Toelichting bij COM(2016)134 - Instandhouding van visbestanden en bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2016)134 - Instandhouding van visbestanden en bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen. |
---|---|
bron | COM(2016)134 |
datum | 11-03-2016 |
• Motivering en doel van het voorstel
Aan de hand van technische maatregelen wordt geregeld hoe en waar mag worden gevist. Het doel van de maatregelen is de vangst die met een bepaalde visserijinspanning kan worden gevangen, onder controle te houden en de effecten van de visserij op het ecosysteem tot een minimum te beperken. Zij vormen een integraal onderdeel van het regelgevingskader van de meeste visserijbeheersystemen, onder meer in de Uniewateren.
Technische maatregelen kunnen worden onderverdeeld in:
– maatregelen ter reglementering van de werking van vistuig;
– maatregelen ter reglementering van de ontwerpkenmerken van het gebruikte vistuig;
– minimumgrootten waaronder vis in zee moet worden teruggezet;
– ruimtelijke en temporele controlemaatregelen (bijvoorbeeld gesloten of beperkte gebieden en tijdelijke sluitingen) om scholen jonge of paaiende vis te beschermen; en
– maatregelen om de impact van vistuig op kwetsbare soorten (bijvoorbeeld zeezoogdieren, zeevogels en schildpadden) te beperken, of gesloten gebieden om kwetsbare habitats (bijvoorbeeld koudwaterkoraalriffen) te beschermen.
Tot dusver hebben de technische maatregelen die binnen het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) in de Europese visserijregelgeving van toepassing zijn, vorm gekregen middels talrijke verordeningen, wijzigingen, uitvoeringsbepalingen en tijdelijke technische maatregelen als noodoplossing voor opkomende problemen. Voor alle zeebekkens van de Unie en de wateren daarbuiten waar Unievaartuigen actief zijn, gelden samen meer dan dertig verordeningen met technische maatregelen.
Voor de belangrijkste zeebekkens in de Uniewateren zijn momenteel drie gedetailleerde verordeningen inzake technische maatregelen van kracht, die volgens de gewone wetgevingsprocedure zijn vastgesteld, namelijk Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad van 30 maart 1998 voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen, die betrekking heeft op het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan (en sinds 2012 ook op de Zwarte Zee), Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad van 21 december 2006 inzake beheersmaatregelen voor de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1626/94; en Verordening (EG) nr. 2187/2005 van de Raad van 21 december 2005 betreffende de instandhouding door middel van technische maatregelen van de visbestanden in de Oostzee, de Belten en de Sont, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1434/98 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 88/98.
Daarnaast bevatten een aantal handelingen van de Commissie nadere voorschriften inzake de bouw van vistuig (bijvoorbeeld Verordening (EEG) nr. 3440/84 van de Commissie van 6 december 1984 inzake voorzieningen aan sleepnetten, Deense zegennetten (snurrevod) en soortgelijke netten) of de sluiting van specifieke gebieden (bv. Verordening (EG) nr. 1922/1999 van de Commissie van 8 september 1999 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad met betrekking tot de voorwaarden waaronder vaartuigen met een lengte over alles van meer dan acht meter in bepaalde wateren van de Gemeenschap met boomkorren mogen vissen), terwijl bij andere handelingen technische maatregelen zijn ingevoerd om onmiddellijke bedreigingen voor de instandhouding door uitputting van bepaalde bestanden in te perken (bijvoorbeeld Verordening (EG) nr. 2056/2001 van de Commissie van 19 oktober 2001 tot vaststelling van aanvullende technische maatregelen voor het herstel van de kabeljauwbestanden in de Noordzee en ten westen van Schotland). Die verordeningen vloeien in het algemeen voort uit bevoegdheidsdelegaties in de basisverordeningen.
Daarnaast zijn technische maatregelen opgenomen in een aantal op zichzelf staande verordeningen. Daartoe behoren Verordening (EG) nr. 812/2004 van de Raad van 26 april 2004 tot vaststelling van maatregelen betreffende de incidentele vangsten van walvisachtigen bij de visserij en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 88/98, en Verordening (EG) nr. 1185/2003 van de Raad van 26 juni 2003 betreffende het afsnijden van haaienvinnen aan boord van vaartuigen.
Er bestaan verschillende volgens de medebeslissingsprocedure vastgestelde verordeningen ter omzetting van technische maatregelen die zijn overeengekomen voor wateren van derde landen die vallen onder regionale organisaties voor visserijbeheer (ROVB's), zoals het Verdrag inzake de instandhouding van de levende rijkdommen in de Antarctische wateren (CCAMLR-Verdrag) en het Internationaal Verdrag voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (Iccat-Verdrag). Die verordeningen vallen buiten het toepassingsgebied van dit voorstel.
Vóór de inwerkingtreding van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) waren ook een aantal technische maatregelen opgenomen in verordeningen inzake vangstmogelijkheden, waarin de jaarlijkse TAC's en quota waren vastgesteld voor het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan, de Oostzee en de Zwarte Zee, alsook voor diepzeesoorten. Het betrof een combinatie van als tijdelijk bedoelde technische maatregelen, regiospecifieke maatregelen en afwijkingen van algemene bepalingen in andere verordeningen. Sinds de inwerkingtreding van het VWEU kunnen dergelijke maatregelen niet meer worden opgenomen in de verordeningen inzake vangstmogelijkheden, tenzij er een rechtstreekse functionele band bestaat tussen de maatregelen en de vangstbeperkingen voor een bepaald bestand of voor bepaalde bestanden. Daarom bevatten de verordeningen inzake vangstmogelijkheden tegenwoordig maar weinig van dergelijke maatregelen. De sluiting van een gebied voor de westkust van Ierland ter bescherming van langoustines (Nephrops norvegicus) houdt bijvoorbeeld verband met de TAC voor die soort in dat gebied. Maatregelen waartoe is beslist door andere ROVB's, zoals de Visserijcommissie voor het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan (NEAFC) en de Visserijorganisatie voor het noordwestelijke deel van de Atlantische Oceaan (NAFO), worden ook nog steeds als tijdelijke maatregelen opgenomen in de verordening inzake vangstmogelijkheden in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan.
