Toelichting bij COM(2007)603 - Verbetering van de meeneembaarheid van aanvullende pensioenrechten minimumvereisten voor de vergroting van de mobiliteit van werknemers door verbetering van de verwerving en het behoud van aanvullende pensioenrechten

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

De Commissie dient een gewijzigd voorstel in voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verbetering van de meeneembaarheid van aanvullende pensioenrechten. In dit gewijzigde voorstel zijn de amendementen verwerkt die het Europees Parlement in eerste lezing heeft voorgesteld en die voor de Commissie aanvaardbaar zijn, plus enkele technische verbeteringen naar aanleiding van discussies met deskundigen in de werkgroepen van de Raad. Daarnaast heeft de Commissie volledig rekening gehouden met het verzoek van de Europese Raad om een gewijzigd voorstel dat meer nadruk legt op verhoging van de mobiliteit van werknemers door de verwerving en het behoud van aanvullende pensioenrechten te vergemakkelijken.

1.

Achtergrond



De Commissie heeft op 20 oktober 2005 een voorstel goedgekeurd voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verbetering van de meeneembaarheid van aanvullende pensioenrechten. Dit voorstel is op 21 oktober 2005 aan het Europees Parlement en de Raad toegezonden. Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op 20 april 2007 advies uitgebracht en amendementen op het voorstel van de Commissie voorgesteld. Op 20 juni 2007 heeft het Europees Parlement in eerste lezing een wetgevingsresolutie goedgekeurd.

2.

Doel van het voorstel


3.

VAN DE COMMISSIE


De stelsels van sociale bescherming van de lidstaten moeten het hoofd bieden aan het probleem van de vergrijzing. De in de meeste lidstaten ingevoerde of geplande hervormingen gaan in de richting van een grotere rol voor aanvullende pensioenregelingen, waarvan de ontwikkeling door veel lidstaten actief bevorderd wordt. Er dient dus dringend voor gezorgd te worden dat de regels voor de werking van deze regelingen niet het vrije verkeer van werknemers tussen lidstaten of de mobiliteit binnen lidstaten belemmeren doordat zij het voor mobiele werknemers moeilijker maken om tegen het einde van hun loopbaan voldoende pensioenrechten opgebouwd te hebben. Als daar niet voor gezorgd wordt, zal dat de flexibiliteit en effectiviteit van de arbeidsmarkt nadelig beïnvloeden. Er zijn natuurlijk veel verschillende factoren die van invloed kunnen zijn op de beslissing van een individuele werknemer om meer mobiel te worden, maar het vooruitzicht aanvullende pensioenrechten te verliezen zal hem of haar zeker doen aarzelen om van baan te veranderen. Dit gewijzigde voorstel betreft dan ook met name het wegnemen van dergelijke obstakels in bepaalde aanvullende pensioenregelingen, teneinde de mobiliteit van werknemers te vergemakkelijken. De potentiële obstakels voor de mobiliteit van werknemers betreffen met name de voorwaarden waaronder een werknemer pensioenrechten verwerft, en wat er met deze rechten gebeurt wanneer de betrokkene van baan verandert. Daarnaast gaat het gewijzigde voorstel in op de kwestie van het recht van werknemers op informatie over de vraag hoe mobiliteit van invloed zal zijn op de verwerving en het behoud van hun aanvullende pensioenrechten.

4.

