Toelichting bij COM(2016)769 - Energieprijzen en -kosten in Europa - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2016)769 - Energieprijzen en -kosten in Europa. |
---|---|
bron | COM(2016)769 ![]() ![]() |
datum | 30-11-2016 |
Inhoudsopgave
- Brussel, 30.11.2016
- Figuur 1: Geraamde rekening voor de invoer van fossiele brandstoffen in de EU
- Figuur 2: Trends in EU-groothandelsprijzen voor elektriciteit
- Figuur 3: Componenten waaruit de gemiddelde kleinhandelsprijs voor elektriciteit van huishoudens in de EU is opgebouwd
- Figuur 4: Nationale kleinhandelsprijzen voor elektriciteit voor huishoudens in 2015
- Figuur 5: Uitsplitsing van de component belastingen en heffingen van de elektriciteitsprijzen
- Figuur 6: Componenten waaruit de gemiddelde kleinhandelsprijs voor elektriciteit voor de industrie in de EU is opgebouwd
- Figuur 7: Gemiddelde kleinhandelsprijs voor elektriciteit voor de industrie in 2015
- Internationale elektriciteitsprijzen
- Figuur 8: Gemiddelde elektriciteitsprijs voor de industrie in de EU en haar belangrijkste handelspartners
- Figuur 9: Trends in EU-groothandelsprijzen voor elektriciteit
- Kleinhandelsprijzen voor gas in Europa
- Figuur 10: Componenten waaruit de gemiddelde kleinhandelsprijs voor gas van huishoudens in de EU is opgebouwd
- Figuur 11: Gemiddelde kleinhandelsprijs voor gas voor huishoudens in 2015
- Figuur 12: EU gemiddelde componenten van de kleinhandelsgasprijzen grote industriële verbruikers
- Figuur 13: Gemiddelde kleinhandelsprijs voor gas voor de grote industrie in 2015
- Figuur 14: Internationale gasprijzen
- Figuur 15: Uitsplitsing van de benzineprijzen per lidstaat (2015)
- Figuur 16: Verschillende consumptiegoederen in de huishoudelijke uitgaven (2014)
- Figuur 17: Aandeel van de huishoudelijke uitgaven voor energie naar inkomensgroep (2014)
- Figuur 18: Veranderingen in energieverbruik in sommige lidstaten (20042013)
- Een internationale vergelijking van energiekosten
- Figuur 19: Impact van de energieprijzen op de inflatie in de EU
- 1. Hernieuwbare energie en warmtekrachtkoppeling.
- 3. Steun voor de sector kernenergie.
- 5. Voorzieningszekerheid (voorzieningszekerheidsbeleid, steun voor binnenlandse elektriciteitsopwekking/ brandstofproductie, kosten opslag noodvoorraden).
- 7. NRI en markt (financiering van de nationale reguleringsinstantie of de marktbeheerder).
- 9. Btw.
- Verwijst naar industriële verbruikers met een jaarlijks verbruik van 1 tot 4 miljoen GJ (categorie I5)
- Energieverbruik per fysieke eenheid van productie
COM(2016) 769 final
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S
Energieprijzen en -kosten in Europa
{SWD(2016) 420 final}
Inleiding
Energie is een onvermijdelijk aspect van ons dagelijks leven. Energie is nodig om te verwarmen, te koelen, voor verlichting en vervoer; het is essentieel voor het functioneren van onze huizen, kantoren, werkplekken en de hele economie. Het belang van energie maakt dat de toegang tot energie een politiek gevoelig onderwerp is. Dat is een van de redenen waarom de Commissie haar strategie voor de energie-unie heeft voorgesteld. Ook de energieprijs is een gevoelig onderwerp. Enerzijds kunnen lage prijzen gunstig zijn: door lage prijzen wordt onze koopkracht groter en krijgen we een hogere levensstandaard; verder worden de kosten voor onze bedrijven erdoor verlaagd, waardoor hun concurrentievermogen toeneemt. Tegelijkertijd wordt energie via markten geleverd, zodat energieleveranciers een bepaalde prijs moeten berekenen om hun kosten te dekken en investeringen te doen om de levering van energie in de toekomst veilig te stellen. Hoge prijzen remmen het gebruik van energie waarbij veel CO2 vrijkomt, en bevorderen energie-efficiëntie en het gebruik van innovatieve ecodesignproducten en schone technologieën.
Door de geschiedenis heen zijn de energieprijzen en -kosten sterk aan verandering onderhevig geweest, wat grote gevolgen had. In de jaren 70 en 80 van de vorige eeuw legden de leveranciers beperkingen op waardoor de prijzen werden opgedreven; dit bracht een economische schokgolf teweeg. Recentelijk is de energievoorziening sterk verbeterd door nieuwe energievoorraden en het groeiende gebruik van alternatieve energiebronnen, terwijl energie-efficiëntiemaatregelen en een zwakke economische groei de vraag hebben doen dalen, waardoor de groothandelsprijzen zijn gedaald. De EU heeft geconstateerd dat hoe concurrerender en liquider de energiemarkt is, des te diverser en talrijker onze energiebronnen en energieleveranciers worden, en des te minder we blootgesteld zijn aan grote fluctuaties.
De Europese Commissie heeft in 2014 een eerste verslag over energieprijzen en -kosten gepubliceerd 1 . Hieruit kwam een beeld naar voren van hoge mondiale energieprijzen die binnen de EU sterk verschilden van lidstaat tot lidstaat, en voor Europa aanzienlijk hoger lagen dan voor haar internationale handelspartners, met name de Verenigde Staten. De kleinhandelsprijzen waren sterker gestegen dan de groothandelsprijzen, vanwege de toegenomen netwerkprijscomponent en de belastingen en heffingen. Ingegeven door de tekortschietende gegevenskwaliteit, is toen de aanbeveling gedaan de verzameling van energieprijsgegevens gedetailleerder, transparanter en consistenter te maken 2 . De beleidsconclusies van het verslag waren dat de gepresenteerde gegevens en bewijzen blijk gaven van een gedeeltelijke ontwikkeling van de interne energiemarkt en van de noodzaak van verdere maatregelen om de Europese energie-efficiëntie en energiezekerheid, alsmede de diversiteit van de koolstofarme energievoorziening te verbeteren. De kaderstrategie van de energie-unie en het stappenplan vormen het raamwerk voor deze tweejaarlijkse rapportage, te beginnen in 2016 3 .
Het tweede verslag vormt op een aantal manieren een actualisering van de analyse. In de eerste plaats zijn de gegevens over energieprijzen sterk verbeterd doordat op uitgebreide schaal ad hoc gegevens zijn verzameld in samenwerking met de bureaus voor de statistiek van de lidstaten, zodat sommige conclusies die we kunnen trekken nu nog duidelijker en gedetailleerder zijn. De gegevens zijn verder geactualiseerd, zodat ze het meest recente beeld geven van de situatie met betrekking tot de energieprijzen in de sectoren elektriciteit, gas, en aardolieproducten. Bovendien is de analyse van de geaggregeerde gegevens en de uit casestudy’s voortkomende gegevens verbeterd, zodat de trends en de gevolgen van energieprijzen voor huishoudens (met name die met een laag inkomen) en de industrie (met name energieintensieve industrieën) grondiger kunnen worden onderzocht. De bestudering van de energiekosten helpt ook bij het begrip hoe we kunnen reageren op energieprijzen, namelijk door energie vaak efficiënter te gebruiken. De gegevens voor het verslag komen uit het begeleidende werkdocument van de diensten en uit de namens de Commissie opgestelde studies.
