Toelichting bij COM(2017)214 - Standpunt EU in de vergadering van de partijen bij de Visserijovereenkomst voor de Zuid-Indische Oceaan (SIOFA)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Bij Besluit 2008/780/EG van de Raad 1 heeft de Unie haar goedkeuring gehecht aan de Visserijovereenkomst voor de Zuid-Indische Oceaan (hierna 'de overeenkomst' genoemd), waarbij de vergadering van de partijen bij de Visserijovereenkomst voor de Zuid-Indische Oceaan (SIOFA) is opgericht. In het kader van de SIOFA is de vergadering van de partijen bevoegd voor het vaststellen van maatregelen met het oog op de instandhouding op de lange termijn en het duurzame gebruik van de visbestanden in het SIOFA-gebied en de bescherming van de mariene ecosystemen waarin deze bestanden voorkomen. Dergelijke maatregelen kunnen bindend worden voor de Unie.

Het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in de regionale organisaties voor visserijbeheer, wordt momenteel bepaald volgens een tweeledige aanpak. In een besluit van de Raad worden de beginselen en beleidslijnen voor het standpunt van de Unie voor meerdere jaren vastgelegd, waarna het standpunt ieder jaar vóór de vergadering van de partijen wordt aangepast via non-papers van de Commissie, die in de groep van de Raad worden besproken.

Ten aanzien van de vergadering van de partijen bij de SIOFA bepaalt Besluit 14404/12 van de Raad van 5 oktober 2012 dat het standpunt van de Unie moet worden herzien vóór de jaarlijkse vergadering van 2017. Dit voorstel strekt er dan ook toe het standpunt van de Unie in het kader van de SIOFA voor de periode 2017-2021 uiteen te zetten, en vervangt Besluit 14404/12 van de Raad van 5 oktober 2012, dat betrekking heeft op de periode 2012-2016.

Samenhang met bestaand beleid op het betrokken gebied

Met deze herziening worden de beginselen en beleidslijnen van het nieuwe gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB), als vastgelegd in Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad 2 , in het besluit opgenomen, met inachtneming van de doelstellingen van de mededeling van de Commissie inzake de externe dimensie van het GVB 3 . Voorts is het standpunt van de Unie aangepast aan het Verdrag van Lissabon.

Zoals voor het huidige standpunt het geval is, bevat het hiernavolgende standpunt algemene beginselen en beleidslijnen en wordt, voor zover nodig, rekening gehouden met de specifieke kenmerken van de SIOFA. Op verzoek van de lidstaten is bovendien de standaardprocedure voor de jaarlijkse nadere bepaling van het standpunt van de Unie erin opgenomen.

Samenhang met andere beleidsterreinen van de Unie

N.v.t.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Het volgende besluit is gebaseerd op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 43, lid 2, in samenhang met artikel 218, lid 9, dat bepaalt dat de Raad, op voorstel van de Commissie, een besluit vaststelt tot bepaling van de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt. Dit geldt voor het standpunt dat de Commissie namens de Unie in de vergadering van de partijen bij de SIOFA moet innemen.

Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad vormt de rechtsgrond voor de beginselen die in dit standpunt moeten worden weerspiegeld.

Het volgende besluit heeft betrekking op de periode 2017-2021 en vervangt Besluit 14404/12 van de Raad, dat betrekking heeft op de periode 2012-2016.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

N.v.t.

Evenredigheid

N.v.t.

Keuze van het instrument

Overeenkomstig artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie neemt de Raad op voorstel van de Commissie een besluit over de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in de regionale organisaties voor visserijbeheer (ROVB's), wanneer die organisaties handelingen met rechtsgevolgen vaststellen, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader.

3. RESULTATEN VAN EX-POSTEVALUATIES, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

Ex-postevaluaties/geschiktheidscontroles van bestaande wetgeving

N.v.t.

Raadpleging van belanghebbenden

N.v.t.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid

N.v.t.

Effectbeoordeling

N.v.t.

Gezonde regelgeving en vereenvoudiging

N.v.t.

Grondrechten

N.v.t.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

N.v.t.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

N.v.t.

Toelichtende stukken (bij richtlijnen)

N.v.t.

Toelichting bij de specifieke bepalingen van het voorstel

N.v.t.