Toelichting bij COM(2016)776 - Toepassing van de maatregelen voor de bijenteeltsector van Verordening 1308/2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke marktordening voor landbouwproducten

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

EUROPESE COMMISSIE

2.

Brussel, 7.12.2016


COM(2016) 776 final

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

over de toepassing van de maatregelen voor de bijenteeltsector van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten


Inhoudsopgave

1.

Inleiding



3.

2. Methodologie


4.

3. OVERZICHT VAN DE BIJENTEELTSECTOR VAN DE EU


5.

3.1Productie en prijzen


6.

3.2Handel


7.

3.3Telling van bijenkasten


8.

3.4Telling van bijenhouders


4. UITVOERING VAN DE NATIONALE BIJENTEELTPROGRAMMA’S

Rechtsgrondslag



9.

4.2Doelstellingen en maatregelen


4.3Begroting van de Unie voor nationale bijenteeltprogramma’s en benuttingsgraad

10.

4.4Toewijzing van de bijdrage van de Unie per lidstaat


11.

4.5Uitgaven per type maatregelen


12.

5. BELANGRIJKSTE WIJZIGINGEN DIE ZIJN INGEVOERD IN HET KADER VAN DE HERVORMING VAN HET GLB IN 2013


13.

5.1Subsidiabele maatregelen


14.

5.2Methode voor het bepalen van het aantal bijenkasten en de verdeling van de EU-begroting


15.

6. CONCLUSIE



1.INLEIDING

De bijenteeltsector van de Europese Unie is klein in vergelijking met de andere landbouwsectoren, maar verzorgt een deel van de bestuivingsdiensten voor de EU-landbouw.

De bijenhouders van de EU worden met veel uitdagingen geconfronteerd bij het in stand houden van hun bijenkasten en honingproductie. Stijgende kosten, felle concurrentie door de invoer van goedkope honing uit derde landen, verlies van bijenkolonies, ziekten, en vijanden van de bijenvolken, gecombineerd met een achteruitgaande foerageeromgeving, zetten de sector onder druk.

Het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) biedt verscheidene instrumenten om de bijenteeltsector te ondersteunen en de mogelijke negatieve impact van bepaalde landbouwactiviteiten op gedomesticeerde bestuivers te temperen.

De EU biedt sinds 1997 rechtstreekse ondersteuning aan de bijenteeltsector 1 . Opeenvolgende marktverordeningen boden de lidstaten de mogelijkheid nationale programma's voor hun bijenteeltsector op te stellen. Deze programma's zijn gericht op het verbeteren van de algemene voorwaarden voor de productie en de afzet van producten van de bijenteelt, die niet enkel honing, maar ook koninginnengelei, pollen, propolis en bijenwas omvatten. De programma's worden door de Europese Unie voor 50 % gecofinancierd en hebben een looptijd van drie jaar.

In artikel 225, onder a), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten 2 is bepaald dat de Commissie om de drie jaar en voor het eerst uiterlijk op 21 december 2016 aan het Europees Parlement en de Raad verslag moet uitbrengen over de uitvoering van de in de artikelen 55, 56 en 57 bedoelde maatregelen in de bijenteeltsector, inclusief over de meest recente ontwikkelingen op het gebied van identificatiesystemen voor bijenkasten.

Met het onderhavige verslag over de bijenteeltjaren 2013, 2014 en 2015 wordt aan deze verplichting voldaan 3 . Aangezien nationale bijenteeltprogramma's een looptijd van drie jaar hebben, komen deze bijenteeltjaren overeen met het laatste jaar van de vorige driejarige bijenteeltprogramma's (2011-2013) en met de eerste twee jaren van het huidige programma (2014-2016). Dit is het zesde verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de uitvoering van de bijenteeltprogramma's 4 .

Voor de perioden 2011-2013 en 2014-2016 hebben alle lidstaten een nationaal bijenteeltprogramma aangemeld. Dit wijst op de grote belangstelling van de lidstaten en de noden van de sector.

Gedurende de drie onder dit verslag vallende bijenteeltjaren was Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (integrale-GMO-verordening) 5 nog van kracht. Derhalve waren de in het kader van de hervorming van het GLB in 2013 geïntroduceerde wijzigingen met betrekking tot de bijenteeltsector nog niet uitgevoerd. Desalniettemin worden in dit verslag de belangrijkste in het kader van de hervorming van het GLB geïntroduceerde wijzigingen en de meest recente informatie die beschikbaar is over de ontwikkelingen op het gebied van identificatiesystemen voor bijenkasten voorgesteld.