ADVIES VAN DE COMMISSIE OVER DE AMENDEMENTEN VAN HET EUROPEES PARLEMENT


Op 20 juni 2007 heeft het Europees Parlement 34 amendementen op het voorstel voor een richtlijn betreffende de verbetering van de meeneembaarheid van aanvullende pensioenrechten goedgekeurd. De Commissie meent dat de meerderheid van de amendementen van het Europees Parlement volledig, dan wel in beginsel of ten dele, aanvaardbaar zijn, aangezien de doelstellingen en de politieke haalbaarheid van het voorstel behouden blijven en de oorspronkelijke formulering in veel gevallen verbeterd wordt. Een belangrijk aspect van de amendementen van het Europees Parlement is dat de nadruk van de richtlijn meer op de verwerving en het behoud van slapende rechten wordt gelegd en minder op bepalingen betreffende overdrachten. Het Europees Parlement is van mening dat de invoering van een bepaling die fondsen verplicht tot overdracht wanneer de werknemer dat wenst, in dit stadium voor sommige aanvullende pensioenregelingen een te zware belasting zou betekenen en bovendien aanzienlijke technische problemen met zich zou brengen. De Commissie heeft de resolutie van het Europees Parlement, en ook de meningen van de deskundigen in de werkgroep van de Raad, zorgvuldig overwogen en aanvaardt deze verschuiving van de prioriteiten en daarmee het schrappen van artikel 6 (overdraagbaarheid). De Commissie stelt dienovereenkomstig voor om de titel van de richtlijn te wijzigen, en daarbij ook ten dele de formulering van de Europese Raad in zijn verwijzing naar de ontwerprichtlijn in juni 2007 over te nemen. Het gewijzigde voorstel draagt nu de volgende titel: 'Voorstel voor een richtlijn betreffende minimumvereisten voor de vergroting van de mobiliteit van werknemers door verbetering van de verwerving en het behoud van aanvullende pensioenrechten'. De Commissie aanvaardt, gelet op het bovenstaande, de volgende amendementen van het Europees Parlement ten dele of volledig: 3.1 Werkingssfeer en andere algemene bepalingen (artikelen 1 t/m 3) Doelstelling: De amendementen 1 en 18 hebben betrekking op de doelstelling van de richtlijn; amendement 1 schrapt de verwijzing naar het woord meeneembaarheid in overweging 5, overeenkomstig het schrappen van artikel 6 over overdraagbaarheid. Het amendement vervangt ook de term 'harmoniseren' door 'minimumeisen', overeenkomstig de wijzigingen van de artikelen 4 en 5. De Commissie aanvaardt dit amendement volledig. Amendement 18 vervangt de term 'werknemers' in artikel 1 door 'personen' en verbreedt de doelstelling van de richtlijn. De Commissie kan dit amendement niet aanvaarden, overwegende dat het doel van de richtlijn is obstakels in aanvullende pensioenregelingen die het vrije verkeer of de mobiliteit van werknemers belemmeren, weg te nemen. De Gemeenschap is niet bevoegd om van de lidstaten te verlangen dat zij zorgen voor 'een vroegtijdige opbouw van aanvullende pensioenregelingen'. De Commissie heeft rekening gehouden met in de Raad besproken technische wijzigingen en heeft dienovereenkomstig de formulering van artikel 1 licht aangepast. Amendement 2 betreft een nieuwe overweging die benadrukt dat gewaarborgd moet worden dat de financierbaarheid van aanvullende pensioenregelingen niet ondermijnd wordt door deze richtlijn, en dat volledig rekening moet worden gehouden met de bescherming van de rechten van werknemers die bij een regeling aangesloten blijven en van gepensioneerden. Verder wordt benadrukt dat de sociale partners een belangrijke rol te vervullen hebben bij de vormgeving en de toepassing van aanvullende pensioenregelingen. De Commissie aanvaardt dit amendement (nu overweging 5 bis) volledig. Amendement 3 voert een nieuwe overweging in (5 ter) die benadrukt dat de richtlijn geen verplichting inhoudt tot invoering van aanvullende pensioenregelingen, waar die nog niet bestaan. De Commissie aanvaardt dit amendement in beginsel en verduidelijkt de tekst – mede op