetreffende advies en de desbetreffende informatie beschikbaar komen, zal het voorstel moeten worden bijgewerkt.

Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied



De vangstmogelijkheden en de verdeling daarvan over de lidstaten worden jaarlijks vastgesteld. De recentste rechtshandeling hieromtrent is Verordening (EU) 2015/106 van de Raad 3 van 19 januari 2015 tot vaststelling, voor 2015, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden in de Zwarte Zee.

Naast de jaarlijkse vangstmogelijkheden zijn de volgende maatregelen van toepassing op de onder dit voorstel vallende visserijen in de Zwarte Zee:

– Voor de tarbotvisserij in de Zwarte Zee zijn de op de instandhouding gerichte minimummaten en minimummaaswijdten vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 227/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 13 maart 2013 4 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen en Verordening (EG) nr. 1434/98 van de Raad tot vaststelling van de voorwaarden waarop haring mag worden aangevoerd voor andere industriële doeleinden dan rechtstreekse menselijke consumptie.

– Aanbeveling GFCM/37/2013/2 tot vaststelling van een reeks minimumnormen voor de visserij op tarbot met geankerde kieuwnetten en de instandhouding van walvisachtigen in de Zwarte Zee – aangenomen door de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (GFCM) tijdens haar 37e zitting (Split, mei 2013).

– Aanbeveling GFCM/39/2015/3 tot vaststelling van een reeks maatregelen teneinde illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij op tarbot in de Zwarte Zee te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen – aangenomen door de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (GFCM) tijdens haar 39e zitting (Milaan, mei 2015).

– Aanbeveling GFCM/39/2015/4 tot vaststelling van beheersmaatregelen voor doornhaai in de Zwarte Zee – aangenomen door de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (GFCM) tijdens haar 39e zitting (Milaan, mei 2015).

Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de EU



De voorgestelde maatregelen zijn in overeenstemming met de doelstellingen en de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid en met het beleid van de Unie inzake duurzame ontwikkeling.

2. RESULTATEN VAN DE RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid



Belangrijkste geraadpleegde organisaties en deskundigen



De geraadpleegde wetenschappelijke organisatie is het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV).

De Unie verzoekt het WTECV elk jaar om wetenschappelijk advies over de toestand van belangrijke visbestanden. Het WTECV brengt zijn adviezen uit op basis van de door de Commissie verstrekte taakomschrijving. Het advies dat in oktober 2015 wordt uitgebracht, zal betrekking hebben op alle bestanden in de Zwarte Zee waarvoor een TAC wordt voorgesteld.

Het uiteindelijke doel is de bestanden op een niveau te brengen en/of te houden waarmee de maximale duurzame opbrengst (maximum sustainable yield – MSY) kan worden gehaald. Dit doel is uitdrukkelijk opgenomen in Verordening (EU) nr. 1380/2013 (bekend als de nieuwe basisverordening voor het GVB). In artikel 2, lid 2, van die verordening is bepaald dat dit exploitatieniveau "indien mogelijk tegen 2015, en [...] voor alle bestanden uiterlijk 2020 [moet worden] verwezenlijkt". Dit sluit aan op de verbintenis die de Unie is aangegaan met betrekking tot de conclusies van de wereldtop over duurzame ontwikkeling (Johannesburg 2002) en het bijbehorende uitvoeringsplan.

Raadpleging van belanghebbende partijen



De belanghebbende partijen zijn geraadpleegd via de mededeling van de Commissie betreffende de raadpleging over de vangstmogelijkheden voor 2016. De wetenschappelijke basis voor het voorstel zal worden aangeleverd door het WTECV. Alle verslagen van het WTECV zijn beschikbaar op de website van DG MARE.

Effectbeoordeling



De voorgestelde, op het wetenschappelijk advies gebaseerde maatregelen zullen resulteren in een wijziging van de vangstmogelijkheden wat betreft de vangsthoeveelheden voor Unievissersvaartuigen in de Zwarte Zee.

Het voorstel is niet alleen gericht op de korte termijn, maar past ook in de langeretermijnaanpak om de visserij geleidelijk op een niveau te brengen dat duurzaam is op lange termijn.

De voorgestelde benadering kan daarom op middellange tot lange termijn resulteren in een verlaging van de visserijinspanning, maar op de lange termijn in stabiele of zelfs stijgende quota. Op lange termijn zal deze aanpak wellicht minder gevolgen hebben voor het milieu omdat de visserijinspanning wordt aangepast, terwijl de aanlandingen onveranderd zullen blijven of zelfs zullen stijgen. De duurzaamheid van de visserijactiviteiten zal op lange termijn toenemen.

3. JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL

Samenvatting van de voorgestelde maatregel(en)



Om de met het GVB beoogde totstandbrenging van biologisch, economisch en sociaal duurzame visserijen te verwezenlijken, wordt in dit voorstel vastgesteld welke vangstbeperkingen in de Zwarte Zee gelden voor de visserijen van de Unie.

Rechtsgrondslag



De rechtsgrondslag van dit voorstel is artikel 43, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

De verplichting van de Unie om de levende aquatische rijkdommen op duurzame wijze te exploiteren, vloeit voort uit de verplichtingen die zijn vastgelegd in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

Subsidiariteitsbeginsel



Het voorstel valt onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie, zoals bedoeld in artikel 3, lid 1, onder d), VWEU. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.

Evenredigheidsbeginsel



Het voorstel is om de volgende reden in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.

Het gemeenschappelijk visserijbeleid is een gemeenschappelijk beleid. Krachtens artikel 43, lid 3, VWEU dient de Raad maatregelen tot vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden vast te stellen.

Krachtens de voorgestelde verordening van de Raad worden de vangstmogelijkheden over de lidstaten verdeeld. Met inachtneming van artikel 16, leden 6 en 7, en artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 mogen de lidstaten deze mogelijkheden naar eigen goeddunken verdelen over de vaartuigen die hun vlag voeren. De lidstaten kunnen dus met een ruime mate aan vrijheid en conform het sociaal-economische model van hun keuze beslissen hoe zij de aan hen toegewezen vangstmogelijkheden benutten.

Het voorstel heeft geen nieuwe financiële gevolgen voor de lidstaten. De Raad stelt elk jaar een verordening als de onderhavige vast, en de openbare en particuliere middelen voor de tenuitvoerlegging van de onderhavige verordening zijn reeds beschikbaar.

Keuze van instrumenten



Voorgesteld instrument: verordening.

Dit is een voorstel voor visserijbeheer op basis van artikel 43, lid 3, VWEU, en overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Unie.

5. FACULTATIEVE ELEMENTEN

Vereenvoudiging



Het voorstel zorgt voor een verdere vereenvoudiging van de administratieve procedures voor overheidsinstanties (op nationaal of op EU-niveau) aangezien het bepalingen bevat die vergelijkbaar zijn met de bepalingen van Verordening (EU) 2015/106 van de Raad 5 .

Evaluatie-/herzienings-/vervalbepaling



Het voorstel betreft een jaarlijkse verordening, dit keer voor het jaar 2016, en bevat derhalve geen herzieningsclausule.

1.

Gedetailleerde toelichting



Dit voorstel behelst de vaststelling, voor 2016, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden voor de lidstaten die in de Zwarte Zee actief zijn.

De aanlandingsverplichting voor in bepaalde visserijen gevangen vis is van toepassing sinds 1 januari 2015. In de Zwarte Zee vallen kleine pelagische visserijen hieronder, met name die op sprot, een van de bestanden waarvoor in deze verordening TAC's en quota worden bepaald.

Als gevolg van de aanlandingsverplichting worden de vangstmogelijkheden overeenkomstig artikel 16, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 niet meer vastgesteld als afspiegeling van de aangelande hoeveelheid maar als afspiegeling van de gevangen hoeveelheid. Dit is gebaseerd op wetenschappelijk advies voor de visbestanden in visserijen als vermeld in artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013. De vangstmogelijkheden moeten ook worden vastgesteld overeenkomstig artikel 16, lid 1 (beginsel van relatieve stabiliteit) en artikel 16, lid 4 (doelstellingen van het GVB en de voorschriften in meerjarenplannen) van die verordening. De voorgestelde hoeveelheden zijn gebaseerd op wetenschappelijk advies en het kader voor de vaststelling van de TAC's en quota dat is uiteengezet in de mededeling van de Commissie betreffende de raadpleging over de vangstmogelijkheden voor 2016.

Gezien het voornemen van de Commissie om overeenkomstig het beleid en de internationale verbintenissen van de Unie een duurzaam gebruik van de visserijrijkdommen te garanderen en tegelijkertijd de vangstmogelijkheden stabiel te houden, worden de TAC's van jaar tot jaar zo weinig gewijzigd als mogelijk is in het licht van de toestand van de verschillende bestanden.

De aan de lidstaten toegewezen TAC's en quota zijn opgenomen in de bijlage bij het verordeningsvoorstel.

Overeenkomstig artikel 2 van Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad 6 wordt voorgesteld de artikelen 3 en 4 niet toe te passen op de onder deze verordening vallende bestanden. Overeenkomstig artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 is de daar bedoelde jaarflexibiliteit echter van toepassing op bestanden waarvoor de aanlandingsverplichting geldt.