Toelichting bij COM(2016)721 - Wijziging van Verordening (EU) 2016/1036 en Verordening (EU) 2016/1037 betreffende bescherming tegen invoer met dumping en met subsidiëring uit niet-EU-landen - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2016)721 - Wijziging van Verordening (EU) 2016/1036 en Verordening (EU) 2016/1037 betreffende bescherming tegen invoer met dumping en ... |
---|---|
bron | COM(2016)721 |
datum | 09-11-2016 |
Het voorstel betreft gerichte wijzigingen van Verordening (EU) 2016/1036 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie ("de antidumpingbasisverordening") en Verordening (EU) 2016/1037 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie ("de antisubsidiebasisverordening").
1.1.Wijzigingen van de antidumpingbasisverordening
Inhoudsopgave
Artikel 2, leden 1 tot en met 7, van de antidumpingbasisverordening bepaalt de grondslag voor de vaststelling van de normale waarde. Gezien de omstandigheden in sommige landen die lid zijn van de WTO en de ervaringen die zijn opgedaan met de rechtspraak, moeten wijzigingen worden aangebracht in de methode die wordt gebruikt om voor de betrokken landen, met name die waarop momenteel artikel 2, lid 7, onder b) en c), van toepassing is, de normale waarde te bepalen en de dumpingmarge te berekenen.
Derhalve stelt de Commissie voor artikel 2, lid 7, te wijzigen en voor WTO-leden een nieuw artikel 2, lid 6 bis, in te voeren.
Voor WTO-leden wordt de normale waarde normaal vastgesteld op basis van de binnenlandse prijzen van het soortgelijke product of wordt een door berekening vastgestelde normale waarde gehanteerd.
Er zijn evenwel omstandigheden denkbaar waarin de binnenlandse prijzen en kosten geen redelijk uitgangspunt vormen voor het bepalen van de normale waarde. Dit zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn als de prijzen en kosten niet door de vrije marktwerking tot stand komen, maar door overheidsingrijpen worden beïnvloed. Relevant in dit verband zijn onder meer het feit dat de markt in kwestie voor een groot deel wordt bediend door ondernemingen die in handen zijn van de autoriteiten van het land van uitvoer, waarover deze zeggenschap hebben of waarop deze beleidstoezicht uitoefenen; de overheidsdeelneming in bedrijven, waardoor inmenging van de overheid in de prijzen of kosten mogelijk wordt; het bestaan van discriminerend overheidsbeleid of discriminerende overheidsmaatregelen die binnenlandse leveranciers bevoordelen of de vrije marktwerking anderszins beïnvloeden; en de toegang tot financiering door instellingen die de doelstellingen van het overheidsbeleid uitvoeren.
In dergelijke omstandigheden zou het niet passend zijn de waarde waartegen het soortgelijke product normaal zou worden verkocht ("de normale waarde") op de binnenlandse prijzen en kosten te baseren, en het nieuwe artikel 2, lid 6 bis, bepaalt dat de normale waarde in plaats daarvan wordt berekend aan de hand van productie- en verkoopkosten waarin niet-verstoorde prijzen of benchmarks tot uitdrukking komen. Als bronnen hiervoor zouden onder meer niet-verstoorde internationale prijzen, kosten of benchmarks kunnen worden gebruikt, of de overeenkomstige productie- en verkoopkosten in een passend representatief land met een niveau van economische ontwikkeling dat vergelijkbaar is met dat van het land van uitvoer.
Door deze methode te gebruiken, zou de Commissie de werkelijke omvang van de dumping zoals die bij normale marktomstandigheden, dat wil zeggen zonder verstoringen, wordt toegepast, kunnen vaststellen en meten.