Het voorgaande illustreert hoe de regelgevingsstructuur voor technische maatregelen uiterst ingewikkeld en enigszins onsamenhangend is geworden. Uit een retrospectieve evaluatie 1 ter ondersteuning van dit voorstel is gebleken dat het met de huidige technische maatregelen over het algemeen niet is gelukt de doelstellingen van het vorige GVB (Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid) te verwezenlijken. Dat manifesteert zich in sommige zeebekkens meer dan in andere (bijvoorbeeld in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan), maar over het algemeen komt een beeld naar voren van een groot aantal ingewikkelde en ondoeltreffende regels in een rigide beheersstructuur.
Gelet op de nieuwe uitdagingen van het nieuwe GVB 2 , dat op 1 januari 2014 in werking is getreden, wordt in de retrospectieve evaluatie geconcludeerd dat de huidige regelgevingsstructuur voor technische maatregelen suboptimaal zal blijven. Dat heeft te maken met de volgende vijf identificeerbare problemen:
Suboptimale prestaties: Technische maatregelen bieden weinig stimulansen om selectief te vissen indien er geen kosten verbonden zijn aan de teruggooi, de vangst van kwetsbare soorten of het beschadigen van de zeebodem. Daardoor kon de visserijdruk niet onder controle worden gehouden, met als gevolg overbevissing van een aantal bestanden, hoge teruggooiniveaus in een aantal visserijen en een ondermaatse bescherming van kwetsbare habitats en soorten. Bovendien werd de ontwikkeling van meer selectieve visserijpraktijken afgeremd door een aantal maatregelen die juridische belemmeringen opwierpen of innovatie ontmoedigden, waardoor het geregeld voorkwam dat de maatregelen op legale dan wel illegale wijze werden omzeild om de economische gevolgen ervan te beperken.
Moeilijk meetbare doeltreffendheid: De huidige verordeningen bevatten geen maatstaven waaraan het succes van de maatregelen kan worden afgemeten. Dat maakt het moeilijk om te meten hoe doeltreffend de maatregelen bijdragen aan de verwezenlijking van de instandhoudingsdoelstellingen van het GVB.
Prescriptieve en ingewikkelde regels: Technische maatregelen zijn in de loop van de tijd talrijker en ingewikkelder geworden en trachten te veel technische aspecten van visserijoperaties onder controle te houden. Het is voor de autoriteiten moeilijk om sommige maatregelen te handhaven en voor de vissers om eraan te voldoen. De maatregelen brengen hoge administratieve lasten en kosten voor de lidstaten en de belanghebbenden met zich mee. Daardoor werd het vertrouwen van de vangstsector ondermijnd en ontstond een drijfveer om de verordeningen niet na te leven, wat er dan weer toe leidde dat nieuwe wetgeving werd vastgesteld om de niet-naleving van de voorschriften tegen te gaan.
Gebrek aan flexibiliteit: Technische maatregelen worden meestal vastgesteld op basis van een ingewikkeld, star en langdurig politiek gestuurd proces, dat niet bijzonder geschikt is voor de vaststelling van gedetailleerde technische regels die regelmatig moeten worden bijgewerkt en periodiek moeten worden geëvalueerd. Dat heeft de mogelijkheden beperkt om technische maatregelen aan te passen of te herzien om in te spelen op veranderingen in de visserijsector, om te profiteren van innovatie op het vlak van vistuigtechnologie of om te reageren op onverwachte gebeurtenissen. Bovendien zijn tijdelijke regels of afwijkingen gedurende lange perioden ongewijzigd van kracht gebleven, waardoor het vertrouwen van de vangstsector nog verder afkalfde.
Onvoldoende betrokkenheid van de voornaamste belanghebbenden bij de besluitvorming: Technische maatregelen zijn gebaseerd op negatieve, veelal dwingende stimulansen in een hiërarchisch governancesysteem (d.w.z. eerder top-down dan bottom-up). Dat heeft bij vissers en belanghebbenden tot de perceptie geleid dat zij geen deel uitmaken van een participatief proces. Vissers ervaren de technische maatregelen als niet praktisch, niet representatief voor de huidige visserijpraktijken en soms tegenstrijdig.
Tijdens de onderhandelingen over het nieuwe GVB was de lidstaten, de belanghebbenden en het Europees Parlement het erover eens dat de huidige technische maatregelen als negatief worden ervaren. Toch werd in de laatste tien jaar geen politiek akkoord bereikt over een nieuw pakket maatregelen en hebben eerdere voorstellen van de Commissie in 2002 3 en 2008 4 het om een aantal redenen niet gehaald. De lidstaten voerden aan dat de tekst te ingewikkeld en te onduidelijk was geworden en dat de voorstellen te veel voorbij gingen aan de onderliggende problemen. De belanghebbenden voerden aan dat zij niet naar behoren werden geraadpleegd en dat de regels verder gingen dan een eenvoudige consolidatie van bestaande maatregelen. Zelfs pogingen om de verordeningen inzake technische maatregelen voor het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan, de Oostzee en de Middellandse Zee aan te passen aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) mislukten omdat de focus van de onderhandelingen neigde te verschuiven van de aanpassing naar de gedetailleerde inhoud van die verordeningen.
Het mislukken van die herhaalde pogingen om overeenstemming te bereiken over een nieuwe verordening inzake technische maatregelen, maakt duidelijk dat een nieuwe benadering noodzakelijk is. Die moet gebaseerd zijn op vereenvoudiging, aanpassing van de besluitvorming aan het Verdrag van Lissabon, versteviging van de langetermijnbenadering ten aanzien van instandhouding en beheer van de hulpbronnen, onder meer door het teruggooiprobleem aan te pakken, regionalisering, een grotere participatie van de belanghebbenden en responsabilisering van de sector (nalevingscultuur).
In het licht van die problemen en institutionele moeilijkheden heeft dit voorstel ten doel:
– ervoor te zorgen dat technische maatregelen optimaal bijdragen aan de belangrijkste doelstellingen van het nieuwe GVB;
– ervoor te zorgen dat technische maatregelen op een flexibele manier kunnen worden aangepast door meer ruimte te bieden voor regionale benaderingen (in overeenstemming met de doelstellingen van het recht van de Unie);
– de huidige regels overeenkomstig het REFIT-programma van de Commissie 5 te vereenvoudigen.