1. De rekening voor de invoer van energie die de EU betaalt
Gezien het grote aandeel ingevoerde energie komen de gevolgen van energieprijzen en van ons energiegebruik in sterke mate tot uitdrukking in de rekening voor de invoer van fossiele brandstoffen die de EU moet betalen. Daaruit blijkt hoezeer de economie in de EU blootstaat aan prijsontwikkelingen op de wereldmarkt, hetgeen ons eraan herinnert dat wij minder geld kwijt zijn aan de invoer van fossiele brandstoffen door efficiënter met energie om te gaan en meer in Europa geproduceerde kostenefficiënte alternatieve energie te gebruiken.
De rekening voor de invoer van energie is van 238 miljard EUR in 2005 opgelopen tot 403 miljard EUR in 2013. Door de daling van de prijs van energiegrondstoffen en van het energieverbruik is dit daarna weer gedaald tot 261 miljard EUR in 2015, ongeveer 35 % minder dan in 2013. De prijsdaling was de belangrijkste oorzaak van dit lagere cijfer omdat, hoewel het verbruik van alle drie de fossiele brandstoffen daalt, de EU-productie van fossiele brandstoffen ook daalt, zodat de netto-invoer (en de afhankelijkheid van de EU van de invoer van “fossiel”) toenam.
Bron: Berekening van de Commissie zelf.
De prijzen van alle fossiele brandstoffen (met name olie) zijn gedaald. Dit was het gevolg van het gestegen aanbod (schalieolie en -gas uit de VS, teerzand uit Canada, ruime productie uit de OPEC-landen, toegenomen invoer van aardgas (inclusief LNG) van overal ter wereld en de kolenproductie) en de geringere vraag (tragere groei wereldwijd, met name in China, maar ook structurele veranderingen aan de vraagzijde, zoals de toenemende energie-efficiëntie en het toegenomen gebruik van alternatieve brandstoffen in de woning- en de vervoerssectoren, dankzij maatregelen op het gebied van energie-efficiëntie voor gebouwen en voertuigen).
Aangezien de prijs van ingevoerde fossiele brandstoffen aan de pomp goedkoper werd, nam het besteedbare inkomen van de huishoudens toe. Vergelijkbare effecten kunnen worden waargenomen voor een reeks sectoren, zoals het vervoer en de energie-intensieve industrie. In een tijd van aanhoudende zwakke economische groei heeft dit geleid tot een eenmalige stimulans voor de economie van de EU, die wordt geraamd op een potentiële stijging van het bbp met 0,8 % in 2015 en 0,5 % in 2016 4 .
2. Elektriciteitsprijzen in Europa
2.1 Groothandelsprijzen
Door de totstandkoming van de interne markt hebben de groothandelsmarkten voor elektriciteit in Europa de afgelopen jaren ingrijpende veranderingen ondergaan. In bijna alle lidstaten zijn groothandelsmarkten voor elektriciteit tot stand gebracht waarop day-aheadhandel, langetermijnhandel en intradayhandel kunnen plaatsvinden. Flexibele en liquide markten kunnen zorgen voor een efficiëntere aansluiting van vraag en aanbod op elkaar, waardoor de opwekkingskosten en dus de prijzen dalen. Dergelijke markten moeten, waar zij het verst ontwikkeld zijn, ook de bilaterale contractprijzen sturen.
Geleidelijk worden deze nationale groothandelsmarkten gekoppeld aan naburige markten waardoor, in combinatie met meer transmissienet-interconnecties, meer liquide en efficiënte markten worden gecreëerd.
De prijzen worden beïnvloed door verschillende factoren, waaronder de brandstofmix, de aanwezigheid van grensoverschrijdende interconnecties, marktkoppeling, de concentratie van leveranciers en de weersomstandigheden. Op dezelfde manier wordt de vraagzijde van de markt beïnvloed door de vraag van de consument en de industrie, door vraagbeheer, energie-efficiëntie en het weer.
Bron: Platts en Europese elektriciteitsbeurzen.
De Europese groothandelsprijzen voor elektriciteit hebben hun hoogste punt bereikt in het derde kwartaal van 2008 en dalen sindsdien voortdurend, op een klein herstel in 2011 na. De prijzen zijn sinds 2008 met bijna 70 % gedaald en sinds 2011 met 55 % 5 . In 2016 bereikten de prijzen niveaus die al 12 jaar niet meer waren gezien.
De doorgifte van verlaagde kolen- en gasprijzen was, met enkele andere factoren, de voornaamste oorzaak van de lagere elektriciteitsprijs:
• uit econometrische analyse blijkt dat een toename met 1 % van het aandeel van fossiele brandstoffen (kolen, gas en olie) in de elektriciteitsopwekkingsmix resulteert in een toename van 0,2-1,3 EUR/MWh van de groothandelsprijs voor elektriciteit, afhankelijk van de regio waar de markt zich bevindt;
• marktkoppeling: landen die deelnemen aan één of meer gekoppelde gebieden hebben een betere prijsconvergentie met naburige markten en lagere prijsverschillen;
• groeiende interconnectiecapaciteit: markten met minder dan 10 % interconnectiviteit hadden te maken met iets hogere prijzen dan die met meer dan 10 % interconnectiviteit. Dit toont het belang aan van de verdere ontwikkeling van de interne elektriciteitsmarkt en van de grensoverschrijdende interconnectiviteit;
• op verschillende markten zorgt de opkomst van zonne- en windenergie tegen lage marginale kosten voor lagere groothandelsprijzen. Uit econometrische analyse blijkt dat elk procentpunt toename van het aandeel hernieuwbare energie de groothandelselektriciteitsprijs in de EU gemiddeld met 0,4 EUR/MWh doet dalen; de feitelijk vermindering hangt af van de regionale markt en van de soort brandstof die door hernieuwbare energie wordt vervangen. Het effect van hernieuwbare energie is groter (0,6 – 0,8 EUR/MWh) in Noordwest Europa, de Baltische landen en Centraal- en Oost-Europa;
• een geringere vraag, gekoppeld aan een gematigde economische ontwikkeling, in combinatie met uitbreiding van de capaciteit, heeft in verscheidene landen tot overcapaciteit geleid; en
• de verminderde vraag naar CO2-emissierechten en het grote aanbod van internationale kredieten (CDM) heeft geleid tot een groot overschot op de ETS-markt, wat weer lagere CO2-prijzen met zich meebrengt, die worden doorgegeven in groothandelsprijzen.
