Toelichting bij COM(2016)287 - Wijziging Richtlijn 2010/13/EU over harmonisatie van nationale wetgeving inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten in het licht van een veranderende marktsituatie

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Het landschap van de audiovisuele media verandert snel als gevolg van de steeds toenemende convergentie van televisie en via internet gedistribueerde diensten. De consumenten maken steeds meer gebruik van inhoud op aanvraag via smart-tv/connected-tv en draagbare toestellen. Met name jonge consumenten bekijken video's, met inbegrip van door gebruikers gegenereerde inhoud, op internet. De positie van traditionele omroepen in de EU blijft sterk wat betreft de kijkdichtheid, de reclame-inkomsten en de investeringen in inhoud (ongeveer 30 % van de inkomsten). Er zijn echter nieuwe bedrijfsmodellen in opkomst. De omroepen breiden hun onlineactiviteiten uit en nieuwe spelers die audiovisuele inhoud via internet aanbieden (bijvoorbeeld aanbieders van video-op-aanvraag en videoplatforms), worden sterker en gaan de concurrentie om hetzelfde publiek aan. Voor televisieomroepdiensten, video-op-aanvraag en door gebruikers gegenereerde inhoud gelden echter verschillende voorschriften en uiteenlopende niveaus van consumentenbescherming.

In de strategie voor een digitale eengemaakte markt voor Europa 1 wordt opgeroepen tot modernisering van de richtlijn audiovisuele mediadiensten (Audiovisual Media Services Directive, 'AVMSD') 2 , zodat deze aansluit bij de veranderingen op het vlak van de markt, de consumptie en de technologie. Volgens de strategie moet de Commissie zich richten op het toepassingsgebied van de AVMSD en op de aard van de regels die voor alle marktspelers gelden 3 (met name de maatregelen om Europese werken te promoten 4 ), op de bescherming van minderjarigen en op de regels voor reclame.

Naar aanleiding van deze toezegging en in overeenstemming met de vereisten inzake 'betere regelgeving' 5 heeft de Commissie een ex-postevaluatie (ook wel 'Refit' genoemd) uitgevoerd. Daarbij is de doeltreffendheid, efficiëntie, relevantie, coherentie en meerwaarde voor de EU van de AVMSD geëvalueerd en zijn gebieden aangemerkt die voor vereenvoudiging vatbaar zijn, zonder dat de doelstellingen van de AVMSD worden ondermijnd.

Samenhang met de huidige bepalingen op dit beleidsgebied

Richtlijn 89/552/EEG van de Raad, zoals gewijzigd bij Richtlijn 97/36/EG en Richtlijn 2007/65/EG en gecodificeerd bij Richtlijn 2010/13/EU (richtlijn audiovisuele mediadiensten), omvat zowel voorschriften voor 'televisieomroepen' als voor audiovisuele mediadiensten op aanvraag. In dit voorstel is rekening gehouden met veranderingen in het audiovisuele landschap die sinds de laatste herziening hebben plaatsgevonden teneinde te waarborgen dat de AVMSD voorziet in een gemoderniseerd, flexibel en toekomstgericht wettelijk kader.

Samenhang met andere beleidsgebieden van de Unie

Dit voorstel vult de bestaande EU-wetgeving aan, met name Richtlijn 2000/31/EG inzake elektronische handel, Richtlijn 2003/33/EG betreffende reclame en sponsoring voor tabaksproducten, Richtlijn 2005/29/EG betreffende oneerlijke handelspraktijken en Richtlijn 2011/93/EU ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie.

In december 2015 heeft de Commissie een voorstel voor een Europese toegankelijkheidswet 6 goedgekeurd waarin toegankelijkheidseisen voor een groot aantal uiteenlopende producten en diensten, met inbegrip van audiovisuele mediadiensten, worden vastgesteld. De herziening van de AVMSD heeft daarom geen betrekking op de kwestie toegankelijkheid.

1.

Richtlijn 2000/31/EG inzake elektronische handel


De huidige AVMSD is niet van toepassing op door gebruikers gegenereerde inhoud die op videoplatforms wordt aangeboden, aangezien de aanbieders van diensten betreffende videoplatforms dikwijls geen redactionele verantwoordelijkheid dragen voor de inhoud die op dergelijke platforms wordt opgeslagen. In veel gevallen zijn deze diensten onderworpen aan de richtlijn inzake elektronische handel, aangezien deze als diensten van de informatiemaatschappij worden beschouwd.

Op grond van de richtlijn inzake elektronische handel zijn tussenpersonen niet verplicht toezicht te houden op inhoud die zij hosten en mogen de lidstaten geen algemene verplichting opleggen om toezicht te houden, noch om actief te zoeken naar feiten die op onwettige activiteiten duiden (artikel 15). In de richtlijn inzake elektronische handel is verder bepaald dat tussenpersonen – en meer bepaald aanbieders van zogeheten hostingdiensten – zijn vrijgesteld van aansprakelijkheid voor illegale informatie die zij hosten (artikel 14). Aanbieders kunnen uitsluitend als aanbieders van hostingdiensten in de zin van de richtlijn inzake elektronische handel worden beschouwd wanneer zij noch kennis noch controle hebben over de desbetreffende informatie. Aanbieders kunnen alleen aanspraak maken op deze vrijstelling van aansprakelijkheid als zij ervoor zorgen dat zij, wanneer illegale inhoud wordt vastgesteld, prompt handelen om deze te verwijderen of de toegang daartoe onmogelijk te maken.