basis van technische werkzaamheden door deskundigen in de werkgroepen van de Raad – in die zin dat de lidstaten weliswaar verplicht zijn de bepalingen van deze richtlijn in nationaal recht om te zetten, maar bevoegd blijven voor de organisatie van hun eigen pensioenstelsels. Toepassingsgebied. Amendement 5 is een nieuwe overweging (nu 5 quater) ter verduidelijking van de werkingssfeer van de richtlijn; de Commissie aanvaardt dit amendement volledig. De amendementen 6, 7, 8 en 19 dienen gezamenlijk overwogen te worden, aangezien zij alle wijzigingen van artikel 2 en de desbetreffende overwegingen betreffen. Amendement 6 voert een nieuwe overweging in (nu 5 quinquies) ter verduidelijking van de uitzondering op de toepassing van de richtlijn op regelingen waartoe geen nieuwe deelnemers meer worden toegelaten. De Commissie aanvaardt dat deze beperking een compromis is en beschouwd kan worden als een redelijke maatregel om de financierbaarheid op langere termijn van bepaalde aanvullende pensioenregelingen veilig te stellen. De Commissie aanvaardt dit amendement dan ook volledig, met toevoeging van een technische verduidelijking betreffende 'onderdelen' van gesloten regelingen, om te verduidelijken dat, voor zover van toepassing, alleen die onderdelen van aanvullende regelingen die voor nieuwe deelnemers gesloten zijn, uitgezonderd zullen zijn. Amendement 7 is een technische verduidelijking en voert een nieuwe overweging in (nu 5 sexies) die duidelijk maakt dat de richtlijn geen invloed heeft op saneringsmaatregelen of liquidatieprocedures; de Commissie aanvaardt dit amendement gedeeltelijk, maar verwerpt de verwijzing naar artikel 16, lid 2, van Richtlijn 2003/41/EG, die irrelevant is voor deze verduidelijking. Amendement 19 betreft artikel 2 als geheel en wordt in beginsel aanvaard, onder voorbehoud van technische verduidelijkingen waarover nog overlegd moet worden met deskundigen in de werkgroepen van de Raad. Amendement 8 voert een nieuwe overweging in (nu 5 septies) die verduidelijkt dat de richtlijn niet van toepassing zal zijn op beschermingsregelingen bij insolventie, compensatieregelingen of nationale pensioenreservefondsen, en de Commissie aanvaardt dit amendement volledig. Definities. Amendement 20 bevat een aantal technische wijzigingen van de definities van termen in artikel 3. De Commissie aanvaardt de wijzigingen van artikel 3, onder a), volledig, evenals het opnemen van een nieuwe definitie, onder d bis), van de term 'wachttijd'. Het amendement betreffende artikel 3, onder b), wordt aanvaard, behalve het schrappen van het woord 'beroeps-', wat naar de mening van de Commissie afbreuk zou doen aan de duidelijkheid van de definitie. Het amendement betreffende artikel 3, onder c), wordt gedeeltelijk aanvaard, met enige aanpassingen van de formulering om duidelijker te laten uitkomen dat de voorwaarden waaraan een 'actieve deelnemer' eventueel moet voldoen, de in artikel 4 genoemde voorwaarden voor verwerving zijn. Het amendement op artikel 3, onder d), wordt met minimale aanpassingen aanvaard. Het amendement op artikel 3, onder f) wordt in beginsel aanvaard, met gebruikmaking van de formulering die de deskundigen in de werkgroepen van de Raad voorgesteld hebben. De vervanging, in artikel 3, onder h), van de term 'begunstigde met uitgestelde rechten' door de term 'voormalige deelnemer' wordt niet aanvaard, aangezien de Commissie de oorspronkelijke term uit technisch oogpunt duidelijker acht. De Commissie aanvaardt echter in beginsel de overige technische wijzigingen van artikel 3, onder h), met gebruikmaking van de formuleringen die (ten dele) in de werkgroepen van de Raad ontwikkeld zijn. De wijzigingen van artikel 3, onder i), worden aanvaard, met uitzondering van de term 'voormalige deelnemer'. De wijziging van artikel 3, onder j), omvat de invoering van een nieuw begrip, 'waarde van de slapende rechten ('entitlement")" en schrapping van de term 