2.2 Kleinhandelsprijzen voor elektriciteit in Europa
In volmaakt concurrerende markten zouden veranderingen in de groothandelsmarkt snel en volledig aan de kleinhandelsmarkten moeten worden doorgegeven. In Europa beperken uiteenlopende factoren deze doorgifte echter 6 . Bovendien is een groot deel van de kleinhandelsprijzen het resultaat van regelgeving in de vorm van belastingen en heffingen of gereguleerde nettarieven.
De gemiddelde 7 prijs van elektriciteit voor huishoudens bedroeg in 2015 208,7 EUR/MWh. In tegenstelling tot groothandelsprijzen steeg de gemiddelde prijs tussen 2008 en 2015 met gemiddeld 3,2 % per jaar. Om de onderliggende factoren die hieraan ten grondslag liggen, beter te begrijpen, moeten de verschillende prijscomponenten in detail worden onderzocht. Figuur 3 toont de ontwikkeling van de gewogen gemiddelde elektriciteitsprijs voor huishoudens in de EU, uitgesplitst in de drie voornaamste componenten (energie, netwerk en belastingen en heffingen).
Figuur 3: Componenten waaruit de gemiddelde kleinhandelsprijs voor elektriciteit van huishoudens in de EU is opgebouwd
Bron: Lidstaten, gegevensverzameling van de Commissie.
De energiecomponent (het deel van de prijs dat aan de kleinhandelaar in elektriciteit wordt betaald) nam tussen 2008 en 2015 met 15 % af. Deze verandering, die gering is in vergelijking met de enorme veranderingen van de groothandelsprijs, doet vermoeden dat de concurrentie in de kleinhandelsmarkten wellicht niet geheel doeltreffend is. Uit de analyse blijkt dat de doorgifte van de energiecomponent beïnvloed wordt door de mate van concurrentie in de markt en de regulering van de marktprijzen. Wanneer die prijzen gereguleerd zijn, reageerden ze (logischerwijze) minder duidelijk (in omvang en in snelheid) op de daling van de groothandelsprijzen. Bovendien is de mate waarin deze energiecomponent tussen de lidstaten verschilde tussen 2008 en 2015 met 19 % gedaald, hetgeen erop wijst dat de ontwikkeling van de interne markt een effect heeft gehad op de convergentie van de groothandelsprijzen en de doorgifte daarvan naar de kleinhandelsprijs. Dit doet over het algemeen vermoeden dat er, hoewel er sprake is van enige mate van doorgifte van de groothandelsprijsveranderingen, de energiecomponent van de prijs beter op de interne markt zou kunnen reageren.
Niettemin blijkt uit figuur 3 dat andere componenten sterker zijn veranderd. Gemiddeld nam de netwerkcomponent jaarlijks met 3,3 % toe. De component belastingen en heffingen groeide ook significant, waardoor het aandeel van die component van 28 % naar 38 % steeg.
Bron: Lidstaten, gegevensverzameling van de Commissie.
In de analyse van de Commissie is de component belastingen en heffingen opgedeeld in 10 subcomponenten 8 , waarmee geprobeerd is de verschillende belastingen en heffingen die de lidstaten bovenop de prijs van elektriciteit aan huishoudens opleggen, vast te stellen en consequent te behandelen. Heffingen worden geoormerkt om specifieke beleidstakken te ondersteunen, hoewel niet alle uitgaven van de overheid voor dat bepaalde beleid daardoor worden gedekt. Belastingen zijn normaal gesproken niet geoormerkt voor bepaalde beleidstakken.
Bron: Lidstaten, gegevensverzameling van de Commissie.
De btw is de grootste subcomponent, want die is goed voor 37 % van de component belastingen en heffingen in 2015, een daling ten opzichte van 2008 (48 %). Btw is een belasting “ad valorem”, en als zodanig heeft zij het voordeel dat zij de doorgifte van de groothandelsprijssignalen niet dempt. De grootste gerapporteerde subcomponent die voor het energiebeleid van belang is, bestaat uit heffingen ter ondersteuning van “hernieuwbare energie en warmtekrachtkoppeling”. Die heffing was in 2015 goed voor 33 % van de totale component, 14 % meer dan in 2008.
In deze analyse van de gemiddelde prijs voor huishoudens in de EU, blijven belangrijke verschillen binnen de EU verborgen. Tussen het goedkoopste en het duurste land verschillen de prijzen met een factor drie. De fiscale behoeften van de lidstaten en de beleidsgerelateerde heffingen veroorzaken enorme verschillen tussen het aandeel belastingen en heffingen in de uiteindelijke prijs: voor btw en andere belastingen, loopt dit deel uiteen van 59 % (DK) tot 5 % (MT); heffingen voor hernieuwbaar en wkk vormen gemiddeld 12 % van de prijs 9 maar lopen uiteen van 22-23 % (PT, DE) tot 0-2 % (HU, IE).
De groeicijfers van de elektriciteitsprijzen voor de industrie 10 zijn lager; gemiddeld bedroeg de groei in de EU tussen 2008 en 2015 tussen de 0,8 % en de 3,1 % 11 per jaar. Figuur 6 gebruikt een representatieve industriële verbruikscategorie (2 00020 000 MWh/jaar). Grote energieverbruikers, waaronder de meer elektriciteitsintensieve industrieën, produceren wellicht hun eigen elektriciteit, hebben langetermijncontracten voor energievoorziening of betalen vaak lagere netwerktarieven, belastingen en heffingen, wat kan leiden tot 50 % lagere prijzen dan voor andere industriële verbruikers in hetzelfde land.
Figuur 6: Componenten waaruit de gemiddelde kleinhandelsprijs voor elektriciteit voor de industrie in de EU is opgebouwd
Bron: Lidstaten, gegevensverzameling van de Commissie.
Evenals met elektriciteitstarieven voor huishoudens, blijft er een grote variatie bestaan tussen de lidstaten, waarbij de prijzen met een factor 2,75 uiteenlopen.
Bron: Lidstaten, gegevensverzameling van de Commissie.
De energiecomponent van de gemiddelde industriële elektriciteitsprijs is tussen 2008 en 2015 met 2,8 % per jaar gedaald. Het verschil tussen de lidstaten, wat deze component betreft, daalde ook, met 12 %. Deze gedeeltelijke prijsconvergentie impliceert dat het energiebeleid van de EU dat zorgt voor meer concurrentie door middel van het koppelen van markten en grensoverschrijdende handel, een positief effect heeft. Dit gezegd zijnde, was in zeven lidstaten 12 eigenlijk sprake van een stijgende energiecomponent gedurende die periode, wat in bepaalde gevallen kan wijzen op onvoldoende prijsconcurrentie op kleinhandelsniveau, waardoor leveranciers het doorgeven van lagere groothandelsprijzen konden vermijden.