Zoals uiteengezet in hoofdstuk 5 zal het voorstel op een aantal punten een aanvulling vormen op de richtlijn inzake elektronische handel, waarbij de bovengenoemde bepalingen en artikel 3 betreffende de interne markt van de richtlijn inzake elektronische handel ongemoeid blijven.

2.

Richtlijn 2003/33/EG betreffende reclame en sponsoring voor tabaksproducten


Richtlijn 2003/33/EG verbiedt reclame voor sigaretten en andere tabaksproducten in de pers en andere gedrukte publicaties, alsmede via de radio en diensten van de informatiemaatschappij. Ook verbiedt de richtlijn sponsoring van radioprogramma's en grensoverschrijdende evenementen door tabaksfabrikanten. Bovendien wordt er in overweging 14 van Richtlijn 2003/33/EG op gewezen dat alle vormen van audiovisuele commerciële communicatie voor sigaretten en andere tabaksproducten in omroepdiensten op grond van de richtlijn audiovisuele mediadiensten verboden zijn. Deze beperkingen zijn door middel van een aantal opeenvolgende wijzigingen uitgebreid tot alle audiovisuele commerciële communicatie, met inbegrip van sponsoring en productplaatsing in audiovisuele mediadiensten (artikel 9, lid 1, onder d), artikel 10, lid 2, en artikel 11, lid 4, onder a), van de AVMSD). Daarnaast gelden de verbodsbepalingen die overeenkomstig de AVMSD van toepassing zijn op communicatie betreffende tabaksproducten op grond van artikel 20, lid 5, onder e), van Richtlijn 2014/40/EU betreffende de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten 7 , tevens voor elektronische sigaretten en navulverpakkingen. Op het verbod betreffende commerciële communicatie met betrekking tot tabak en aanverwante producten wordt gewezen in een overweging van de thans voorgestelde richtlijn.

3.

Richtlijn 2005/29/EG betreffende oneerlijke handelspraktijken


De richtlijn betreffende oneerlijke handelspraktijken is in de EU de belangrijkste wettekst inzake handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten, waaronder ook misleidende reclame valt. De richtlijn is van toepassing op alle handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten, vóór, terwijl en nadat een commerciële transactie plaatsvindt, en geldt zowel online als offline.

De richtlijn betreffende oneerlijke handelspraktijken biedt drie niveaus van consumentenbescherming:

de zwarte lijst met 31 specifieke handelspraktijken die in alle omstandigheden verboden zijn;

misleidende en agressieve praktijken, op basis van individuele toetsing;

een algemeen verbod op oneerlijke praktijken die in strijd zijn met de vereisten van professionele toewijding, op basis van individuele toetsing.

4.

Richtlijn 2011/93/EU ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie


De richtlijn ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie is gericht op harmonisatie in de hele Unie met betrekking tot strafbare feiten in verband met seksueel misbruik van kinderen, seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie. Verder zijn bij de richtlijn minimumsancties vastgesteld.

Samenhang met verplichtingen op grond van het internationale recht

21 EU-lidstaten zijn partij bij de Europese Overeenkomst inzake grensoverschrijdende televisie van 1989 (CETS nr. 132) die is gewijzigd bij het protocol van 1998. De Unie is geen partij bij de overeenkomst.

Op grond van de overeenkomst kunnen de partijen strengere of meer gedetailleerde voorschriften vaststellen voor programmadiensten die worden uitgezonden door onder hun bevoegdheid vallende omroeporganisaties.

Aangezien sommige van de huidige AVMSD-voorschriften minder streng zijn dan de voorschriften van de overeenkomst, kan de tenuitvoerlegging van de AVMSD-voorschriften door EU-lidstaten die partij bij de overeenkomst zijn, wat betreft hun internationale verplichtingen leiden tot enige verschillen tussen de EU-lidstaten, afhankelijk van de vraag of zij partij bij de overeenkomst zijn. Dit is ook het geval bij sommige wijzigingen die deel uitmaken van dit voorstel, waardoor in de AVMSD voorschriften worden opgenomen die minder streng zijn dan de voorschriften van de overeenkomst.

Wat betreft zaken die onder de AVMSD vallen, beschikt de Unie over de exclusieve bevoegdheid om internationale overeenkomsten te sluiten. Voor alle wijzigingen van de verplichtingen die voortvloeien uit de overeenkomst, is derhalve optreden van de Unie vereist.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De AVMSD is gebaseerd op de bevoegdheid van de EU om de rechtsstelsels van de lidstaten te coördineren teneinde het vrij verrichten van diensten op de interne markt tot stand te brengen (artikel 53, lid 1, VWEU in samenhang met artikel 62 VWEU).

