Toelichting bij COM(2001)109 - Wijziging van richtlijn 97/67/EG met betrekking tot de verdere openstelling van de postmarkt in de EG voor mededinging - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2001)109 - Wijziging van richtlijn 97/67/EG met betrekking tot de verdere openstelling van de postmarkt in de EG voor mededinging. |
---|---|
bron | COM(2001)109 ![]() ![]() |
datum | 21-03-2001 |
Inhoudsopgave
- Inleiding
- Achtergrond
- b) Doel van de richtlijn
- 2. AMENDEMENTEN VAN HET EP DIE DOOR DE COMMISSIE ZIJN AANVAARD
- Volledig aanvaarde amendementen: 2, 6, 7, 24, 28, 29, 32, 39, 41 en 58
- 3. AMENDEMENTEN DIE NIET DOOR DE COMMISSIE ZIJN AANVAARD
- Voordelen van concurrentie en omvang van de voorbehouden sector
- Tijdschema voor de volgende stap
- Universele dienst
- Sociale bescherming en werkgelegenheid
- De conclusies van de Europese Raad van Lissabon
- Speciale diensten
- Toegang
- Uitwisseling van informatie
- Discriminatie op grond van ras of etnische afstamming
- Andere vraagstukken: raadpleging, compensatiefonds en de taken van de regelgevende instanties
- 4. CONCLUSIE
a)
De Commissie nam haar voorstel op 30 mei 2000 aan en legde dit op 14 juli 2000 formeel aan het Europees Parlement en de Raad voor.
Het Economisch en Sociaal Comité bracht op 29 november 2000 advies uit en het Comité van de Regio's deed dat op 13 december 2000. Het Europees Parlement nam op 14 december 2000 in eerste lezing een resolutie aan, waarbij het een aantal amendementen op het voorstel van de Commissie voorstelde.
De richtlijn heeft tot doel te voldoen aan het mandaat van Richtlijn 97/67/EG, namelijk om maatregelen te treffen voor de verdere geleidelijke en gecontroleerde liberalisering van de postmarkt vanaf 1 januari 2003, om een tijdschema voor de verdere openstelling vast te stellen en om een oplossing te vinden voor diverse bijkomstige vraagstukken die verband houden met een soepele werking van de interne markt voor postdiensten.
Van de 47 amendementen die door het Europees Parlement in eerste lezing werden aangenomen, zijn er 10 volledig en 1 gedeeltelijk - dus in totaal 11 - aanvaardbaar voor de Commissie.
Gedeeltelijk aanvaarde amendementen: 46
De Commissie heeft de amendementen geaccepteerd die:
- gewicht verlenen aan de sociale taken van de Gemeenschap, namelijk de totstandbrenging van een hoog niveau van werkgelegenheid en sociale bescherming;
- de voordelen van meer concurrentie accentueren;
- benadrukken dat iedere lidstaat vaststelt aan welke precieze voorschriften en kwaliteitsnormen de universele dienst moet voldoen;
- de rol van de nationale regelgevende instanties versterken;
- de bepalingen met betrekking tot de klachtenprocedures uitbreiden;
- de formulering of plaatsing van bestaande amendementen verbeteren.
Van de 47 amendementen die door het Europees Parlement zijn voorgesteld, zijn er 36 door de Commissie afgewezen. De redenen daarvoor worden hieronder uiteengezet, waarbij de amendementen, waar mogelijk, in groepen worden behandeld:
(Amendementen 8, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22 en 38)
Amendement 8 beperkt de voordelen van een universeel postnet ten onrechte tot sommige lidstaten, terwijl een universeel postnet een voordeel is in alle lidstaten. Ook beperkt dit amendement de toepasselijkheid van de concurrentieregels van het Verdrag tot de exploitanten van de universele dienst. In artikel 86 wordt al rekening gehouden met de diensten van algemeen belang.
De amendementen 16, 17, 18 en 19, 20, 21, 22 en 38 voeren een algemeen geldend maximaal gewicht voor de voorbehouden sector van 150 gram in en vier maal het tarief voor de snelste brievenpost, waardoor slechts 6% van de postinkomsten van de exploitanten van de universele dienst zou worden opengesteld (in vergelijking met 20% in het voorstel). Direct mail en uitgaande grensoverschrijdende post onder de grens van 150 gram kunnen ook worden voorbehouden, waardoor de belangrijkste voordelen van een openstelling van de markt teniet zouden worden gedaan. Bij invoering van deze amendementen zou geen ware concurrentie tot stand komen; zij zijn dan ook volkomen ontoereikend. Voorts zouden de postmonopolies door amendement 38 verder kunnen worden uitgebreid, wat in strijd is met de bedoeling van de richtlijn, namelijk dat wat de openstelling van de markt betreft vooruitgang - niet achteruitgang - wordt geboekt.