De netwerkcomponent van de prijs voor de industrie is in die periode jaarlijks met 3,2 % gestegen en de component belastingen en heffingen is aanzienlijk gestegen, van 12 % tot 32 % van de prijs. Gemiddeld wordt bijna twee derde van de netwerkprijscomponent toegeschreven aan de distributienetwerken, maar de gegevens blijven zwak als gevolg van het feit dat de berekeningsmethoden per lidstaat verschillen. Net als bij de huishoudprijzen, is de component belastingen en heffingen van de gegevens voor de industrie opgesplitst in subcomponenten7. Aangezien sommige subcomponenten (btw en sommige andere belastingen) aan de industrie worden terugbetaald, blijft dit onderdeel aanzienlijk lager dan voor huishoudens: De industrie betaalt 34 EUR/MWh en huishoudens betalen 79 EUR/MWh.
Hoewel het duidelijk is dat elektriciteitsprijzen voor de industrie in de EU sterk verschillen tussen de lidstaten en tussen sectoren, is het toch belangrijk te wijzen op de verschillende gemiddelde trends in de hele wereld.
Figuur 8: Gemiddelde elektriciteitsprijs voor de industrie in de EU en haar belangrijkste handelspartners
Bron: het Braziliaanse ministerie van Mijnbouw en energie, het Chinese prijswaarnemingscentrum, NDRC, het Indonesische staatselektriciteitsbedrijf, de Russische federale dienst voor de statistiek; EIA-gegevens voor Turkije, Zuid-Korea, Japan, de Verenigde Staten en Mexico.
Uit de analyse blijkt dat de elektriciteitsprijzen voor de Europese industrie gemiddeld aanmerkelijk lager liggen dan in Japan, min of meer vergelijkbaar zijn met die in Brazilië, China en Turkije, en hoger liggen dan in Zuid-Korea, de VS, Rusland en Indonesië. Van 2008 tot en met 2015 zijn de prijzen in de EU met 17 % gestegen, terwijl de stijging in China (66 %), Indonesië (41 %), Japan (34 %) en de Verenigde Staten (32 %) aanzienlijk hoger was. In de analyse is het effect van de wisselkoersen inbegrepen; die is namelijk in sommige gevallen aanzienlijk (bv. de opwaardering van de yuan verklaart de toename in China; de prijzen stegen slechts lichtjes in de nationale valuta). Tabel 1 toont de ontwikkeling van de verhoudingen tussen de prijzen in de EU en die van haar handelspartners.
Tabel 1: De elektriciteitsprijzen voor het industrie in de EU vergeleken met die van andere landen
[zie origineel document voor tabel]
Jaar | Verenigde Staten | Japan | Brazilië | China | Turkije | Rusland |
2012 | 2,2 | 0,4 | 0,8 | 1,1 | 0,9 | 2,1 |
2013 | 1,9 | 0,4 | 0,9 | 1,1 | 1,0 | 2,2 |
2014 | 1,3 | 0,4 | 0,8 | 1,1 | 1,1 | 2,6 |
2015 | 1,7 | 0,5 | n.b. | 1,0 | 1,0 | 3,5 |
Bron: EIA, Platts, Braziliaans ministerie van Mijnbouw en Energie, Chinees prijswaarnemingscentrum, Russische Federale dienst voor statistiek.
De prijzen in de EU waren bijvoorbeeld 2,2 maal hoger dan die in de VS en zijn gedaald tot 1,7 maal hoger.
3. Gasprijzen in Europa
Gas is goed voor 23 % van het primaire energieverbruik in de EU. Zij voorzien in 15 % van onze elektriciteitsbehoefte en bijna een derde van de totale energiebehoefte van zowel de huishoudens als het bedrijfsleven. Tegelijkertijd moet de EU steeds meer gas invoeren 13 van een beperkt aantal leveranciers. Om deze reden zijn de prijzen des te meer blootgesteld aan wereldwijde trends en zijn goed functionerende markten en infrastructuur zelfs nog belangrijker.
Bron: Platts.
De groothandelsprijzen voor gas in de EU stegen tot 2013, maar zijn sindsdien met meer dan 50 % gedaald. Meer dan het geval is met elektriciteit, worden recente duidelijke dalingen van de groothandelsprijzen voor gas in Europa veroorzaakt door mondiale ontwikkelingen. De zwakke mondiale vraag als gevolg van het trage economische herstel en het opnieuw in werking stellen van bepaalde Japanse kerncentrales, (dalende) aan de olieprijs gekoppelde gascontracten en aanzienlijke stijgingen van de levering van LNG hebben geleid tot een neerwaartse druk en tot een convergentie van de groothandelsprijzen voor gas.
De gasprijs voor particulieren is in de EU sinds 2008 met bijna 2 % per jaar toegenomen. De prijzen zijn in die periode aanzienlijk naar elkaar toegegroeid, maar de hoogste prijzen (SE) zijn nog steeds bijna vier keer zo hoog als de laagste (RO).
Figuur 10: Componenten waaruit de gemiddelde kleinhandelsprijs voor gas van huishoudens in de EU is opgebouwd
Bron: Lidstaten, gegevensverzameling van de Commissie.
Bron: Lidstaten, gegevensverzameling van de Commissie.
De energiecomponent steeg tussen 2008 en 2015 met 0,3 % per jaar, hoewel deze gedurende die periode wel fluctueerde. De netwerkcomponent is jaarlijks met 2,5 % gestegen, waardoor het aanzienlijk aan de totale prijsverhoging voor huishoudens heeft bijgedragen. De component belastingen en heffingen steeg met 4,2 % per jaar tot 15,6 EUR/MWh. De toename van deze laatste component wordt grotendeels gedreven door algemene belastingen. (Subcomponenten zijn niet significant en worden in het werkdocument van de diensten van de Commissie besproken).
De aardgasprijzen lagen in 2015 voor grote industriële 14 verbruikers lager dan in 2008. De energiecomponent bleef verreweg de grootste component en speelde dus de meest prominente rol bij de prijsvorming. Het effect van belastingen en heffingen is laag, slechts 8 % van de prijs. Industriële gasprijzen worden bepaald door de internationale grondstoffenprijzen en minder door zeer uiteenlopende nationale belastingen en heffingen, zodat de prijzen voor grote industriële verbruikers in Europa relatief kleine verschillen vertonen. De samenstelling van de prijzen voor grote industriële verbruikers is in de loop der tijd opmerkelijk stabiel gebleven. De industriële gasprijs geeft de grootste doorgifte van veranderingen van de groothandelsprijs naar de kleinhandelsprijs te zien en sinds 2008 is de prijs van alle nationale markten 58 % dichter bij elkaar gekomen, hetgeen erop wijst dat de EU-gasmarkten meer geïntegreerd en concurrerender zijn dan in het verleden.
Figuur 12: EU gemiddelde componenten van de kleinhandelsgasprijzen grote industriële verbruikers
Bron: Lidstaten, gegevensverzameling van de Commissie.
Bron: Lidstaten, gegevensverzameling van de Commissie.
Bron: Platts, ThomsonReuters.
De internationale gasprijzen gaven in 2014 en begin 2015 een sterke convergentie te zien. De verhouding tussen de gasprijzen in de EU en die in de VS heeft zich in de afgelopen twee jaar gunstig ontwikkeld. De gasprijzen in de EU waren in 2015 gemiddeld twee en een half maal zo hoog als in de VS, terwijl deze verhouding in 2012 tussen de 3 en de 5 lag. Dit was het gevolg van factoren zoals de toenemende wereldwijde gasvoorraden en de Europese toegang tot LNG, een geringere Europese en Aziatische vraag en de aan de olieprijs gekoppelde gasprijzen. De Aziatische LNG-prijzen zijn in 2014 aanzienlijk gedaald en begin 2015 met de Europese prijzen geconvergeerd.