'overdracht'. De Commissie begrijpt de achterliggende gedachte van deze nieuwe definitie, maar meent dat de term 'waarde van de slapende rechten ('rights")" nauwkeuriger is en past de formulering in die zin aan. De definities in artikel 3, onder e) en g), worden door de Commissie geschrapt omdat zij door de herstructurering en de wijzigingen van de richtlijn niet langer noodzakelijk zijn. Amendement 4 voert een nieuwe overweging in (nu 5 octies) waarin het begrip 'aanvullende pensioenregelingen' nader verduidelijkt wordt. De Commissie aanvaardt in beginsel deze nieuwe overweging, met enige technische verbeteringen op basis van de werkzaamheden van de deskundigen in de werkgroepen van de Raad. De Commissie vereenvoudigt ook de beschrijving van de voorwaarden waaronder individuele pensioenregelingen beschouwd moeten worden als aanvullende regelingen in de zin van deze richtlijn. De Commissie erkent dat de taxonomie van pensioenstelsels, met name wat individuele pensioenregelingen betreft, niet altijd even doorzichtig is. De overweging verduidelijkt daarom dat individuele pensioenregelingen die aan een arbeidsverhouding gekoppeld zijn, geacht moeten worden binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn te vallen. Daarnaast heeft de Commissie een nieuwe overweging (5 nonies) ingevoerd om te verduidelijken dat speciale geringe betalingen aan het einde van een loopbaan die geheel door de werkgever worden gefinancierd, geen aanvullende pensioenen in de zin van deze richtlijn zijn. 3.2 Voorwaarden voor verwerving (Artikel 4) In amendement 22 wordt het oorspronkelijke voorstel van de Commissie betreffende de verwerving van pensioenrechten verder uitgewerkt. De benadering van het Parlement inzake de invoering van minimumeisen legt andere accenten dan die van de Commissie, maar handhaaft het beginsel dat de obstakels voor mobiliteit in sommige aanvullende pensioenregelingen zoveel mogelijk weggenomen moeten worden. Het centrale punt van het amendement is dat de verwijzing naar een minimumleeftijd voor verwerving in artikel 4, onder b), geschrapt wordt en vervangen door een nieuwe formulering die de maximaal toegestane wachttijd koppelt aan de leeftijd van de actieve deelnemer. Het amendement stelt een maximale wachttijd van 5 jaar voor (voor zover een wachttijd wordt voorgeschreven) voor actieve deelnemers aan een regeling die nog geen 25 jaar oud zijn, en een verbod van voorwaarden voor verwerving van welke aard ook voor deelnemers van 25 jaar en ouder. De Commissie begrijpt dat het doel van dit amendement is rekening te houden met het feit dat jonge werknemers over het algemeen mobieler zijn dan werknemers boven de 25, en dat de opbouw van pensioenrechten voor jongeren veelal minder dringend is dan voor de laatstgenoemden. De Commissie aanvaardt dan ook, bij wijze van compromis, het voorstel om – voor zover van toepassing – een wachttijd van niet meer dan vijf jaar toe te staan voor werknemers onder de 25. Wat betreft het verbieden van alle voorwaarden voor verwerving voor werknemers van 25 jaar en ouder, meent de Commissie, hoewel zij instemt met het beginsel dat werknemers zo vroeg mogelijk moeten beginnen met het opbouwen van pensioenrechten, dat sommige aanvullende pensioenregelingen met aanzienlijke administratieve en technische problemen te kampen zullen krijgen wanneer geen (korte) wachttijd wordt toegestaan. Dit geldt met name voor regelingen in landen waar de nationale wetgeving niet voorziet in een verplicht minimum gewerkt tijdvak voordat men zich bij een pensioenregeling kan aansluiten. De Commissie kan het voorstel om voorwaarden voor verwerving voor werknemers van 25 jaar en ouder compleet af te schaffen dan ook niet aanvaarden, en stelt in plaats daarvan voor om de wachttijden, voor zover die al bestaan, te beperken tot één jaar. Dit lijkt een evenwichtige benadering, waardoor obstakels voor mobiliteit worden beperkt, terwijl anderzijds