Omwille van de transparantie en de doeltreffendheid zijn de diensten van de Commissie voornemens openbare rapporten uit te brengen over de specifieke marktomstandigheden in een bepaald land of een bepaalde sector. Daarnaast is het niet onbelangrijk dat de bedrijfstak van de EU zo de mogelijkheid zou hebben zich te beroepen op en te verwijzen naar de informatie in die rapporten wanneer zij in het kader van een klacht of een verzoek om een nieuw onderzoek aanvoert dat de binnenlandse prijzen en kosten in het land van uitvoer ongeschikt zijn voor het vaststellen van de normale waarde. Dergelijke rapporten en de daaraan ten grondslag liggende gegevens zouden tevens worden opgenomen in het dossier van elk onderzoek betreffende dat land of die sector, zodat alle belanghebbenden hun standpunten kenbaar zouden kunnen maken en opmerkingen zouden kunnen indienen.
Voor landen die op het tijdstip van opening van het onderzoek geen lid zijn van de WTO en zijn opgenomen in de lijst van bijlage I bij Verordening (EU) 2015/755 van 29 april 2015 betreffende de gemeenschappelijke regeling voor de invoer uit bepaalde derde landen, zal de normale waarde worden bepaald aan de hand van de referentielandmethode in de zin van het gewijzigde artikel 2, lid 7.
Het voorstel voorziet in specifieke bepalingen waarmee moet worden gewaarborgd dat de inwerkingtreding van het nieuwe stelsel op een ordelijke en transparante wijze verloopt en geen rechtsonzekerheid creëert met het oog op lopende zaken of negatieve gevolgen meebrengt voor bestaande maatregelen.
Uit het voorstel blijkt derhalve duidelijk dat het nieuwe stelsel alleen zou gelden voor zaken die worden ingeleid nadat de gewijzigde bepalingen van kracht zijn geworden. Op alle op het tijdstip van inwerkingtreding lopende antidumpingonderzoeken zouden nog steeds de huidige bepalingen van toepassing zijn.
Wat bestaande maatregelen betreft, is volgens de Commissie de invoering van de nieuwe bepalingen op zichzelf geen voldoende reden voor een nieuw onderzoek van dergelijke maatregelen in de zin van artikel 11, lid 3, van de antidumpingbasisverordening. Bestaande maatregelen mogen namelijk uitsluitend aan een nieuw onderzoek worden onderworpen als en wanneer de feitelijke omstandigheden van de betrokken exporteurs, anders dan de wettelijke bepalingen waaraan zij onderworpen zijn, zodanig zijn gewijzigd dat het huidige niveau van de maatregelen niet langer geschikt blijkt. Voorts zou een nieuw onderzoek dat wordt geopend naar aanleiding van een objectieve wijziging in de omstandigheden van een exporteur, nog steeds op basis van de huidige methode kunnen worden uitgevoerd als de specifieke omstandigheden die hebben geleid tot de toepassing van de huidige methode, waaronder de methode op basis van artikel 2, lid 7, onder a) en b), niet zijn gewijzigd. Hebben de feitelijke omstandigheden die de toepassing van een bepaalde methode rechtvaardigen, geen wijziging ondergaan, dan zullen de normale waarde en de dumpingmarge worden vastgesteld aan de hand van dezelfde methode die heeft geleid tot de instelling van de maatregel waarop het nieuwe onderzoek betrekking heeft. Dit wordt verduidelijkt in artikel 11, lid 9, van de antidumpingbasisverordening en is noodzakelijk om te voorkomen dat in wezen dezelfde omstandigheden met de tijd zouden leiden tot de toepassing van twee verschillende methoden.
Voorts wordt in het voorstel bepaald dat wanneer de normale waarde niet langer wordt berekend op grond van artikel 2, lid 7, onder a) of b), maar op grond van artikel 2, leden 1 tot en met 6 bis, de redelijke termijn als bedoeld in artikel 11, lid 3, eerste alinea, van de antidumpingbasisverordening wordt geacht te verstrijken op de datum waarop het eerstvolgende nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen wordt geopend.
Dezelfde aanpak moet worden gevolgd met betrekking tot nieuwe onderzoeken voor nieuwe exporteurs op grond van artikel 11, lid 4, van de antidumpingbasisverordening.