Tabel 2: De gasprijzen voor de industrie in de EU vergeleken met die van andere landen
[zie origineel document voor tabel]
Jaar | Verenigde Staten | Japan | Rusland | China | Brazilië | Turkije |
2012 | 3,3 | 0,6 | 4,0 | 1,0 | 1,0 | 1,2 |
2013 | 2,7 | 0,6 | 4,1 | 1,0 | 0,8 | 1,2 |
2014 | 1,9 | 0,6 | 4,3 | 0,9 | 0,9 | 1,3 |
2015 | 2,5 | 0,9 | 5,1 | 0,7 | niet beschikbaar | 1,2 |
Bron: EIA, Platts, Braziliaans ministerie van Mijnbouw en Energie, Chinees prijswaarnemingscentrum, Russische Federale dienst voor statistiek. Voor de VS en Japan worden gegevens over de groothandels- en de invoerprijs van LNG vergeleken met de West-Europese LNG invoerprijzen.
De prijzen in de EU waren bijvoorbeeld 3,3 maal hoger dan die in de VS en zijn gedaald tot 2,5 maal hoger dan die in de VS.
4. Prijzen van aardolieproducten in Europa
De prijzen voor ruwe aardolie zijn sinds medio 2014 gedaald door een zwakke vraag en een robuuste groei aan aanbodzijde. Van de piek van 115 USD/vat Brent-olie in juni 2014 is de olieprijs gedaald tot 26 USD/vat Brent-olie op 20 januari 2016, het laagste niveau sinds 2003. Dit betekent dat de prijs in 19 maanden met 77 % is gedaald. In juni 2016 hadden de prijzen zich hersteld tot 50 USD/vat Brent-olie en sindsdien zijn zij in de buurt van de 4050 USD/vat Brent-olie gebleven.
De scherpe daling van de olieprijzen is doorgegeven aan de markten, maar de gevolgen ervan worden getemperd door de waardevermindering van de euro en de aanzienlijke accijnzen op aardolieproducten, die een groot deel van de consumentenprijs vormen. De consumentenprijzen voor benzine en diesel (inclusief belastingen) zijn echter tussen eind juni 2014 en midden februari 2016 met respectievelijk 24 % en 28 % gedaald toen de kleinhandelsprijzen sterk daalden en de gemiddelde Europese consumentenprijzen voor motorbrandstoffen hun laagste niveau sinds 2009 bereikten.
Belastingen en heffingen op benzine en diesel voor auto’s zijn hoog, maar kenden in de loop der tijd weinig variatie. In de energiebelastingrichtlijn van de EU 15 zijn minimumaccijnzen vastgesteld, maar bijna alle lidstaten kiezen ervoor hogere percentages vast te stellen. De accijnzen op benzine variëren van 0,36 EUR/liter in Bulgarije (gelijk aan het minimumtarief) tot 0,77 EUR/liter in Nederland. Vanwege een combinatie van milieu-, economische en budgettaire redenen vormen benzine en diesel een belangrijke belastinggrondslag voor de lidstaten. In 2015 waren belastingen goed voor 63 % van de gemiddelde kleinhandelsprijs voor benzine en 57 % van de dieselprijs.
Bron: Europese Commissie.
5. De energiekosten in Europa
Uit het voorgaande blijkt dat de groothandelsprijzen voor elektriciteit, gas en petroleum zijn gedaald als gevolg van een aantal factoren (bijv. de toename van het aanbod en de terugdringing van de vraag). Dit heeft geresulteerd in dalende consumentenprijzen voor aardolieproducten. De elektriciteits- en gasprijzen bleven echter constant of stegen licht, aangezien de stijgende netwerkkosten, belastingen en heffingen dergelijke dalingen van de groothandelsprijzen hebben tenietgedaan. Deze prijsontwikkeling, in samenhang met ons energieverbruik, zijn belangrijk voor de evaluatie van het effect op de energiekosten van huishoudens en de industrie.
5.1 De energiekosten voor huishoudens
Het eindverbruik van elektriciteit, gas en stookolie is sinds 2008 voor huishoudens slechts lichtjes gedaald of gestegen. De stijgende kleinhandelsprijzen van elektriciteits- en gasprijzen hadden echter tot gevolg dat de uitgaven voor energie in de EU (met uitzondering van vervoer (benzine), waarover afzonderlijk wordt gerapporteerd) van 5,3 % van de huishoudelijke uitgaven in 2008 is gestegen tot 5,8 % in 2014. Tegelijkertijd hebben de dalende prijzen van aardolieproducten ertoe bijgedragen dat de uitgaven voor brandstof daalden, van 4,3 % tot 3,9 % van de huishoudelijke uitgaven.
Bron: Europese Commissie, nationale bureaus voor de statistiek en eigen berekeningen.
Achter de gemiddelde waarde van de huishoudelijke uitgaven voor energie (met uitzondering van vervoer) gaan sterke verschillen tussen de lidstaten (de rijkere en de minder rijke, warmere en koudere) en tussen verschillende inkomensgroepen binnen de lidstaten schuil. De uitgaven van huishoudens voor energie variëren van 3 % van alle uitgaven in Malta tot 14,5 % in Slowakije. Uit een gedetailleerde analyse van de verschillende typen huishoudens blijkt dat armere huishoudens een groter deel van hun inkomen aan energie besteden dan rijkere huishoudens.
Bron: Europese Commissie, nationale bureaus voor de statistiek en eigen berekeningen.
Gemiddeld is het aandeel van de huishoudelijke uitgaven voor energie voor de armste huishoudens 8,6 % (tegen 5,7 % in 2004), maar slechts 6,2 % voor de huishoudens met een middeninkomen en 4,3 % voor die met een hoog inkomen. Dit toont aan dat, in het bijzonder in tijden van lage economische groei, kwetsbare consumenten relatief meer hinder ondervinden van prijsstijgingen dan het gemiddelde huishouden, waarbij moet worden benadrukt dat sociale maatregelen moeten worden genomen om de energiearmoede aan te pakken.
Uit de analyse blijkt ook dat huishoudens in sommige lidstaten op de stijgende energieprijzen en -kosten hebben gereageerd door hun energieverbruik te verlagen (zie figuur 18). Het energieverbruik van huishoudens in de EU (exclusief vervoer) daalde in deze periode met ongeveer 4 %, ondanks de toename van het aantal en de grootte van de huishoudens. Dit wordt vooral veroorzaakt door energiebesparingen. In veel gevallen was dat het resultaat van een betere energie-efficiëntie van woningen, maar in sommige landen kan de beperkte koopkracht de oorzaak zijn geweest van de dramatische daling van het energieverbruik.
Bron: Odyssee database.