vermeden wordt aanvullende pensioenregelingen onredelijke lasten op te leggen. De Commissie heeft daarom artikel 4, onder c), in die zin herschreven, en duidelijk gemaakt dat een wachttijd van één jaar in ieder geval van toepassing is zodra een actieve deelnemer de leeftijd van 25 jaar bereikt, ongeacht de leeftijd waarop hij begonnen is rechten op te bouwen. Het voorstel van het Europees Parlement betreffende artikel 4, waarin de elementen leeftijd en maximale wachttijden gekoppeld worden, maakt niet duidelijk of het dan nog mogelijk is een minimumleeftijd voor definitieve verwerving toe te passen voor werknemers onder de 25 jaar. Door de verdere herziening van dit voorstel door de Commissie om een maximale wachttijd van een jaar toe te staan (voor deelnemers van 25 jaar en ouder), wordt deze onduidelijkheid verergerd. Met het oog op de duidelijkheid verwerpt de Commissie daarom het schrappen van artikel 4, onder b), dat bepaalt dat: 'wanneer een minimumleeftijd vereist is voor het verwerven van pensioenrechten, deze leeftijd niet hoger is dan 21 jaar', en stelt in plaats daarvan enkele wijzigingen van de formulering voor. Daarnaast brengt de Commissie enkele technische wijzigingen aan in het oorspronkelijke artikel 4, onder c), en verplaatst dit punt naar artikel 4, onder a), om de algemene structuur en de consistentie van artikel 4 te verbeteren. Amendement 43 behelst een herschrijving en uitbreiding van het oorspronkelijke artikel 4, onder a), (nu 4, onder d)) en verduidelijkt verder wat er gebeurt met bijdragen die gestort zijn voordat pensioenrechten definitief worden. De Commissie aanvaardt deze veranderingen volledig, onder voorbehoud van enkele wijzigingen van de formulering. De Commissie aanvaardt in beginsel ook de overeenkomstige nieuwe overweging als voorgesteld in amendement 11. Deze overweging wordt in gewijzigde vorm ingevoerd als overweging 6 bis, rekening houdende met commentaren van de deskundigen in de werkgroepen van de Raad, om verder te verduidelijken hoe nog niet definitief verworven rechten en vertrekkende werknemers behandeld dienen te worden. Amendement 24 geeft aan welke rol de sociale partners kunnen spelen, door middel van collectieve overeenkomsten, bij de invoering van de in artikel 4 (onder a) t/m d)) bedoelde bepalingen. De Commissie aanvaardt deze voorstellen in beginsel en verwerkt ze in een nieuw artikel 4, onder e), met enkele in de Raad besproken wijzigingen die meer juridische helderheid bieden. Amendement 9 betreft een algemene overweging voor het gehele artikel 4, die ten dele de oorspronkelijke overweging nr. 6 vervangt, die door amendement 10 wordt geschrapt. Dit amendement stelt vast dat aanvullende pensioenen steeds belangrijker worden voor het garanderen van de levensstandaard na de pensionering, en dat daarom de voorwaarden voor het opbouwen, het behoud en de overdracht van pensioenrechten verbeterd dienen te worden. De Commissie aanvaardt het amendement volledig, als overweging nr. 5 decies, met een aanvullende verwijzing naar het wegnemen van belemmeringen van vrij verkeer en beroepsmobiliteit, om de consistentie met de doelstelling van de Richtlijn te verzekeren. Bij wijze van aanvullende technische verduidelijking voert de Commissie een nieuwe overweging nr. 5 undecies in, om verwarring te voorkomen over de betekenis van de term 'verwervingsvoorwaarde', die in sommige lidstaten ook naar de aanschaf van annuïteiten kan verwijzen. 