Toelichting bij COM(2017)215 - Standpunt EU in de jaarlijkse conferentie van partijen bij het Verdrag voor de instandhouding en het beheer van de koolvisbestanden in het centrale gedeelte van de Beringzee

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Polen is verdragsluitende partij bij het Verdrag voor de instandhouding en het beheer van de koolvisbestanden in het centrale gedeelte van de Beringzee (hierna 'Verdrag voor de Beringzee' genoemd). Overeenkomstig artikel 6, lid 9, van de Toetredingsakte 1 worden visserijovereenkomsten die nieuwe lidstaten met derde landen sluiten, beheerd door de Unie, die de in het kader van het verdrag vastgestelde besluiten dient uit te voeren.

In het kader van het Verdrag voor de Beringzee is de jaarlijkse conferentie van de partijen bevoegd voor de totstandbrenging van een internationale regeling voor de instandhouding, het beheer en het optimale gebruik van de koolvisbestanden in het verdragsgebied. Zij streeft er eveneens naar de koolvisbestanden in de Beringzee op een niveau te brengen dat een maximale duurzame opbrengst mogelijk maakt, alsook feitelijke informatie over koolvis en andere levende rijkdommen in de Beringzee te verzamelen en te onderzoeken.

Overeenkomstig artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie neemt de Raad op voorstel van de Commissie een besluit over de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in de regionale organisaties voor visserijbeheer (ROVB's), wanneer die organisaties handelingen met rechtsgevolgen vaststellen, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader.

Momenteel wordt een dergelijk standpunt dat binnen de ROVB's moet worden ingenomen, bepaald volgens een tweeledige aanpak. In een besluit van de Raad worden de beginselen en beleidslijnen voor het standpunt van de Unie voor meerdere jaren vastgelegd, waarna het standpunt ieder jaar vóór de bijeenkomst wordt aangepast via non-papers van de Commissie, die in de groep van de Raad worden besproken.

Ten aanzien van het Verdrag voor de Beringzee bepaalt Besluit 11724/12 van de Raad van 29 juni 2012 dat het standpunt van de Unie moet worden herzien vóór de jaarlijkse vergadering van 2016. Dit voorstel strekt er dan ook toe het standpunt van de Unie in het kader van het Verdrag voor de Beringzee voor de periode 2017-2021 uiteen te zetten, en vervangt Besluit 11724/12 van de Raad van 29 juni 2012, dat betrekking heeft op de periode 2012-2016.

Samenhang met bestaand beleid op het betrokken gebied

Met deze herziening worden de beginselen en beleidslijnen van het nieuwe gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB), als vastgelegd in Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad 2 , in het besluit opgenomen, met inachtneming van de doelstellingen van de mededeling van de Commissie inzake de externe dimensie van het GVB 3 . Voorts is het standpunt van de Unie aangepast aan het Verdrag van Lissabon.

Zoals voor het huidige standpunt het geval is, bevat het hiernavolgende standpunt algemene beginselen en beleidslijnen en wordt, voor zover nodig, rekening gehouden met de specifieke kenmerken van het Verdrag voor de Beringzee. Op verzoek van de lidstaten is bovendien de standaardprocedure voor de jaarlijkse nadere bepaling van het standpunt van de Unie erin opgenomen.

Bij Besluit 7277/16 van de Raad van 11 april 2016 heeft de Raad de Republiek Polen gemachtigd om, in het belang van de Unie, te onderhandelen over een wijziging van het Verdrag voor de Beringzee waardoor de Unie verdragsluitende partij bij dit verdrag zou kunnen worden. Dit mandaat wordt momenteel ten uitvoer gelegd. Er wordt ervan uitgegaan dat de Republiek Polen haar lidmaatschap van het verdrag zal opzeggen wanneer de Unie als volwaardige verdragsluitende partij bij het Verdrag voor de Beringzee wordt aanvaard.

Samenhang met andere beleidsterreinen van de Unie

N.v.t.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Het volgende besluit is gebaseerd op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 43, lid 2, in samenhang met artikel 218, lid 9, dat bepaalt dat de Raad, op voorstel van de Commissie, een besluit vaststelt tot bepaling van de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt. Dit geldt voor het standpunt dat de Commissie namens de Unie in de Conferentie van de partijen bij het Verdrag voor de Beringzee moet innemen.

Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad vormt de rechtsgrond voor de beginselen die in dit standpunt moeten worden weerspiegeld.

Het volgende besluit zal in de plaats komen van Besluit 11724/12 van de Raad van 29 juni 2012, dat betrekking heeft op de periode 2012-2016.    

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

N.v.t.

Evenredigheid

N.v.t.

Keuze van het instrument

Overeenkomstig artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie neemt de Raad op voorstel van de Commissie een besluit over de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in de regionale organisaties voor visserijbeheer (ROVB's), wanneer die organisaties handelingen met rechtsgevolgen vaststellen, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader.

3. RESULTATEN VAN EX-POSTEVALUATIES, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

Ex-postevaluaties/geschiktheidscontroles van bestaande wetgeving

N.v.t.

Raadpleging van belanghebbenden

N.v.t.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid

N.v.t.

Effectbeoordeling

N.v.t.

Gezonde regelgeving en vereenvoudiging

N.v.t.

Grondrechten

N.v.t.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

N.v.t.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

N.v.t.

Toelichtende stukken (bij richtlijnen)

N.v.t.

Toelichting bij de specifieke bepalingen van het voorstel

N.v.t.