Hoewel dit voorstel eerder gericht is op een wijziging van de beheersstructuur van technische maatregelen dan op een grootschalige wijziging van de maatregelen zelf, zullen de toegenomen flexibiliteit en stimulansen om selectief te vissen waarin het voorstel voorziet, de doeltreffendheid van de technische maatregelen ten goede komen. Na verloop van tijd zal de vangst van grotere vissen de opbrengsten optimaliseren en zal de toepassing van verantwoorde visserijpraktijken de impact van de visserij op het mariene ecosysteem inperken.
• Samenhang met de huidige bepalingen op dit beleidsgebied
Het algemene kader voor het GVB is vastgesteld in Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 204/585/EG van de Raad. Binnen dat kader dienen technische maatregelen als instrumenten die als volgt bijdragen aan de verwezenlijking van de algemene doelstellingen van het GVB:
Het zal eenvoudiger worden de maximale duurzame opbrengst (MSY – maximum sustainable yield) te bereiken wanneer technische maatregelen worden toegepast waarmee het exploitatiepatroon (d.w.z. de manier waarop de visserijdruk is verdeeld over het leeftijdsprofiel van een bestand) wordt gereguleerd. Om voor een bepaald bestand de MSY te bereiken, moet het exploitatiepatroon zodanig zijn dat wordt vermeden op jongere leeftijdsgroepen te vissen. Dat vereist een combinatie van doeltreffende technische maatregelen (d.w.z. maatregelen ter reglementering van de werking en het ontwerp van vistuig, minimuminstandhoudingsreferentiegrootten (minimum conservation reference sizes of MCRS) en ruimtelijke/temporele sluitingen) die leiden tot betere exploitatiepatronen binnen een adaptieve regelgevingsstructuur.
Om de teruggooi geleidelijk uit te bannen en ongewenste vangsten tot een minimum te beperken zijn zowel technische (werking en ontwerp van vistuig) als tactische (gesloten of beperkte gebieden) veranderingen nodig die gericht zijn op het verhogen van de selectiviteit en het vermijden van ongewenste vangsten (kleiner dan de MCRS). In verband met de aanlandingsverplichting, die met dat doel voor ogen is ingevoerd, moet de huidige beheersstructuur van technische maatregelen worden heroverwogen, zodat meer flexibiliteit ontstaat om dat doel te bereiken.
Opdat visserijactiviteiten verenigbaar zouden zijn met bredere ecologische overwegingen, moeten technische maatregelen worden toegepast die de impact van vistuig op het ecosysteem tot een minimum beperken (bijvoorbeeld impactbeperkende maatregelen of gesloten gebieden). Technische maatregelen moeten met name bijdragen tot het bereiken van een goede milieutoestand met betrekking tot vier van de elf beschrijvende elementen in Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie): de biologische diversiteit behouden (beschrijvend element 1), populaties van commercieel geëxploiteerde soorten vis en schaaldieren binnen veilige biologische grenzen houden met een gezonde verdeling qua leeftijd en grootte (beschrijvend element 3), alle elementen van de mariene voedselketens in normale dichtheden en diversiteit behouden (beschrijvend element 4) en de integriteit van de zeebodem behouden (beschrijvend element 6). De voornaamste uitdaging bestaat erin een kader op te zetten waarbinnen die maatregelen zo kunnen worden uitgevoerd dat een zo doeltreffend mogelijke bescherming wordt geboden voor soorten die het meeste risico lopen en voor kwetsbare habitats en gebieden die bescherming nodig hebben.
Naast die doelstellingen bevordert het nieuwe GVB regionalisering als een nieuwe beheersaanpak. Regionalisering biedt een uitgelezen kans om de door de wetgever vastgestelde regels te vereenvoudigen en zal in de toekomst aan belang winnen wanneer technische maatregelen als beheersinstrumenten zullen worden gebruikt. De problemen op het vlak van doeltreffendheid van technische maatregelen houden namelijk deels verband met de beheersstructuur waarin zij worden toegepast. Door regionalisering kunnen technische maatregelen op regionaal niveau worden ontwikkeld (d.w.z. uiteindelijk in het kader van meerjarenplannen of op korte termijn via andere maatregelen van de Unie). Regionalisering biedt ook ruimte voor een beperking van het aantal gevallen waarin het Europees Parlement en de Raad gedetailleerde technische maatregelen volgens de medebeslissingsprocedure moeten goedkeuren. Maatregelen kunnen binnen een vereenvoudigd, door de wetgever omschreven wettelijk kader op regionaal niveau worden opgesteld en kunnen worden toegesneden op de specifieke kenmerken van verschillende visserijen. Regionalisering biedt ook kansen om technische maatregelen veel meer te gebruiken als motor voor de verwezenlijking van een duurzame visserij in plaats van als beperkende en dwingende maatregelen ter aanvulling van vangstmogelijkheden en inspanningsbeperkingen. Met geregionaliseerde besluitvorming wordt ook voorkomen dat de inhoud van technische maatregelen frequent moet worden gewijzigd middels volgens de medebeslissingsprocedure vastgestelde handelingen.
• Samenhang met andere beleidsgebieden van de Unie
Het voorstel en de doelstellingen ervan zijn in overeenstemming met het beleid van de Unie. Zij zijn met name in overeenstemming met de wettelijke verplichtingen uit hoofde van de kaderrichtlijn mariene strategie, Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand, Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna en Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (kaderrichtlijn water). De volledige tenuitvoerlegging van die richtlijnen is een onderdeel van het antwoord van de EU in het kader van haar verbintenissen op grond van het VN-Verdrag inzake biologische diversiteit en wordt versterkt door de verbintenis van de staatshoofden en regeringsleiders van de EU "om het verlies aan biodiversiteit [in de EU] uiterlijk in 2010 een halt toe te roepen"; voorts is die volledige tenuitvoerlegging ook herhaald in de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2020 6 .
Technische maatregelen kunnen ook bijdragen tot de Europa 2020-strategie 7 , met name tot het vlaggenschipinitiatief voor hulpbronnenefficiëntie, door een beter gebruik van visbestanden. Daarnaast zal de hervorming van technische maatregelen bijdragen aan het REFIT-programma door de vereenvoudiging en schrapping van een aantal bestaande verordeningen en specifieke maatregelen.