5.2 Energiekosten voor de industrie
Het aandeel van de energiekosten in de productiekosten voor de Europese bedrijven, dat minder dan 2 % bedraagt, is de afgelopen jaren niet gestegen door de ontwikkelingen van de energieprijs. Om de energiekosten voor de industrie te verlagen, verstrekken de meeste regeringen van de lidstaten echter subsidies in de vorm van vrijstellingen en verlagingen van energiebelastingen en -heffingen (bijv. hernieuwbare-energie- of energie-efficiëntie-heffingen, of netwerktarieven). Afhankelijk van de kenmerken van een onderneming en de lidstaat waarin zij is gevestigd, kan zij profiteren van energieprijzen die 50 % lager liggen dan een andere onderneming in dezelfde sector.
Desondanks bestaat er een noodzaak de energiekosten nader te beschouwen voor sommige industrieën waarvoor die kosten hoger zijn en de blootstelling aan internationale concurrentie groot is. Dat zijn energieintensieve industrieën van enige economische betekenis en blootstelling aan handel (waarbij de energiekosten ten minste 3 % van de totale productiekosten uitmaken en in sommige gevallen tot wel 40 % gemiddeld of meer). De analyse van de Commissie toont aan dat voor de 14 geselecteerde sectoren, het aandeel van energiekosten en de absolute energiekosten in de meeste gevallen tussen 2008 en 2013 daalden. Dit is het gevolg van de daling van de energieprijzen, de belastingvrijstellingen en -verlagingen, het lagere energieverbruik in verband met lagere productieniveaus, een verschuiving naar de productie van minder energie-intensieve producten, de invoering van energieefficiëntiemaatregelen en de langzamere vermindering van andere productiekostenfactoren.
De Europese economie is over het algemeen geen bijzonder energieintensieve economie. Al sinds decennia is de EU haar economie aan het herstructureren, naarmate zij zich meer geconfronteerd ziet met veranderende interne en wereldwijde markten en een vraag naar verschillende goederen en, steeds vaker, diensten. De herstructurering vloeit ook voort uit prijssignalen, technologische ontwikkelingen en de zich wijzigende beschikbaarheid van hulpmiddelen. Zoals hierboven reeds opgemerkt, worden bepaalde energieintensieve industrieën echter geconfronteerd met internationale concurrentie. Om deze reden is het van belang na te gaan hoe de prijzen en de ontwikkeling van de kosten voor energie in de EU te vergelijken zijn met internationale ontwikkelingen.
Zoals in enkele punten hierboven reeds is aangestipt, waren de prijsstijgingen voor elektriciteit en gas voor de industrie tussen 2008 en 2015 relatief gematigd, en stegen die prijzen in de Aziatische landen (met name China, Japan en Zuid-Korea) aanzienlijk sneller.
Uit de (beperkte) hoeveelheid gegevens die beschikbaar is om de energiekosten en de energieintensiteit 16 van de industrie wereldwijd te vergelijken, blijkt dat de Chinese energie-intensieve industrie veel energieintensiever is dan de industrie in de VS en de EU 17 . Daar staat tegenover dat sommige industriële sectoren in de EU energie-intensiever lijken te zijn dan soortgelijke sectoren in de VS. Desondanks blijkt energie in de energieintensieve industrieën in de EU in de meeste gevallen voor een geringer deel van de productiekosten verantwoordelijk te zijn dan in de VS (en voor een groter deel van die kosten dan in Japan). Het aandeel energiekosten is echter sinds 2008 in de VS sneller gedaald dan in de EU, hetgeen er niet alleen op wijst dat de energieprijzen in de VS lager zijn, maar ook dat de energieintensieve industrie in de VS een “inhaalslag” zou kunnen maken. Sinds 2008 zijn er aanwijzingen dat de verbetering van de energie-efficiëntie 18 in sommige Europese energie-intensieve industrieën is vertraagd of zelfs gestopt. Dit zou kunnen worden verklaard door factoren als, mogelijk, de geringe mogelijkheden tot technische verbetering, verminderde capaciteitsbenuttingspercentages, maar ook een gebrek aan beschikbaar investeringskapitaal.
6. Energiesubsidies en overheidsinkomsten
Een concurrerende en goed functionerende energiemarkt zal naar verwachting de energie die de huishoudens en de industrie nodig hebben op de meest kosteneffectieve wijze leveren. Hoe duidelijker de prijssignalen en hoe nauwer de onderlinge afstemming tussen prijzen en productiekosten, des te efficiënter de energieproductie en -consumptie zullen worden. In verschillende opzichten functioneert de energiemarkt niet naar behoren. Uiteenlopende markt- en regelgevingstekortkomingen hebben regeringen er in de loop der jaren toe gebracht op tal van manieren in te grijpen om de ontwikkeling van de energiesector te sturen. Regelgevende of financiële maatregelen die van invloed zijn op de producenten of verbruikers zijn ingevoerd ter verwezenlijking van beleidsdoelstellingen zoals het verminderen van de vervuiling en van de uitstoot van broeikasgassen, de vergroting van de zekerheid van de energievoorziening en de vermindering van de kosten van energie voor arme gezinnen of kwetsbare bedrijven. Dergelijke maatregelen bestaan vaak uit het subsidiëren van energieproductie en -verbruik en kunnen prijssignalen corrigeren om recht te doen aan marktfalen. Zij omvatten expliciete maatregelen die tot uitdrukking komen in de prijzen, zoals blijkt uit de hierboven besproken deelcomponenten van energiebelastingen en -heffingen. Sommige maatregelen (zoals die op het gebied van energievraag of gereguleerde prijzen die beneden de kostprijs liggen) kunnen de prijssignalen, die anders de energieconsumptie en -productie zouden sturen, echter ook afvlakken. Subsidies voor fossiele brandstoffen zijn in die zin bijzonder problematisch, aangezien zij schone energie benadelen en de overgang naar een koolstofarme economie remmen.
In 2014 heeft de Commissie een uitgebreide studie geproduceerd over de aard van energiekosten en -subsidies in Europa 19 . Daaruit kwam naar voren dat een breed scala aan overheidsmaatregelen een aanzienlijke subsidiëring van de energiesector behelsden (behalve voor vervoer), die in 2012 113 miljard EUR bedroeg, waarvan ongeveer 17,2 miljard EUR bestemd was voor rechtstreekse subsidies voor fossiele brandstoffen voor het opwekken van elektriciteit en voor verwarming 20 ; de subsidie voor fossiele brandstoffen voor vervoer werd afzonderlijk geraamd op 24,7 miljard EUR. Indien bredere internationale (IMF) definities worden toegepast, met inbegrip van de externe kosten, belopen de subsidies voor fossiele brandstoffen 300 miljard EUR 21 in zowel de EU als Rusland, 250 miljard EUR in India, meer dan 2 050 miljard EUR in China en 630 miljard in de VS. De EU zet zich in voor het stoppen met de subsidies voor fossiele brandstoffen en met voor het milieu schadelijke subsidies, zodat de energiemarkten concurrerender worden en de prijssignalen sterker worden, om zo tot een efficiëntere toewijzing van middelen te komen in overeenstemming met de verplichtingen van de EU om de klimaatverandering aan te pakken. De recente relatieve daling van de energieprijzen moet het voor regeringen gemakkelijker maken om belastingvrijstellingen en andere prijs- en energievraagsubsidies af te schaffen. Bovendien zou dit ook bijdragen tot begrotingsconsolidatie.