3.3 Behoud van slapende rechten en overdracht (artikelen 5 en 6) Behoud van slapende pensioenrechten. Amendement 12 voert een nieuwe overweging in (nr. 6 ter) waarin benadrukt wordt dat vertrekkende werknemers het recht hebben om hun definitieve pensioenrechten als slapende rechten te handhaven in de regeling waarin die rechten zijn verworven. De Commissie aanvaardt dit amendement in beginsel, met enige aanpassingen naar aanleiding van de werkzaamheden binnen de Raad, met name met betrekking tot bepaalde situaties waar zeer mobiele werknemers, met name in de context van pensioenregelingen met vaste bijdragen, hun rechten kunnen laten overhevelen naar een andere aanvullende pensioenregeling die voldoet aan de bepalingen van artikel 5, lid 1. Amendement 13 is een herformulering van overweging nr. 7, overeenkomstig het algemene beginsel dat verduidelijkt moet worden hoe slapende rechten berekend en gehandhaafd dienen te worden, en benadrukt dat rekening moet worden gehouden met de bijzondere aard van de regeling en met de rechten van de deelnemers die bij de regeling aangesloten blijven. De Commissie aanvaardt het amendement in beginsel en herformuleert het op basis van de werkzaamheden van deskundigen in de werkgroepen van de Raad. De tekst verwijst nu naar 'nationale wetten en praktijken' voor de berekening van de waarde van pensioenrechten, in plaats van naar 'referentiewaarden', om verwarring met de grensoverschrijdende bepalingen van Richtlijn 2003/41/EG i te voorkomen. De tekst bevat verder een verwijzing, opnieuw op basis van de werkzaamheden van deskundigen in de werkgroepen van de Raad, naar gerechtvaardigde administratieve kosten waarmee rekening gehouden kan worden bij de aanpassing van de waarde van slapende rechten. De Commissie meent dat dit een evenredige en noodzakelijke toevoeging is. Amendement 14 verduidelijkt overweging 8 wat betreft het uitbetalen van relatief geringe definitieve pensioenrechten aan vertrekkende werknemers. De Commissie aanvaardt dit amendement in beginsel en voegt verduidelijkingen toe betreffende het berekenen van het uit te keren kapitaal. Amendement 25 behelst een herziening van artikel 5 door invoering van een nieuw lid 1, dat vertrekkende werknemers toestaat om onder de in artikel 5, leden 2 en 3, aangegeven voorwaarden hun slapende rechten te behouden in de regeling waar zij zijn verworven. De Commissie aanvaardt dit amendement in beginsel, met enige wijzigingen van de formulering naar aanleiding van technische discussies in de Raad. Om zeker te zijn dat de bedoeling duidelijk is, voegt de Commissie nog een zinsnede toe om te verduidelijken dat, voor zover van toepassing, de waarde van nieuw opgebouwde slapende pensioenrechten berekend dient te worden op het moment dat een werknemer een regeling verlaat. Deze waarde is het referentiepunt voor de toekomstige verrekening van slapende rechten zoals uiteengezet in artikel 5, lid 1. Amendement 25 werkt artikel 5, lid 1, nader uit en noemt met name een aantal criteria aan de hand waarvan vastgesteld kan worden of een 'redelijke aanpassing' (in het amendement wordt de term 'billijke behandeling' gebruikt) inderdaad redelijk is. Daarbij is gedeeltelijk gebruik gemaakt van de tekst van de oorspronkelijke overweging 7. Het amendement voorziet ook in de bescherming van slapende rechten in het geval van insolventie van de onderneming. De Commissie kan de invoering van bescherming tegen insolventie in deze richtlijn echter niet aanvaarden, aangezien daarover al Europese wetgeving bestaat, namelijk de bepalingen van artikel 8 van Richtlijn 80/987/EEG van de Raad i. De Commissie aanvaardt in beginsel de andere wijzigingen, met gebruikmaking van de door de werkgroepen van de Raad voorgestelde technische formuleringen. De Commissie aanvaardt het idee van nadere uitwerking van artikel 5, lid 1, maar meent dat de structuur van het voorgestelde amendement niet volledig recht doet aan het doel het begrip 'redelijke aanpassing/billijke behandeling' nauwkeuriger te omschrijven. In het gewijzigde voorstel is artikel 5, lid 1, herschreven en verduidelijkt door twee gemeenschappelijke en specifieke methoden voor de behandeling van slapende rechten (ontwikkeling overeenkomstig die van rechten van actieve deelnemers en ontwikkeling overeenkomstig de pensioenuitkeringen) in de context van het concept van billijke behandeling, zoals bedoeld aan het begin van het