2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID
• Rechtsgrondslag
De rechtsgrondslag is artikel 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
• Subsidiariteit (voor niet-exclusieve bevoegdheden)
Het voorstel heeft betrekking op de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee, wat onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie valt. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.
• Evenredigheid
Dit voorstel wijzigt bestaande maatregelen; derhalve is het evenredigheidsbeginsel niet aan de orde. De voorgestelde maatregelen voldoen aan het evenredigheidsbeginsel aangezien zij passend en noodzakelijk zijn. De nagestreefde beleidsdoelstellingen kunnen niet worden bereikt met andere maatregelen die minder restrictief zijn.
• Keuze van het instrument
Voorgesteld instrument: een verordening van het Europees Parlement en de Raad.
Andere instrumenten zouden om de volgende reden ongeschikt zijn: een verordening moet worden gewijzigd bij een verordening.
3. RESULTATEN VAN EX-POSTEVALUATIES, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN
• Ex-postevaluaties/geschiktheidscontroles van bestaande wetgeving
In december 2012 vond een evaluatie van de technische maatregelen plaats. Die bestond uit een retrospectieve evaluatie1 van de bestaande verordeningen inzake technische maatregelen met betrekking tot hun relevantie, doeltreffendheid, efficiëntie, coherentie en aanvaarding. Tijdens de evaluatie werd uitgebreid overleg gepleegd met vertegenwoordigers van de visserijsector, de nationale bestuursdiensten en de onderzoeksbureaus in de lidstaten. De evaluatie werd in juni 2013 afgerond. Vervolgens werd een prospectieve evaluatie1 uitgevoerd van de waarschijnlijke economische, sociale en ecologische effecten en van de doeltreffendheid, de efficiëntie, de coherentie en de aanvaardbaarheid van de verschillende omschreven beleidsopties. Dat onderzoek werd in juli 2014 afgerond.
De retrospectieve evaluatie bevestigde dat de huidige technische maatregelen veel te ingewikkeld en grotendeels ondoeltreffend zijn. Het ontbreekt aan duidelijke, nauwkeurig omschreven doelstellingen en streefdoelen en aan positieve stimulansen waarmee verantwoorde praktijken worden beloond en naleving van de maatregelen wordt gestimuleerd. Het kost veel om de maatregelen te controleren en er wordt gewerkt binnen een rigide, top-down beheersstructuur zonder veel overleg met de belanghebbenden.
Uit de prospectieve evaluatie is naar voren gekomen dat de beste aanpak van toekomstige technische maatregelen zou kunnen bestaan uit een resultaatgericht beheer, mits een oplossing wordt gevonden voor problemen op het vlak van controle en handhaving. Bij een dergelijke aanpak is er minder behoefte aan veelvuldige prescriptieve verordeningen inzake technische maatregelen.
• Raadplegingen van belanghebbenden
Van januari tot mei 2014 werd via internet een openbare raadpleging gehouden 8 . Er werden gedetailleerde bijdragen ontvangen van de belangrijkste belanghebbenden (d.w.z. de lidstaten, het Europees Parlement, adviesraden, de vangstsector en ngo's) 9 . Dit zijn de belangrijkste conclusies, die in grote lijnen overeenkomen met de bevindingen in de retrospectieve en de prospectieve evaluatie:
Voor toekomstige verordeningen inzake technische maatregelen moet worden overgestapt van microbeheer naar een op resultaten gebaseerde beheersaanpak.
Vissers moeten meer rekenschap afleggen over hun vangsten in plaats van over de bouw en de werking van het door hen gebruikte vistuig.
Vereenvoudiging van de regels is een fundamentele doelstelling, maar mag niet leiden tot ongelijkheden tussen beheerssystemen in de lidstaten ("behoud van een gelijk speelveld").
Er wordt van uitgegaan dat regionalisering een belangrijke kans biedt om de verordeningen inzake technische maatregelen te vereenvoudigen.
Een kaderaanpak geniet de voorkeur. Het kader moet de overkoepelende doelstellingen en de gemeenschappelijke minimumnormen voor de hele Europese Unie omvatten. Er moeten ook vrijwaringsmaatregelen worden opgenomen zodat bij problemen in de visserij actie kan worden ondernomen.
In het verleden zijn verbeteringen van de selectiviteit verwezenlijkt wanneer stimuleringsregelingen werden afgestemd op beheersdoelen. Dergelijke regelingen moeten in elk nieuw regelgevingskader voor technische maatregelen worden opgenomen.
Los van de openbare raadpleging werden van 2011 tot begin 2015 samen met de voornaamste belanghebbenden ook tal van workshops, raadplegingen en vergaderingen georganiseerd. Door de combinatie van de openbare raadpleging en de uitgebreide aansluitende dialoog met de voornaamste belanghebbenden (d.w.z. de vangstsector, ngo's en de lidstaten) is ervoor gezorgd dat de weergegeven standpunten volledig representatief zijn voor de verschillende groepen belanghebbenden.
• Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid
De deskundigengroep (EWG) van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) is bijeengekomen in oktober 2012 10 , in maart 2013 11 en in maart 2015 12 . Tijdens die bijeenkomsten is onderzocht hoe technische maatregelen kunnen worden ingezet als beheersinstrument in het kader van het GVB. De bevindingen van die verslagen zijn nuttig geweest voor het omschrijven van de in de prospectieve evaluatie bestudeerde opties en hebben informatie opgeleverd voor de ontwikkeling van het voorstel.
Aanvullend op die bijeenkomsten werden verschillende ad-hocvragen gesteld aan het WTECV en de internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) over specifieke kwesties in verband met de selectiviteit van vistuig, het vervangen van de voorschriften over maaswijdte en vangstsamenstelling, de bijvangst van zeezoogdieren en andere beschermde soorten en bestaande gesloten en beperkte gebieden. Beide organisaties hebben ook advies gegeven bij het opstellen van het voorstel.
• Effectbeoordeling
Er is een effectbeoordeling uitgevoerd waarbij rekening is gehouden met de informatie afkomstig van de openbare en de aansluitende gerichte raadplegingen, de retrospectieve en de prospectieve evaluatie, advies van deskundigen en opmerkingen van de ter ondersteuning van dit initiatief opgerichte stuurgroep effectbeoordeling en van de Raad voor regelgevingstoetsing.