1.2.Wijziging van de antisubsidiebasisverordening
De Commissie acht het tevens van wezenlijk belang dat de volledige doeltreffendheid van de antisubsidiebasisverordening wordt gewaarborgd. In dit verband is gebleken dat de werkelijke omvang van de subsidiëring op het moment van opening van antisubsidieonderzoeken niet altijd duidelijk is. De onderzochte exporteurs blijken vaak subsidies te ontvangen die vóór de start van het onderzoek redelijkerwijs niet bekend hadden kunnen zijn. Het is echter duidelijk dat deze subsidies de betrokken exporteurs een oneerlijk voordeel verschaffen, waardoor zij producten tegen schadeveroorzakende prijzen op de markt van de EU kunnen verkopen.
Het is daarom van essentieel belang dat dergelijke subsidies bij de uiteindelijke analyse en bij de vaststelling van de definitieve hoogte van het ingestelde recht naar behoren in aanmerking worden genomen.
Daartoe en omwille van een behoorlijke procedure en transparantie wordt in het voorstel verduidelijkt dat wanneer in de loop van een bepaald onderzoek of nieuw onderzoek dergelijke subsidies aan het licht komen, de Commissie het betrokken land van oorsprong en/of van uitvoer de mogelijkheid zal bieden tot verder overleg met betrekking tot dergelijke tijdens het onderzoek vastgestelde subsidies. In dat geval zal de Commissie het land van oorsprong en/of van uitvoer een samenvatting van de belangrijkste gegevens met betrekking tot deze andere subsidies sturen met het oog op constructief overleg.
2. RESULTATEN VAN RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING
2.1.Raadpleging van belanghebbenden
De partijen waarvoor dit voorstel van belang is, zijn in de gelegenheid gesteld deel te nemen aan de van februari tot en met april 2016 gehouden openbare raadpleging. Een samenvatting van de resultaten van de openbare raadpleging is als onderdeel van de effectbeoordeling samen met dit wetgevingsvoorstel gepubliceerd. De effectbeoordeling is te vinden op de website van DG Handel.
2.2.Bijeenbrengen en gebruik van expertise
Een onafhankelijke studie naar de gevolgen van een aantal opties voor de berekeningswijze van de normale waarde in geval van invoer uit landen zonder markteconomie is in mei 2016 voltooid en is gelijktijdig met het wetgevingsvoorstel op de website van DG Handel gepubliceerd.
2.3.Effectbeoordeling
Rekening houdend met de resultaten van de openbare raadpleging, de onafhankelijke studie en de uitgebreide ervaring van de Commissie met het gebruik van de instrumenten is in het voorjaar van 2016 een effectbeoordeling uitgevoerd. In de effectbeoordeling zijn verscheidene opties geanalyseerd. De Raad voor effectbeoordeling heeft het rapport in juni 2016 behandeld en heeft, onder voorbehoud van een aantal wijzigingen, een positief advies uitgebracht. Het rapport is vervolgens gewijzigd en afgerond. De voorkeursoplossingen vormen de basis voor dit voorstel.
3. JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL
3.1.Rechtsgrondslag
De rechtsgrondslag voor dit voorstel is artikel 207, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie; ingevolge dit artikel stellen het Europees Parlement en de Raad volgens de gewone wetgevingsprocedure bij verordeningen de maatregelen vast die het kader voor de uitvoering van de gemeenschappelijke handelspolitiek bepalen.
Dit voorstel strekt tot wijziging van Verordening (EU) 2016/1036 en Verordening (EU) 2016/1037.
3.2.Subsidiariteitsbeginsel
Ingevolge artikel 3, lid 1, onder e), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie valt het voorstel onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.
3.3.Evenredigheidsbeginsel
Het voorstel is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.
3.4.Keuze van instrumenten
Voorgesteld instrument: verordening van het Europees Parlement en de Raad.
Andere instrumenten zouden om de volgende reden ongeschikt zijn: een verordening moet worden gewijzigd bij een verordening.
4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING
Niet van toepassing.
5. FACULTATIEVE ELEMENTEN
Niet van toepassing.