(Amendementen 1, 23, 26, 33, 38, 44)
Amendement 1 schrapt in de beschrijving van de bestaande Richtlijn 97/67/EG de zinssnede over het tijdschema voor de verdere openstelling van de markt teneinde een interne markt voor postdiensten tot stand te doen komen. Het is evenwel niet juist om selectief uit de richtlijn te citeren en daardoor een vertekend beeld van de bedoelingen ervan te geven, wat men in dit geval zou doen.
Door de amendementen 23, 26 en 38 zou het tijdschema voor besluiten in het voorstel van de Commissie veranderen in een onderzoek met onzekere afloop. Een dergelijk onderzoek zonder termijnen voor besluiten zou tot verwarring en tot oeverloze discussies over de bedoelingen van de wetgevers leiden. Bovendien mag men niet afstappen van het streven naar een 'geleidelijke en gecontroleerde liberalisering', die één van de kernbeginselen van de huidige richtlijn is. Ook moet rekening worden gehouden met de conclusies van de Europese Raad van Lissabon waarin wordt opgeroepen tot een strategie voor een volledig operationele interne markt voor postdiensten. Een volgende stap moet, zoals in het voorstel van de Commissie, gepaard gaan met een duidelijk tijdschema waardoor alle marktpartijen de zekerheid hebben dat de openstelling van de markt ook in 2007 en daarna wordt voortgezet.
De amendementen 33 en 44 willen de datum voor het eventuele verstrijken van de richtlijn van eind 2006 naar eind 2008 verschuiven. Dit zou te laat zijn om de wetgevers het gevoel te geven dat zij op dit gebied haast moeten maken, zoals in de conclusies van de Europese Raad van Lissabon werd beklemtoond. Indien de richtlijn verstrijkt, zou de regeling van de postsector uitsluitend op de mededingingsbepalingen van het Verdrag zijn gebaseerd.
(Amendementen 10, 12, 15, 27 en 36)
Amendement 10, waarin de nadruk wordt gelegd op het dynamische en veranderende karakter van de universele dienst, is overbodig, aangezien dit beginsel reeds is opgenomen in artikel 5 van de bestaande richtlijn.
Amendement 12 betreft de noodzaak om het toepassingsgebied van de universele dienst, zoals vastgelegd in artikel 3, te herzien; dat gaat echter verder dan de opdracht in artikel 7.
Volgens amendement 15 moet er rekening mee worden gehouden dat de kosten van de universele dienst van lidstaat tot lidstaat aanzienlijk verschillen. Daarmee wordt echter al rekening gehouden in de bestaande richtlijn, omdat de nationale regelgevende instanties de universele dienst op verschillende manieren kunnen waarborgen.
Door amendement 27 zouden vergunninghouders op het gebied van de universele dienst kunnen worden verplicht om bij te dragen aan de kosten die voortvloeien uit de REIMS-II-overeenkomst betreffende vergoeding van de eindkosten voor de bezorging van grensoverschrijdende post. Het zou echter niet juist zijn om de vergunninghouders te verplichten aan de kosten van REIMS-II bij te dragen, aangezien REIMS-II een commerciële overeenkomst tussen een aantal aanbieders van de universele dienst is (die in december 2001 afloopt).
Amendement 36 zou de lidstaten de mogelijkheid bieden om aanvullende voorschriften betreffende de universele dienst vast te stellen. Dit is echter niet nodig, want overeenkomstig artikel 3 van de bestaande richtlijn kunnen de lidstaten al regels met betrekking tot de universele dienst vaststellen die verder gaan dan het geharmoniseerde minimumniveau.
(Amendementen 13, 47 en 49)
Amendement 13 betreft de teruggang van de werkgelegenheid in andere markten voor nutsvoorzieningen die slechts gedeeltelijk is gecompenseerd door een toename van de werkgelegenheid bij particuliere exploitanten. Voor het voorstel is dat niet relevant, aangezien de marktpartijen en omstandigheden in de postsector anders zijn.
Amendement 47 is erop gericht de doelstellingen van de bestaande richtlijn te wijzigen door hieraan de bevordering van een hoog niveau van werkgelegenheid en sociale bescherming toe te voegen. Dit is niet in overeenstemming met de opdracht in artikel 7 en bovendien is het zeer de vraag of dit wel rechtmatig is.