Voor de effectbeoordeling werden de drie beleidsopties (en één suboptie) die met de meeste waarschijnlijkheid de gewenste doelstellingen zouden verwezenlijken en de vastgestelde problemen zouden aanpakken, vergeleken met het basisscenario.
– Basisscenario: De huidige verordeningen, met het GVB als centraal element, blijven van kracht als een reeks technische en andere instandhoudingsverordeningen die aansluiten bij het GVB. In het basisscenario zou rekening worden gehouden met recente aanpassingen om juridische tegenstrijdigheden met nieuwe verplichtingen in het kader van het GVB (de aanlandingsverplichting, aanpassing van de huidige machtigingen voor de Commissie aan het VWEU) op te heffen. Regionalisering van technische maatregelen zou verlopen via teruggooiplannen of meerjarenplannen, wat zou leiden tot een nog uitgebreider 'web' van verordeningen en tot nieuwe voorschriften met afwijkingen op of aanpassingen van bestaande technische voorschriften.
– Consolidatie: een nieuwe verordening met een beperkt toepassingsgebied ter consolidatie van de gemeenschappelijke regels voor alle visserijen in alle gebieden (bijvoorbeeld een algemeen verbod op bepaalde visserijmethoden) in één verordening. Er zou een onderscheid worden gemaakt tussen gemeenschappelijke regels (waarover beslist wordt via de medebeslissingsprocedure) en regels die mogelijkheden bieden voor regionalisering. Die laatste technische regels zouden deel blijven uitmaken van de bestaande verordeningen (medebeslissing en handelingen van de Commissie). Alle recente aanpassingen of wijzigingen van de verordeningen, alsook de aanpassingen aan het VWEU, zouden daarin worden opgenomen. Regionalisering van technische maatregelen zou verlopen via teruggooiplannen die door de Commissie worden aangenomen als gedelegeerde handelingen, en via gedelegeerde handelingen die door de Commissie worden goedgekeurd op basis van de nieuwe, volgens de medebeslissingsprocedure vastgestelde meerjarenplannen. Bij die gedelegeerde handelingen zouden (tijdelijke) afwijkingen en wijzigingen van de bestaande voorschriften worden ingevoerd. Regionalisering zou plaatsvinden als en wanneer de lidstaten gezamenlijke aanbevelingen indienen voor teruggooiplannen die tijdelijk, voor een periode van niet meer dan drie jaar, gelden. Na afloop van die periode kunnen die afwijkingen slechts behouden blijven na de vaststelling van een gedelegeerde handeling krachtens een bevoegdheidsdelegatie in een EU-meerjarenplan.
– Kaderaanpak: een nieuwe kaderverordening met a) algemene bepalingen (toepassingsgebied, doelstellingen, leidende beginselen) en een omschrijving van de verwachte resultaten en de bijbehorende normen; b) gemeenschappelijke regels en technische bepalingen (zoals in optie 1); en c) basisnormen (per regio) die aansluiten bij de verwachte resultaten en die gelden als standaardmaatregelen wanneer geen regionale maatregelen zijn vastgesteld. De basisnormen zouden inhoudelijk gebaseerd zijn op de bestaande regels en zouden voornamelijk gericht zijn op de vervanging van de huidige voorschriften over maaswijdte en vangstsamenstelling, de omzetting van de huidige minimumgrootten in minimuminstandhoudingsreferentiegrootten en het behoud van sluitingen die nodig zijn om scholen jonge of paaiende vis te beschermen, alsook van andere regiospecifieke technische voorschriften. Er zou een herschikking plaatsvinden (één enkele verordening in plaats van de talrijke verordeningen die nu van kracht zijn). Veel bestaande verordeningen zouden worden ingetrokken en geïntegreerd in en/of gerationaliseerd binnen het nieuwe kader. De basisnormen en de technische standaardmaatregelen die bij de doelstellingen van de verordening aansluiten, zouden gelden tenzij en totdat geregionaliseerde maatregelen worden ontwikkeld en (via gedelegeerde handelingen) in het recht van de Unie worden ingevoerd. Wanneer geen geregionaliseerde maatregelen worden ontwikkeld, blijven de basisnormen gelden als standaardregels. De lidstaten zouden ervoor kunnen kiezen om af te stappen van meer rigide technische voorschriften (de standaardmaatregelen) ten voordele van een flexibelere, op resultaten gebaseerde beheersaanpak in het kader van regionalisering om de verwachte resultaten en de doelstellingen van een plan te behalen.
– Kader zonder basisnormen: De voornaamste elementen van het kader zouden behouden blijven, op de basisnormen na. Er zou een bevoegdheidsdelegatie worden opgenomen voor de ontwikkeling van specifieke maatregelen in het kader van regionalisering. Aan de hand van die bevoegdheid zouden maatregelen kunnen worden vastgesteld die op regionaal vlak nodig zijn om te voldoen aan de doelstelling van het GVB; die maatregelen zouden via gedelegeerde handelingen als onderdeel van teruggooi- en meerjarenplannen worden vastgesteld.
– Afschaffing van de bestaande regels: De meeste bestaande verordeningen inzake technische maatregelen zouden meteen worden ingetrokken, met uitzondering van essentiële natuurbeschermingsmaatregelen, die van kracht zouden blijven. Technische maatregelen die noodzakelijk zijn op de langere termijn, zouden op regionaal niveau in het kader van meerjarenplannen worden ontwikkeld (met de mogelijkheid om op de korte termijn tijdelijk technische maatregelen op te nemen in teruggooiplannen). In deze optie zou er geen sprake zijn van een kaderverordening.
Inhoudsopgave
De kaderaanpak met basisnormen is volgens de evaluatie het meest geschikt om de gewenste doelstellingen te bereiken en om voldoende te waarborgen dat de instandhoudingsdoelstellingen ook in de toekomst, bij een toenemende regionalisering, zullen worden bereikt. Er wordt in die optie naar gestreefd alle vereiste technische maatregelen op langere termijn (uiterlijk in 2022) in regionale plannen op te nemen. Met deze optie kan de overgang naar regionalisering in de periode tot 2022 het best worden beheerd.