Een veel voorkomende vorm van interventie op de energiemarkten is de belasting op energie. Zoals hierboven aangegeven, kan deze worden gebruikt om marktfalen te corrigeren, maar regeringen streven vaak ook naar een ruime en stabiele belastinggrondslag voor de levering van stabiele openbare inkomsten voor de financiering van de overheidsuitgaven. Het verbruik van energie bood lange tijd een dergelijke grondslag. In 2014 bedroeg het totaal aan door de EU-lidstaten geïnde energiebelastingen 22 263 miljard EUR, ofwel 1,88 % van het bbp van de EU. Accijnzen vormen het grootste deel van de energiebelastingen. In 2015 bedroegen de inkomsten uit accijnzen alleen al 227 miljard EUR. Een lager verbruik van energieproducten zou hebben geleid tot een daling van de inkomsten uit accijnzen, maar de lidstaten verhoogden vaak het accijnstarief. Energieverbruik blijft dus een belangrijke belastinggrondslag voor de overheidsinkomsten, en helpt de lidstaten moeilijke begrotingssituaties te consolideren. Meer in het algemeen kan energiebelasting een positiever effect op de groei hebben dan de belasting op arbeid en investeringen.
De energieprijzen zijn ook van invloed op de bredere macro-economische aspecten van de economie van de EU, via de inflatie. Energie speelt een belangrijke rol in de huishoudelijke uitgaven en de kosten voor de industrie, alsmede via de aardolieprijzen, met name in de vervoerssector. Als zodanig hebben energieprijzen een grote invloed op de inflatie. De energieprijspiek in 2008, en zelfs die in 2011, droeg destijds voor 1 % bij aan de inflatie in de EU, net zoals de lagere prijzen thans een deflatoir effect hebben op de economie van de EU.
Bron: Eurostat.
Conclusie
De snelle daling van de energiegrondstoffenprijzen in de afgelopen jaren, met name van olie, maar ook van gas, zijn het gevolg van technologische veranderingen, alsmede van de geopolitieke en de marktontwikkelingen. Het energielandschap is daardoor ingrijpend veranderd. In Europa, een belangrijke importeur van energie, bracht die prijsdaling een positieve tijdelijke steun voor huishoudens en bedrijven in moeilijke economische omstandigheden en gaf zij een eenmalige stimulans aan de economie. Hieruit blijkt het belang van de ontwikkeling van wereldmarkten voor energie, met name voor een energie-importerende regio als de EU; zo’n wereldmarkt vermindert de prijsverschillen ten opzichte van andere regio’s. Dit geldt met name voor gas, waarbij de mondiale ontwikkeling van LNG-markten en van nieuwe bevoorradingsbronnen mogelijkheden creëren voor Europa: zo’n wereldmarkt kan bijdragen tot de vermindering van de prijsverschillen met andere delen van de wereld, zoals de VS en, vanuit een perspectief van het koolstofvrij maken, verbetert die markt de concurrentiepositie van gas ten opzichte van steenkool.
Lagere prijzen kunnen echter de aandacht afleiden van de energie-uitdagingen waarmee we worden geconfronteerd, te weten de energiezekerheid, het concurrentievermogen en de klimaatverandering. Deze zijn niet verdwenen. De gegevens en analyse in dit verslag geven een veel genuanceerder beeld en kunnen ons helpen bij het vinden van de juiste aanpak en het voeren van het juiste beleid voor de ontwikkeling van de energie-unie in dit veranderende energielandschap. Lage prijzen mogen niet zelfsprekend worden gevonden. De gegevens in dit verslag laten zien hoe vraag en aanbod abrupt kunnen verschuiven. Dit is des te meer het geval naarmate nieuwe bronnen zoals schaliegas en oliebronnen snel uitgeput raken en constant vervangingsinvesteringen nodig maken om de productie in stand te houden.
Terwijl bij de meeste bedrijfsactiviteiten de energiekosten een klein deel van de totale productiekosten vormen, blijven de energieintensieve industrieën gevoelig voor energieprijsstijgingen. Uit beschikbare informatie blijkt dat de energieintensieve industrie in de VS, gemeten in energie-intensiteit, in sommige sectoren op gelijke hoogte met de EU zou kunnen komen. Meer investeringen in energie-efficiëntie kan dit helpen goedmaken, waarbij dan tevens een verschuiving naar innovatieve producten met een hogere toegevoegde waarde kan plaatsvinden. Er zijn significante belastingverlagingen en -vrijstellingen beschikbaar voor bepaalde energie-intensieve industrieën, waarbij grote verschillen tussen de lidstaten bestaan. Dergelijke subsidies zouden alleen moeten worden verstrekt wanneer dat nodig is om de Europese industrie te ondersteunen in geval van oneerlijke internationale concurrentie, waarbij de prijsverstoringen tot een minimum moeten worden beperkt. Meer in het algemeen moeten de lidstaten profiteren van de huidige lagere energieprijzen om misplaatste subsidies en belastingvrijstellingen die prijssignalen verstoren en de overgang naar een koolstofarme economie vertragen, weg te nemen.
De energieprijzen en de energiekostenontwikkeling in Europa worden door een groot aantal factoren gevormd. Een duidelijke conclusie van dit verslag is het verschil tussen de ontwikkeling van de groot- en de kleinhandelsprijzen voor elektriciteit. Terwijl de groothandelsprijzen in 2016 het laagste niveau in 12 jaar hebben bereikt, zijn de tarieven voor huishoudens met gemiddeld 2-3 % per jaar gestegen 23 . Dat is het resultaat van een verbeterde marktwerking, in combinatie met marktfalen en toegenomen belastingen en heffingen.
De daling van de groothandelsprijzen houdt verband met de energiegrondstofprijzen, een daling van de vraag en een betere marktwerking, door koppeling van markten. In sommige regionale markten is er ook sprake van overcapaciteit in de stroomproductie, en is nieuwe capaciteit niet gerechtvaardigd totdat de oudere capaciteit uit de markt wordt teruggetrokken. Nationale maatregelen zoals steun voor hernieuwbare energie en capaciteitsmechanismen leiden ook tot lagere groothandelsprijzen, waardoor de inkomsten verder verminderen en de ingebouwde prijssignalen van de markt die voor evenwicht moeten zorgen, worden tegengewerkt. Gezien de grote investeringen in opwekkingscapaciteit die op de langere termijn nodig zal zijn om de doelstellingen op het gebied van energiezekerheid, concurrentievermogen en een koolstofarme economie tot stand te brengen, heeft de EU een marktstructuur nodig, alsmede een energiebeleidskader dat berust op marktmechanismen, zodat investering in koolstofarme en flexibele opwekking met beheer aan de vraagzijde, opslag en grensoverschrijdende connectiviteit mogelijk wordt.