2.Methodologie

Dit verslag is gebaseerd op de volgende informatiebronnen:

– door de lidstaten bij de Commissie aangemelde nationale bijenteeltprogramma's voor de perioden 2011-2013, 2014-2016 en 2017-2019. Elk nationaal bijenteeltprogramma moet een door de lidstaat verricht onderzoek over de productie- en afzetstructuur van de bijenteeltsector op zijn grondgebied omvatten;

– uitgaven van de lidstaten met betrekking tot aan de Commissie meegedeelde maatregelen in het kader van hun nationale bijenteeltprogramma's 6 ;

– gegevens over de honingproductie en de internationale handel, van Eurostat, Comext en de FAO;

Gedetailleerde cijfers en overzichtstabellen over de honingmarkt en de nationale bijenteeltprogramma's kunnen worden geraadpleegd op de website van de Commissie 7 .


16.

3. OVERZICHT VAN DE BIJENTEELTSECTOR VAN DE EU


17.

3.1 Productie en prijzen


Met een productie van ongeveer 250 000 ton per jaar is de EU na China de grootste honingproducent ter wereld.

De EU produceert niet genoeg honing om in haar eigen verbruik te voorzien. In 2015 bedroeg het zelfvoorzieningspercentage 8 ongeveer 60 %.

De lidstaten met de grootste honingproductie (Roemenië, Spanje, Hongarije, Duitsland en Italië) bevinden zich voornamelijk in het zuidelijke deel van de Unie, waar de klimaatomstandigheden gunstiger zijn voor de bijenteelt.

In het algemeen is de EU-productie van honing langzaam gestegen, met variaties van jaar tot jaar afhankelijk van de klimaatomstandigheden. Het kan voor bijenhouders moeilijker worden om dit productieniveau aan te houden door de uitdagingen waarmee zij worden geconfronteerd op het gebied van bijengezondheid en habitatverlies als gevolg van de intensivering van de landbouw. De productieomstandigheden gaan achteruit, de productiekosten stijgen en door de toenemende invoer van goedkope honing uit derde landen wordt de concurrentie heviger.

Honingprijzen variëren sterk naargelang van de kwaliteit en het verkooppunt. Voor multiflorale honing variëren de verkoopprijzen van 2,54 EUR/kg in Polen voor honing in bulk bij groothandelaren tot 15,18 EUR/kg voor honing die in het Verenigd Koninkrijk op de plaats van productie wordt aangeboden.


18.

Figuur 1: Honingproductie in de EU in 2014 en 2015




Bron: Studies meegedeeld in het kader van de nationale bijenteeltprogramma’s 2017-2019.

19.

3.2 Handel


Invoer

De EU is 's werelds grootste invoerder van honing. De EU-invoer stijgt jaar na jaar.

In 2015 voerde de EU ongeveer 200 000 ton honing in, wat in volume overeenkomt met ongeveer 75 % van de totale EU-productie. De helft van deze invoer kwam uit China (circa 100 000 ton). De andere twee belangrijkste leveranciers waren Mexico en Oekraïne. Honing die wordt ingevoerd uit derde landen is veel goedkoper dan honing die in de EU wordt geproduceerd. In 2015 bedroeg de gemiddelde prijs per ingevoerde eenheid Chinese honing 1,64 EUR/kg, terwijl de gemiddelde EU-prijs voor in bulk bij groothandelaren verkochte multiflorale honing 3,78 EUR/kg bedroeg. Wegens hogere productiekosten kunnen EU-producenten nauwelijks concurreren met ingevoerde honing.

20.

Uitvoer


De EU-uitvoer is verwaarloosbaar vergeleken met de invoer.

In 2015 voerde de EU ongeveer 20 000 ton honing uit, wat in volume overeenkomt met ongeveer 8 % van de totale EU-productie. De EU voert voornamelijk uit naar markten in Zwitserland, Saudi-Arabië, Japan, de Verenigde Staten en Canada, waar vraag is naar honing van hoge kwaliteit. In 2015 bedroeg de gemiddelde uitvoerprijs per eenheid 5,77 EUR/kg honing.


21.

3.3 Telling van bijenkasten


Volgens in het kader van de programma's 2014-2016 verstrekte gegevens waren er ongeveer 16 miljoen bijenkasten in de EU. De vijf lidstaten met het grootste aantal bijenkasten bevinden zich hoofdzakelijk in het zuiden van de EU: Spanje, Frankrijk, Griekenland, Roemenië en Italië.