artikel, te plaatsen. Vervolgens worden enkele andere methoden genoemd die ook als billijke behandeling beschouwd kunnen worden, zoals voorgesteld in amendement 25. Met het oog op meer duidelijkheid ten aanzien van deze veranderingen voegt de Commissie een nieuwe overweging in (nr. 7 bis), die aangeeft dat de richtlijn geen verplichting inhoudt om voor slapende rechten gunstigere voorwaarden vast te stellen dan voor de rechten van actieve deelnemers. De Commissie voegt verder – op deskundig advies van de werkgroep van de Raad – een extra verduidelijking toe aan artikel 5, lid 1, onder c), waardoor het lidstaten wordt toegestaan om plafonds vast stellen bij de aanpassing van slapende rechten aan de inflatie of het loonniveau. De Commissie acht dit een redelijk compromis om de financierbaarheid op langere termijn van aanvullende pensioenvoorzieningen veilig te stellen. De uitvoeringsbepaling in artikel 9, lid 5, is als gevolg van deze wijzigingen overbodig geworden en wordt geschrapt. In amendement 25 worden ook enkele wijzigingen van artikel 5, lid 2, voorgesteld met betrekking tot het uitbetalen van een kapitaal door pensioenregelingen wanneer de definitieve rechten onder een specifieke in de nationale wetgeving te bepalen drempel blijven. De Commissie aanvaardt deze veranderingen volledig, onder voorbehoud van kleine wijzigingen van de formulering. De Commissie aanvaardt in beginsel ook de invoeging van artikel 5, lid 3, waarin wordt aangegeven welke rol de sociale partners kunnen spelen bij de invoering va de in artikel 5 bedoelde bepalingen door middel van collectieve overeenkomsten. Overdracht. De amendementen 15, 16 en 17 weerspiegelen de wijzigingen van artikel 5 en het schrappen van artikel 6 en benadrukken dat het niet de bedoeling van de richtlijn is de overdracht van pensioenrechten te ontmoedigen. De overwegingen bevelen aan dat de lidstaten waar mogelijk de overdraagbaarheid dienen te verbeteren. De Commissie aanvaardt de amendementen 15 en 17, waardoor de overwegingen nr. 9 en 10 geschrapt worden, en ook, met enige aanpassingen van de formulering, amendement 16 (als een nieuwe overweging nr. 9 bis), waarin gesteld wordt dat de overdraagbaarheid met name aangemoedigd dient te worden bij de invoering van nieuwe aanvullende pensioenregelingen. Amendement 26 betreft het schrappen van artikel 6 over de overdraagbaarheid van pensioenrechten. De Commissie aanvaardt dit amendement volledig, maar betreurt het dat in het gewijzigde voorstel geen bepalingen zijn opgenomen die specificeren hoe de overdracht van pensioenrechten dient plaats te vinden. De Commissie erkent dat het in dit stadium beter is artikel 6 te schrappen, gezien de technische problemen in verband met bereiken van overeenstemming over algemeen geldige bepalingen voor overdrachten en de bestaande twijfels over het effect van dergelijke bepalingen op de financierbaarheid van sommige aanvullende pensioenregelingen. 3.4 Inlichtingen en non-regressie (artikelen 6 en 7) Inlichtingen. Amendement 27 betreft het verstrekken van inlichtingen aan werknemers, actieve deelnemers aan regelingen en vertrekkende werknemers, zoals bedoeld in artikel 7, lid 1 (nu artikel 6, lid 1). Dit amendement houdt in dat actieve deelnemers aan regelingen het recht zouden krijgen inlichtingen te eisen betreffende hun aanvullende pensioenrechten bij eventuele beëindiging van de arbeidsverhouding. De Commissie aanvaardt dit deel van het amendement volledig. De wijzigingen van artikel 7, leden 2 en 3 (nu art. 6, leden 2 en 3) worden volledig of in beginsel aanvaard, met enige technische aanpassingen op basis van de werkzaamheden in de Raad. Het voorstel om artikel 7, lid 4, waarin de wijze van verstrekking van inlichtingen wordt beschreven, te schrappen en dit punt in lid 2 te verwerken, wordt niet aanvaard, aangezien de Commissie van mening is dat de oorspronkelijke opzet van het artikel helderder is. De tekst in lid 