Het kader zonder basisnormen en de afschaffing van technische maatregelen zouden een onmiddellijke vereenvoudiging van de technische maatregelen met zich meebrengen, wat instemming zou vinden bij de vangstsector; beide opties houden echter meer risico's in. Zij impliceren een heel andere beheersaanpak, waarbij de bewijslast wordt verschoven naar alle vissers (en naar de lidstaten). Van de vissers zou in die opties worden verwacht dat zij op transparante wijze documenteren en aantonen dat zij voldoen aan de algemene doelstellingen en de overeengekomen resultaten (in het kader van het GVB), alsook aan de specifieke doelstellingen en resultaten die zijn vastgelegd in meerjarenplannen. Om te vermijden dat niet-selectieve visserijpraktijken de bovenhand krijgen, zou worden gerekend op een onmiddellijke gedragswijziging bij de vissers en op druk door andere vissers en zelfregulering. Bij de lidstaten, een aantal onderdelen van de vangstsector en de ngo's lijkt weinig bereidheid te bestaan om die richting uit te gaan, ten minste op de korte termijn.
Consolidatie van technische maatregelen bleek de minst aanbevolen optie. Daarbij zou de huidige complexe regelgevingsstructuur behouden blijven en zouden de belanghebbenden geen duidelijke stimulansen krijgen om verder te gaan dan het basisscenario. Deze optie is ook niet helemaal in overeenstemming met de in het kader van het GVB beoogde regionalisering.
In de voorkeursoptie worden voornamelijk wijzigingen aangebracht op het niveau van de regelgevingsstructuur en het beheer van technische maatregelen. Er worden weinig nieuwe maatregelen ingevoerd en de inhoudelijke wijzigingen zijn grotendeels beperkt tot het schrappen van voorschriften ter wille van een vereenvoudiging en vermindering van de administratieve lasten, een betere controleerbaarheid en een consolidatie van natuurbeschermingsmaatregelen. Daarom is de analyse van effecten in de effectbeoordeling gebaseerd op een kwalitatieve beoordeling, geïllustreerd met specifieke voorbeelden of casestudy's. Dit zijn de voornaamste effecten:
De economische effecten van de kaderaanpak zouden positief zijn. De kaderaanpak zou regionalisering bevorderen. Regionalisering zou zorgen voor een grotere flexibiliteit en betrokkenheid van de belanghebbenden bij de ontwikkeling van technische maatregelen, waardoor stimulansen zouden ontstaan voor een snellere inzet van selectief vistuig dan bij andere beleidsopties. Op die manier wordt bijgedragen tot het halen van de MSY en een beperking van ongewenste vangsten, wat op zijn beurt zal leiden tot economische baten door toegenomen vangstmogelijkheden. De situatie zou mettertijd verbeteren, met name wanneer de lidstaten selectieve visserij belonen door meer vangstmogelijkheden in het kader van het GVB toe te staan.
Op de korte termijn zal de werkgelegenheid in de vangstsector waarschijnlijk afnemen wanneer de sector zich aanpast aan de uitdagingen van de overgang naar de MSY en de aanlandingsverplichting. Ervan uitgaande dat het regionaliseringsproces zou worden versneld en dat de meest betrokken vlootsegmenten, met name die welke vissen op gemengde demersale soorten, snel zouden inzetten op selectievere visserij, zouden de negatieve effecten echter sneller worden geneutraliseerd. De werkgelegenheid zou stabiliseren. Op de langere termijn zullen de vangstmogelijkheden toenemen (met minstens 20 % tegen 2020) zodra er duurzaam wordt gevist. Die aanzienlijke toename zou mogelijkheden bieden voor jobcreatie in de vangstsector. Een duurzame visserij zal positieve effecten hebben voor het inkomen en de lonen, waardoor het aantrekkelijker zal worden om in de sector te werken.
Eventuele negatieve effecten op de korte termijn zullen waarschijnlijk sneller worden geneutraliseerd dan bij de andere overwogen opties. Het kader zou de overgang naar regionalisering in goede banen leiden en door de opname van basisnormen en het behoud van bestaande, noodzakelijk blijvende technische maatregelen ervoor zorgen dat de milieuduurzaamheidsdoelstellingen van het GVB niet in het gedrang komen. Op de langere termijn zou regionalisering moeten leiden tot de ontwikkeling van maatregelen binnen een adaptief beheerskader waarbinnen beter kan worden gereageerd en geanticipeerd op bedreigingen voor mariene ecosystemen en waarbinnen snel beschermende maatregelen kunnen worden genomen.
• Gezonde regelgeving en vereenvoudiging
Vereenvoudiging
Vereenvoudiging van de bestaande verordeningen behoort tot de hoofddoelstellingen van dit voorstel. In het nieuwe kader zullen zes volgens de medebeslissingsprocedure vastgestelde verordeningen worden vervangen door één verordening en zullen drie andere verordeningen gedeeltelijk worden ingetrokken of gewijzigd. Er zullen ook tot tien ondersteunende verordeningen van de Commissie worden ingetrokken. Bepaalde elementen van die verordeningen zullen, in afwachting van regionalisering, deel uitmaken van het geplande kader. Daardoor kan op twee belangrijke gebieden een verdere vereenvoudiging worden bereikt. Ten eerste komt er een schrapping of vereenvoudiging voor bijna de helft van de veertig bestaande gebieden die met het oog op de bescherming van scholen jonge of paaiende vis gesloten zijn of waarvoor beperkingen gelden. Deze maatregel is gebaseerd op advies van het WTECV, waarbij rekening is gehouden met de opmerkingen van de lidstaten en de belanghebbenden. Een tweede vorm van vereenvoudiging betreft de complexe tabellen voor maaswijdte en vangstsamenstelling in de bestaande verordeningen voor het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan en voor de Oostzee. In de plaats daarvan wordt voor elke regio op basis van bestaande exploitatiepatronen een basisnorm voor de maaswijdte van gesleept of staand vistuig vastgesteld, met verschillende afwijkingen zodat voor het behoud van belangrijke visserijen een kleinere maaswijdte kan worden gebruikt.
De vangstsector, die over ongeveer 82 000 vaartuigen beschikt en 98 500 voltijdequivalenten tewerkstelt, wordt het meest getroffen door mogelijke wijzigingen van de verordeningen inzake technische maatregelen. Van die ongeveer 82 000 vissersvaartuigen kunnen er bijna 98 % worden aangemerkt als micro-ondernemingen met minder dan tien werknemers en met een jaarlijkse omzet en/of een jaarlijks balanstotaal van hooguit 2 miljoen EUR. Wanneer micro-ondernemingen van dit voorstel zouden worden vrijgesteld, zou dat de instandhoudingsdoelstellingen van het GVB in het gedrang brengen. Door het hoge aantal micro-ondernemingen binnen de sector, zouden in dat geval immers maar weinig visserijbedrijven onder de algemene regels vallen.
Het voorstel zou positieve effecten voor de administratieve kosten en lasten van kmo's hebben, in die zin dat de huidige verordeningen onmiddellijk zouden worden vereenvoudigd en dat de vangstsector in de toekomst via de adviesraden een grotere rol zou krijgen bij de ontwikkeling van technische maatregelen. Bovendien zou de mogelijke overschakeling naar een op resultaten gebaseerd systeem op de langere termijn tot een verdere vereenvoudiging van de technische voorschriften leiden. Dit impliceert een verschuiving van de bewijslast naar de vangstsector, die de taak krijgt de vangsten nauwkeurig aan te tonen en te documenteren. Dit kan mogelijk leiden tot hogere kosten voor de documentatie van vangsten, hoewel de kosten zullen afhangen van de manier waarop de lidstaten de 'geregionaliseerde controles' aanpakken, en zullen worden gecompenseerd door de grotere flexibiliteit die in het kader van die aanpak wordt geboden.
• Grondrechten
Het voorstel heeft geen gevolgen voor de bescherming van de grondrechten.
4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING
De voorgestelde maatregel brengt geen extra uitgaven voor de Unie mee.
5. OVERIGE ELEMENTEN
• Uitvoeringsplannen en regelingen voor monitoring, evaluatie en verslaglegging
In het kader van de voorkeursoptie zouden duidelijke streefdoelen worden vastgesteld voor het beperken en zoveel mogelijk uitbannen van ongewenste vangsten tegen 2019 en voor het bereiken van bevissing op MSY-niveau tegen 2020. Er zouden ook streefdoelen voor de vermindering van de negatieve effecten van de visserij op mariene ecosystemen worden vastgesteld om bij te dragen tot het bereiken van een goede milieutoestand tegen 2020. Om de verwezenlijking van die streefdoelen te meten, worden de volgende ecologische, economische, sociale en op naleving gerichte indicatoren voor de monitoring van technische maatregelen voorgesteld:
Ecologisch: ontwikkeling van de vangstprofielen, aantal bestanden op MSY-niveau en ontwikkeling van bijvangsten van kwetsbare soorten en bescherming van kwetsbare habitats.
Economisch: inkomen, bruto toegevoegde waarde, verhouding inkomsten/kostendekkende inkomsten en netto winstmarges.
Sociaal: werkgelegenheid en lonen van de bemanning.
Naleving: aantal inbreuken met betrekking tot technische voorschriften en aantal patrouilledagen op zee.
De gegevens voor monitoring zouden beschikbaar zijn op basis van het bestaande kader voor gegevensverzameling 13 , advies van het WTECV en de ICES en de jaarlijkse rapporten van het Europees Bureau voor visserijcontrole (EFCA).
Een ex-postevaluatie waarin wordt ingegaan op de belangrijkste evaluatievragen met betrekking tot de technische maatregelen, moet worden uitgevoerd vóór 2022, wanneer de aanlandingsverplichting volledig operationeel moet zijn, de MSY voor alle bestanden moet zijn verwezenlijkt en een goede milieutoestand moet zijn bereikt voor de mariene ecosystemen. Die evaluatie zal rechtstreeks worden meegenomen in de retrospectieve evaluatie van het GVB, die in 2022 van start moet gaan.
De nieuwe meerjarenplannen zullen periodiek worden beoordeeld door het WTECV en de ICES om na te gaan of de duurzaamheidsdoelstellingen worden gehaald. Die evaluaties zullen uitwijzen of de in die plannen opgenomen technische maatregelen doeltreffend zijn.
De rapportageverplichtingen uit hoofde van de artikelen 49 (werking van het GVB) en 50 (vorderingen bij het verwezenlijken van de MSY) van het GVB houden weliswaar niet rechtstreeks verband met technische maatregelen, maar zullen eveneens inzicht bieden in de doeltreffendheid van de maatregelen.
Regionaal ontwikkelde maatregelen zullen ook op regelmatige basis door het WTECV en de ICES moeten worden geëvalueerd om ervoor te zorgen dat die maatregelen in overeenstemming zijn met de doelstellingen van het GVB.
De jaarlijkse verslagen van het EFCA met betrekking tot de gezamenlijke inzetplannen bevatten informatie over het aantal en de aard van de vastgestelde inbreuken ten opzichte van het aantal en de aard van de uitgevoerde inspecties. Daaruit blijkt in hoeverre de verordeningen inzake technische maatregelen worden nageleefd.
Uiterlijk eind 2020 en vervolgens om de drie jaar brengt de Commissie verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over de tenuitvoerlegging van deze verordening, met inbegrip van een beoordeling van de impact van de technische maatregelen op de instandhouding van de visbestanden en een beoordeling van de milieueffecten van de visserij op mariene ecosystemen. Op basis van dat verslag zal de Commissie eventueel noodzakelijke wijzigingen voorstellen.
• Toelichtende stukken (voor richtlijnen)
Niet van toepassing.
• Gedetailleerde toelichting bij de specifieke bepalingen van het voorstel
Het voorstel is als volgt ingedeeld:
Algemene bepalingen – dit deel bevat het toepassingsgebied, overkoepelende en specifieke doelstellingen, streefdoelen in verband met de algemene en specifieke doelstellingen, uitgedrukt in termen van de hoeveelheid ongewenste vangsten; drempelwaarden voor bijvangsten van kwetsbare soorten; bepalingen om ervoor te zorgen dat aanzienlijke verstoringen van de zeebodem worden beperkt; beginselen van goed bestuur en definities. De definities hebben voornamelijk betrekking op vistuig en visserijoperaties en zijn gemeenschappelijk voor alle regio's. Zij consolideren en actualiseren de bestaande definities in de bestaande verordeningen.