De Commissie heeft geen nieuwe gegevens over het aantal bijenkasten ten opzichte van het laatste verslag. Vóór 2017 zullen er geen geactualiseerde cijfers beschikbaar zijn.

22.

Figuur 2: Verloop van het aantal bijenkasten in de EU




Bron: Studies van de lidstaten meegedeeld in het kader van de nationale bijenteeltprogramma’s 2017-2019.

23.

3.4 Telling van bijenhouders


Volgens in het kader van de programma's 2017-2019 verstrekte gegevens waren er ongeveer 600 000 bijenhouders in de Unie. Het aantal bijenhouders in de EU neemt af. Veel bijenhouders die de sector verlaten vanwege hun leeftijd worden niet vervangen door nieuwkomers.

24.

Figuur 3: Verloop van het aantal bijenhouders in de EU




Bron: Studies van de lidstaten meegedeeld in het kader van de nationale bijenteeltprogramma’s.

De situatie verschilt sterk van lidstaat tot lidstaat. Duitsland is een van de weinige lidstaten die erin zijn geslaagd een halt toe te roepen aan de afname van het aantal bijenhouders. De Duitse bijenhoudersvereniging heeft prioriteit verleend aan een strategie voor de rekrutering van bijenhouders, en heeft cursussen voor beginners aangeboden, met een toename van het aantal actieve bijenhouders tot gevolg. Een deel van deze acties is gefinancierd in het kader van de maatregel 'technische bijstand' van de programma's.

In 2015 beheerde 96 % van de Europese bijenhouders minder dan 150 bijenkasten, de drempel waaronder een bijenstal als 'niet-professioneel' wordt beschouwd; slechts 4 % van de bijenhouders in de EU had meer dan 150 bijenkasten en kon als 'professionele' bijenhouder worden aangemerkt. Deze drempel wordt evenwel aangevochten door bepaalde bijenhoudersverenigingen, die een drempel van 40 kasten passender achten.

Een grote meerderheid van de bijenhouders van de EU (72 %) is aangesloten bij een bijenhoudersvereniging.

4. UITVOERING VAN DE NATIONALE BIJENTEELTPROGRAMMA’S

4.1Rechtsgrondslag


Gedurende de door dit verslag bestreken bijenteeltjaren 2013, 2014 en 2015 was Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad nog van kracht; derhalve waren de in het kader van de hervorming van het GLB in 2013 ingevoerde wijzigingen met betrekking tot de bijenteeltsector nog niet uitgevoerd.

De artikelen 105 tot en met 110 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 zijn ingetrokken en vervangen door de bepalingen van de artikelen 55, 56 en 57 van de nieuwe Verordening (EU) nr. 1308/2013. In artikel 231 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 is evenwel bepaald dat alle meerjarenprogramma's die vóór 1 januari 2014 zijn aangenomen, blijven vallen onder de betrokken bepalingen van Verordening (EG) nr. 1234/2007 totdat zij afgelopen zijn. De wetgever heeft deze overgangsbepalingen ingevoerd om continuïteit in de lopende programma's te waarborgen. Aangezien de bijenteeltprogramma's 2011-2013 en 2014-2016 vóór 1 januari 2014 werden aangenomen, vielen zij nog onder de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1234/2007 en Verordening (EG) nr. 917/2004 van de Commissie houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 797/2004 van de Raad betreffende maatregelen ter verbetering van de productie en afzet van producten van de bijenteelt 9 .

4.2Doelstellingen en maatregelen


De programma's zijn gericht op de verbetering van de algemene voorwaarden voor de productie en de afzet van producten van de bijenteelt in de Unie.

Zes maatregelen komen voor steun in aanmerking en kunnen in de nationale bijenteeltprogramma's worden opgenomen.

Bij het opstellen van hun programma's raadplegen de lidstaten hun bijenteeltorganisaties en selecteren zij uit een lijst van in aanmerking komende maatregelen de acties die zij het meest relevant achten. Voor de bijenteeltjaren 2014 en 2015 koos Nederland er bijvoorbeeld voor slechts één maatregel uit te voeren: toegepast onderzoek.

De zes in aanmerking komende maatregelen zijn niet gewijzigd sinds het laatste verslag van de Commissie in 2013. Het betreft de volgende maatregelen:

De technische bijstand is bedoeld om de productie en de afzet door toepassing van betere technieken doeltreffender te maken. Hierbij gaat het onder meer om het organiseren van basiscursussen voor nieuwkomers en bijscholingsmogelijkheden voor ervaren bijenhouders en de voor verenigingen of coöperaties verantwoordelijke personen; de opleidingscursussen hebben vooral betrekking op de kweek van bijen, op ziektepreventie, op het oogsten, verpakken, opslaan en vervoeren van honing en op afzet. Via didactische bijenstallen en de netwerken van consultants/technici op het gebied van de bijenhouderij kan praktische technische kennis worden verspreid. De maatregel kan ook worden benut om de modernisering van de sector te ondersteunen via de aankoop, door de bijenhouders, van extractietoestellen.

Doel van de bestrijding van de varroamijtziekte is het terugdringen van de besmetting van bijenkasten door deze endemische parasiet. De varroamijtziekte is een door varroamijten veroorzaakte ziekte van honingbijen die het immuunsysteem van de bijen verzwakt en het aantal secundaire virale infecties bij bijen doet toenemen. De varroamijtziekte wordt voornamelijk bestreden door de parasitaire belasting te verminderen. Deze ziekte leidt tot een sterke daling van de honingopbrengst in de EU en, wanneer zij niet wordt behandeld, tot het verlies van bijenkolonies. Aangezien de varroamijtziekte endemisch is in de EU en niet volledig kan worden uitgeroeid, is behandeling van de bijenkasten met toegestane methoden en producten het enige middel om de gevolgen ervan te voorkomen. Enige financiële steun is nodig om de producenten te helpen de stijgende kosten te dragen van een degelijke behandeling van de bijenkasten (producten, uitrusting, bijvoorbeeld afdekgaas).

De steun voor de rationalisatie van de transhumance betreft het beheer van de verplaatsingen van bijenkasten binnen de EU en de terbeschikkingstelling van standplaatsen voor bijenhouders gedurende de bloeitijd. De transhumance kan gemakkelijker worden beheerd door maatregelen als de identificatie van kasten en ramen, een transhumanceregister, investeringen in materiaal dat de transhumance vergemakkelijkt, en het in kaart brengen van bloemensoorten. In verscheidene lidstaten is de transhumance van cruciaal belang om te voldoen aan de voedingsbehoeften van de bijen en om te zorgen voor gewasbestuiving.

De steunmaatregelen voor de analyse van honing hebben tot doel de afzet van de honing te verbeteren. Dankzij honinganalyse kunnen bijenhouders ervoor zorgen dat de op de markt gebrachte honing voldoet aan de fysisch-chemische kenmerken die in Richtlijn 2001/110/EG van de Raad inzake honing 10 zijn vastgesteld; analyse van de botanische herkomst van de honing verschaft bijenhouders nauwkeurige informatie over de geoogste honing, waardoor zij een hogere prijs voor hun product kunnen krijgen. De financiële steun voor de analyse van honing is van essentieel belang om deze dienst voor een groot aantal bijenhouders toegankelijk te maken.

De maatregel voor het herstel van het bijenbestand maakt het mogelijk om het verlies van bijen gedeeltelijk te compenseren en dus productieverlies te voorkomen. Het kan hierbij gaan om de financiering van activiteiten ter bevordering van de koninginnenteelt of om de aankoop van bijenkolonies.

De kennis van specifieke bijenteeltpraktijken bij de producenten kan mede worden verhoogd dankzij de door de verordening geboden mogelijkheid om in de bijenteeltprogramma's specifieke projecten voor toegepast onderzoek ter verbetering van de honingkwaliteit op te nemen en dankzij de verspreiding van de resultaten van zulke projecten.


4.3 Begroting van de Unie voor nationale bijenteeltprogramma’s en benuttingsgraad

De aan de bijenteeltsector gewijde middelen van de Unie zijn relatief klein, maar zijn elke drie jaar gestegen om rekening te houden met de groeiende noden van de sector, de goede benutting van de programma's en de opeenvolgende uitbreidingen van de Unie. Voor de bijenteeltprogramma's 2017-2019 zullen de beschikbare middelen van de Unie worden verhoogd tot 36 miljoen EUR per bijenteeltjaar.

Tabel 1: Voor de nationale bijenteeltprogramma’s beschikbare middelen van de Unie

Per bijenteeltjaar beschikbare middelen van de UnieBijenteeltjaar 2013

Programma's 2011-2013

Bijenteeltjaar 2014

Programma's 2014-2016

Bijenteeltjaar 2015

Programma's 2014-2016

EUR32 000 00033 100 00033 100 000
Bedrag in EUR van de middelen van de Unie dat door de lidstaten is gebruikt29 160 78130 430 26530 874 274
Benuttingsgraad91 %92 %93 %


Voor de perioden 2011-2013 en 2014-2016 hebben alle lidstaten 11 kennisgeving gedaan van een nationaal bijenteeltprogramma.

De bijdrage van de Unie voor de bijenteeltprogramma's komt overeen met 50 % van de door de lidstaten gedragen uitgaven. Concreet betekent dit dat voor het bijenteeltjaar 2013 in totaal 64 miljoen EUR beschikbaar was voor de bijenteeltsector: 32 miljoen EUR uit de begroting van de Unie en 32 miljoen EUR uit de nationale begrotingen van de lidstaten. Voor de bijenteeltjaren 2014 en 2015 was in totaal 66,2 miljoen EUR per jaar beschikbaar: 33,1 miljoen EUR uit de begroting van de Unie en 33,1 miljoen EUR uit de nationale begrotingen van de lidstaten.

Zoals in de voorgaande jaren gebruikten de lidstaten nagenoeg alle voor deze programma's beschikbare middelen van de Unie. De gemiddelde benuttingsgraad van de EU is uitstekend: hij bedroeg respectievelijk 91 %, 92 % en 93 % voor de bijenteeltjaren 2013, 2014 en 2015.

4.4Toewijzing van de bijdrage van de Unie per lidstaat


De belangrijkste factor voor de toewijzing van de bijdrage van de Unie per lidstaat is het aantal bijenkasten op zijn grondgebied.

De middelen van de Unie worden op basis van de door de lidstaten in hun programma's meegedeelde uitgavenramingen verdeeld volgens het aandeel van elke lidstaat in het totale aantal bijenkasten in de Unie.

De lidstaten delen bij de indiening van de bijenteeltprogramma's bij de Commissie het aantal op hun grondgebied aanwezige bijenkasten mee. Het aantal bijenkasten in de Unie en de uitsplitsing per lidstaat worden bekendgemaakt in een uitvoeringsverordening van de Commissie tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 917/2014 12 .

Het totale aantal bijenkasten in elke lidstaat, berekend als percentage van het totale aantal bijenkasten in de EU, bepaalt het theoretische maximumpercentage van de begroting waarop elke lidstaat recht heeft. In het geval dat een lidstaat minder uitgaven raamt dan het maximumbudget waarop hij recht heeft, worden de bedragen die niet door deze lidstaat worden gevraagd, herverdeeld over de andere lidstaten.

Bijgevolg krijgen de lidstaten met het grootste aantal bijenkasten het grootste deel van de middelen van de Unie. Voor de bijenteeltjaren 2013, 2014 en 2015 werd aan Spanje, de lidstaat met het grootste aantal bijenkasten in de Unie, het grootste deel van de middelen van de Unie toegekend. Aan de vijf lidstaten met het grootste aantal bijenkasten (Spanje, Frankrijk, Griekenland, Roemenië en Italië) werd ongeveer de helft van de totale EU-middelen voor de bijenteeltjaren 2013, 2014 en 2015 toegekend.

25.

Figuur 4: Toewijzing van de bijdrage van de Unie per lidstaat voor het bijenteeltjaar 2015





4.5Uitgaven per type maatregelen


Aan het einde van elk bijenteeltjaar delen de lidstaten, overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 917/2004, aan de Commissie hun uitgaven per type maatregelen mee.

De uitsplitsing van de uitgaven per type maatregelen voor de bijenteeltjaren 2013, 2014 en 2015 is in wezen niet gewijzigd ten opzichte van het vorige verslag van de Commissie.

Bestrijding van de varroamijtziekte en technische bijstand voor bijenhouders en bijenhoudersorganisaties (die elk goed waren voor ongeveer 29 % van de totale uitgaven) waren de twee meestgebruikte maatregelen. Dit weerspiegelt de behoefte van de sector om te blijven investeren in bijenteeltuitrusting, om de bijenteeltpraktijken continu bij te werken teneinde de strijd aan te binden met ziekten en vijanden van de bijenvolken, en om nieuwe bijenhouders op te leiden.

Rationalisatie van de transhumance vertegenwoordigde circa 19 % van de totale uitgaven en was daarmee de derde maatregel. In verscheidene lidstaten is transhumance een essentiële bijenteeltpraktijk om gedurende het hele bijenteeltseizoen in de voedingsbehoeften van bijen te voorzien en om bestuivingsdiensten aan te bieden.

Herstel van het bijenbestand was goed voor zo'n 15 % van de totale uitgaven en was de vierde maatregel, op de vijfde plaats gevolgd door toegepast onderzoek (ongeveer 5 % van de totale uitgaven) en op de zesde plaats door analyse van honing (ongeveer 3 % van de totale uitgaven).


26.

Figuur 5: Uitgaven per type maatregel voor het bijenteeltjaar 2015




5. BELANGRIJKSTE WIJZIGINGEN DIE ZIJN INGEVOERD IN HET KADER VAN DE HERVORMING VAN HET GLB IN 2013


In het kader van de hervorming van het GLB in 2013 is een aantal belangrijke wijzigingen in verband met bijenteeltprogramma's ingevoerd. Deze wijzigingen zijn vervat in de artikelen 55, 56 en 57 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 (inzake steun in de bijenteeltsector), die in de plaats komen van de artikelen 105 tot en met 110 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 (inzake de bijenteelt). Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/1366 van de Commissie 13 vormt een aanvulling op Verordening (EU) nr. 1308/2013 inzake bijenteelt, en Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1368 van de Commissie 14 bevat uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1308/2013 wat betreft steun in de bijenteeltsector.

De belangrijkste doelstellingen van de GLB-hervorming voor de bijenteeltsector waren:

- subsidiabele maatregelen aanpassen aan de noden van de sector;

- een degelijker toewijzing van EU-begrotingsmiddelen waarborgen door het verbeteren van de methoden die de lidstaten gebruiken om het aantal bijenkasten op hun grondgebied te bepalen.


5.1Subsidiabele maatregelen


Artikel 55, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 wijzigt de lijst van subsidiabele bijenteeltmaatregelen; het breidt het toepassingsgebied van verscheidene maatregelen uit en voegt twee nieuwe maatregelen toe.

Met het hervormde GLB zijn er nu acht subsidiabele maatregelen voor de bijenteelt:

a) technische bijstand voor bijenhouders en bijenhoudersorganisaties:

b) bestrijding van vijanden van de bijenvolken en ziekten in de bijenteelt, in het bijzonder de varroamijtziekte; het toepassingsgebied van deze maatregel is uitgebreid om rekening te houden met de behoeften van de sector om de strijd aan te binden tegen de opmars van de Aziatische hoornaar (Vespa velutina) 15 , en de kleine bijenkastkever (Aethina tumida) 16 , maar ook van andere bijenziekten dan de varroamijtziekte, zoals nosemose of vuilbroed;

c) rationalisatie van de transhumance;

d) ondersteuning van laboratoria voor de analyse van producten van de bijenteelt om bijenhouders te helpen hun producten af te zetten en de waarde van hun producten te verhogen; het toepassingsgebied van deze maatregel is uitgebreid tot de analyse van de andere bijenteeltproducten 17 , zoals koninginnengelei, pollen, propolis of bijenwas. dit is belangrijk om de ontwikkeling van hoogwaardige bijenteeltproducten te ondersteunen en in een aanvullende bron van inkomsten voor bijenhouders te voorzien;

e) maatregelen voor het herstel van het bijenbestand in de Unie;

f) samenwerking met instanties die gespecialiseerd zijn in de uitvoering van programma's inzake toegepast onderzoek op het gebied van de bijenhouderij en de producten van de bijenteelt;

g) marktmonitoring; dit is een nieuwe maatregel die bijvoorbeeld kan worden gebruikt om de productie en de prijzen van honing en producten van de bijenteelt te monitoren;

f) verbetering van de kwaliteit van producten teneinde de producten beter in de markt te kunnen zetten; dit is een nieuwe maatregel die bijvoorbeeld kan worden gebruikt om het potentieel van koninginnengelei of pollen te benutten.


5.2Methode voor het bepalen van het aantal bijenkasten en de verdeling van de EU-begroting


Zoals hierboven is vermeld, is de belangrijkste factor voor de toewijzing van de bijdrage van de Unie per lidstaat het aantal bijenkasten op zijn grondgebied.

Bij de GLB-hervorming van 2013 werd dat beginsel gehandhaafd, maar werden de regels voor het bepalen van het aantal bijenkasten geharmoniseerd (voor zover mogelijk rekening houdend met de grote verschillen in de bijensector tussen de lidstaten). Overeenkomstig artikel 4 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/1366 van de Commissie wordt de bijdrage van de Unie toegewezen in verhouding tot het gemiddelde totale aantal bijenkasten in de twee kalenderjaren die onmiddellijk voorafgaan aan de kennisgeving aan de Commissie van het nationale bijenteeltprogramma.

Tot de programma's 2014-2016 hadden de lidstaten enkel de verplichting om de Commissie elke drie jaar, bij de indiening van hun nationale bijenteeltprogramma, in kennis te stellen van het aantal bijenkasten op hun grondgebied. Er waren aanzienlijke verschillen in de wijze waarop de lidstaten de informatie over hun aantal bijenkasten verzamelden, met name wat betreft de soorten bijenkasten die in aanmerking werden genomen, de periode en de jaren waarin de informatie werd verzameld en, tot slot, de voor het bepalen van de aantallen gebruikte methode. Deze situatie moet worden aangepakt om een deugdelijker toewijzing van de middelen van de Unie te waarborgen.

In de artikelen 1, 2, en 3 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/1366 van de Commissie wordt de term 'bijenkasten' gedefinieerd, wordt bepaald dat de lidstaten over een betrouwbare methode moeten beschikken om elk jaar tussen 1 september en 31 december het aantal bijenkasten vast te stellen dat op hun grondgebied klaar is om te overwinteren, en worden de lidstaten ertoe verplicht vanaf 2017 elk jaar kennis te geven van hun aantal bijenkasten.

Overeenkomstig artikel 2, en punt 2 van de bijlage van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1368 van de Commissie hebben de lidstaten in hun nationale bijenteeltprogramma's 2017-2019 een beschrijving opgenomen van de methode die wordt gehanteerd om het aantal bijenkasten op hun grondgebied te bepalen.

De beschrijving van de in elke lidstaat gehanteerde methode is beschikbaar in de op de website van de Commissie bekendgemaakte bijenteeltprogramma's 2017-2019. In tabel 2 wordt een overzicht van deze methoden gegeven. 18 lidstaten zullen een verplicht registratiesysteem gebruiken, terwijl 10 lidstaten een statistische methode zullen gebruiken om het aantal bijenkasten te ramen op basis van steekproeven bij bijenhouders die zijn geregistreerd door bijenhoudersorganisaties.

In het algemeen wordt de verplichte registratie van bijenkasten als de meest solide methode beschouwd, maar deze creëert meer administratieve lasten voor de bijenhouders en de lidstaten: bijenhouders worden dan door het nationale recht verplicht hun activiteit te laten registreren en hun aantal bijenkasten bij de overheidsinstantie aan te geven. Het is belangrijk op te merken dat de zes lidstaten met het grootste aantal bijenkasten (Spanje, Frankrijk, Griekenland, Roemenië, Italië en Polen) voor verplichte registratie van bijenkasten hebben gekozen, terwijl lidstaten met een minder belangrijke bijensector voor een statistische schattingsmethode opteerden.

De betrouwbaarheid van de statistische methoden voor het schatten van het aantal bijenkasten hangt af van de kwaliteit van de door organisaties voor bijenhouders bijgehouden databanken en van de representativiteit van de steekproef van de bijenhouders die zijn geselecteerd voor het verstrekken van informatie over hun aantal bijenkasten.

De lidstaten zullen de Commissie op 15 maart 2017 voor het eerst in kennis stellen van hun volgens de nieuwe methoden bepaalde aantal bijenkasten. Overeenkomstig artikel 13 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1368 van de Commissie maakt de Commissie vervolgens op haar website geaggregeerde gegevens bekend inzake het aantal bijenkasten waarvan de lidstaten kennis hebben gegeven. Deze gegevens zullen elk jaar worden geactualiseerd, wat voor een betere monitoring van het aantal bijenkasten in de Unie zal zorgen.

Tabel 2: Overzicht van de door de lidstaten gebruikte methoden om het aantal bijenkasten op hun grondgebied te bepalen in de nationale bijenteeltprogramma's 2017-2019

[zie origineel document voor tabel]

LidstatenRegistratie

door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten
Statistische methode/steekproef op basis van de door bijenhoudersorganisaties bijgehouden databanken of vrijwillige registratie
BelgiëX
BulgarijeX
TsjechiëX
DenemarkenX
DuitslandX
EstlandX
IerlandX
GriekenlandX
SpanjeX
FrankrijkX
KroatiëX
ItaliëX
CyprusX
LetlandX
LitouwenX
LuxemburgX
HongarijeX
MaltaExhaustieve telling
NederlandX
OostenrijkX
PolenX
PortugalX
RoemeniëX
SloveniëX
SlowakijeX
FinlandX
ZwedenX
Verenigd KoninkrijkX
EU-2818 lidstaten10 lidstaten

6. CONCLUSIE

Door de hervorming van het GLB in 2013 is de rechtsgrondslag voor de ondersteuning van de bijenteeltsector van de EU via nationale bijenteeltprogramma's verbeterd. Subsidiabele maatregelen zijn aangepast aan de veranderende noden van de sector en de methoden om EU-middelen aan de lidstaten toe te wijzen op basis van het aantal bijenkasten zijn gestroomlijnd. De eerste concrete effecten van de hervorming zullen zichtbaar worden bij de uitvoering van de bijenteeltprogramma's 2017-2019, die in augustus 2016 van start zijn gegaan. Dit verslag gaat niet vergezeld van een verder wetgevingsvoorstel.

Op basis van de feitelijke bevindingen van het onderhavige verslag, waaruit blijkt dat er in alle lidstaten een nationaal bijenteeltprogramma wordt uitgevoerd en dat meer dan 90 % van de beschikbare middelen van de Unie is benut, kan worden geconcludeerd dat de Europese marktmaatregelen voor de bijenteeltsector voldoen. Het volgende verslag, dat over drie jaar wordt uitgebracht, zal het mogelijk maken de impact te beoordelen van de nieuwe regelgevende bepalingen die zijn ingevoerd in het kader van de hervorming van het GLB van 2013.

(1) Verordening (EG) nr. 1221/97 van de Raad van 25 juni 1997 houdende algemene regels voor de uitvoering van de maatregelen tot verbetering van de productie en de afzet van honing (PB L 173 van 1.7.1997, blz.

1).
(2) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.
(3) De bijenteeltjaren 2013, 2014 en 2015 komen respectievelijk overeen met een periode van twaalf maanden van 1 september 2012 tot en met 31 augustus 2013, van 1 september 2013 tot en met 31 augustus 2014 en van 1 september 2014 tot en met 31 augustus 2015.
(4) Het vorige verslag is bekendgemaakt op 16 augustus 2013 (COM(2013) 593 final).
(5) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(6) Zoals door de lidstaten meegedeeld aan de Commissie overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 917/2004 van de Commissie van 29 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 797/2004 van de Raad betreffende maatregelen ter verbetering van de productie en afzet van producten van de bijenteelt (PB L 163 van 30 april 2004, blz. 83).
(7) ec.europa.eu/agriculture/honey/index_en
(8) Zelfvoorzieningspercentage = de binnenlandse productie van honing als percentage van het totale verbruik= EU-productie/jaar gedeeld door (EU-invoer/jaar + EU-productie/jaar – EU-uitvoer/jaar).
(9) PB L 163 van 30.4.2004, blz. 83.
(10) PB L 10 van 12.1.2002, blz. 47.
(11) 27 lidstaten hadden een nationaal bijenteeltprogramma 2011-2013. Na de toetreding van Kroatië tot de Europese Unie op 1 juli 2013 hadden 28 lidstaten een nationaal bijenteeltprogramma voor 2014-2016.
(12) Voor de programma's 2014-2016, zie Uitvoeringsverordening (EU) nr. 768/2013 van de Commissie van 8 augustus 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 914/2004 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 797/2004 van de Raad betreffende maatregelen ter verbetering van de productie en afzet van producten van de bijenteelt (PB L 214 van 9.8.2013, blz.

7).Voor de programma's 2011-2013, zie Verordening (EU) nr. 726/2010 van de Commissie van 12 augustus 2010 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 917/2004 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 797/2004 van de Raad betreffende maatregelen ter verbetering van de productie en afzet van producten van de bijenteelt (PB L 213 van 13.8.2010, blz. 29).
(13) PB L 211 van 8.8.2015, blz. 3.
(14) PB L 211 van 8.8.2015, blz. 9.
(15) presse.inra.fr/en/Resources/Press-releases
(16) ec.europa.eu/food/animals/live_animals/bees
(17) De onder de bijenteeltprogramma's vallende producten van de bijenteelt zijn opgesomd in deel XXII van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1308/2013. Het gaat om honing, koninginnengelei, propolis en bijenwas.