Toelichting bij COM(2016)154 - Indiening van een voorstel om nieuwe chemische stoffen op te nemen in bijlagen bij het Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Het bij Besluit 2006/507/EG van de Raad goedgekeurde Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen ("het verdrag") is op 17 mei 2004 in werking getreden. Met het verdrag wordt beoogd om de gezondheid van de mens en het milieu te beschermen tegen persistente organische verontreinigende stoffen (persistent organic pollutants of POP's). Op basis van het voorzorgsbeginsel biedt het verdrag een kader voor de beëindiging van de productie, het gebruik, de invoer en de uitvoer van momenteel drieëntwintig prioritaire POP's, de veilige hantering en verwijdering daarvan, alsook de beëindiging of vermindering van de lozing van bepaalde onopzettelijk voortgebrachte POP's.

Bij Verordening (EG) nr. 850/2004 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen zijn de verbintenissen die zijn vastgelegd in het verdrag en in het bij Besluit 259/2004/EG van de Raad goedgekeurde Protocol inzake persistente organische verontreinigende stoffen bij het Verdrag van 1979 betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand ("het protocol") opgenomen in het recht van de Unie.

Artikel 8, lid 1, van het verdrag bepaalt dat elke partij een voorstel voor opname van een chemische stof in de bijlagen A, B of C bij het verdrag bij het secretariaat kan indienen, waarna dit overeenkomstig artikel 8, leden 3 en 4, wordt bestudeerd door de Toetsingscommissie persistente organische verontreinigende stoffen ("de toetsingscommissie"). Het voorstel bevat de in bijlage D vermelde informatie. De procedure voor het aannemen van wijzigingen van de bijlagen is geregeld bij artikel 22 van het verdrag.

Dit voorstel voor een besluit van de Raad sluit aan bij het voornemen van de Europese Unie om een voorstel in te dienen voor de opname van octamethylcyclotetrasiloxaan (D4), wat inhoudt dat een overeenkomstig bijlage D opgesteld dossier met informatie over de selectiecriteria voor die chemische stof wordt ingediend, en waardoor de beoordeling door de toetsingscommissie wordt ingeleid.

Indien D4 voldoet aan de selectiecriteria, wordt nadere informatie ingediend die noodzakelijk is om het risicoprofiel van die chemische stof op te stellen. Dit omvat onder andere informatie over de productie, de gebruiksdoeleinden, gevaarsbeoordelingen en risicobeoordelingen in de Unie. Indien er een risicobeheerevaluatie wordt opgesteld, wordt aanvullende informatie met betrekking tot socio-economische overwegingen die de situatie in de Unie weergeven overeenkomstig bijlage F ingediend.

Volgens beschikbare wetenschappelijke informatie en onderzoeksverslagen en rekening houdend met de selectiecriteria van bijlage D bij het verdrag, vertoont D4 kenmerken van POP's.

D4 wordt vervaardigd in de Europese Unie en ook ingevoerd als stof (als zodanig dan wel in mengsels) en in producten. D4 komt vrij in de formulerings- en verwerkingsfase ("productie"), tijdens de levensduur van producten en artikelen, en in de afvalfase (recyclage, storting en verbranding). D4 wordt voornamelijk gebruikt als grondstof voor de productie van siliconenpolymeren.

Volgens de verspreidingswebsite van ECHA bedraagt de geregistreerde hoeveelheidsklasse voor D4 100 000 - 1 000 000 ton/jaar.

De bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk hebben een dossier opgesteld overeenkomstig bijlage XV bij de Reach-verordening, teneinde een voorstel in te dienen tot opname van twee siloxaanverbindingen in de beperkingsprocedure van Reach. Dit beperkingsdossier stelt een beperking voor op het in de handel brengen of het gebruik van D4 en decamethylcyclopentasiloxaan (D5) in concentraties gelijk aan of hoger dan 0,1 gewichtspercent in producten voor de persoonlijke verzorging die in normale gebruiksomstandigheden met water worden verwijderd.

Deze stoffen worden voornamelijk gebruikt als grondstof voor de productie van siliconenpolymeren. Dergelijke siliconenvloeistoffen, elastomeren, gels en harsen hebben op hun beurt tal van toepassingen, bijvoorbeeld als rubber; elastomeren voor coatings en kitten; antischuimmiddelen; vloeibaarheids- en of glansverbeteraars in alkydverven en -vernissen; weekmakers, waterdichtmakers en bevochtigingsmiddelen in de textielproductie; bestanddelen van schoensmeer en andere oppervlaktebehandelingsmiddelen; smeermiddelen, smeervetten, antikleefcoatings en losmiddelen; papiercoatings; hydraulische, diëlektrische en warmtegeleidende vloeistoffen; en consumentenproducten zoals producten voor de persoonlijke verzorging, huishoudproducten en autoverzorgingsproducten. De polymeren kunnen ook worden gemodificeerd met aanvullende functionele groepen, met een waaier aan andere toepassingen. D4 en D5 worden gebruikt in verschillende consumentenproducten evenals in industriële toepassingen, en dit gebruik leidt tot de sterk verspreide vrijgave ervan in het milieu.

Het Comité lidstaten van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) heeft op zijn 41e bijeenkomst in 2015 krachtens artikel 77, lid 3, onder c), van de Reach-verordening op verzoek van de uitvoerend directeur van ECHA een advies 1 uitgebracht over de persistentie (P/zP) en bioaccumulatie (B/zB) van D4 en D5. Dit Comité was van mening dat zowel D4 als D5 aan de in bijlage XIII bij de Reach-verordening vastgestelde criteria voor zP en zB voldoen. Bijgevolg voldoen zij aan de criteria voor persistentie en bioaccumulatie van bijlage D bij het verdrag.