Gemeenschappelijke technische maatregelen – dit deel bevat gemeenschappelijke regels die momenteel in alle voornaamste verordeningen inzake technische maatregelen zijn opgenomen, maar die van toepassing zijn op alle zeebekkens en beschouwd worden als permanent, omdat er geen noodzaak of geldige reden is om ze te wijzigen. Onder dit deel zijn bepalingen opgenomen over:
– verboden vistuig en praktijken, met inbegrip van een verbod op de verkoop van mariene soorten die zijn gevangen met bepaalde soorten vistuig,
– maatregelen ter bescherming van kwetsbare soorten (bv. zeezoogdieren, reptielen en zeevogels) en habitats (bv. koudwaterkoralen), inclusief die welke zijn vermeld in de habitatrichtlijn en de vogelrichtlijn,
– algemene beperkingen op het gebruik van gesleept vistuig en voorwaarden voor het gebruik ervan (heeft betrekking op de basisconstructie van kuilen en op toegelaten toebehoren voor vistuig);
– beperkingen op het gebruik van staande netten. Dit omvat een consolidering van de bestaande beperkingen op het gebruik van drijfnetten (d.w.z. een verbod op het gebruik van drijfnetten van meer dan 2,5 km, een verbod op het gebruik ervan voor de vangst van over grote afstanden trekkende visbestanden en een totaalverbod op het gebruik van drijfnetten in de Oostzee). De lidstaten zouden die bepalingen in het kader van de regionalisering moeten aanscherpen, tot en met de invoering van een totaalverbod op het gebruik van dergelijk vistuig indien er wetenschappelijk bewijs bestaat waaruit blijkt dat het voortgezette gebruik van drijfnetten in die regio een bedreiging voor de staat van instandhouding van kwetsbare soorten vormt;
– minimuminstandhoudingsreferentiegrootten (omschrijving, meting, gebruik van vis kleiner dan de MCRS);
– gemeenschappelijke maatregelen om teruggooi te verminderen (highgrading, slipping, bescherming van soorten waarvoor geen vangstbeperkingen gelden).
Regionalisering – algemene beginselen voor regionalisering met betrekking tot basismaatregelen die gelden wanneer er geen regionale maatregelen van kracht zijn, en bevoegdheidsdelegaties die nodig zijn voor de regionalisering van technische maatregelen via meerjarenplannen, tijdelijke teruggooiplannen en instandhoudingsmaatregelen die nodig zijn om te voldoen aan de verplichtingen in het kader van de milieuwetgeving. De bevoegdheidsdelegaties maken het mogelijk regionale maatregelen te ontwikkelen op basis van gezamenlijke aanbevelingen van regionale groepen van lidstaten om bestaande basismaatregelen te wijzigen of ervan af te wijken, nieuwe maatregelen vast te stellen, of van de maatregelen af te wijken mits kan worden aangetoond dat die basismaatregelen geen nut hebben op het vlak van instandhouding of dat alternatieve maatregelen zijn ingevoerd. Die bevoegdheidsdelegaties vloeien voort uit het GVB. Er wordt ook bepaald welke regionale maatregelen kunnen worden genomen in het kader van tijdelijke teruggooimaatregelen en welke vrijwaringsmaatregelen zullen worden ingevoerd indien uit wetenschappelijk bewijs blijkt dat de regionale maatregelen de instandhoudingsdoelstellingen niet halen. Hiertoe wordt een vrijwaringsclausule opgenomen die de Commissie in staat stelt te reageren wanneer uit het beschikbare wetenschappelijke advies blijkt dat onmiddellijke actie is vereist om mariene soorten te beschermen. Daardoor kan de Commissie dergelijke bedreigingen afzwakken door technische maatregelen te nemen als aanvulling op of in afwijking van deze verordening of door anderszins overeenkomstig het recht van de Unie technische maatregelen vast te stellen. Die maatregelen kunnen onder meer bestaan uit beperkingen op het gebruik van vistuig of op visserijactiviteiten in bepaalde gebieden of tijdens bepaalde perioden.
Technische maatregelen in wateren buiten de Unie – in dit deel wordt de Commissie de bevoegdheid verleend om gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot bestaande nadere voorschriften over lijsten van kwetsbare mariene ecosystemen en met betrekking tot in de Visserijcommissie voor het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan (NEAFC) overeengekomen specifieke technische maatregelen voor bepaalde visserijen op blauwe leng en roodbaars. De Commissie krijgt via een wijziging van de overeenkomstige verordening eveneens de bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot bestaande technische maatregelen in Verordening (EU) nr. 1343/2011 14 inzake de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (General Fisheries Commission for the Mediterranean of GFCM). De Commissie krijgt eveneens de bevoegdheid om toekomstige door de NEAFC vastgestelde wijzigingen van die maatregelen, alsook door de GFCM vastgestelde maatregelen, in het recht van de Unie op te nemen. De Commissie is daartoe momenteel niet gemachtigd.
Technische bepalingen – dit deel bevat gemeenschappelijke bepalingen voor het verrichten van wetenschappelijk onderzoek en voor de kunstmatige uitzetting en de overbrenging van mariene soorten.
Procedurele bepalingen – dit deel betreft de uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie voor de gedelegeerde handelingen waarin het voorstel voorziet, en de comitéprocedure voor uitvoeringshandelingen.
Slotbepalingen – dit deel heeft betrekking op de intrekkingen en wijzigingen van de desbetreffende verordeningen en op de evaluatie en verslaglegging.
Bijlagen – de bijlagen bevatten de basismaatregelen per zeebekken (d.w.z. Noordzee, Oostzee, noordwestelijke wateren, zuidwestelijke wateren, Middellandse Zee, Zwarte Zee en ultraperifere gebieden). Die basismaatregelen zijn van toepassing bij ontstentenis van maatregelen op regionaal niveau. Zij hebben betrekking op basisnormen voor maaswijdten, minimuminstandhoudingsreferentiegrootten, gesloten of beperkte gebieden ter bescherming van jonge of paaiende vis en alle andere regiospecifieke maatregelen. De andere bijlagen bevatten een lijst van verboden soorten, die onmiddellijk in zee moeten worden teruggezet indien zij als bijvangsten worden gevangen, een lijst van gesloten gebieden ter bescherming van kwetsbare habitats en een lijst met soorten die niet met drijfnetten mogen worden gevangen.