Amendement 49 betreft verdere maatregelen om de werkgelegenheid in de overheidssector te beschermen en is om soortgelijke redenen niet relevant voor het voorstel.
(Amendementen 4 en 46)
Amendement 4 wil de conclusies van de Europese Raad van Lissabon wijzigen door 'geleidelijke en gecontroleerde' voor liberalisering toe te voegen en door de zin betreffende de verwezenlijking van een volledig operationele markt voor postdiensten te schrappen. De conclusies en de wijze waarop deze zijn geformuleerd, zijn op correcte wijze in het voorstel weergegeven en de formulering mag niet achteraf worden gewijzigd en afgezwakt. Amendement 46 (tweede tot en met vijfde zin) is een onnodige uitwerking van de verwijzing naar de diensten van algemeen belang in de conclusies van de Europese Raad van Lissabon.
(Amendementen 11 en 35)
Door deze amendementen zou iedere verwijzing naar speciale diensten uit het voorstel worden geschrapt. Een duidelijke definitie van speciale diensten is echter van essentieel belang voor de modernisering van het regelgevingskader, voor de samenhang van de beginselen die op de voorbehouden sector worden toegepast en voor een onbelemmerde ontwikkeling van nieuwe, op de behoeften van de klant toegesneden diensten buiten de universele dienst.
(Amendementen 31 en 55)
Door amendement 31 zou de verwijzing naar niet-discriminerende toegang in de overwegingen worden geschrapt, terwijl het artikel in kwestie wordt gehandhaafd. Dat is niet logisch. Hoe dan ook is toegang tot dominante monopolies van groot belang en de praktijk bevestigt dat grote behoefte bestaat aan duidelijk omschreven beginselen in de richtlijn om ervoor te zorgen dat voor alle marktpartijen eerlijke voorwaarden gelden.
Amendement 55 wil een wederkerigheidsvereiste voor toegang tot postdiensten in de lidstaten invoeren. Wederkerigheid kan echter niet de basis van een harmonisatierichtlijn vormen.
(Amendementen 30 en 42)
Amendement 30 roept op tot een betere uitwisseling van informatie tussen nationale en communautaire regelgevende instanties, terwijl amendement 42 een comité van beheer wil oprichten om de Commissie bij te staan. De nationale regelgevende instanties van de lidstaten zijn echter al vertegenwoordigd in het comité dat op grond van artikel 21 van de bestaande richtlijn is ingesteld en er zijn geen aanwijzingen voor dat behoefte bestaat aan nog een comité. Deze amendementen zijn dus overbodig.
(Amendementen 34 en 37)
Deze amendementen betreffen de bestrijding van discriminatie op grond van ras of etnische afstamming door het vervoer van postzendingen waarvan uit de buitenkant blijkt dat de inhoud ervan discriminerend is, van de universeledienstverplichting uit te sluiten. Dit is al op passendere wijze geregeld in Richtlijn 2000/43/EG houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming. Het is niet nodig om de bepalingen ervan in andere richtlijnen te herhalen en hoe dan ook is dit vraagstuk niet relevant voor het openstellen van de markt (hetgeen met de voorgestelde richtlijn wordt beoogd).
(Amendementen 5, 25 en 43)
Amendement 5 beklemtoont dat in verband met de evaluatie van artikel 23 een grondig onderzoek noodzakelijk is en lijkt het voorstel over openstelling van de markt (artikel 7) te verwarren met het verslag over de toepassing van de gehele richtlijn (artikel 23), dat los hiervan staat.
In amendement 25 wordt de voorkeur gegeven aan een voorbehouden sector boven een compensatiefonds. De bestaande richtlijn is op dit punt echter neutraal, daar een mix van middelen beschikbaar is om de universele dienst te waarborgen. Het zou niet juist zijn om nu te proberen bij de lidstaten tegenstand te wekken tegen bijvoorbeeld een compensatiefonds of vergunningen.
Amendement 43 betreft een wijziging van artikel 22, waarin de taken van de nationale regelgevende instanties zijn vastgelegd. Een dergelijke wijziging is niet wenselijk aangezien het voorstel de veranderingen betreft waartoe in artikel 7 wordt opgeroepen, en de taken van de regelgevende instanties al in de bestaande richtlijn zijn beschreven.
De Commissie heeft 11 van de 47 amendementen die door het Europees Parlement in eerste lezing zijn voorgesteld, hetzij geheel hetzij gedeeltelijk, aanvaard.
Overeenkomstig artikel 250, lid 2, van het EG-Verdrag wijzigt de Commissie haar oorspronkelijke voorstel en neemt de door haar aanvaarde amendementen daarin op.