Subsidiariteit (voor niet-exclusieve bevoegdheden)

De EU-brede dimensie van de audiovisuele markt wordt steeds belangrijker, met name door de groei van onlinediensten en het feit dat televisiekanalen steeds internationaler worden. Eind 2013 waren 5 141 televisiekanalen (lokale kanalen en 'blokken' niet meegerekend) in de EU gevestigd. Daarvan waren er 1989 gericht op buitenlandse markten (in of buiten de EU). Dit aandeel is gestegen van 28 % in 2009 (het jaar van de tenuitvoerlegging) tot 38 % in 2013. Wat betreft video-op-aanvraagdiensten is 31 % van de in een lidstaat beschikbare video-op-aanvraagdiensten gevestigd in een ander EU-land (2015). Hierdoor wordt de aanhoudende toegevoegde waarde van EU-interventie onderstreept.

Het voorstel voldoet aan het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel, doordat in het algemeen de minimale harmonisatie wordt gehandhaafd en de uitzonderings- en ontwijkingsregelingen worden verbeterd. Hierdoor kunnen de lidstaten rekening houden met hun nationale omstandigheden. De lidstaten hebben in de praktijk strengere voorschriften vastgesteld, met name wat betreft de definitie van audiovisuele mediadiensten op aanvraag, de oprichting van nationale reguleringsinstanties, de bevordering van Europese producties, de bescherming van minderjarigen en commerciële communicatie.

Aangezien de AVMSD slechts minimale harmonisatie biedt, kunnen de bestaande voorschriften uitsluitend op EU-niveau worden vereenvoudigd.

Wat betreft de uitbreiding van de werkingssfeer van de AVMSD tot videoplatforms zorgt optreden van de EU voor samenhang met de diensten die al onder deze richtlijn vallen. Door maximale harmonisatie op dit gebied wordt eventuele versnippering in de toekomst als gevolg van nationale interventie voorkomen.

Evenredigheid

Zoals hierboven vermeld, voldoet het voorstel aan het evenredigheidsbeginsel doordat minimale harmonisatie alsmede de samenwerkingsmechanismen worden gehandhaafd.

Keuze van het instrument

In de voorgestelde richtlijn wordt het gebruik van coregulering en zelfregulering aanbevolen, met name ten aanzien van de bescherming van minderjarigen, de bestrijding van haatzaaiende uitlatingen en commerciële communicatie. De betrokken regelingen worden geacht in brede kring te worden aanvaard door de voornaamste belanghebbenden en voorzien in doeltreffende handhaving.

3. RESULTATEN VAN EX-POSTEVALUATIES, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

Ex-postevaluaties/geschiktheidscontroles van bestaande wetgeving

De algemene conclusie is dat de doelstellingen van de AVMSD nog steeds relevant zijn. Uit de evaluatie is gebleken dat het oorsprongslandbeginsel de ontwikkeling en het vrije verkeer van audiovisuele mediadiensten in de hele EU mogelijk heeft gemaakt, waarbij voor rechtszekerheid wordt gezorgd, de nalevingskosten voor aanbieders zijn gedaald en de consumenten meer keuze hebben.

In de Refit-evaluatie wordt geconcludeerd dat vereenvoudiging mogelijk is, met name wat betreft de procedures ter ondersteuning van de toepassing van het oorsprongslandbeginsel (dat wil zeggen de criteria waarmee wordt bepaald onder welke rechtsmacht aanbieders vallen en de uitzonderings- en samenwerkingsprocedures waardoor de vrijheid van ontvangst en doorgifte in specifieke gevallen wordt beperkt) en wat betreft sommige voorschriften inzake commerciële communicatie. Een aantal andere voorschriften draagt niet meer bij tot de beleidsdoelstellingen, met name als gevolg van marktontwikkelingen en veranderingen op het gebied van kijkpatronen. Verder wordt de richtlijn vereenvoudigd doordat ervoor wordt gezorgd dat de voorschriften inzake de bescherming van minderjarigen voor televisieomroep en diensten op aanvraag op elkaar aansluiten.


Raadplegingen van belanghebbenden

In 2013 heeft de Commissie een groenboek 8 gepubliceerd: 'Voorbereiding op een volledig geconvergeerde audiovisuele wereld: Groei, creatie en waarden'. Daarin roept ze belanghebbenden op om hun standpunten kenbaar te maken over het veranderende medialandschap en het internet zonder grenzen, en met name over marktomstandigheden, interoperabiliteit en infrastructuur, en de gevolgen daarvan voor de EU-regelgeving. De resultaten van het groenboek zijn opgenomen in het feedbackdocument en de samenvatting van de antwoorden die de Commissie in september 2014 heeft gepubliceerd 9 .

Met het oog op de huidige herziening van de AVMSD heeft de Commissie een openbare raadpleging uitgevoerd 10 met de titel "The AVMSD — a media framework for the 21st century", die van 6 juli tot en met 30 september 2015 heeft plaatsgevonden.

Wat betreft beleidsopties voor de toekomst waren de belangrijkste resultaten:

– gelijksoortige standpunten van de belanghebbenden wat betreft de noodzaak van eventuele wijzigingen van de voorschriften inzake het toepassingsgebied van de richtlijn, hoewel er geen gemeenschappelijk patroon of duidelijke visie van de belanghebbenden wat betreft de te volgen stappen was;

– gelijksoortige standpunten wat betreft de noodzaak om de onafhankelijkheid van de nationale reguleringsinstanties te waarborgen;

– brede steun van de belanghebbenden voor het behoud van de huidige stand van zaken wat betreft het oorsprongslandbeginsel, de doorgifteverplichting/vindbaarheid, toegankelijkheid voor personen met een beperking alsmede voorschriften voor evenementen van aanzienlijk belang voor de samenleving, korte nieuwsverslagen en het recht op weerwoord;

– er bestaat geen duidelijke consensus tussen de belanghebbenden wat betreft commerciële communicatie, de bescherming van minderjarigen en de bevordering van Europese producties.

De volgende tendensen konden worden geconstateerd onder de verschillende groepen respondenten:

– een aanzienlijk deel van de vertegenwoordigers van de omroepsector riep ertoe op voor een gelijk speelveld te zorgen door nieuwe diensten te reguleren en/of de flexibiliteit van de bestaande voorschriften te vergroten;

– consumentenorganisaties willen strengere AVMSD-voorschriften met betrekking tot de bescherming van kijkers, en met name van kwetsbare kijkers;

– de sectoren internet en ICT willen dat wordt afgezien van nieuwe regelgeving, zodat innovatie in stand wordt gehouden;

– de inhoudssector wil strengere voorschriften met betrekking tot de bevordering van Europese producties in alle audiovisuele mediadiensten.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid

De Commissie heeft gebruikgemaakt van het volgende extern deskundigenadvies:

– Beleidsaanbevelingen van andere EU-instellingen, in het bijzonder het Europees Parlement 11 , de Raad 12 , het Europees Economisch en Sociaal Comité 13 en het Comité van de Regio's 14 .

– Verzameling van gegevens betreffende de kosten en baten van de AVMSD 15 . De vragenlijst is opgesteld door een taskforce van de audiovisuele reguleringsinstanties van de lidstaten, die door de Europese Commissie is bijeengeroepen. De vragenlijst is in mei-juni 2015 toegestuurd aan de reguleringsinstanties van de lidstaten in het kader van de Europese groep van regelgevende instanties voor audiovisuele mediadiensten (ERGA 16 ), aan de relevante sectoren en aan consumentenorganisaties. In de vragenlijst werd gevraagd naar de voor- en nadelen van bepaalde AVMSD-voorschriften en verzocht om kwantitatieve gegevens betreffende de jaarlijkse inkomsten of directe en indirecte nalevingskosten. De voorschriften waarnaar werd gevraagd, hadden betrekking op:

1. commerciële communicatie;

2. Europese producties;

3. de bescherming van minderjarigen;

4. het orsprongslandbeginsel.

De referentieperiode voor de kwantitatieve vragen was 2010 tot en met 2014.

Er zijn 107 antwoorden op de vragenlijst ontvangen: 40 van commerciële omroepen (38 %), 20 van openbare omroepen (19 %), 18 van aanbieders van video-op-aanvraag (17%), 12 van nationale organisaties voor de bescherming van minderjarigen (12 %), 10 van nationale organisaties die onafhankelijke producenten vertegenwoordigen (10 %) en 4 van consumentenorganisaties (4 %). Verdere respondenten waren een organisatie die omroepen vertegenwoordigt en een organisatie die reclameverkooporganisaties vertegenwoordigt. De respondenten zijn gevestigd in 19 lidstaten.

– Studies en adviezen van de Europese groep van regelgevende instanties voor audiovisuele mediadiensten (ERGA). In het werkprogramma voor 2015 heeft de ERGA zich ertoe verbonden analyses en verslagen over de volgende vier onderwerpen uit te brengen: de onafhankelijkheid van reguleringsinstanties voor de audiovisuele sector, materiële bevoegdheid in een convergerende audiovisuele wereld, bescherming van minderjarigen in een convergerende omgeving en de aanpak van de kwestie territoriale bevoegdheid in de context van de EU. Elk onderwerp werd behandeld door subgroepen die uit ERGA-leden bestonden. De eerste drie verslag zijn in december 2015 via een schriftelijke procedure goedgekeurd (in overeenstemming met artikel 11 van het ERGA-reglement). Het verslag over territoriale bevoegdheid zal in de loop van 2016 worden goedgekeurd.

– Externe studies 17 over de blootstelling aan alcoholreclame, de impact van onlinemarketing op kinderen, de onafhankelijkheid van reguleringsinstanties voor de audiovisuele sector, zelf- en coregulering en normalisatie:

– Studie over de blootstelling aan alcoholreclame om te beoordelen of minderjarigen afdoende worden beschermd door de voorschriften betreffende audiovisuele commerciële communicatie inzake alcoholhoudende dranken 18 .

– Studie over de impact van marketing via sociale media, onlinespellen en mobiele toepassingen op het gedrag van kinderen. Het eindverslag zal in mei 2016 worden gepubliceerd 19 .

– Studie over de onafhankelijkheid van reguleringsinstanties voor de audiovisuele sector om een voorgaande studie over datzelfde onderwerp bij te werken. Er wordt verslag uitgebracht over recente veranderingen en ontwikkelingen in de lidstaten en kandidaat-lidstaten wat betreft de onafhankelijkheid en efficiënte werking van de reguleringsinstanties voor audiovisuele mediadiensten. Het eindverslag is op 8 december 2015 gepubliceerd 20 .

– Studie over zelfregulering waarin de bestaande benaderingen betreffende zelfregulering in verschillende lidstaten worden geëvalueerd en informatie wordt verstrekt over relevante resultaten van bestaande regelingen en de doeltreffendheid daarvan. Het eindverslag zal in het tweede kwartaal van 2016 worden gepubliceerd.

– Vier studies over vragenlijsten en het verzamelen van gegevens ter ondersteuning van de effectbeoordeling voor een eventueel nieuwe wetgevingsvoorstel betreffende de AVMSD, waartoe opdracht is gegeven in het kader van raamcontract EAC-22-201 21 . Deze hebben betrekking op: commerciële communicatie, de bescherming van minderjarigen, culturele diversiteit en mediavrijheid/openbaar belang, en toegankelijkheid voor personen met een beperking. De ontwerpversies van de eindverslagen zullen in het tweede kwartaal van 2016 aan de Commissie worden toegezonden.

– Twee verslagen van het Europees Waarnemingscentrum voor de audiovisuele sector (EAO) ("Study on data and information on the costs and benefits of the Audiovisual Media Service Directive (AVMSD)" 22 en "On-demand markets in the European Union —2014 and 2015 developments" 23 ), uitgevoerd in het kader van raamcontract PN/2011-27/A6. Deze twee verslagen zijn gericht op:

de meting van publiek;

onlinereclame in de EU;

de EU-markt voor video-op-aanvraag met abonnement in 2014;

de zichtbaarheid van films in diensten op aanvraag;

het aandeel van Europese fictieproducties in een steekproef van televisiekanalen;

audiovisuele diensten op aanvraag, met inbegrip van inkomsten en investeringen in oorspronkelijke programmering;

lineaire audiovisuele diensten, met inbegrip van inkomsten en investeringen in oorspronkelijke programmering.

Effectbeoordeling

5.

De samenvatting van de effectbeoordeling en het positieve advies van de Raad voor regelgevingstoetsing zijn beschikbaar op de website van de Commissie: XXX


De volgende opties zijn onderzocht (bij elk deel is de voorkeursoptie gemarkeerd):

Opties met betrekking tot het probleem van de ontoereikende bescherming van minderjarigen en consumenten op videoplatforms

Optie A: aanmoedigen van zelfregulering met betrekking tot de bescherming van minderjarigen en consumenten op videoplatforms.

Optie B: opleggen van een middelenverbintenis aan videoplatforms met betrekking tot de bescherming van minderjarigen en de bestrijding van haatzaaiende uitlatingen, uitgevoerd door middel van coregulering.


Opties met betrekking tot het ontbreken van een gelijk speelveld en tekortkomingen van de interne markt

6.

a) Bevordering van Europese producties


Optie A: meer flexibiliteit voor zowel televisieomroepdiensten als diensten op aanvraag wat betreft de manier waarop zij de verplichtingen betreffende de bevordering van Europese producties naleven.

Optie B: de huidige stand van zaken wat betreft televisie-omroepdiensten handhaven en de voorschriften voor aanbieders van diensten op aanvraag aanscherpen.

7.

b) Bescherming van minderjarigen bij diensten op aanvraag


Optie A: verhogen van het beschermingsniveau voor minderjarigen wat betreft audiovisuele mediadiensten op aanvraag, vereenvoudigen van het begrip 'schadelijke inhoud' en aanmoedigen van coregulering op EU-niveau inzake inhoudsbeschrijvingen.

8.

c) Oorsprongslandbeginsel


Optie A: vereenvoudigen en verbeteren van de bevoegdheidsregels en de samenwerkingsprocedures.

9.

d) Onafhankelijkheid van reguleringsinstanties


Optie A: de lidstaten ertoe verplichten om over een onafhankelijke reguleringsinstantie te beschikken, en een aantal vereisten vaststellen om de onafhankelijkheid en effectiviteit van die instanties te ondersteunen. De coördinerende en adviserende rol van de ERGA (Europese groep van regelgevende instanties voor audiovisuele mediadiensten) versterken en in de AVMSD verankeren.

Optie met betrekking tot het probleem dat de voorschriften inzake commerciële communicatie niet meer adequaat zijn

Optie A: een aantal voorschriften voor audiovisuele commerciële communicatie flexibeler maken.

De combinatie van voorkeursopties wordt geacht het beste evenwicht tot stand te brengen tussen de noodzaak om de flexibiliteit met betrekking tot het huidige niveau van regulering te vergroten en het waarborgen van adequate consumentenbescherming.

Enerzijds zal de sector baat hebben bij flexibelere kwantitatieve voorschriften inzake commerciële communicatie. Door de verbeterde efficiëntie van het oorsprongslandbeginsel en de vereisten voor de onafhankelijkheid van de reguleringsinstanties zou het zakelijke klimaat worden verbeterd waarin de audiovisuele spelers activiteiten ontplooien.

Anderzijds zouden een beperkte uitbreiding van de AVMSD tot videoplatforms en de versterking van de vereisten die van toepassing zijn op diensten op aanvraag wat betreft de bescherming van minderjarigen, ervoor zorgen dat een hoog niveau van consumentenbescherming is gewaarborgd. Verder zullen de consumenten kunnen profiteren van een verbeterde toegang tot Europese producties via diensten op aanvraag.

Bij alle opties is, voor zover passend, rekening gehouden met de noodzaak van flexibiliteit voor de sector, doordat is voorzien in eventuele tenuitvoerlegging door middel van zelf- en/of coregulering (toepassingsgebied, informatie betreffende schadelijke inhoud).

De meeste opties vullen elkaar aan. De onafhankelijkheid van de reguleringsinstanties zal bijvoorbeeld van zeer groot belang zijn indien de lidstaten besluiten deze te belasten met de toepassing van de nieuwe voorschriften inzake videoplatforms. Verder zullen door de potentiële stijging van de inkomsten van aanbieders van audiovisuele mediadiensten als gevolg van de toegenomen flexibiliteit van de kwantitatieve voorschriften inzake reclame mogelijkheden ontstaan om een grotere bijdrage te verkrijgen voor de totstandbrenging van Europese producties.

Door de combinatie van opties wordt meer gelijkheid gebracht in het speelveld voor de verschillende spelers op de markt voor audiovisuele media. Hiertoe worden bijvoorbeeld bepaalde vereisten voor diensten op aanvraag en videoplatforms met betrekking tot de consumentenbescherming of de bevordering van Europese producties aangescherpt, terwijl bepaalde voorschriften inzake commerciële communicatie voor televisieomroepdiensten flexibeler worden.

Gezonde regelgeving en vereenvoudiging

In de ex-postevaluatie is commerciële communicatie aangemerkt als gebied waarop de flexibiliteit kan worden verhoogd, met name wat betreft televisieomroepen.

De markt voor televisieomroepdiensten heeft een ontwikkeling doorgemaakt en er is behoefte aan meer flexibiliteit met betrekking tot audiovisuele commerciële communicatie, met name wat betreft kwantitatieve voorschriften voor lineaire audiovisuele mediadiensten, productplaatsing en sponsoring. De opkomst van nieuwe diensten, waaronder diensten zonder reclame, heeft ertoe geleid dat de kijkers meer keuze hebben en gemakkelijker op alternatieve aanbiedingen kunnen overstappen. Door middel van productplaatsing kunnen aanbieders van mediadiensten aanzienlijke aanvullende middelen genereren. Het regelgevingskader moet worden aangepast aan deze nieuwe context, met name door de voorschriften voor omroepdiensten flexibeler te maken. Met het oog daarop staat het voorstel (in bepaalde omstandigheden) productplaatsing toe en worden de kwantitatieve voorschriften flexibeler. Tegelijkertijd wordt in het voorstel rekening gehouden met bewijsmateriaal 24 met betrekking tot het effect dat productplaatsing op kinderen kan hebben, doordat de beperking van de blootstelling van kinderen aan dergelijke inhoud wordt gehandhaafd.

Besparingen voor aanbieders van diensten zijn slechts in beperkte mate mogelijk. Reclameplanning is een centrale component van omroepprogrammering en de kwantitatieve voorschriften die door de AVMSD worden opgelegd, vormen slechts een klein gedeelte van een groot aantal parameters waarmee rekening wordt gehouden bij televisieplanningsstrategieën die zijn gericht op de optimalisering op het vlak van publiek en inkomsten. De kosten die verband houden met omroepprogrammering, met inbegrip van IT-kosten, behoren tot de gewoonlijke bedrijfskosten die ook zonder de AVMSD worden gemaakt.

De nationale reguleringsinstanties zouden niet met incrementele administratieve kosten worden geconfronteerd. Momenteel kosten de toezichts- en handhavingsactiviteiten ten aanzien van de beperking van 20 % reclame per uur op televisie de reguleringsinstanties tot 1 miljoen EUR 25 . De kosten betreffende productplaatsing en sponsoring bedragen op EU-niveau jaarlijks respectievelijk 2,2 miljoen EUR en 2,1 miljoen EUR 26 . Aangezien een belangrijk deel van deze kosten voortvloeit uit de toepassing van subjectieve criteria, zoals overmatige aandacht voor productplaatsing, zullen de kosten die de reguleringsinstanties momenteel maken, zeker dalen. Het is echter niet mogelijk deze kostenbesparingen precies te kwantificeren.