4 (nu artikel 6, lid 4) is echter nader uitgewerkt naar aanleiding van technische discussies met deskundigen in de Raad. In verband met deze veranderingen voegt de Commissie tekst toe aan overweging nr. 11, bij wijze van administratieve voorzorgsmaatregel, om duidelijk te maken dat de inlichtingen niet vaker dan eenmaal per jaar verstrekt hoeven te worden. Non-regressie. Amendement 28 verduidelijkt het artikel over non-regressie, door de term 'meeneembaarheid' te vervangen door 'opbouw en behoud van pensioenrechten', wat zinvol is gezien het schrappen van bepalingen betreffende overdracht. Het amendement wordt volledig aanvaard, behalve de verwijzing naar 'vertrekkende werknemers' in de laatste regel van het artikel, die eigenlijk overbodig is. De Commissie heeft bovendien de werking van het artikel verduidelijkt, om beter te laten uitkomen dat 'behoud' betrekking heeft op vertrekkende werknemers, terwijl de 'opbouw' van rechten werknemers in het algemeen betreft. 3.5 Tenuitvoerlegging en verslaglegging (artikelen 8 en 9) Tenuitvoerlegging. In de amendementen 29 en 42 wordt voorgesteld de lidstaten bij de tenuitvoerlegging van de richtlijn een aanvullende termijn van 60 maanden toe te staan voor de tenuitvoerlegging van de artikelen 4 en 5. De Commissie aanvaardt dit voorstel, en de wijzigingen van de tekst, als een redelijke oplossing om een evenwicht te bereiken tussen enerzijds het wegnemen van belemmeringen voor vrij verkeer en mobiliteit en anderzijds het waarborgen van de financierbaarheid op langere termijn van aanvullende pensioenvoorzieningen. De Commissie heeft ook de termijn voor de tenuitvoerlegging veranderd om rekening te houden met de huidige ontwikkeling van de situatie. Amendement 30 houdt in dat artikel 9, lid 3, geschrapt wordt; de Commissie aanvaardt dit aangezien deze bepaling achterhaald is geworden door het schrappen van de bepalingen inzake overdracht. Verslaglegging. Amendement 31 specificeert dat in de in artikel 10 (nu artikel 9) bedoelde vijfjaarlijkse verslagen ook de 'bereidheid van werkgevers' om aanvullende pensioenregelingen aan te bieden, sinds de inwerkingtreding van deze richtlijn, geëvalueerd dient te worden. De Commissie aanvaardt dit amendement in beginsel, maar stelt voor om dit element van de verslaglegging in een nieuwe overweging (nr. 15 bis) op te nemen. De Commissie brengt ook enkele technische wijzigingen aan en verwijst naar de 'ontwikkelingen in de voorziening van aanvullende pensioenen' in plaats van naar 'bereidheid'. De Commissie meent dat bereidheid een moeilijk te kwantificeren concept is. In amendement 32 wordt een nieuwe clausule in artikel 10 (nu artikel 9) voorgesteld, die bepaalt dat in het eerste verslag ook beoordeeld moet worden hoe de bedrijfsaansprakelijkheid voor aanvullende pensioenrechten kan worden uitgesloten na een overdracht van pensioenrechten. De Commissie aanvaardt deze toevoeging in beginsel en verwerkt die om redenen van duidelijkheid eveneens in overweging 15 bis. De amendementen 52 en 33 behelzen het schrappen van artikel 10, lid 2, dat vervangen wordt door een nieuw lid 2 bis. Volgens dit nieuwe lid is de Commissie verplicht om uiterlijk vijf jaar na goedkeuring van de richtlijn met name de voorwaarden voor de overdracht van pensioenrechten nader te bestuderen. Op basis van dit verslag dient de Commissie dan eventueel noodzakelijke voorstellen in om de belemmeringen van de mobiliteit verder te verminderen. De Commissie aanvaardt beide amendementen en heeft met het oog op de duidelijkheid artikel 10, lid 2, (nu artikel 9, lid 2) dienovereenkomstig aangepast. De Commissie heeft ook een zin toegevoegd om te verduidelijken dat zij alleen voorstellen tot wijziging van de richtlijn zal indienen als de situatie op dat moment verdere wetgeving noodzakelijk maakt.

5.

CONCLUSIE


Gelet op artikel 250, lid 2, van het EG-Verdrag wijzigt de Commissie haar voorstel zoals hierna aangegeven: