Toelichting bij COM(2016)643 - Vaststelling, voor 2017 en 2018, van de vangstmogelijkheden voor vissersvaartuigen van de Unie voor bepaalde bestanden van diepzeevissen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Bestanden van diepzeevissen zijn bestanden die worden bevist in wateren buiten de voornaamste visgronden op het continentaal plat. Zij komen voor op de continentale hellingen of in de nabijheid van onderzeese bergen. Het gaat in de meeste gevallen om traaggroeiende en langlevende soorten, die juist vanwege die kenmerken bijzonder kwetsbaar zijn voor visserijactiviteiten. Een andere belangrijke reden waarom een diepzeesoort kwetsbaar is voor bevissing, is dat deze bevist kan worden in plaatselijke concentraties, met name in de paaitijd. Dat geldt voor Atlantische slijmkop, blauwe leng en beryciden.

Wanneer diepzeevisserij ongelimiteerd wordt toegestaan, ontstaat er net als voor alle natuurlijke visbestanden een wedloop tussen de visserijondernemingen om zich een gratis hulpbron toe te eigenen zonder daarbij voldoende rekening te houden met de duurzame exploitatieniveaus. Bij sommige diepzeesoorten is dit duidelijk het geval geweest, tot de Europese Unie in 2003 begon met het reglementeren van deze bestanden. Zo zijn waardevolle bestanden Atlantische slijmkop in de noodwestelijke wateren en zeebrasem in de Golf van Biskaje inmiddels uitgeput. Daarom is beperking van de visserijactiviteit een noodzakelijke vorm van openbare interventie om de afkalving van de inkomens van de vissers te voorkomen, de exploitatie af te stemmen op hogere opbrengsten op de lange termijn, en de impact van de plotseling geringere omvang van bepaalde vispopulaties op het ecosysteem en het voedselweb te beperken. In het geval van diepzeesoorten is deze openbare interventie van bijzonder belang, omdat het herstel van uitgeputte bestanden zeer lang kan duren en mogelijk zelfs uitblijft.

De Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) brengt elke twee jaar een uitgebreid onderzoek uit over de biologische situatie van de diepzeebestanden. Het meest recente ICES-advies dateert van juni 2016. Dit voorstel voor de vaststelling van de vangstmogelijkheden bevat elementen die zijn gebaseerd op nader onderzoek dat het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) in juli 2016 heeft uitgevoerd. Uit het advies van de ICES en het WTECV blijkt dat de meeste diepzeebestanden die in dit voorstel zijn opgenomen, nog steeds niet op duurzame wijze worden geëxploiteerd en dat om de duurzaamheid van die bestanden te verzekeren, de desbetreffende vangstmogelijkheden verder moeten worden verlaagd totdat de ontwikkeling van de bestanden een positieve trend te zien geeft. Dit vormt de basis voor de vastlegging van de vangstmogelijkheden voor diepzeesoorten overeenkomstig het beginsel in artikel 3, onder c), van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad, waar is bepaald wetenschappelijk advies een van de leidraden moet zijn bij de besluitvorming in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid.

Algemene context



Vissen op diepzeesoorten wordt in de EU sinds 2003 gereglementeerd aan de hand van de totale toegestane vangsten ("total allowable catches" of TAC’s) per soort en per gebied, en in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan aan de hand van de maximale toegestane visserijinspanning. Voor 2015 en 2016 zijn de totale toegestane vangsten voor bepaalde diepzeesoorten vastgesteld in Verordening (EU) nr. 1367/2014 van de Raad van 15 december 2014 tot vaststelling, voor 2015 en 2016, van de vangstmogelijkheden voor vissersvaartuigen van de Unie voor bepaalde bestanden van diepzeevissen 1 .

De vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden is een exclusieve bevoegdheid van de Unie. De verplichtingen inzake de duurzame exploitatie van de levende aquatische hulpbronnen zijn vastgelegd in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1380/2013. Met name krachtens lid 2 van dat artikel 2 moet een voorzorgsbenadering van het visserijbeheer worden toegepast (als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 8, van die verordening) en dient het gemeenschappelijk visserijbeleid gericht te zijn op het herstel en behoud van de maximale duurzame opbrengst (maximum sustainable yield of MSY). Krachtens artikel 16, lid 4, van die verordening moeten de vangstmogelijkheden bovendien worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 2, lid 2, bedoelde doelstellingen.