Wat betreft middelgrote en kleine bedrijven (het mkb) en micro-ondernemingen voorziet het voorstel in mogelijke vrijstellingen ten aanzien van de bepalingen betreffende de bevordering van Europese producties. Hierdoor zouden lidstaten uitzonderingen mogen vaststellen voor thematische audiovisuele mediadiensten of audiovisuele mediadiensten met een lage kijkdichtheid.

Wat betreft de bepalingen inzake de bescherming van consumenten, met inbegrip van minderjarigen, voorziet het voorstel niet in vrijstellingen voor het mkb en micro-ondernemingen, aangezien het uiterst belangrijke waarden betreft.

Grondrechten

In dit voorstel wordt geheel en al rekening gehouden met de door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie erkende grondrechten en beginselen, met name het recht op eerbiediging van het privéleven en het familie- en gezinsleven en op de bescherming van persoonsgegevens (artikelen 7 en 8), de vrijheid van meningsuiting en op informatie (artikel 11), de vrijheid van ondernemerschap (artikel 16), het verbod op discriminatie (artikel 21), de rechten van het kind (artikel 24) het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht (artikel 47).

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

10.

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Unie.


5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende toezicht, evaluatie en rapportage

De Commissie zal toezicht op de tenuitvoerlegging blijven houden op basis van:

– verslagen over de toepassing van de richtlijn als geheel, twee jaar na de vaststelling van de richtlijn en daarna om de drie jaar;

– verslagen over de toepassing van de bepalingen inzake de bevordering van Europese producties, om de twee jaar (voor televisieomroepdiensten en diensten op aanvraag);

– toezicht op de tenuitvoerlegging van de bepalingen inzake videoplatforms op basis van een na de omzetting in nationaal recht uitgevoerde onafhankelijke studie;

– toezicht op de tenuitvoerlegging van de bepaling inzake inhoudsbeschrijvingen voor de bescherming van minderjarigen.

Toelichtende stukken (voor richtlijnen)

n.v.t.

Toelichting bij de specifieke bepalingen van het voorstel

Het oorsprongslandbeginsel met betrekking tot aanbieders van mediadiensten wordt gehandhaafd en versterkt doordat de voorschriften voor de bepaling van het bevoegde land worden vereenvoudigd en doordat de afwijkingsregelingen voor uitzonderingsgevallen worden verbeterd.

De gewijzigde richtlijn blijft gebaseerd op minimale harmonisatie. Er wordt evenwel naar een hogere mate van harmonisatie gestreefd, doordat de onafhankelijkheid van de reguleringsinstanties voor de audiovisuele sector wordt versterkt. Dit is een belangrijke noviteit, aangezien de reguleringsinstanties voor de audiovisuele sector een sleutelrol spelen bij het vormgeven en in stand houden van de interne markt. Bovendien is dit van groot belang voor het waarborgen van de het pluralisme van de media. Door het voorstel wordt de rol van de Europese groep van regelgevende instanties voor audiovisuele mediadiensten (ERGA) versterkt, doordat de groep meer taken krijgt ten aanzien van het verstrekken van advies en ondersteuning aan de Commissie op het gebied van samenhangende tenuitvoerlegging van de richtlijn in alle lidstaten. Dientengevolge zal het besluit van de Commissie van 3 februari 2014 tot oprichting van een Europese groep van regelgevende instanties voor audiovisuele mediadiensten worden ingetrokken zodra de richtlijn van kracht wordt.

Artikel 7 van de huidige richtlijn wordt geschrapt, aangezien bij de voorgestelde Europese toegankelijkheidswet reeds strengere gemeenschappelijke toegankelijkheidseisen voor aanbieders van mediadiensten worden vastgesteld.

Wat betreft de bescherming van minderjarigen voorziet de herziene richtlijn in gelijke beschermingsnormen voor televisieomroepdiensten en diensten op aanvraag. In artikel 12 is bepaald dat programma's die de lichamelijke, geestelijke en morele ontwikkeling van minderjarigen kunnen aantasten, uitsluitend op een dergelijke wijze beschikbaar worden gesteld dat minderjarigen deze normaliter niet te horen of te zien krijgen. Hierbij is het niet van belang of dergelijke programma's door televisieomroepen worden uitgezonden of door aanbieders van mediadiensten op aanvraag ter beschikking worden gesteld. Met het oog op deze aanpassing wordt artikel 27 van de huidige richtlijn (die alleen op televisieomroepen van toepassing is) geschrapt.

Door de herziene richtlijn wordt meer gelijkheid gebracht in het speelveld betreffende de bevordering van Europese producties, doordat diensten op aanvraag ertoe verplicht worden om in hun catalogi een aandeel van ten minste 20 % te reserveren voor Europese producties en te waarborgen dat adequate aandacht aan dergelijke producties wordt besteed (artikel 13). Op grond van artikel 13 mogen de lidstaten verder financiële bijdragen (directe investeringen of heffingen die aan nationale filmfondsen worden toegewezen) opleggen aan diensten op aanvraag die onder hun rechtsgebied vallen alsmede, onder bepaalde voorwaarden, aan dergelijke diensten die in een andere lidstaat zijn gevestigd maar zich richten op hun nationale publiek. Om ervoor te zorgen dat verplichtingen inzake de bevordering van Europese producties de marktontwikkeling niet ondermijnen en om de toetreding van nieuwe marktdeelnemers mogelijk te maken, dienen dergelijke vereisten niet te gelden voor bedrijven zonder significante aanwezigheid op de markt. Dit is met name het geval voor bedrijven met een lage omzet.