D4 is in de geharmoniseerde indeling van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels ("de CLP-verordening") ondergebracht als giftig voor de voortplanting (categorie 2) en als giftig voor in het water levende organismen (categorie 4). De nieuwe criteria betreffende chronische aquatische toxiciteit die bij Verordening (EU) nr. 286/2011 van de Commissie in de CLP-verordening zijn opgenomen, zullen naar verwachting echter leiden tot een striktere milieu-indeling, aangezien de laagste betrouwbare chronische aquatische concentratie zonder waargenomen effecten (NOEC) ongeveer 4,4 µg/l bedraagt. Wegens deze chronische NOEC wordt D4 naar verwachting in de geharmoniseerde indeling ondergebracht in categorie 1 voor chronische aquatische toxiciteit. Bijgevolg zou D4 op basis van de eindpunten voor zowel het aquatisch milieu als voor zoogdieren voldoen aan de toxiciteitscriteria voor persistente organische verontreinigende stoffen.

Naast de bewezen persistente, bioaccumulerende en toxische eigenschappen (PBT) en zeer persistente en zeer bioaccumulerende eigenschappen (zPzB), zoals aangetoond in de bovenvermelde Reach-beoordeling, wordt in het overeenkomstig bijlage XV opgestelde beperkingsdossier ook het potentieel van D4 en D5 voor verspreiding over lange afstanden ("LRT-potentieel") in het milieu onderzocht, en wordt geconcludeerd dat D4 en D5, door hun neiging om in de lucht aanwezig te zijn en door hun lange atmosferische halfwaardetijd, ook over lange afstanden door de lucht naar afgelegen gebieden vervoerd kunnen worden.

Health Canada heeft in zijn selectiebeoordeling voor 2008 2 geconcludeerd dat D4, op basis van een raming van de karakteristieke reisafstand aan de hand van modelleringsgegevens, een hoog potentieel voor verspreiding over lange afstanden door de lucht heeft, wat de conclusie staaft dat D4 door de lucht kan worden vervoerd naar afgelegen gebieden zoals het noordpoolgebied.

Volgens het advies van het Comité lidstaten is D4 aanwezig in tal van organismen (vooral vissen en ongewervelde waterdieren, maar ook vogels en zoogdieren) en komt het voor in fauna en flora in afgelegen gebieden, waaronder vissen en vogels in het Europese Noordpoolgebied.

Gezien de thans beschikbare informatie met betrekking tot de PBT- en de LRT-eigenschappen van D4, en gelet op de hierboven genoemde studies en rapporten, wordt geconcludeerd dat D4 voldoet aan de criteria van bijlage D bij het verdrag en bijgevolg als POP kan worden beschouwd.

D4 is een chemische stof met hoog productievolume die op grote schaal wordt gebruikt in huishoudartikelen en producten voor de persoonlijke verzorging. Omdat deze chemische stof zich over grote afstanden in het milieu kan verspreiden, zijn de op nationaal niveau of op het niveau van de Unie getroffen maatregelen niet toereikend om een hoge mate van milieu- en gezondheidsbescherming te waarborgen, en is grootschaliger internationale actie noodzakelijk.

Met het oog op de volgende vergadering van de toetsingscommissie in september 2016 is het wenselijk dat de Commissie namens de Unie bij het secretariaat van het Verdrag van Stockholm een voorstel indient om octamethylcyclotetrasiloxaan op te nemen in de bijlagen A, B en/of C. Dit vormt een namens de Unie in te nemen standpunt in de zin van artikel 218, lid 9, van het VWEU.

2. RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

Indien D4 voldoet aan de selectiecriteria van bijlage D bij het verdrag, worden alle partijen en waarnemers uitgenodigd informatie toe te zenden waarmee het risicoprofiel van die chemische stof kan worden opgesteld. Dit omvat onder andere informatie over de productie, de gebruiksdoeleinden, gevaarsbeoordelingen en risicobeoordelingen in de Unie. Indien op basis van het risicoprofiel wordt besloten over te gaan tot de volgende stap en een risicobeheerevaluatie op te stellen, dan worden alle partijen en waarnemers verzocht de in bijlage F bij het verdrag bedoelde informatie met betrekking tot sociaal-economische overwegingen toe te zenden. Het ruime verzoek om informatie in te dienen dat aan alle partijen is gericht, heeft tot doel een uitgebreide evaluatie op te stellen van de effecten van die chemische stof op de menselijke gezondheid en het milieu, en om naar behoren rekening te houden met de verschillen in capaciteit en toestand bij de partijen op het vlak van risicobeheer en -uitsluiting.

Indien de toetsingscommissie concludeert dat D4 voldoet aan de selectiecriteria van bijlage D bij het Verdrag van Stockholm, zet de Commissie een studie op om informatie te vergaren over de sociaal-economische gevolgen van een mogelijke opname van D4.

3. JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL

Dit voorstel zal leiden tot het samenstellen van een informatiedossier overeenkomstig artikel 8, lid 1, van het verdrag en overeenkomstig de criteria van bijlage D bij dat verdrag, waarna bij het secretariaat van het verdrag een voorstel zal worden ingediend om D4 op te nemen in de bijlagen A, B en/of C bij het verdrag.