Voorts moeten de vangstmogelijkheden voor de diepzeevisserij worden vastgesteld in overeenstemming met de internationale overeenkomsten, onder meer de overeenkomst van de Verenigde Naties van 1995 betreffende de instandhouding en het beheer van grensoverschrijdende bestanden en bestanden van over grote afstanden trekkende soorten (hierna de 'VN-visbestandenovereenkomst van 1995' genoemd). Met name is voorzichtigheid geboden wanneer de informatie onzeker, onbetrouwbaar of niet adequaat is. Op grond van artikel 6, lid 2, van de VN-visbestandenovereenkomst van 1995 mag het ontbreken van adequate wetenschappelijke informatie niet worden gebruikt als reden om instandhoudings- en beheersmaatregelen uit te stellen of achterwege te laten. De voorgestelde TAC's sporen ook met de internationale richtsnoeren voor het beheer van de diepzeevisserij op volle zee die in 2008 door de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO) zijn vastgesteld en in verschillende resoluties van de Algemene Vergadering van de VN zijn bevestigd (resoluties 61/105 van 2007, 64/72 van 2009 en, meer recent, 70/235 van 2015).

Weliswaar wordt een aantal diepzeebestanden ook door andere visserijlanden bevist, met name Noorwegen, IJsland, de Faeröer, Rusland en Marokko, en moet ernaar worden gestreefd om tot een overeenkomst over geharmoniseerde beheersmaatregelen te komen met die landen of, voor zover de bestanden in de internationale wateren leven, in het kader van de Visserijcommissie voor het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan (NEAFC), maar in afwachting van dergelijke overeenkomsten zijn unilaterale maatregelen voor vaartuigen van de Europese Unie nodig. Dergelijke overeenkomsten zijn noodzakelijk om de hierboven bedoelde negatieve consequenties van ongereglementeerde visserij en de uitputting van bestanden te voorkomen.

Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied



De bestaande bepalingen op het gebied van het voorstel zijn vastgesteld in Verordening (EU) nr. 1367/2014 van de Raad en zijn geldig tot en met 31 december 2016. De bepalingen zijn gekoppeld aan Verordening (EG) nr. 2347/2002 van de Raad tot vaststelling van bijzondere voorwaarden voor de toegang tot diepzeebestanden en bij de visserij daarop in acht te nemen voorschriften 2 .

Samenhang met de huidige bepalingen op dit beleidsgebied

De voorgestelde maatregelen zijn opgesteld overeenkomstig de doelstellingen en de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid en zijn in overeenstemming met het beleid van de Unie inzake duurzame ontwikkeling

1.

Rechtsgrondslag


, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Conform artikel 43, lid 3, VWEU stelt de Raad op voorstel van de Commissie de maatregelen vast 'voor de vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden'. Het onderhavige voorstel beperkt zich tot de vaststelling en de verdeling van vangstmogelijkheden en voorwaarden die functioneel verbonden zijn met het gebruik van die vangstmogelijkheden.

Om de met het gemeenschappelijk visserijbeleid beoogde totstandbrenging van ecologisch, economisch en sociaal duurzame visserijen te verwezenlijken, wordt in dit voorstel in de vorm van een verordening van de Raad vastgesteld aan welke vangstbeperkingen de vissersvloten van de Unie zich moeten houden met betrekking tot de commercieel belangrijkste diepzeesoorten in de wateren van de Unie en de internationale wateren van het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan. Het voorstel valt onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie op grond van artikel 3, lid 1, onder d), VWEU. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.


Evenredigheid

Het voorstel is om de volgende reden in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel: het GVB is een gemeenschappelijk beleid. Krachtens artikel 43, lid 3, VWEU dient de Raad maatregelen tot vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden vast te stellen.

Gezien artikel 16, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 staat het de lidstaten vrij om vangstmogelijkheden die niet onder een systeem van overdraagbare visserijconcessies vallen, overeenkomstig artikel 16, lid 7, en overeenkomstig de criteria van artikel 17 toe te wijzen aan regio's en marktdeelnemers. De lidstaten hebben dus ruimte om conform het sociaaleconomische model van hun keuze te beslissen hoe zij de aan hen toegewezen vangstmogelijkheden benutten.

3. RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING

Raadplegingen van belanghebbenden

Het voorstel is opgesteld op basis van de beginselen en de richtsnoeren van de mededeling van de Commissie betreffende een raadpleging over de vangstmogelijkheden voor 2017 (COM(2016) 396 final) waarin de Commissie voor alle bestanden uiteenzet welke standpunten en bedoelingen aan de basis liggen van haar voorstellen voor vangstmogelijkheden in 2017. De Commissie pleegt op basis van deze mededeling breed overleg met de belanghebbenden, het maatschappelijk middenveld, de lidstaten en het grote publiek.


4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel heeft geen nieuwe financiële gevolgen voor de lidstaten. De Raad stelt eens per twee jaar een verordening als de onderhavige vast, en de openbare en particuliere middelen voor de tenuitvoerlegging van de onderhavige verordening zijn dan ook reeds beschikbaar.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Toelichting bij de specifieke bepalingen van het voorstel

Op slechts één geval na (rondneusgrenadier) kunnen wetenschappers op basis van de beschikbare informatie over alle bestanden die onder dit voorstel vallen, geen volledige inschatting maken van de situatie van het bestand, noch wat de omvang van de populatie, noch wat de visserijsterfte betreft. Hier zijn diverse redenen voor: omdat het vaak om zeer langlevende en traaggroeiende soorten gaat, is het bijzonder moeilijk om de bestanden in leeftijdsklassen in te delen en om het effect van de visserij op de bestanden te bepalen aan de hand van veranderingen in de lengte of de leeftijdsopbouw van de gevangen vissen. De frequentie van de rekrutering van juveniele vis in de bestanden is onbekend. De bestanden zijn wijdverspreid op diepten die om praktische redenen moeilijk te onderzoeken zijn. Gegevens uit wetenschappelijke peilingen zijn vaak niet beschikbaar als gevolg van het geringe commerciële belang van deze bestanden, of dekken niet het hele verspreidingsgebied. De visserijactiviteiten zijn soms slechts ten dele en sinds relatief korte tijd gericht op deze soorten.

De voorgestelde vangstbeperkingen zijn in overeenstemming met de beginselen in de hierboven genoemde mededeling van de Commissie betreffende een raadpleging over de vangstmogelijkheden voor 2017. In deze mededeling zet de Commissie haar standpunten over de wijze van vaststelling van vangstmogelijkheden uiteen. Die regels worden hieronder opgevoerd en zijn gevolgd bij het opstellen van dit TACvoorstel.

• Als wetenschappelijk advies wordt verstrekt op basis van volledige gegevens en een kwantitatieve analyse en prognoses conform het 'MSY-kader' van de ICES, moeten de TAC’s volgens dat advies worden vastgesteld. Dit is het geval bij de voorgestelde TAC voor rondneusgrenadier en noordelijke grenadier in de noodwestelijke wateren. Over de TAC's voor rondneusgrenadier en noordelijke grenadier is een zaak aanhangig bij het Hof 3 . De vier betrokken TAC's worden tot later in het jaar als 'p.m.' (pro memoria) in dit voorstel aangegeven.

• Als indicatief wetenschappelijk advies wordt verstrekt op basis van een kwalitatieve analyse van de beschikbare informatie (zelfs als die onvolledig is of het oordeel van een deskundige omvat), moet dit advies worden gebruikt als basis voor de besluiten inzake de TAC’s. Overeenkomstig die aanpak wordt voorgesteld de TAC in tien gevallen te verlagen en in één geval over te dragen. Voor zeebrasem in gebieden VI, VII en VIII adviseert de ICES voor 2017 en 2018 een nulvangst. Aangezien bijvangsten waarschijnlijk onvermijdelijk zijn, geldt de voorgestelde TAC alleen voor bijvangsten. De TAC voor zeebrasem in gebied IX wordt uitgebreid tot het CECAFgebied waar deze soort in grote hoeveelheden wordt gevangen. De TAC in gebied IX beperkt de visserijsterfte namelijk niet voldoende tenzij deze wordt uitgebreid tot CECAF.

• Voor één bestand zwarte haarstaartvis is nog geen advies beschikbaar. Voor diepzeehaaien zal het ICES-advies pas uiterlijk in oktober 2016 worden uitgebracht. Vandaar de opmerking 'p.m.' bij 3 TAC's voor diepzeehaaien en één bestand zwarte haarstaartvis. Deze waarden zullen worden ingevuld na vaststelling van het voorstel door de Commissie.

• De drie TAC's voor Atlantische slijmkop (nul sinds 2010) worden geschrapt en de soort wordt een verboden soort. Het bestand is uitgeput en herstelt niet. De ICES wijst erop dat sinds 2010 geen gerichte EUvisserij plaatsvindt in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan.