Toelichting bij COM(2016)850-1 - Wijziging van Verordening Kapitaalvereisten wat betreft o.a. de hefboomratio, de nettostabielefinancieringsratio, vereisten inzake eigen vermogen en vreemd vermogen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Het voorstel tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 (Verordening Kapitaalvereisten (VKV)) maakt deel uit van een wetgevingspakket dat ook wijzigingen van Richtlijn 2013/36/EU (Richtlijn Kapitaalvereisten (RKV)), van Richtlijn 2014/59/EU (Richtlijn herstel en afwikkeling van banken (BRRD) en Verordening (EU) nr. 806/2014 (Verordening betreffende het gemeenschappelijke afwikkelingsmechanisme (SRMR)).


De afgelopen jaren heeft de EU een ingrijpende hervorming van het regelgevingskader voor financiële diensten doorgevoerd om de veerkracht te verhogen van instellingen (d.w.z. kredietinstellingen of beleggingsondernemingen) die in financiële sector in de EU actief zijn, en dit grotendeels op basis van mondiale normen die met internationale EU-partners zijn overeengekomen. Meer bepaald omvatte dit hervormingspakket Verordening (EU) nr. 575/2013 1 (Verordening Kapitaalvereisten (VKV)) en Richtlijn 2013/36/EU 2 (Richtlijn Kapitaalvereisten (RKV)) waar het gaat om prudentiële vereisten voor en het toezicht op instellingen, en Richtlijn 2014/59/EU 3 (Richtlijn herstel en afwikkeling van banken (BRRD)) voor het herstel en de afwikkeling van instellingen, en Verordening (EU) nr. 806/2014 4 voor het gemeenschappelijke afwikkelingsmechanisme (SRMR).

Deze maatregelen zijn genomen in reactie op de financiële crisis die in 2007-2008 losbarstte, en stroken met internationaal overeengekomen normen. Deze hervormingen hebben er weliswaar voor gezorgd dat het financiële bestel stabieler is en beter bestand tegen diverse soorten mogelijke toekomstige schokken en crises, maar daarmee is nog geen omvattend antwoord geboden voor alle vastgestelde problemen. De voorliggende voorstellen zijn dus bedoeld om de hervormingsagenda af te ronden door de resterende zwakke punten aan te pakken en een aantal nog onafgewerkte onderdelen van de hervorming door te voeren die van essentieel belang zijn om instellingen weerbaar te maken. Aan deze elementen is echter pas recentelijk de laatste hand gelegd door internationale normerende instellingen (d.w.z. het Bazels Comité voor bankentoezicht (BCBS) en de Raad voor financiële stabiliteit (FSB)):

• een bindende hefboomratio die instellingen moet beletten om hefbomen buitensporig te vergroten, om bijvoorbeeld geringe winstgevendheid te compenseren;

• een bindende nettostabielefinancieringsratio (NSFR) die zal voortbouwen op verbeterde financieringsprofielen van instellingen, en waarmee een geharmoniseerde norm kan worden bepaald als antwoord op de vraag hoeveel stabiele langetermijnfinancieringsbronnen een instelling nodig heeft om periodes van markt- en financieringsstress te doorstaan;

• meer risicogevoelige eigenvermogensvereisten (d.w.z. kapitaalvereisten) voor instellingen die in belangrijke mate handelen in effecten en derivaten, hetgeen zal voorkomen dat er in die vereisten al te grote discrepantie is die niet op de risicoprofielen van instellingen is gebaseerd;

• maar vooral nieuwe normen voor de totale verliesabsorptiecapaciteit (TLAC) van mondiaal systeemrelevante instellingen (M-SI's), waardoor van die instellingen wordt geëist dat ze meer verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit hebben, voor het aanpakken van onderlinge verwevenheid van de internationale financiële markten en het verder versterken van de mogelijkheden van de EU om falende M-SI's af te wikkelen waarbij de risico's voor belastingbetalers tot een minimum worden beperkt.

In haar mededeling van 24 november 2015 5 heeft de Commissie de noodzaak erkend van een verdere afbouw van risico's en heeft zij toegezegd met een wetgevingsvoorstel te komen dat op de zo-even vermelde internationale akkoorden voortbouwt. Dit soort risicoverminderende maatregelen zal niet alleen de weerbaarheid van het Europese bankenstelsel - en het vertrouwen van de markten daarin - versterken, maar hiermee zal ook de grondslag worden gelegd voor verdere vooruitgang bij de voltooiing van de Bankenunie. De noodzaak van verdere concrete wetgevende stappen bij het afbouwen van risico's in de financiële sector, is ook erkend in de conclusies van de Raad Ecofin van 17 juni 2016 6 . Voorts wordt in de resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2016 over de bankenunie - jaarverslag 2015 aangegeven dat bepaalde onderdelen van het bestaande regelgevingskader verder zouden kunnen worden aangepakt.

Tegelijk diende de Commissie rekening te houden met het bestaande regelgevingskader en de nieuwe internationale ontwikkelingen op het gebied van regelgeving en een antwoord te bieden op de uitdaging waar de EU-economie voor staat, met name de behoefte om groei en banen te stimuleren in tijden van onzekere economische vooruitzichten. Diverse majeure beleidsinitiatieven, zoals het Investeringsplan voor Europa (EFSI) en de Kapitaalmarktenunie, zijn opgetuigd om de economie van de Unie te versterken. Instellingen moeten meer ruimte krijgen om de economie te financieren zonder dat dit ten koste gaat van de stabiliteit van het regelgevingskader. Om ervoor te zorgen dat de recente hervormingen in de financiële sector soepel inwerken op elkaar en op nieuwe beleidsinitiatieven, maar ook op ruimere recente hervormingen in de financiële sector, heeft de Commissie, op basis van een Call for Evidence, een holistische beoordeling gemaakt van het bestaande raamwerk voor financiële diensten (zoals de VKV, RKV, BRRD en SRMR). De nakende herziening van internationale normen werd ook uit een ruimer oogpunt beoordeeld op haar economische effecten.

Wijzigingen op basis van internationale ontwikkelingen vormen een getrouwe omzetting van internationale normen in Unierecht, met evenwel gerichte aanpassingen om rekening te houden met specifieke aspecten van de EU en ruimere beleidsoverwegingen. Zo vergt het feit dat in de EU het midden- en kleinbedrijf (mkb) in de EU of infrastructuurprojecten in hoofdzaak afhankelijk zijn van bancaire financiering specifieke aanpassingen van de regelgeving om ervoor te zorgen dat instellingen in staat blijven hen te financieren omdat ze de ruggengraat vormen van de interne markt. Een soepele interactie met bestaande voorwaarden, zoals die voor centrale clearing en het stellen van zekerheden voor derivatenposities, of een geleidelijke overgang naar bepaalde van de nieuwe voorwaarden zijn noodzakelijk. Met dit soort aanpassingen, die beperkt zijn in opzet of in tijd, wordt dus de algehele soliditeit van de voorstellen, die sporen met het minimale ambitieniveau van de internationale normen, niet aangetast.

Bovendien zetten de voorstellen, op basis van de Call for Evidence, in op het verbeteren van bestaande voorschriften. Uit de analyse van de Commissie is gebleken dat het bestaande raamwerk evenrediger kan worden toegepast, met name rekening houdende met de situatie van kleinere en minder complexe instellingen waar bepaalde van de bestaande eisen inzake openbaarmaking, rapportage en de complexe eisen inzake de handelsportefeuille niet lijken te worden gerechtvaardigd door prudentiële overwegingen. Voorts heeft de Commissie gekeken naar het risico verbonden aan leningen aan het mkb en voor de financiering van infrastructuurprojecten. Daarbij is zij tot de bevinding gekomen dat het voor sommige van deze leningen te verdedigen valt om lagere eigenvermogensvereisten te stellen dan thans het geval is. Daarom worden met deze voorstellen correcties aangebracht aan deze vereisten en wordt de evenredigheid van het prudentiële kader voor instellingen versterkt. Zodoende zullen instellingen meer ruimte krijgen om de economie te financieren zonder dat dit ten koste gaat van de stabiliteit van het regelgevingskader.

Ten slotte heeft de Commissie, in nauwe samenwerking met de deskundigengroep banken, betalingen en verzekeringen, een beoordeling gemaakt van de toepassing van bestaande keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte in de RKV en de VKV. Op basis van deze analyse beoogt het voorliggende voorstel bepaalde keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte wat betreft de voorschriften voor de hefboomratio, grote risicoblootstellingen en eigen vermogen uit te schakelen. Het voorstel is om een eind te maken aan de mogelijkheid om nieuwe door de overheid gedekte, niet op toekomstige winstgevendheid berustende uitgestelde belastingvorderingen te creëren die in mindering zouden worden gebracht op het toetsingsvermogen.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Diverse onderdelen van de RKV- en VKV-voorstellen volgen inherente toetsingen, terwijl andere aanpassingen van het financiële reguleringskader noodzakelijk zijn geworden in het licht van latere ontwikkelingen, zoals de vaststelling van de BRRD, de oprichting van het gemeenschappelijk toezichtmechanisme en de werkzaamheden van de Europese Bankautoriteit (EBA) en op internationaal niveau.

Met het voorstel worden wijzigingen geïntroduceerd aan de bestaande wetgeving en wordt deze volledig coherent gemaakt met de bestaande beleidsvoorschriften op het gebied van prudentiële eisen voor instellingen, het toezicht daarop en het herstel- en afwikkelingskader.

Samenhang met andere beleidsgebieden van de Unie

Vier jaar nadat de Europese staatshoofden en regeringsleiders zijn overeengekomen om een Bankenunie te creëren, zijn twee pijlers van de Bankenunie - gemeenschappelijk toezicht en gemeenschappelijke afwikkeling - opgericht, met als stevige basis een gemeenschappelijk rulebook voor alle instellingen in de EU. Er is weliswaar belangrijke vooruitgang geboekt, maar verdere stappen moeten nog worden gezet om de Bankenunie te voltooien, zoals de totstandbrenging van een gemeenschappelijk depositogarantiestelsel.

De herziening van de VKV en de RKV maakt deel uit van de risicoverminderende maatregelen die nodig zijn om de weerbaarheid van de bankensector verder te versterken en die parallel lopen met de gefaseerde invoering van de Europese depositogarantieregeling. Tegelijk wil deze herziening ervoor zorgen dat er één rulebook blijft bestaan voor alle instellingen in de EU, ongeacht of ze binnen of buiten de Bankenunie staan. De algehele doelstellingen van dit initiatief, zoals hierboven beschreven, zijn volledig consistent en coherent met de fundamentele doelstellingen van de EU om financiële stabiliteit te bevorderen, het risico te verminderen dat bij de afwikkeling van een instelling een beroep moet worden gedaan op ondersteuning van de belastingbetaler en ook de omvang van die ondersteuning te beperken, en tegelijk bij te dragen tot een harmonieuze en duurzame financiering van economische activiteit, die kan leiden tot een hoog niveau van concurrentievermogen en consumentenbescherming.

Deze overkoepelende doelstellingen zijn ook in lijn met de doelstellingen die voor andere belangrijke EU-initiatieven zijn bepaald, zoals hierboven beschreven.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De voorgestelde wijzigingen berusten op dezelfde rechtsgrondslag als de wetgevingshandelingen die worden gewijzigd, d.w.z. artikel 114 VWEU voor het voorstel voor een verordening tot wijziging van de VKV en artikel 53, lid 1, VWEU voor het voorstel voor een richtlijn tot wijziging van RKV IV.

Subsidiariteit (voor niet-exclusieve bevoegdheden)

De doelstellingen die met de voorgestelde maatregelen worden beoogd, zijn het aanvullen van reeds bestaande EU-wetgeving, en kunnen dus het beste op EU-niveau worden behaald, in plaats van door uiteenlopende nationale initiatieven. Zo zouden nationale maatregelen om bijvoorbeeld hefboomfinanciering van instellingen te verminderen of om de stabiele financiering van instellingen te versterken en de kapitaalvereisten voor hun handelsportefeuille te verstrengen, niet zo doeltreffend zijn als EU-voorschriften om financiële stabiliteit te verzekeren, gelet op de vrijheid van instellingen om zich te vestigen en diensten te verrichten in andere lidstaten en de daaruit resulterende mate van grensoverschrijdende dienstverrichting, kapitaalstromen en marktintegratie. Nationale maatregelen zouden integendeel de mededinging verstoren en de kapitaalstromen ongunstig beïnvloeden. Bovendien zou het vaststellen van nationale maatregelen juridisch gezien een uitdaging zijn, omdat de VKV al reguleert op bancair gebied, met onder meer de hefboomfinancieringsvereisten (rapportage), de liquiditeitsvereisten (met name de liquiditeitsdekkingsratio (LDR)) en de vereisten inzake de handelsportefeuille.

Bijgevolg geldt de wijziging van de VKV en RKV als de beste optie. Hiermee wordt een goed evenwicht bereikt tussen het harmoniseren van de voorschriften en het behoud van nationale flexibiliteit waar dat van essentieel belang is, zonder dat een en ander een beletsel is voor het eengemaakte rulebook. De wijzigingen zouden een eenvormige toepassing van prudentiële vereisten en de convergentie van toezichtpraktijken verder bevorderen en zouden een gelijk speelveld borgen op de hele interne markt voor bankdiensten. Deze doelstellingen kunnen onvoldoende door de lidstaten alleen worden verwezenlijkt. Dit is van bijzonder belang in de banksector waar talrijke kredietinstellingen in de hele interne EU-markt actief zijn. Volledige samenwerking en vertrouwen binnen het gemeenschappelijk toezichtmechanisme (GTM) en binnen het college van toezichthouders en bevoegde autoriteiten buiten het GTM is van essentieel belang om daadwerkelijk op geconsolideerde basis toezicht te kunnen uitoefenen op kredietinstellingen. Met nationale voorschriften zouden deze doelstellingen niet worden behaald.

Evenredigheid

Evenredigheid maakte integrerend deel uit van de effectbeoordeling waarvan het voorstel vergezeld gaat. Niet alleen zijn alle voorgestelde opties in verschillende regelgevingssectoren individueel getoetst aan de evenredigheidsdoelstelling, maar ook het ontbreken van evenredigheid van de bestaande voorschriften is als een afzonderlijk probleem aan bod gekomen en specifieke opties zijn onderzocht om de regeldruk en de compliancekosten voor kleinere instellingen te verminderen (zie de punten 2.9 en 4.9 van de effectbeoordeling).

Keuze van het instrument

Het voorstel is om de maatregelen ten uitvoer te leggen door de VKV en RKV te wijzigen door middel van, respectievelijk, een verordening en een richtlijn. De voorgestelde maatregelen verwijzen immers naar of zijn een verdere uitwerking van reeds bestaande bepalingen welke in die rechtsinstrumenten zijn ingebouwd (liquiditeit, hefboom, vergoeding, evenredigheid).

Wat betreft de nieuwe binnen de FSB overeengekomen TLAC-norm, wordt voorgesteld om het grootste deel van de norm op te nemen in de VKV, omdat alleen met een verordening de vereiste eenvormige toepassing kan worden bereikt, ongeveer net zoals bij de bestaande risicogebaseerde eigenvermogensvereisten. Door de prudentiële vereisten in de vorm van een wijziging van de VKV vast te stellen, zou er namelijk voor worden gezorgd dat die vereisten rechtstreeks van toepassing zijn op M-SI's. Hiermee zou worden voorkomen dat lidstaten uiteenlopende nationale vereisten ten uitvoer leggen op een gebied waar volledige harmonisatie gewenst is om te vermijden dat een ongelijk speelveld ontstaat. Een verfijning van bestaande juridische bepalingen binnen de BRRD zal echter noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat het TLAC-vereiste en het minimumvereiste inzake eigen vermogen en in aanmerking komend vreemd vermogen (MREL) onderling volledig coherent en consistent zijn.

Bepaalde van de voorgestelde wijzigingen van de RKV die een effect hebben op de evenredigheid, zouden lidstaten een bepaalde mate van flexibiliteit laten om verschillende voorschriften te behouden bij de omzetting ervan in nationaal recht. Lidstaten zouden de mogelijkheid krijgen om voor bepaalde punten strengere voorschriften op te leggen.

3. RESULTATEN VAN EX-POSTEVALUATIES, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

Raadpleging van belanghebbenden

De Commissie heeft diverse initiatieven ontplooid om na te gaan of het bestaande toetsingskader en de aankomende herziening van mondiale normen de meest geschikte instrumenten waren om de prudentiële doelstellingen voor instellingen in de EU te verzekeren, en ook of deze zouden blijven zorgen voor de nodige financiering van de EU-economie.

In juli 2015 heeft de Commissie een openbare raadpleging gehouden over het mogelijke effect van de VKV en de RKV op bancaire financiering van de EU-economie, met bijzondere aandacht voor de financiering van het mkb en van infrastructuur. In september 2015 heeft zij ook een Call for Evidence 7 georganiseerd die de hele financiële wetgeving van de EU bestreek. Deze beide initiatieven waren bedoeld om empirisch bewijs en concrete feedback te verzamelen over: i) voorschriften die van invloed zijn op de mogelijkheden van de economie om zichzelf en groei te financieren; ii) overbodige regeldruk; iii) interactie, incoherenties en lacunes in de regelgeving, en iv) voorschriften die tot onbedoelde gevolgen leiden. Daarnaast heeft de Commissie naar de standpunten van belanghebbenden gepeild in het kader van specifieke analyses die werden uitgevoerd voor bepalingen die beloningen regelen 8 , en voor de evenredigheid van de voorschriften uit de VKV en de RKV. Ten slotte is een openbare raadpleging georganiseerd in het kader van de studie van de Commissie om het effect van de VKV op de bancaire financiering van de economie na te gaan 9 .

Alle hier genoemde initiatieven leverden duidelijke bewijzen op dat de bestaande voorschriften moeten worden bijgewerkt en aangevuld, om i) de risico's in de bankensector verder te verminderen - en zo de afhankelijkheid van staatssteun en geld van de belastingbetalers bij een crisis terug te dringen -, en ii) instellingen meer mogelijkheden te geven om afdoende financiering naar de economie te leiden.

In de bijlagen 1 en 2 van de effectbeoordeling wordt een samenvatting gegeven van de raadplegingen, doorlichtingen en rapporten.

Effectbeoordeling

De effectbeoordeling 10 werd besproken met de Raad voor regelgevingstoetsing (RSB) en is op 7 september 2016 verworpen. Na deze verwerping werd de effectbeoordeling versterkt door de toevoeging van: i) een betere toelichting bij de beleidscontext van het voorstel (d.w.z. het verband ervan met beleidsontwikkelingen zowel internationaal als in de EU); ii) meer details over de standpunten van belanghebbenden, en iii) verder bewijs voor de effecten (in termen van zowel kosten als baten) van de verschillende beleidsopties die in de effectbeoordeling zijn verkend. Op 27 september 2016 heeft de Raad voor regelgevingstoetsing een positief advies uitgebracht 11 over de opnieuw ingediende effectbeoordeling. Bij het voorstel is een effectbeoordeling gevoegd. Het voorstel blijft coherent met de effectbeoordeling.

Zoals blijkt uit de simulatieanalyse en macro-economische modellen die zijn ontwikkeld voor de effectbeoordeling, blijven de kosten die te verwachten vallen van de introductie van nieuwe vereisten, met name de nieuwe Bazelse normen over bijvoorbeeld de hefboomratio of de handelsportefeuille, beperkt. Het geraamde langetermijneffect op het bruto binnenlands product (bbp) varieert tussen -0,03% en -0,06%, terwijl de toename van de financieringskosten voor de banksector naar raming minder dan 3 basispunten beloopt in het meest extreme scenario. Aan de batenzijde bleek uit de simulatieoefening dat publieke middelen om het banksysteem te stutten in het geval van een financiële crisis met een omvang als die van 2007-2008, met 32% zouden afnemen - een daling van 51 miljard EUR naar 34 miljard EUR.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Het feit dat vereenvoudigde benaderingen voor het berekenen van eigenvermogensvereisten worden behouden, zal er naar verwachting voor zorgen dat de voorschriften voor kleinere instellingen evenredig blijven. Voorts moet door de aanvullende maatregelen die bij een aantal vereisten (met betrekking tot rapportage, openbaarmaking en beloning) voor meer evenredigheid moeten zorgen, de regel- en compliancedruk voor die instellingen verlichten.

Wat het mkb betreft, zal de voorgestelde herijking van de eigenvermogensvereisten voor blootstellingen van banken aan mkb-bedrijven naar verwachting een positief effect sorteren op de bancaire financiering van het mkb. Dit zou in de eerste plaats invloed hebben voor mkb-bedrijven die momenteel een blootstelling van meer dan 1,5 miljoen EUR hebben, omdat die blootstellingen volgens de bestaande voorschriften niet in aanmerking komen voor de mkb-ondersteuningsfactor.

Andere onderdelen van het voorstel, met name om instellingen weerbaarder te maken tegen toekomstige crises, zouden de houdbaarheid van kredietverschaffing aan het mkb moeten vergroten.

Ten slotte is de verwachting dat maatregelen die compliancekosten voor instellingen, en met name kleinere en minder complexe instellingen, moeten doen dalen, de kredietkosten voor het mkb zullen verminderen.

Wat betreft de 'derde-landdimensie' zal het voorstel de stabiliteit van de financiële markten in de EU versterken en zo het risico op en de kosten van potentiële negatieve overloopeffecten voor internationale financiële markten verminderen. Bovendien zullen de voorgestelde wijzigingen het regelgevingskader in de hele Unie verder harmoniseren en zo de regeldruk voor instellingen uit derde landen die binnen de EU opereren, aanzienlijk verminderen.

Gelet op de lopende doorlichting van de beleggingsondernemingen onder de VKV en in het licht van het initiële rapport van de EBA 12 , wordt het redelijk geacht dat de nieuw ingevoerde vereisten alleen zouden gelden voor systeemrelevante beleggingsondernemingen, terwijl voor andere beleggingsondernemingen grandfathering zou gelden totdat de doorlichting is afgerond.

Het voorstel is coherent met de Commissieprioriteiten voor de Digitale eengemaakte markt.

Grondrechten

De EU hecht aan hoge normen inzake de bescherming van grondrechten en is partij bij een ruim aantal mensenrechtenverdragen. In dit verband is het risico gering dat het voorstel een direct effect zal hebben op deze rechten, zoals die zijn opgesomd in de belangrijkste VN-mensrechtenverdragen, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dat integrerend deel uitmaakt van de EU-Verdragen, en het Europees Verdrag van de rechten van de mens (EVRM).

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de Uniebegroting.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

De verwachting is dat de voorgestelde wijzigingen ten vroegste in 2019 in werking zullen beginnen te treden. De wijzigingen zijn onderling nauw verweven met andere bepalingen van de VKV en de RKV die al van kracht zijn en die sinds 2014 worden gemonitord.

Het BCBS en de EBA zullen de nodige gegevens blijven verzamelen om de hefboomratio en de nieuwe liquiditeitsmaatregelen te monitoren, zodat in de toekomst een effectbeoordeling van de nieuwe beleidsinstrumenten kan worden gemaakt. Voorts zullen regelmatige procedures voor toetsing en evaluatie door de toezichthouder (SREP's) en stresstests helpen om het effect te monitoren van de nieuw voorgestelde maatregelen voor de betrokken instellingen en om een beoordeling te maken van de flexibiliteit en evenredigheid die wordt geboden om in te spelen op de specifieke kenmerken van kleinere instellingen. Daarnaast zullen de diensten van de Commissie blijven deelnemen aan werkgroepen van het BCBS en de door de Europese Centrale Bank (ECB) en de EBA opgerichte gemeenschappelijke taskforce die de dynamiek van het eigen vermogen en de liquiditeitsposities van instellingen, respectievelijk, mondiaal en binnen de EU moeten monitoren.

De reeks indicatoren om de vooruitgang te monitoren die wordt geboekt bij de resultaten verkregen door de tenuitvoerlegging van de voorkeursopties, is als volgt:

Voor de nettostabielefinancieringsratio (NSFR):

IndicatorNSFR voor instellingen in de EU
StreefdoelOp de datum van toepassing voldoen 99% van de instellingen die aan de EBA Bazel III-monitoringexercitie deelnemen, voor 100% aan de NSFR (65% van de groep 1-kredietinstellingen en 89% van de groep 2-kredietinstellingen per ultimo december 2015).
GegevensbronnenHalfjaarlijkse Bazel III-monitoringverslagen van de EBA

Voor de hefboomratio:

IndicatorHefboomratio voor instellingen in de EU
StreefdoelOp de datum van toepassing hebben 99% van de groep 1- en groep 2-kredietinstellingen een hefboomratio van ten minste 3% (93,4% van de groep 1-instellingen voldoet sinds 2015 aan de doelstelling).
GegevensbronnenHalfjaarlijkse Bazel III-monitoringverslagen van de EBA

Voor het mkb:

IndicatorDe kloof voor mkb-financiering in de EU, d.w.z. het verschil tussen de behoefte aan externe middelen en de beschikbaarheid van middelen
StreefdoelTwee jaar na de datum van toepassing: <13% (laatst bekende cijfer –13% per ultimo 2014)
GegevensbronnenEuropese Commissie / Europese Centrale Bank SAFE Survey (alleen gegevens over de eurozone)

Voor TLAC:

IndicatorTLAC in M-SI's
StreefdoelAlle mondiaal systeemrelevante banken (M-SB's) in de EU voldoen aan het streefdoel (>16% risicogewogen activa (RWA) / 6% van de blootstellingsmaatstaf voor de berekening van de hefboomratio (LREM) vanaf 2019, > 18% RWA / 6,75% LREM vanaf 2022).
GegevensbronnenHalfjaarlijkse Bazel III-monitoringverslagen van de EBA

Voor de handelsportefeuille:

IndicatorRWA voor marktrisico's voor instellingen in de EU

Waargenomen variabiliteit van risicogewogen activa van geaggregeerde portefeuilles waarbij de internemodellenbenadering wordt toegepast.
Streefdoel- Vanaf 2023 voldoen alle instellingen in de EU aan de eigenvermogensvereisten voor marktrisico's volgens de in de EU vastgestelde uiteindelijke ijking.

- Vanaf 2021 ligt de ongerechtvaardigde variabiliteit (d.w.z. variabiliteit niet bepaald door verschillen in onderliggende risico's) van de uitkomsten van de interne modellen voor instellingen in de EU lager dan de actuele variabiliteit* van de interne modellen voor instellingen in de EU.

_______________

*Referentiewaarden voor de 'actuele variabiliteit ' van vereisten inzake value-at-risk (VaR) en kapitaalvereisten voor additioneel risico (IRC) dienen te worden geschat volgens het jongste EBA-verslag 'Report on variability of Risk Weighted Assets for Market Risk Portfolios', berekend voor geaggregeerde portefeuilles, bekendgemaakt vóór de inwerkingtreding van het nieuwe marktrisicokader.
GegevensbronnenHalfjaarlijkse Bazel III-monitoringverslagen van de EBA

EBA Report on variability of Risk Weighted Assets for Market Risk Portfolios. Nieuwe waarden dienen volgens dezelfde methodiek te worden berekend.

Voor beloningen:

IndicatorGebruik van uitgestelde beloning en uitbetaling in instrumenten door instellingen.
Streefdoel99% van de instellingen die niet klein en niet-complex zijn volgens de RKV-vereisten, stellen, ten minste 40% van de variabele beloning uit voor 3 tot 5 jaar en betalen ten minste 50% van de variabele beloning in instrumenten uit ten aanzien van geïdentificeerde medewerkers met hoge niveaus van variabele beloning.
GegevensbronnenEBA-benchmarkingverslagen over beloning

Voor

evenredigheid:



IndicatorMinder lasten van rapportage aan toezichthouders en openbaarmaking
Streefdoel80% van kleinere en minder complexe instellingen melden verlaagde druk.
GegevensbronnenTegen 2022-2023 door de EBA uit te werken en uit te voeren enquête


De beoordeling van de effecten van dit voorstel zal vijf jaar na de datum van toepassing van de voorgenomen maatregelen plaatsvinden op basis van de methodiek die met de EBA kort na de vaststelling werd overeengekomen. De EBA zal de taak krijgen om de gegevens te bepalen en te verzamelen die nodig zijn voor het monitoren van bovengenoemde indicatoren, alsmede andere indicatoren die nodig zijn voor de evaluatie van de gewijzigde VKV en RKV. De methodiek kan worden ontwikkeld voor individuele opties of voor een stel onderling samenhangende opties, afhankelijk van de omstandigheden zoals die voorhanden zijn voordat de evaluatie van start gaat en afhankelijk van de uitkomsten van de monitoringindicatoren.

Nakoming en handhaving zullen op doorlopende basis worden geborgd, zo nodig door middel van inbreukprocedures die de Commissie inleidt voor niet-omzetting of onjuiste omzetting of toepassing van wetgevingsmaatregelen. De melding van inbreuken op het EU-recht kan verlopen via het Europees Systeem voor financieel toezicht (ESFS), onder meer via de bevoegde nationale autoriteiten en de EBA, maar ook via de ECB. De EBA zal regelmatig verslagen blijven publiceren over de Bazel III-monitoringexercitie voor het EU-banksysteem. Bij deze exercitie worden de effecten van de Bazel III-eisen (zoals ten uitvoer gelegd via de VKV en de RKV) voor instellingen in de EU gemonitord, met name wat betreft de (risicogebaseerde en niet-risicogebaseerde) kapitaalratio's van instellingen en hun liquiditeitsratio's (LDR, NSFR). Deze exercitie loopt parallel met de monitoring door het BCBS.

Toelichting bij de specifieke bepalingen van het voorstel

Ontheffingen van kapitaal- en liquiditeitsvereisten (VKV)

De eis dat dat dochterondernemingen op individuele basis voldoen aan eigenvermogens- en liquiditeitsvereisten voldoen, kan voor instellingen een belemmering zijn om die middelen doelmatig te beheren op groepsniveau. Dit is van bijzonder belang in de huidige context waar het door technologische ontwikkelingen steeds eenvoudiger wordt om het kapitaal- en liquiditeitsbeheer in een groep te centraliseren.

In de bestaande wetgeving hebben de bevoegde autoriteiten de mogelijkheid gekregen om op individueel niveau voor dochter- of moederondernemingen binnen één lidstaat of voor delen van een liquiditeitssubgroep verspreid over meerdere lidstaten ontheffing van de toepassing van vereisten te verlenen, op voorwaarde dat bepaalde garanties in acht worden genomen die ervoor zorgen dat kapitaal en liquiditeit adequaat verdeeld zijn over de moederonderneming en de dochterondernemingen. Met de instelling van het gemeenschappelijk toezichtmechanisme (GTM) is het groepstoezicht substantieel versterkt, met name wanneer groepsentiteiten zijn gevestigd in lidstaten die aan het GTM deelnemen, nu deze dankzij het GTM een betere kennis hebben van en directe bevoegdheden over groepsentiteiten in verschillende lidstaten. In afwachting evenwel van de voltooiing van de Bankenunie blijft in lidstaten waar de dochterondernemingen gevestigd zijn, de vrees bestaan dat onvoldoende liquiditeit of kapitaal op het niveau van dochterondernemingen in moeilijkheden gevolgen kunnen hebben voor de begroting van die lidstaten ("van ontvangst"). Op die punten van zorg wordt met het voorliggende voorstel een antwoord geboden met de volgende beveiligingsmaatregelen: de voorwaarden die al bestonden in de VKV, worden aangevuld met een duidelijk afgelijnde verplichting voor de moederonderneming om haar dochterondernemingen te ondersteunen. Die toezegging van de moederonderneming moet worden gegarandeerd voor het volledige bedrag van het vereiste waarvan ontheffing wordt verleend, en de garantie moet ten minste voor de helft van het gegarandeerde bedrag door zekerheden zijn gedekt. De Commissie zal de tenuitvoerlegging van de betrokken bepalingen zorgvuldig monitoren.

De opvatting is dat, in dit stadium van de Bankenunie, het voor de bevoegde autoriteit die toezicht houdt op moeder- en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten binnen de Bankenunie, mogelijk moet zijn voor eigenvermogens- en liquiditeitsvereisten ontheffing te verlenen aan dochterondernemingen die gevestigd zijn in andere lidstaten dan de moederonderneming. Voorwaarde is wel dat de toezegging van moederondernemingen om die dochterondernemingen te ondersteunen, gegarandeerd is voor het volledige bedrag van het vereiste waarvan ontheffing wordt verleend, en dat de garantie ten minste voor de helft van het gegarandeerde bedrag door zekerheden is gedekt. De artikelen 7 en 8 VKV worden overeenkomstig gewijzigd. Dezelfde ontheffingen zijn optioneel beschikbaar voor de bevoegde autoriteiten van lidstaten buiten de Bankenunie, op voorwaarde dat deze daarmee uitdrukkelijk hebben ingestemd.

Tenuitvoerlegging van de FSB-norm inzake totale verliesabsorptiecapaciteit (VKV, BRRD, SRM)

Op 9 november 2015 maakte de FSB de Total Loss-absorbing Capacity Term Sheet (hierna 'de TLAC-norm' genoemd) bekend, die een week nadien op de G20-top in Turkije is goedgekeurd 13 . Volgens de TLAC-norm moeten mondiaal systeemrelevante banken (M-SB's), die in Uniewetgeving M-SI's worden genoemd, over een voldoende groot volume van sterk verliesabsorberend ("bail-inbaar") vreemd vermogen beschikken, met het oog op een soepele en snelle verliesabsorptie en herkapitalisatie bij een afwikkeling. De interactie tussen de TLAC-norm en bestaande Uniewetgeving waarmee dezelfde doelstellingen in het toezicht worden nagestreefd, wordt meer in detail beschreven in de toelichting waarvan de voorstellen tot wijziging van de BRRD en de SRMR vergezeld gaan.

Inhoudsopgave

1.

Coherentie met de BRRD


De TLAC-norm wordt in de Unie ten uitvoer gelegd via wijzigingen van de VKV, waarbij wordt voortgebouwd op het bestaande BRRD-raamwerk. Om de beide raamwerken waarmee dezelfde beleidsdoelstellingen worden nagestreefd, te integreren, moeten nieuwe definities worden geïntroduceerd (voor onder meer af te wikkelen entiteiten, af te wikkelen groepen enz.) (artikel 4 VKV), en is samenwerking tussen bevoegde autoriteiten en afwikkelingsautoriteiten raadzaam (artikel 2 VKV).

Op basis van de in artikel 518 VKV vereiste herziening en in overeenstemming met de vereisten van artikel 59 BRRD worden de criteria voor aanvullend-tier 1-instrumenten (artikel 52 VKV) en tier 2-instrumenten (artikel 63 VKV) in die zin gewijzigd dat die instrumenten worden afgeschreven of omgezet in tier 1-kernkapitaalinstrumenten wanneer het punt van niet-levensvatbaarheid van de instelling wordt bereikt. Hiermee wordt niet afgedaan aan de status van door instellingen in de EU uitgegeven kapitaalinstrumenten, terwijl tegelijk wordt geborgd dat alleen door dochterondernemingen in derde landen of door instellingen in de EU uitgegeven instrumenten die aan dit bijkomende vereiste voldoen, door hun EU-moederentiteiten als aanvullend-tier 1- of als tier 2-instrumenten kunnen worden beschouwd wanneer deze hun geconsolideerde eigen vermogen berekenen.

2.

Het vereiste inzake eigen vermogen en in aanmerking komend vreemd vermogen


De TLAC-norm wordt in de EU ten uitvoer gelegd door een vereiste in te voeren voor eigen vermogen en in aanmerking komend vreemd vermogen, bestaande uit een risicogebaseerde en een niet-risicogebaseerde ratio (nieuw artikel 92 bis VKV). Dit vereiste geldt alleen in het geval van M-SI's, die een groep van instellingen of stand-alone-instellingen kunnen zijn (artikel 131, lid 1, RKV). Artikel 6 VKV is in die zin gewijzigd dat stand-alone-M-SI's die af te wikkelen entiteiten zijn, op individuele basis moet voldoen aan het vereiste inzake eigen vermogen en in aanmerking komend vreemd vermogen, terwijl artikel 11 wordt gewijzigd zodat af te wikkelen entiteiten van delen van als M-SI's aangewezen groepen op geconsolideerde basis moeten voldoen aan het vereiste inzake eigen vermogen en in aanmerking komend vreemd vermogen.

De TLAC-norm bevat ook een vereiste voor een interne TLAC (d.w.z. een vereiste om verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit op het niveau van dochterondernemingen binnen een af te wikkelen groep vooraf beschikbaar te hebben), die in de EU is omgezet door de introductie van een vereiste inzake eigen vermogen en in aanmerking komend vreemd vermogen (nieuw artikel 92 ter VKV) dat van toepassing is op niet-EU-M-SI's (de BRRD bevat al een vergelijkbare regel voor M-SI's). Dit vereiste vertegenwoordigt 90% van het vereiste dat voor M-SI's geldt in overeenstemming met het nieuwe artikel 92 bis. Het vereiste inzake eigen vermogen en in aanmerking komend vreemd vermogen voor niet-EU-M-SI's geldt voor van wezenlijk belang zijnde dochterondernemingen van niet-EU-M-SI's op individuele basis indien ze geen af te wikkelen entiteiten noch EU-moederinstellingen zijn, en op geconsolideerde basis indien ze EU-moederondernemingen zijn, maar geen af te wikkelen entiteiten.

3.

In aanmerking komend vreemd vermogen


Een nieuw hoofdstuk 5 bis (de nieuwe artikelen 72 bis tot en met 72 terdecies) betreffende in aanmerking komend vreemd vermogen wordt ingevoegd na de hoofstukken over eigen vermogen. Het nieuwe artikel 72 bis geeft een lijst van uitgesloten vreemd vermogen dat niet kan meetellen voor het voldoen aan het vereiste inzake eigen vermogen en in aanmerking komend vreemd vermogen. Artikel 72 ter bevat de criteria voor het in aanmerking nemen van in aanmerking komende vreemdvermogensinstrumenten, waarbij in lid 2 de criteria voor achtergesteld vreemd vermogen tot uiting komen en in de leden 3 en 4 de criteria waarvolgens vreemd vermogen met eenzelfde rang als uitgesloten vreemd vermogen, in aanmerking kan komen. In artikel 72 quater is bepaald dat instrumenten alleen mogen meetellen als in aanmerking komend vreemd vermogen indien ze een resterende looptijd van ten minste één jaar hebben. Met de criteria om in aanmerking te komen wordt via special purpose-entiteiten uitgegeven vreemd vermogen uitgesloten, in lijn met de TLAC-term sheet.

In afdeling 2 van het nieuwe hoofdstuk 5 bis (de artikelen 72 sexies tot en met 72 undecies) zijn de aftrekvoorschriften te vinden die van toepassing zijn om het nettobedrag aan vreemd vermogen te bepalen dat mag meetellen voor het vereiste inzake eigen vermogen en in aanmerking komend vreemd vermogen. Instellingen zijn verplicht om de door hen aangehouden eigen in aanmerking komende vreemdvermogensinstrumenten (artikel 72 septies) en in aanmerking komend vreemd vermogen van andere M-SI's (de artikelen 72 nonies en 72 decies) af te trekken. In artikel 72 sexies, lid 3, wordt een evenredige aftrekking bepaald voor aangehouden vreemd vermogen met dezelfde rang als uitgesloten vreemd vermogen en dat alleen tot een beperkt bedrag als in aanmerking komend vreemd vermogen mag meetellen. Aftrekkingen vinden, op basis van de overeenkomstige aftrekkingsbenadering (artikel 66, onder e), VKV), plaats op in aanmerking komend vreemd vermogen en op eigen vermogen. Artikel 72 undecies bevat de uitzondering voor aftrekkingen van handelsportefeuillebestanddelen. In afdeling 3 van het nieuwe hoofdstuk 5 bis worden de begrippen 'in aanmerking komend vreemd vermogen' (artikel 72 duodecies) en 'eigen vermogen en in aanmerking komend vreemd vermogen' (artikel 72 terdecies) omschreven.

De Commissie zal de EBA om advies vragen over alternatieve opties voor de behandeling van het aanhouden van door M-SI's uitgegeven TLAC-instrumenten en over de effecten van die opties. Een van de opties waarover de Commissie om advies zal vragen, zal gaan over de tenuitvoerlegging van de recentelijk door het BCBS bekendgemaakte benadering voor de behandeling van aangehouden TLAC-instrumenten. Op basis van dat advies zal de Commissie bezien of veranderingen aan de in dit voorstel naar voren geschoven oplossingen raadzaam zijn.

4.

Aanpassingen aan algemene vereisten inzake eigen vermogen en in aanmerking komend vreemd vermogen


Hoofdstuk 6 van Titel I van deel 2 VKV (de artikelen 73 tot en met 80) wordt aangepast om rekening te houden met de invoering van de categorie 'in aanmerking komend vreemd vermogen'. De artikelen 77 en 78 worden uitgebreid zodat ze ook de voorafgaande toestemming van de toezichthouder bestrijken voor de vervroegde aflossing van kapitaalinstrumenten en in aanmerking komend vreemd vermogen. Met artikel 78 wordt de mogelijkheid geïntroduceerd om instellingen een algemene voorafgaande toestemming te verlenen om versnelde aflossingen door te voeren, op voorwaarde dat criteria in acht worden genomen die naleving van de voorwaarden voor de toekenning van dit soort toestemming van de toezichthouder borgen. Op grond van artikel 80 wordt de EBA belast met de monitoring van uitgiften van eigen vermogen en in aanmerking komend vreemd vermogen. Om de criteria waarvolgens eigen vermogen in aanmerking komt, af te stemmen op de criteria voor in aanmerking komend vreemd vermogen, zullen door een special purpose-entiteit uitgegeven aanvullend-tier 1- en tier 2-instrumenten slechts tot en met 31 december 2021 kunnen meetellen voor het eigen vermogen.

Eigenvermogensbeleggingen in fondsen (VKV)

In december 2013 maakte het BCBS een nieuwe norm bekend voor de behandeling van eigenvermogensbeleggingen in fondsen. Doel van de nieuwe norm was het verduidelijken van de bestaande behandeling en het bereiken van een internationaal coherentere en risicogevoeligere behandeling van dit soort blootstellingen (d.w.z. een behandeling die zowel het risico van de onderliggende investeringen van het fonds als zijn hefboom tot uiting brengt). Om de nieuwe norm in Unierecht om te zetten, zijn diverse wijzigingen aan de VKV aangebracht.

Artikel 128 wordt gewijzigd om te garanderen dat de definitie van bestanddelen waaraan een bijzonder hoog risico is verbonden, geen rekening houdt met blootstellingen in de vorm van rechten van deelneming of aandelen in een icb.

Artikel 132 wordt gewijzigd om voor instellingen die de standaardbenadering voor het kredietrisico toepassen, de nieuwe algemene beginselen en vereisten tot uiting te brengen die ten grondslag liggen aan de berekening van eigenvermogensvereisten voor blootstellingen in de vorm van rechten van deelneming of aandelen in een icb.

Een nieuw artikel 132 bis wordt geïntroduceerd waarin de berekening in het kader van de beide in artikel 132 geformuleerde benaderingen (de doorkijkbenadering en de benadering op basis van het beleggingsbeleid) nader uit te werken.

Artikel 152 wordt gewijzigd om voor instellingen die de interneratingbenadering voor het kredietrisico toepassen, de herziene vereisten en benaderingen voor het berekenen van eigenvermogensvereisten voor blootstellingen in de vorm van rechten van deelneming of aandelen in een icb, tot uiting te brengen.

Standaardbenadering voor tegenpartijkredietrisico (SB-TKR) (VKV)

In maart 2014 maakte het BCBS een norm bekend over een nieuwe standaardmethode voor het berekenen van de blootstellingswaarde van derivatenblootstellingen, de zogeheten standaardbenadering voor tegenpartijkredietrisico (SB-TKR). Deze moest de tekortkomingen van de bestaande standaardmethoden adresseren. Om deze nieuwe methode in Unierecht te introduceren en tegelijk te borgen dat de nieuwe voorschriften evenredig blijven, zijn diverse aanpassingen aan de VKV aangebracht.

In artikel 273 zijn bepaalde definities aangepast en is een aantal nieuwe definities toegevoegd om de nieuw geïntroduceerde methoden tot uiting te brengen. De op de waardering tegen marktwaarde gebaseerde methode is vervangen door de SB-TKR (de artikelen 274 tot en met 280 septies). De voorschriften met betrekking tot de standaardmethode zijn geschrapt. Nieuwe voorschriften voor een vereenvoudigde SB-TKR zijn geïntroduceerd (artikel 281). De bestaande voorschriften over de oorspronkelijkeblootstellingsmethode (OBM) zijn gewijzigd (artikel 282). De criteria om voor het gebruik van de OBM in aanmerking te komen, zijn aangepast en er zijn criteria geïntroduceerd om voor het gebruik van de vereenvoudigde SB-TKR in aanmerking te komen (de artikelen 273 bis en 273 ter). De artikelen 298 en 299 zijn gewijzigd om rekening te houden met de introductie van de SB-TKR.

Blootstellingen aan CTP's (VKV en EMIR)

In april 2014 maakte het BCBS een definitieve norm bekend voor de behandeling van blootstellingen aan centrale tegenpartijen (CTP's). Deze definitieve norm adresseerde de tekortkomingen van de tussentijdse norm die twee jaar voordien was bekendgemaakt. Om de definitieve norm in Uniewetgeving om te zetten, zijn diverse aanpassingen aan de VKV en aan Verordening (EU) nr. 648/2012 (Verordening Europese marktinfrastructuur of EMIR) aangebracht.

5.

Wijzigingen van de artikelen 300 tot en met 310 VKV en artikel 497 VKV


Artikel 300 is uitgebreid met diverse nieuwe definities die in de gewijzigde voorschriften inzake eigenvermogensvereisten voor blootstellingen aan CTP's gebruikte termen bestrijken. Artikel 301 werd aangepast om een specifieke behandeling in te voeren voor blootstellingen van instellingen aan een CTP als gevolg van transacties in contanten, om de behandeling van initiële marge verder te bepalen en om rekening te houden met het feit dat één methode van toepassing zou zijn voor het berekenen van eigenvermogensvereisten voor blootstellingen aan kwalificerende CTP's (KCTP's). Artikel 304 werd aangepast om rekening te houden met de veranderingen in de methoden voor het berekenen van blootstellingswaarden van derivaten en om meer duidelijkheid te geven over de behandeling van effectenfinancieringstransacties (EFT's) en door cliënten aan hun clearingleden verschafte zekerheden. Artikel 305 werd aangepast om duidelijkheid te geven over de behandeling van EFT's en om de criteria aan te passen om in aanmerking te komen voor de preferente behandeling van blootstellingen van cliënten. Een verduidelijking van de behandeling van garanties van clearingleden voor hun cliënten en van de behandeling van EFT's is in artikel 306 ingevoegd. Een nieuwe methode voor het berekenen van eigenvermogensvereisten voor voorgefinancierde bijdragen aan het wanbetalingsfonds van een KCTP werd geïntroduceerd met artikel 308. De formule voor het berekenen van de eigenvermogensvereisten voor blootstellingen aan een niet-kwalificerende CTP in artikel 309 zijn gewijzigd. In artikel 310 werd de alternatieve methode voor het berekenen van de eigenvermogensvereisten voor blootstellingen aan CTP's geschrapt en vervangen door een nieuwe behandeling voor niet-volgestorte bijdragen aan een wanbetalingsfonds. Ten slotte zijn de overgangsbepalingen in artikel 497 gewijzigd.

6.

Wijzigingen van de artikelen 50 bis tot en met 50 quinquies EMIR en artikel 89 EMIR


De artikelen 50 bis tot en met 50 quinquies zijn gewijzigd om een nieuwe methode op te nemen voor het berekenen van het hypothetische kapitaal van een CTP dat instellingen nodig hebben om hun eigenvermogensvereisten te berekenen met het oog op bijdragen aan het wanbetalingsfonds van die CTP. Artikel 89, lid 5 bis, is gewijzigd om de overgangsbepalingen met betrekking tot die berekening te actualiseren.

Handelsportefeuille/marktrisico (VKV)

In januari 2016 rondde het BCBS zijn werkzaamheden af met betrekking tot de grondige herziening van de handelsportefeuille en maakte het een nieuwe norm bekend voor de behandeling van marktrisico. Deze norm adresseerde de zwakke punten in de vormgeving van het bestaande marktrisicoraamwerk, zoals onder meer het feit dat het volledige scala risico's waaraan instellingen blootgesteld waren en de onzekerheid over de scheidingslijn tussen de handelsportefeuille en de niet-handelsportefeuille (het banking book) die mogelijkheden creëerden voor reguleringsarbitrage, onvoldoende in beeld kwamen. De nieuwe norm bevat herziene voorschriften voor het gebruik van interne modellen om het eigen vermogen voor marktrisico te berekenen, alsmede een nieuwe standaardbenadering die de bestaande vervangt. Om deze nieuwe standaard in Unierecht toe te passen en tegelijk te borgen dat de voorschriften evenredig blijven, zijn diverse aanpassingen aan de VKV aangebracht.

7.

In titel I - Algemene vereisten, waardering en rapportage


In artikel 94 worden de herziene voorwaarden gegeven waarop een instelling aanspraak kan maken op de afwijking voor instellingen met geringe handelsportefeuilleactiviteiten, op grond waarvan de eigenvermogensvereisten voor het kredietrisico van posities in de niet-handelsportefeuille de eigenvermogensvereisten voor het marktrisico mogen vervangen. In de artikelen 102 en 103 worden de algemene vereisten voor posities in de handelsportefeuille verduidelijkt. In de artikelen 104 en 104 bis wordt meer duidelijkheid gegeven over de criteria om posities in de handelsportefeuille toe te wijzen en de voorwaarden voor de herindeling van een positie in de handelsportefeuille als een positie in de niet-handelsportefeuille, en omgekeerd. Artikel 104 ter geeft een omschrijving van het nieuwe concept 'tradingdesk'. Artikel 105 bevat de voorschriften die in acht moeten worden genomen om posities in de handelsportefeuille prudent te waarderen. In artikel 106 wordt de opname en behandeling beschreven van posities in de handelsportefeuille die als interne afdekking van posities in de niet-handelsportefeuille worden beschouwd.

8.

In Titel IV, hoofdstuk 1 - Algemene bepalingen


In artikel 325 worden de verschillende benaderingen beschreven die door instellingen kunnen worden gebruikt om eigenvermogensvereisten voor marktrisico te berekenen, alsmede de voorwaarden voor het gebruik daarvan en de wijze waarop deze mogen worden gecombineerd. In artikel 325 bis worden de criteria meer in detail uitgewerkt om in aanmerking te komen voor het gebruik van de vereenvoudigde standaardbenadering door instellingen met middelgrote handelsportefeuilleactiviteiten. In artikel 325 ter worden de voorwaarden uiteengezet waarop marktrisicoblootstellingen kunnen worden verrekend tussen verschillende entiteiten binnen een groep met het oog op de berekening van geconsolideerde eigenvermogensvereisten voor marktrisico. In artikel 325 quater worden de voorwaarden gespecificeerd waarop de door een instelling met het oog op de afdekking van ongunstige effecten van wisselkoersen op de eigenvermogensratio's van de instelling ingenomen posities kunnen worden vrijgesteld van de marktrisicovereisten.

9.

Hoofdstuk 1 bis - De standaardbenadering


Afdeling 1 (artikel 325 quinquies) beschrijft de verschillende componenten van de standaardbenadering. Afdeling 2 (de artikelen 325 sexies tot en met 325 terdecies) beschrijft het functioneren van de eerste component, de op gevoeligheden gebaseerde methode. Hierin worden de algemene beginselen beschreven voor het berekenen en aggregeren van delta-, vega- en curvatuurrisico's. Onderafdeling 1 van afdeling 3 (de artikelen 325 quaterdecies tot en met 325 novodecies) specificeert de risicofactoren waarmee rekening moet worden gehouden om de gevoeligheden van de posities in de handelsportefeuille voor verschillende risicocategorieën te berekenen. In onderafdeling 2 van afdeling 3 (de artikelen 325 vicies, 325 unvicies en 325 duovicies) wordt uitgelegd hoe deze gevoeligheden moeten worden berekend. In afdeling 4 (artikel 325 tervicies) wordt het functioneren beschreven van de tweede component van de standaardbenadering, de opslagfactor voor het restrisico. In afdeling 5 wordt het functioneren beschreven van de derde component van de standaardbenadering, het eigenvermogensvereiste voor het wanbetalingsrisico. In artikel 325 quatervicies worden de belangrijkste definities gegeven. In onderafdeling 1 (de artikelen 325 quinvicies, 325 sexvicies en 325 septvicies) wordt beschreven hoe het eigenvermogensvereiste voor het wanbetalingsrisico moet worden berekend voor niet-securitisatieposities, terwijl de onderafdelingen 2 (de artikelen 325 octovicies en 325 novovicies) en 3 (de artikelen 325 tricies en 325 untricies) dezelfde berekening beschrijven voor securitisaties. In afdeling 6 (de artikelen 325 tertricies tot en met 325 terquinquagies) worden de risicogewichten en correlaties gegeven die voor elke risicocategorie in combinatie met de gevoeligheden moeten worden gebruikt om de eigenvermogensvereisten voor marktrisico volgens de standaardbenadering te bepalen. Blootstellingen aan EU-staatsobligaties zijn opgenomen in de eerste risicosubcategorie, die het laagste risicogewicht krijgt toegewezen (de artikelen 325 sextricies en 325 novotricies). Deze behandeling sluit aan bij de niet-ratingafhankelijke behandeling die momenteel geldt voor dit soort blootstellingen die in de niet-handelsportefeuille zijn opgenomen. De risicogewichten die gelden voor door instellingen in de EU uitgegeven gedekte obligaties zijn verlaagd (de artikelen 325 sextricies en 325 novotricies). Deze behandeling moet een potentiële significante toename in de kapitaalvereisten voor blootstellingen aan door instellingen in de EU uitgegeven gedekte obligaties voorkomen - en zodoende voor lagere fundingkosten voor hypotheekleningen voor woningen en niet-zakelijk onroerend goed blijven zorgen.

10.

Hoofdstuk 1 ter - De internemodellenbenadering


Afdeling 1 (de artikelen 325 quaterquinquagies en 325 quinquinquagies) bevatten de voorwaarden waarop instellingen mogen gebruikmaken van interne modellen en hoe eigenvermogensvereisten voor marktrisico moeten worden berekend voor tradingdesks die daartoe toestemming hebben gekregen. In afdeling 2 (de artikelen 325 sexquinquagies tot en met 325 quinsexagies) wordt beschreven hoe expected shortfalls en liquiditeitshorizonten moeten worden gebruikt bij het berekenen van eigenvermogensvereisten voor marktrisico, de vereisten waaraan interne modellen moeten voldoen in termen van back-testing, toeschrijving van winst en verlies (P&L), interne validering, en meer algemene vereisten inzake kwalitatieve en risicomaatstaven, en de risicomaatstaf op basis van stressscenario's die moet worden berekend voor risicofactoren die niet kunnen worden gemodelleerd. Evenals bij de standaardbenadering is een gunstige behandeling ingevoerd in het kader van de internemodellenbenadering via kortere liquiditeitshorizonten voor blootstellingen aan EU-staatsobligaties en door instellingen in de EU uitgegeven gedekte obligaties (artikel 325 octoquinquagies). In afdeling 3 (de artikelen 325 sexsexagies tot en met 325 septuagies) wordt beschreven hoe aan de hand van een internemodellenbenadering het eigenvermogensvereiste voor het wanbetalingsrisico moet worden berekend voor aan wanbetalingsriscio onderhevige tradingdesks.

11.

De hoofdstukken 2, 3 en 4 - De vereenvoudigde standaardbenadering


In de hoofdstukken 2, 3 en 4 (betreffende eigenvermogensvereisten voor, respectievelijk, het positierisico, wisselkoers- en grondstoffenrisico's) komt de vereenvoudigde standaardbenadering in het kader van het herziene raamwerk voor marktrisico's aan bod. Deze voorschriften bestonden al in het bestaande raamwerk voor marktrisico's en blijven ongewijzigd. Instellingen zullen deze benadering kunnen gebruiken tot en met [de toepassingsdatum van deze verordening]. Na die datum zullen alleen instellingen die voldoen aan de in artikel 325 bis beschreven criteria om in aanmerking te komen, van de vereenvoudigde standaardbenadering kunnen gebruikmaken.

12.

Hoofdstuk 5 - De vereenvoudigde internemodellenbenadering


Hoofdstuk 5 bevat de vereenvoudigde internemodellenbenadering in het kader van het herziene raamwerk voor marktrisico's. Deze voorschriften bestonden al in het bestaande raamwerk voor marktrisico's en blijven ongewijzigd. Instellingen zullen deze benadering kunnen gebruiken tot en met [de toepassingsdatum van deze verordening]. Na deze datum zullen instellingen voor het berekenen van de eigenvermogensvereisten voor marktrisico's niet langer van de vereenvoudigde internemodellenbenadering kunnen gebruikmaken. Hoofdstuk 5 blijft evenwel van kracht voor het berekenen van de eigenvermogensvereisten voor CVA-risico's in het kader van de in artikel 383 beschreven geavanceerde methode.

13.

Deel tien - Overgangsbepalingen, verslagen, toetsingen en wijzigingen


Artikel 501 ter beschrijft hoe eigenvermogensvereisten voor marktrisico's, als berekend op grond van de hoofdstukken 1 bis en 1 ter, zullen worden ingefaseerd. In artikel 519 bis wordt een aantal technische elementen van het herziene raamwerk voor marktrisico's die bij uitvoering problematisch kunnen blijken, nader uitgewerkt. De EBA krijgt de opdracht om die technische elementen uiterlijk drie jaar na de inwerkingtreding van deze verordening te herzien, en de Commissie kan voorstellen doen om de desbetreffende voorschriften te wijzigen in het licht van de conclusies van de EBA.

Grote blootstellingen (VKV)

Met de huidige kapitaalbasis (het 'in aanmerking komende kapitaal') komt slechts een klein deel van de totale grote blootstellingen van instellingen in beeld, hetgeen dus onvoldoende prudent is om te voorkomen dat het maximaal mogelijke verlies van een instelling in het geval van het plotse falen van één tegenpartij of een groep van tegenpartijen het voortbestaan van de instelling als going concern in gevaar brengt. Bovendien wordt met de bestaande limiet geen rekening gehouden met de hogere risico's verbonden aan de blootstellingen die M-SI's hebben op individuele tegenpartijen of groepen van verbonden cliënten en met name wat betreft blootstellingen aan andere M-SI's. De financiële crisis heeft namelijk duidelijk gemaakt dat substantiële verliezen in één M-SI vragen kunnen doen rijzen over de solvabiliteit van andere M-SI's, met potentieel ernstige gevolgen voor de financiële stabiliteit. Ten slotte is het bestaande raamwerk voor grote blootstellingen gebaseerd op minder accurate methoden dan de nieuwe methodiek (d.w.z. de standaardbenadering voor tegenpartijkredietrisico (SB-TKR)) die het BCBS heeft ontwikkeld om de derivatenblootstellingen van banken (d.w.z. otc's) te berekenen. Het raamwerk voor grote blootstellingen is gewijzigd om de vastgestelde lacunes te adresseren. Met name wordt het kapitaal dat in aanmerking kan worden genomen om de limiet voor grote blootstellingen te berekenen, beperkt tot tier 1-kapitaal (niet langer tier 2-kapitaal). Artikel 395, lid 1, wordt gewijzigd om de lagere limiet van 15% in te voeren voor blootstellingen van M-SB's aan andere M-SB's, terwijl het gewijzigde artikel 390 voor het bepalen van blootstellingen aan otc-derivatentransacties het gebruik van de SB-TKR-methode voorschrijft, zelfs voor banken die toestemming hebben om interne modellen te gebruiken. De wijzigingen die aan het bestaande raamwerk worden aangebracht, zullen alles samengenomen de risicogevoeligheid van de regeling voor grote blootstellingen vergroten en het Europese stelsel beter afstemmen op de in 2014 bekendgemaakte BCBS-norm voor grote blootstellingen.

Volgens artikel 507 moet de Commissie de toepassing van artikel 400, lid 1, onder j), en artikel 400, lid 2, toetsen en daarover verslag doen. Aangezien het niet mogelijk bleek om afdoende kwantitatieve gegevens te verzamelen met het oog op het beoordelen van de potentiële effecten van het schrappen of het verplicht stellen van de in die bepalingen genoemde vrijstellingen, wordt met artikel 507 een nieuwe opdracht aan de EBA gegeven om aan de Commissie verslag te doen over het gebruik van de in artikel 400, leden 1 en 2, en artikel 390, lid 6, beschreven vrijstellingen.

Hefboomratio (VKV)

Nieuwe bepalingen zijn ingevoerd en aanpassingen aangebracht aan diverse artikelen in de VKV, om een bindend hefboomratiovereiste in te voeren voor alle aan de RKV onderworpen instellingen. Het hefboomratiovereiste is een aanvulling op de bestaande, in de RKV en de VKV geformuleerde vereisten inzake monitoring door de toezichthouder van het risico van buitensporige hefboomwerking met het oog op het berekenen van de hefboomratio, de rapportage daarover aan toezichthouders en, sinds januari 2015, de publieke openbaarmaking daarvan.

14.

Het hefboomratiovereiste


Een hefboomratiovereiste van 3% tier 1-kapitaal - zoals internationaal overeengekomen - wordt toegevoegd aan de eigenvermogensvereisten van artikel 92 VKV waaraan instellingen, naast hun risicogebaseerde vereisten, moeten voldoen. Hiermee wordt een geharmoniseerd bindend vereiste ingevoerd voor de hele Unie en wordt een achtervangmechanisme voor instellingen opgezet. Daarnaast blijven de bevoegde autoriteiten verantwoordelijk voor het monitoren van hefboombeleidslijnen en -processen van individuele instellingen en kunnen ze, indien dat nodig is, aanvullende maatregelen opleggen om risico's van buitensporige hefboomwerking te adresseren.

15.

Aanpassingen aan de blootstellingsmaatstaf voor de berekening van de hefboomratio


De aanpassingen aan de blootstellingsmaatstaf voor de berekening van de hefboomratio die al in de bestaande VKV waren opgenomen, worden meegenomen. Aangezien een hefboomratio van 3% bepaalde bedrijfsmodellen en bedrijfsonderdelen meer zou beperken dan andere, waren verdere aanpassingen raadzaam. Instellingen kunnen de blootstellingsmaatstaf voor de berekening van de hefboomratio verlagen voor door publieke ontwikkelingsbanken aan overheidsinstanties verstrekte leningen (artikel 429 bis, lid 1, onder d)), pass through-leningen (artikel 429, lid 1, onder e)) en exportkredieten met overheidsgarantie (artikel 429 bis, lid 1, onder f)). Om negatieve prikkels voor het clearen van cliënten door instellingen te voorkomen, mogen instellingen de blootstellingsmaatstaf verlagen met de van cliënten voor via KCTP's geclearde derivaten ontvangen initiële marge (artikel 429 quater, lid 4).

16.

Een hefboomratiobuffer voor M-SB's


Internationaal loopt het overleg over een mogelijke hefboomratiobuffer voor M-SB's nog. Zodra er een definitief internationaal akkoord over de hefboomratiobuffer is bereikt, moet de opneming ervan in de VKV worden overwogen.

Toezichtrapportage (VKV)

Diverse bepalingen zijn toegevoegd aan of gewijzigd in de VKV en RKV om in het totale raamwerk voor toezichtrapportage de evenredigheid te versterken en de kosten voor instellingen te verminderen.

Artikel 99, lid 5, is gewijzigd en bevat nu een opdracht voor de EBA om tegen 31 december 2019 aan de Commissie verslag te doen over de kostprijs van toezichtrapportage. In de opdracht wordt een zeer precieze methodiek voor de EBA beschreven om de rapportagekosten voor instellingen te kwantificeren en wordt voorzien in een verplichting om aanbevelingen te doen over de wijze waarop rapportage voor kleine instellingen kan worden vereenvoudigd door aanpassingen aan bestaande templates voor rapportage aan de EBA.

Kleine instellingen in de zin van artikel 430 bis zullen alleen toezichtrapportage op jaarbasis moeten indienen in plaats van halfjaarlijks (of frequenter) zoals bij alle overige instellingen geldt (artikel 99, lid 4, en de artikelen 100, 101, 394 en 430).

Rapportage over grote blootstellingen zal worden vereenvoudigd door één item te schrappen en door een ander item waarover momenteel op grond van artikel 394 moet worden gerapporteerd, te verduidelijken.

Openbaarmaking (VKV)

17.

Meer evenredigheid in de openbaarmakingsvereisten


Nieuwe bepalingen zijn toegevoegd in deel acht om te zorgen voor een evenredigere openbaarmakingsregeling waarin rekening wordt gehouden met de relatieve omvang en complexiteit van instellingen. Deze worden ingedeeld in drie categorieën (groot (artikel 433 bis), klein (artikel 433 ter) en andere (artikel 433 quater)), met een verder onderscheid tussen beursgenoteerde en niet-beursgenoteerde instellingen. Openbaarmakingsvereisten zullen voor elke categorie instellingen gelden volgens een glijdende schaal, met een differentiatie naar inhoud en frequentie van de openbaarmakingen.

Aan het bovenste eind van de glijdende schaal zullen grote instellingen met beursgenoteerde effecten jaarlijks alle op grond van deel acht vereiste informatie moeten openbaarmaken, aangevuld met de openbaarmaking van geselecteerde informatie op halfjaar- en kwartaalbasis, waaronder in het laatste geval een tabel met prudentiële kernmaatstaven (artikel 447). Aan het onderste eind zullen kleine niet-beursgenoteerde instellingen alleen op jaarbasis selectief openbaarmakingen over governance, beloningen, risicobeheer en de tabel met kernmaatstaven moeten doen.

18.

Gerichte wijzigingen ten behoeve van de coherentie met internationale normen en nieuwe of gewijzigde eerstepijlervereisten


Een aantal wijzigingen zijn aangebracht in de titels II en III van deel acht (de artikelen 435 tot en met 455) om openbaarmakingsvereisten nauwer te laten aansluiten op internationale normen inzake openbaarmaking. Met name is een nieuw vereiste toegevoegd dat informatie moet worden openbaargemaakt over aanzienlijke deelnemingen in verzekeringsondernemingen waarvoor een bevoegde autoriteit toestemming heeft gegeven om deze niet af te trekken van aanvullende eigenvermogensvereisten van financiële conglomeraten (artikel 438, punt e) en f)).

Andere wijzigingen aan deze titels zijn de vertolking van nieuwe of gewijzigde eerstepijlervereisten die in het kader van dit wetgevingsvoorstel dienen te worden ingevoerd. Daarbij gaat het om openbaarmakingen over TLAC (artikel 437 bis), tegenpartijkredietrisico (artikel 439), marktrisico (artikel 445) en liquiditeitsvereisten (artikel 451 bis). Ten slotte wordt ook een aantal verduidelijkingen aangebracht aan de openbaarmakingen over beloningen en wordt een openbaarmakingsvereiste ingevoerd met betrekking tot het gebruik van afwijkingen van de beloningsvoorschriften van Richtlijn 2013/36/EU (artikel 450).

19.

Machtigingen aan de EBA en de Commissie


Met het voorstel wordt de EBA gemachtigd om eenvormige openbaarmakingsformats te ontwikkelen, die, om de vergelijkbaarheid te bevorderen, zoveel als mogelijk dienen te zijn afgestemd op internationale openbaarmakingsformats (artikel 434 bis).

Met het oog daarop bevat het voorstel ook een machtiging voor de Commissie om de openbaarmakingsvereisten in deel acht aan te passen zodat deze ontwikkelingen in of wijzigingen van internationale openbaarmakingsnormen weerspiegelen (artikel 456, punt k)).

NSFR (VKV)

Aan deel zes wordt een nieuwe titel toegevoegd en zijn aan bestaande voorschriften aanpassingen aangebracht om een verplichte nettostabielefinancieringsratio (NSFR) in te voeren voor kredietinstellingen en systeemrelevante beleggingsondernemingen.

20.

Algemene bepalingen


Aanpassingen zijn aangebracht aan de algemene bepalingen in deel één. Wijzigingen zijn aangebracht aan artikel 8 om de voorwaarden aan te passen waaronder instellingen ontheffing kunnen krijgen van liquiditeitsvereisten op individueel niveau, en aan de artikelen 11 en 18 met betrekking tot consolidatievoorschriften.

21.

Bestaande liquiditeitsvoorschriften


Wijzigingen zijn ingevoerd in de titels I en II van deel zes om definities en rapportagevereisten aan te passen. Definities zijn aangepast in artikel 411, terwijl rapportagevereisten verder zijn uitgewerkt in de artikelen 412 tot en met 416 en de artikelen 422 tot en met 425. Artikel 414 is gewijzigd om er het nieuwe NSFR-vereiste in op te nemen en om nader aan te geven wat de gevolgen zijn van inbreuken daarop.

22.

De nieuwe titel IV van deel zes: de nettostabielefinancieringsratio


Hoofdstuk 1 - De nettostabielefinancieringsratio (de artikelen 428 bis en 428 ter)

In artikel 428 bis worden voor dochterondernemingen in derde landen de voorschriften nader bepaald ten behoeve van de berekening van de NSFR op geconsolideerde basis.

In artikel 428 ter wordt het algemene opzet van de NSFR omschreven die wordt berekend als de verhouding tussen het aan stabiele financiering beschikbare (BSF) bedrag van een instelling en het bedrag van haar vereiste stabiele financiering (VSF).

23.

Hoofdstuk 2 - Algemene voorschriften voor de berekening van de nettostabielefinancieringsratio (de artikelen 428 quater tot en met 428 nonies)


Artikel 428 quater verduidelijkt de algemene voorschriften die van toepassing zijn bij het berekenen van de NSFR.

In artikel 428 quinquies wordt nader aangegeven hoe derivatencontracten in aanmerking moeten worden genomen bij het berekenen van de NSFR, terwijl artikel 428 sexies nader ingaat op de verrekening van gedekte leningstransacties en kapitaalmarktgerelateerde transacties.

Artikel 428 septies omschrijft de voorwaarden waarop bepaalde activa en passiva als onderling afhankelijk kunnen worden beschouwd en geeft een lijst van producten waarvan activa en passiva als dusdanig moeten worden beschouwd: gecentraliseerde gereglementeerde spaargelden, stimuleringsleningen, uitgifte van gedekte obligaties zonder financieringsrisico op een eenjaarshorizon en activiteiten inzake clearing voor cliënten van derivaten. De Commissie wordt gemachtigd om een gedelegeerde handeling vast te stellen om deze lijst te herzien (nieuw lid 3 van artikel 460).

In artikel 428 octies wordt nader aangegeven hoe deposito's in coöperatieve netwerken of institutionele protectiestelsels moeten worden behandeld, terwijl de bevoegde autoriteiten met artikel 428 novies manoeuvreerruimte krijgen om onder bepaalde voorwaarden aan intragroepstransacties een preferente behandeling toe te kennen.

24.

Hoofdstuk 3 - Beschikbare stabiele financiering (de artikelen 428 decies tot en met 428 sexdecies)


In afdeling 1 (de artikelen 428 decies en 428 undecies) van dit hoofdstuk worden de algemene voorschriften vastgesteld die gelden voor het berekenen van het BSF-bedrag dat de teller van de NSFR vormt.

In afdeling 2 (de artikelen 428 duodecies tot en met 428 sexdecies) worden de BSF-factoren bepaald die gelden voor het toetsingsvermogen en de verschillende vreemdvermogensbestanddelen, afhankelijk van de kenmerken ervan, en met name hun looptijd en de aard van de tegenpartij.

25.

Hoofdstuk 4 - Vereiste stabiele financiering (de artikelen 428 septdecies tot en met 428 quatertricies)


In afdeling 1 (de artikelen 428 septdecies en 428 octodecies) van dit hoofdstuk worden de algemene voorschriften vastgesteld die gelden voor het berekenen van het VSF-bedrag dat de noemer van de NSFR vormt.

In afdeling 2 (de artikelen 428 novodecies tot en met 428 sexdecies) worden de VSF-factoren bepaald die gelden voor de activa en blootstellingen buiten de balanstelling, afhankelijk van de kenmerken ervan, en met name hun looptijd en liquiditeit en de aard van de tegenpartij.

De voor de berekening van de NSFR toegepaste definities en VSF-factoren weerspiegelen de voor de berekening van de EU-LDR toegepaste definities en reductiefactoren. Meer bepaald geldt voor activa die in aanmerking komen als liquide activa van hoge kwaliteit (LAHK) van niveau 1, met uitzondering van gedekte obligaties van uiterst hoge kwaliteit, een VSF-factor van 0% om negatieve effecten op de liquiditeit van markten voor staatsobligaties te vermijden.

Voor uit transacties met financiële cliënten voortvloeiende activa met een resterende looptijd van minder dan zes maanden en gedekt door LAHK van niveau 1, met uitzondering van gedekte obligaties van uiterst hoge kwaliteit, geldt een VSF-factor van 5% (artikel 428 vicies). Indien die transacties niet gedekt zijn of door andere activa zijn gedekt, geldt daarvoor een VSF-factor van 10% (artikel 428 duovicies). Deze aanpassingen van de Bazelse VSF-factoren (die, respectievelijk, 10% en 15% bedragen) dienen om het directe effect op de liquiditeit van markten voor interbancaire funding, op de liquiditeit van de effecten en op market-makingactiviteiten te limiteren. De Commissie wordt gemachtigd een gedelegeerde handeling vast te stellen om deze behandeling en meer algemeen de behandeling van gedekte transacties te herzien, rekening houdende met de conclusies van een door de EBA op te stellen verslag. Indien binnen drie jaar na de toepassingsdatum van de NSFR geen besluit is genomen, worden deze VSF-factoren opgetrokken tot, respectievelijk, 10% en 15% (nieuw lid 7 van artikel 510 in deel tien).

Voor derivatencontracten geldt dat als activa uit hoofde van derivaten (gecompenseerd door variatiemarges ontvangen in de vorm van contanten en LAHK van niveau 1, met uitzondering van gedekte obligaties van uiterst hoge kwaliteit) groter zijn dan uit derivaten voortvloeiende verplichtingen (gecompenseerd door alle gestorte variatiemarges), op het saldo een VSF-factor van 100% van toepassing is (artikel 428 quatertricies). Bovendien geldt voor als initiële marge of bijdrage aan het wanbetalingsfonds van een CTP gestorte activa een VSF-factor van 85% (artikel 428 tertricies). Voorts wordt een ten opzichte van de NSFR van Bazel aangepaste risicogevoelige benadering ingevoerd om het toekomstige financieringsrisico van derivaten in beeld te brengen. Voor niet door margestortingen gedekte derivatencontracten geldt een VSF-factor van 10% voor hun brutoverplichtingen uit hoofde van derivaten (artikel 428 duovicies) en, voor door margestortingen gedekte derivatencontracten), wordt een optie ingevoerd om ofwel een VSF-factor van 20% in te voeren voor hun brutoverplichtingen uit hoofde van derivaten, of de potentiële toekomstige blootstelling (PFE) als berekend volgens de standaardbenadering voor tegenpartijkredietrisico (SB-TKR) (artikel 428 quinvicies). De Commissie wordt gemachtigd een gedelegeerde handeling vast te stellen om deze behandeling te herzien, rekening houdende met de conclusies van een door de EBA op te stellen verslag. Indien binnen drie jaar na de toepassingsdatum van de NSFR geen besluit is genomen, zal een VSF-factor van 20% op brutoverplichtingen uit hoofde van derivaten worden toegepast voor alle derivatencontracten en alle instellingen (nieuw lid 5 van artikel 510).

IFRS 9 (VKV)

Een artikel 473 bis wordt toegevoegd om de nieuwe incrementele voorzieningsvereisten voor kredietrisico in het kader van IFRS in te faseren over een periode die aanvangt op 1 januari 2019 en eindigt op 31 december 2023, en zodoende de financiële effecten op instellingen te limiteren.

Mkb-ondersteuningsfactor (VKV)

Het voorstel bevat wijzigingen aan kapitaalvereisten voor blootstellingen aan mkb-bedrijven (artikel 501). De huidige kapitaalverminderingsfactor van 23,81% voor een blootstelling aan een mkb-bedrijf blijft, indien deze niet hoger uitkomt dan 1,5 miljoen EUR, behouden. In verband met een mkb-blootstelling van meer dan 1,5 miljoen EUR wordt een kapitaalverminderingsfactor van 23,81% voorgesteld voor het eerste gedeelte van 1,5 miljoen EUR van de blootstelling en een verminderingsfactor van 15% voor het resterende deel van de blootstelling boven de drempel van 1,5 miljoen EUR. Instellingen zullen de verminderingsfactor kunnen blijven toepassen door de risicogewogen posten van blootstellingen voor een bepaald mkb-bedrijf aan te passen.

Behandeling van blootstellingen met betrekking tot infrastructuur (VKV)

Het bevorderen van levensvatbare infrastructuurprojecten in sectoren als vervoer, energie, innovatie, onderwijs en onderzoek is van vitaal belang voor de economische groei van de Unie. In samenhang met andere initiatieven van de Commissie, zoals de Kapitaalmarktenunie en het Investeringsplan voor Europa, wil dit voorstel inzetten op het mobiliseren van particuliere financiering voor infrastructuurprojecten van hoge kwaliteit. Voortbouwend op de recente ontwikkelingen in het toezichtraamwerk voor verzekeringsondernemingen en de lopende werkzaamheden in het kader van de nakende hervorming van de standaardbenadering door het BCBS, wordt voorgesteld om, binnen zowel de standaardbenadering als de internemodellenbenadering voor kredietrisico, een preferente behandeling toe te kennen voor blootstellingen uit hoofde van gespecialiseerde kredietverlening die dienen voor de financiering van gespecialiseerde kredietblootstellingen die gericht zijn op het financieren van veilige en deugdelijke infrastructuurprojecten. Deze worden gefinancierd aan de hand van een samenstel van criteria dat het risicoprofiel van de blootstelling moet kunnen verminderen en de capaciteit van instellingen om dat risico te beheren, moet kunnen versterken. De criteria zijn coherent met de criteria voor het identificeren van kwalificerende infrastructuurprojecten die binnen het Solvency II-raamwerk een preferente behandeling krijgen. Voor de voorgestelde behandeling geldt een herzieningsclausule om de bepaling eventueel te kunnen verfijnen in het licht van het effect ervan op infrastructuurinvesteringen in de EU en om rekening te houden met ontwikkelingen terzake op mondiaal niveau. Hiermee zal het, in voorkomend geval, ook mogelijk zijn om de bepaling te wijzigen met het oog op meer flexibiliteit ten aanzien van de financieringsstructuur van infrastructuurprojecten - en deze behandeling dus uit te breiden naar infrastructuurmaatschappijen. De Commissie zal, na raadpleging van de EBA, verslag uitbrengen over de trends op de markt voor infrastructuurinvesteringen en het effectieve risicoprofiel van die investeringen. Zij moet dit verslag indienen bij het Europees Parlement en de Raad, in voorkomend geval vergezeld van een passend voorstel.

Doorlichting van beleggingsondernemingen (VKV)

De doorlichting van beleggingsondernemingen op grond van artikel 508, lid 3, zit nu in haar tweede fase. In een eerste in december 2015 bekendgemaakt verslag kwam de EBA tot de bevinding dat de bankachtige voorschriften op grond van de VKV niet geschikt waren voor het merendeel van beleggingsondernemingen, behalve voor de meer systeemrelevantere ondernemingen die risico's vormen die vergelijkbaar zijn met die waarmee kredietinstellingen te maken krijgen. Op verzoek van de Commissie voert de EBA momenteel verdere analyses uit en verzamelt zij gegevens, om zo voor beleggingsondernemingen een beter geschikte en evenredigere kapitaalbehandeling uit te werken die alle parameters zal bestrijken van een eventuele nieuwe regeling. De verwachting is dat de EBA de Commissie haar definitieve input in juni 2017 zal bezorgen. De Commissie is voornemens om tegen eind 2017 met wetgevingsvoorstellen te komen om een specifiek prudentieel raamwerk voor niet-systeemrelevante beleggingsondernemingen uit te werken.

In afwachting van deze voorstellen werd het passend geacht om niet-systeemrelevante beleggingsondernemingen toe te staan de VKV in haar bestaande versie toe te passen voordat de wijzigingen van kracht worden. Systeemrelevante beleggingsondernemingen zullen dan weer worden onderworpen aan de gewijzigde versie van de VKV. Hiermee wordt geborgd dat systeemrelevante ondernemingen passend worden behandeld, terwijl de regeldruk wordt verlicht voor niet-systeemrelevante ondernemingen die anders tijdelijk een nieuw voor kredietinstellingen en systeemrelevante beleggingsondernemingen ontwikkeld samenstel van voorschriften zouden moeten toepassen in de periode vóór de definitieve vaststelling van het specifieke prudentieel raamwerk voor beleggingsondernemingen dat in 2017 zal worden voorgesteld.

Invoering van een gewijzigd kader voor renterisico (VKV en RKV)

Als gevolg van ontwikkelingen op het niveau van het BCBS met betrekking tot de meting van renterisico's worden de artikelen 84 en 98 RKV en artikel 448 VKV gewijzigd, om een herzien kader in te voeren dat de renterisico's voor posities in de niet-handelsportefeuille in beeld brengt. Deze wijzigingen omvatten de invoering van een gemeenschappelijke standaardbenadering die instellingen kunnen gebruiken om die risico's in beeld te brengen, of waarvan de bevoegde autoriteiten kunnen eisen dat de instelling die gebruikt wanneer de door de instelling voor het in beeld brengen van deze risico's ontwikkelde systemen onbevredigend zijn, alsmede een verbeterde uitschieterstoets en verscherpte openbaarmakingsvereisten. Daarnaast krijgt de EBA in artikel 84 RKV de opdracht om voor de standaardbenadering de methodiek, de criteria en de voorwaarden nader uit te werken die instellingen moeten volgen om renterisico's te identificeren, te evalueren, te beheren en te limiteren, en in artikel 98 RKV de opdracht om de zes schokscenario's te bepalen die bij het toezicht moeten worden toegepast op rentetarieven, en de gemeenschappelijke aanname die instellingen moeten toepassen bij de uitschieterstoets.