De verlagingen van de groothandelsprijzen lijken slechts langzaam en gedeeltelijk aan kleinverbruikers te worden doorgegeven, hoewel dit voor industriële afnemers sneller gaat. Dit wijst erop dat de concurrentie op de kleinhandelsmarkten verder kan verbeteren. Bovendien hebben stijgende netwerktarieven, belastingen en heffingen de daling van de groothandelsprijzen grotendeels gecompenseerd. Deze stijging kan worden toegeschreven aan de hoognodige investeringen in grensoverschrijdende verbindingen en intelligente netwerken, hetgeen voordelen biedt in termen van efficiëntie, de interne markt en de energiezekerheid. De belastingen en de heffingen kunnen worden verhoogd om marktfalen te corrigeren, om algemene fiscale redenen of rechtstreeks om te investeren in energieopwekking. (Het is van essentieel belang dat de kosten van het energiesysteem volledig binnen de sector door de consumenten worden gedekt, en dat niet wordt toegestaan dat de tekorten zich opstapelen.) De investeringsstimulans voor energieproducenten mag echter niet worden verminderd. De lage doorgifte van groothandelsprijzen naar kleinhandelsprijzen en de snelheid waarmee huishoudens en de industrie op prijzen inspelen, impliceren dat de EU moet blijven ijveren voor de ontwikkeling van de interne energiemarkt, met een functionele opzet van de elektriciteitsmarkt in het bijzonder. In de hele EU moeten concurrerende markten tot ontwikkeling komen, waarbij zowel consumenten als producenten in staat zijn om flexibel te kunnen reageren op de prijssignalen van de groothandel en de detailhandel. Groothandelsprijzen voor energie die de investeringen en exploitatiekosten volledig dekken, zijn nodig als investeringen in de energiesector door de marktkrachten moeten worden gedreven.
Voor al deze aspecten zijn de komende voorstellen van de Commissie betreffende marktordening, kleinhandelsmarkten, hernieuwbare energie en governance van cruciaal belang om een innovatieve en concurrerende energiesector tot stand te brengen die de Europese huishoudens en industrie betaalbare energie kan leveren, waardoor het Europese bedrijfsleven effectief kan concurreren in de wereldeconomie.
(1)
. COM(2014) 21 final.
(2)
Dit leidde tot het voorstel van de Commissie voor en de goedkeuring van Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende Europese statistieken over de prijzen van aardgas en elektriciteit, Verordening (EU) 2016/1952 van 26 oktober 2016.
(3)
Zie de referentie in actiepunt 8 in de kaderstrategie van de energie-unie (februari 2015) en de geactualiseerde routekaart voor de energie-unie (november 2015).
(4)
Winterprognosesimulaties 2015 van de Europese Commissie.
(5)
Platts gewogen gemiddelde Europese elektriciteitsprijs.
(6)
Bv. de marktmacht van de gevestigde marktdeelnemers, obstakels voor markttoegang, door de overheid gereguleerde prijzen.
(7)
De gemiddelde prijzen verwijzen naar de gewogen gemiddelde prijzen van de EU28.
(8)
2. Sociale problematiek (kwetsbare verbruikers, sociale tarieven, tariefgelijkmaker voor eilandsystemen, noodvoorziening, pensioenfondsen, werkgelegenheidsbeleid).
4. Energie-efficiëntie.
5. Voorzieningszekerheid (voorzieningszekerheidsbeleid, steun voor binnenlandse elektriciteitsopwekking/ brandstofproductie, kosten opslag noodvoorraden).
8. Andere heffingen (omvat O&O, annuïteit ter dekking van tekorten, en heffingen voor openbare televisie).
10. Andere belastingen (accijnzen — die op de lijst van sommige lidstaten elektriciteitsbelasting, aardgasbelasting, energiebelasting, eindenergieverbruiksbelasting, speciale energiebelasting of milieubelasting worden genoemd — en belastingen zoals distributie, transmissie en broeikasgasemissiebelasting).
(9)
In 2015 werd 28 % van de elektriciteit in de EU geproduceerd uit hernieuwbare bronnen.
(10)
In het geval van industriële verbruikers is de kleinhandelsprijs exclusief btw, aangezien die kan worden terugbetaald.
(11)
In de industrie zijn de prijzen voor grote energieverbruikers (70 000-150 000 MWh/jaar; d.w.z. de Eurostat-verbruikscategorie IF) vermeerderd met 0,8 %/j; voor gemiddelde verbruikers (2 000-20 000 MWh/jaar; d.w.z. de verbruikscategorie ID) vermeerderd met 2,3%/j; en voor kleine verbruikers (20-500 MWh/jaar; d.w.z. de verbruikscategorie IB) vermeerderd met 3,1 %/j; Geaggregeerde gegevens weerspiegelen niet alle prijswijzigingen voor individuele bedrijven.
(12)
HR, FR, IE, LV, PL, PT en UK.
(13)
In 2015 bedroeg de importafhankelijkheid voor aardgas 69 %.
(14)
Verwijst naar industriële verbruikers met een jaarlijks verbruik van 1 tot 4 miljoen GJ (categorie I5)
(15)
Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (PB L 283 van 31.10.2003, blz. 51).
(16)
Energie-intensiteit is gedefinieerd als het energieverbruik per bruto toegevoegde waarde. Energie-intensiteit kan worden gebruikt als een indicator van technische energie-efficiëntie, maar wordt daarbij beïnvloed door de economische factoren die van invloed zijn op de totstandkoming van de bruto toegevoegde waarde.
(17)
De beschikbare gegevens zijn niet representatief voor chemische basisproducten, staal of aluminium.
(18)
(19)
ec.europa.eu/energy/sites/ener/files/documents%202014%20Subsidies%20and%20costs%20of%20EU%20energy_11_Nov.pdf
(20)
Dit omvat dus ook de subsidies voor steenkool (9,7 miljard EUR) en gas (6,6 miljard EUR); de subsidies maken onderdeel uit van een erfenis van historische investeringssubsidies, investeringsbijdragen voor fossiele brandstoffen, feed-in-tarieven, de vrijstellingen van accijnzen op brandstof, elektriciteitsopwekking en ontmanteling en afvalverwijdering. (Bron: Studie uit 2014 over energiekosten en -subsidies, subsidies voor vervoer (aardoliesubsidies), citerend uit de OESO-inventaris 2013. https://ec.europa.eu/energy/sites/ener/files/documents/ECOFYS%202014%20Subsidies%20and%20costs%20of%20EU%20energy_11_Nov.pdf )
(21)
ramingen 2015 ( www.imf.org/external/pubs/ft/wp/2015/wp15105.pdf">https://www.imf.org/external/pubs/ft/wp/2015/wp15105.pdf )
(22)
Energiegerelateerde milieubelastingen, zoals gedefinieerd in Verordening (EU) nr. 691/2011 inzake Europese milieu-economische rekeningen; Hieronder valt niet de btw op energieproducten.
(23)
De industriële elektriciteitsprijzen stegen met ongeveer 2 %; de industriële gasprijzen bleven stabiel of daalden.