Dit voorstel brengt een evenwicht tussen concurrentievermogen en consumentenbescherming tot stand, doordat enerzijds wordt gezorgd voor meer flexibiliteit voor alle audiovisuele mediadiensten wat betreft productplaatsing en sponsoring alsmede voor meer flexibiliteit voor televisieomroepdiensten. De limiet per uur wordt vervangen door een limiet per dag van 20 % reclame tijdens de periode van 7:00 tot 23:00 uur (artikel 23). Televisiefilms, cinematografische producties en nieuws zouden vaker kunnen worden onderbroken (artikel 20) en afzonderlijke spots zouden worden toegestaan (artikel 19). Anderzijds voorziet de toekomstige richtlijn in strengere bepalingen ter bescherming van minderjarigen tegen ongeschikte audiovisuele commerciële communicatie inzake voedingsmiddelen met een hoog vet-, zout-/natrium- en suikergehalte alsmede alcoholische dranken, doordat, voor zover nodig, gedragscodes op EU-niveau worden aangemoedigd (artikel 9, leden 2 en 4).

Een verder nieuw kenmerk is de uitbreiding van de werkingssfeer van de richtlijn wat betreft bepaalde aspecten tot videoplatforms die geen redactionele verantwoordelijkheid dragen voor inhoud die erop wordt opgeslagen, maar die dergelijke inhoud wel op verschillende manieren organiseren.

Bij de gewijzigde richtlijn zouden de lidstaten worden verplicht te waarborgen dat aanbieders van videoplatforms ten aanzien van het onder hun verantwoordelijkheid vallende gebied, bij voorkeur door middel van coregulering, passende maatregelen vaststellen om: i) minderjarigen te beschermen tegen schadelijke inhoud; en ii) alle burgers te beschermen tegen het aanzetten tot geweld of haat. In het voorstel wordt uiteengezet waaruit dergelijke maatregelen naargelang van het afzonderlijke geval kunnen bestaan. Het systeem zou verenigbaar zijn met de in artikel 14 van de richtlijn inzake elektronische handel vastgestelde vrijstelling van aansprakelijkheid voor aanbieders van hostingdiensten, aangezien die bepaling in een bijzonder geval van toepassing is, omdat deze verplichtingen betrekking hebben op de organisatorische verantwoordelijkheden van de aanbieder en daaruit geen aansprakelijkheid voortvloeit voor illegale informatie die op de platforms als zodanig wordt opgeslagen.

De lidstaten blijven gebonden door de voorschriften van de richtlijn inzake elektronische handel. Zij mogen de aanbieders derhalve geen algemene verplichting opleggen om toezicht te houden, noch om actief te zoeken naar feiten die op onwettige activiteiten duiden, zonder evenwel het opleggen van toezichtvereisten in specifieke gevallen uit te sluiten (artikel 15 van de richtlijn inzake elektronische handel).

De lidstaten zouden aanbieders van videoplatforms in hun rechtsgebied niet mogen verplichten maatregelen toe te passen die strenger zijn dan de in de gewijzigde richtlijn vastgestelde maatregelen. Dit doet geen afbreuk aan maatregelen die lidstaten toepassen in overeenstemming met Richtlijn 2000/31/EG betreffende illegale inhoud die op de platforms is opgeslagen.

Evenmin wordt afbreuk gedaan aan artikel 25 van Richtlijn 2011/93/EU, op grond waarvan de lidstaten maatregelen moeten nemen tegen websites die kinderpornografie bevatten of verspreiden. Met name wordt bepaald dat de lidstaten maatregelen kunnen treffen om ervoor te zorgen dat de toegang voor internetgebruikers op hun grondgebied tot webpagina's die kinderpornografie bevatten of verspreiden, wordt geblokkeerd, waarbij waarborgen moeten worden vastgesteld met betrekking tot de transparantie, noodzaak en evenredigheid van dergelijke maatregelen en tot beroepsmogelijkheden.

Met betrekking tot de verstrekking van diensten van de informatiemaatschappij vanuit een andere lidstaat is in de richtlijn inzake elektronische handel het oorsprongslandbeginsel vastgesteld, waarvoor een aantal uitzonderingen kunnen gelden (artikel 3). Deze regeling blijft van toepassing op aanbieders van videoplatforms. Het doel van het voorstel is te waarborgen dat dezelfde voorschriften ook van toepassing zijn op aanbieders die geen vestiging in een lidstaat hebben, maar die wel een moederbedrijf, een dochteronderneming of een andere entiteit van dezelfde groep met een dergelijke vestiging hebben.

De Commissie zal de coördinatie van gedragscodes op EU-niveau vergemakkelijken en daarbij door de ERGA worden ondersteund. Daarnaast moet in een klachten- en beroepsregeling op nationaal niveau worden voorzien.