Toelichting bij COM(2017)380 - Intrekking van Beschikking 2009/415/EG betreffende het bestaan van een buitensporig tekort in Griekenland

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

EUROPESE COMMISSIE

1.

Brussel, 12.7.2017 COM(2017) 380 final


Aanbeveling

voor een

BESLUIT VAN DE RAAD

tot intrekking van Beschikking 2009/415/EG betreffende het bestaan van een buitensporig tekort in Griekenland

2.

voor een


Aanbeveling

BESLUIT VAN DE RAAD

tot intrekking van Beschikking 2009/415/EG betreffende het bestaan van een buitensporig tekort in Griekenland

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 126, lid 12,

Gezien de aanbeveling van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

Op 27 april 2009 heeft de Raad, op grond van een aanbeveling van de Commissie, bij Beschikking 2009/415/EG1 van de Raad, overeenkomstig artikel 104, lid 6, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (hierna 'VEG' genoemd) besloten dat er in Griekenland een buitensporig tekort bestond. De Raad merkte op dat het overheidstekort in 2007 was uitgekomen op 3,5% van het bbp, waarmee de referentiewaarde van 3% van het bbp werd overschreden, en dat het overheidstekort voor 2008 was geraamd op 3,6% van het bbp (zonder eenmalige maatregelen, of 3,4% van het bbp als de eenmalige maatregelen worden meegerekend). Voor 2009 was in de prognoses gerekend met een overheidstekort van 4,4% van het bbp (of 3,7% als eenmalige ontvangsten worden meegeteld). De bruto overheidsschuld bedroeg 94,8% van het bbp in 2007 en 94,6% van het bbp in 2008 en is daarmee ruim boven de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde van 60% van het bbp gebleven. Volgens de tussentijdse prognoses van januari 2009 van de Commissie zou de overheidsschuldquote verder stijgen tot 96,3% in 2009 en 98,5% van het bbp in 2010.

Op dezelfde datum heeft de Raad, overeenkomstig artikel 104, lid 7, VEG en artikel 3, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad2, op aanbeveling van de Commissie, een aanbeveling tot Griekenland gericht waarin de lidstaat is verzocht de buitensporigtekortsituatie uiterlijk in 2010 te verhelpen, door het overheidstekort op geloofwaardige en houdbare wijze onder 3% van het bbp te brengen. Te dien einde heeft de Raad 27 oktober 2009 vastgesteld als uiterste datum voor de Griekse regering om doeltreffende actie te ondernemen.

Op 30 november 2009 heeft de Raad, overeenkomstig artikel 126, lid 8, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna 'VWEU' genoemd), vastgesteld dat Griekenland geen effectief gevolg aan zijn aanbevelingen had gegeven; bijgevolg heeft de Raad op 16 februari 2010, overeenkomstig artikel 126, lid 9, VWEU, Griekenland, op grond van een aanbeveling van de Commissie,

3.

Beschikking 2009/415/EG van de Raad van 27 april 2009 betreffende het bestaan van een buitensporig


tekort in Griekenland (PB L 135 van 30.5.2009, blz. 21).

4.

Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad van 7 juli 1997 over de bespoediging en verduidelijking van


2

aangemaand maatregelen te treffen om het buitensporige tekort uiterlijk in 2012 te corrigeren. De Raad heeft voorts 15 mei 2010 vastgesteld als uiterste datum waarop doeltreffende actie moest worden ondernomen.

De zeer ernstige verslechtering van de financiële situatie van de Griekse overheid heeft de lidstaten die de euro als munt hebben, in 2010 ertoe doen besluiten om, op verzoek van Griekenland, stabiliteitssteun toe te kennen aan Griekenland, met de bedoeling de financiële stabiliteit in de eurozone als geheel te veilig te stellen; deze steun werd gecombineerd met multilaterale bijstand van het Internationaal Monetair Fonds (IMF). Sinds maart 2012 heeft de door de lidstaten die de euro als munt hebben, verleende steun de vorm van een lening van de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit (EFSF).

Op 10 mei 2010 heeft de Raad, op grond van artikel 126, lid 9, en artikel 136 VWEU, Besluit 2010/320/EU3 vastgesteld, gericht tot Griekenland met het oog op de versterking en verdieping van het begrotingstoezicht en heeft hij Griekenland aangemaand om maatregelen te treffen om het tekort te verminderen in de mate die nodig wordt geacht om de buitensporigtekortsituatie uiterlijk in 2014 te verhelpen.

Besluit 2010/320/EU is diverse malen ingrijpend gewijzigd. Het is op 12 juli 2011 herschikt bij Besluit 2011/734/EU van de Raad van 12 juli 2011 gericht tot Griekenland met het oog op de versterking en verdieping van het begrotingstoezicht en tot aanmaning van Griekenland om maatregelen te treffen om zijn buitensporige tekort te corrigeren4. Dat besluit is vervolgens herhaaldelijk ingrijpend gewijzigd tussen 8 november 2011 en december 20125.

Op 8 juli 2015 heeft Griekenland verzocht om financiële bijstand uit het Europees stabiliteitsmechanisme (hierna 'het ESM' genoemd) in de vorm van een lening met een looptijd van drie jaar, en op 12 juli 2015 is een principeakkoord bereikt over een lening van maximaal 86 000 miljoen EUR aan Griekenland.

Overeenkomstig Verordening (EU) nr. 472/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 21 mei 2013 betreffende de versterking van het economische en budgettaire toezicht op lidstaten in de eurozone die ernstige moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden ten aanzien van hun financiële stabiliteit6, en met name artikel 7, moet een lidstaat die het ESM om financiële bijstand vraagt, een macro-economisch aanpassingsprogramma (hierna 'het programma' genoemd) opstellen dat door de Raad moet worden goedgekeurd. Met een dergelijk programma wordt beoogd de goedkeuring te garanderen van een reeks hervormingen die vereist zijn om de houdbaarheid van de overheidsfinanciën en het regelgevingsklimaat te verbeteren.

Het door Griekenland opgestelde programma is goedgekeurd bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1411 van de Raad7. Op 19 augustus 2015 is het memorandum van overeenstemming over de specifieke economische beleidsvoorwaarden tussen de Commissie, handelend namens het ESM , en de Griekse autoriteiten ondertekend.

PB L 145 van 11.6.2010, blz. 6.

PB L 296 van 15.11.2011, blz. 38.

5.

Besluit 2011/791/EU van de Raad van 8 november 2011 (PB L 320 van 3.12.2011, blz. 28); Besluit


2012/211/EU van de Raad van 13 maart 2012 (PB L 113 van 25.4.2012, blz.

8); Besluit 2013/6/EU van

de Raad van 4 december 2012 (PB L 4 van 9.1.2013, blz. 40).

PB L 140 van 27.5.2013, blz. 1.

Op 19 augustus 2015 heeft de Raad, op grond van artikel 126, lid 9, VWEU, Besluit 2015/1410/EU8 vastgesteld en heeft hij Griekenland aangemaand om maatregelen te treffen om het tekort te verminderen in de mate die nodig wordt geacht om de buitensporigtekortsituatie uiterlijk in 2017 te verhelpen.

Overeenkomstig artikel 10, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 472/2013 was Griekenland vrijgesteld van afzonderlijke verslaglegging in het kader van de buitensporigtekortprocedure en deed het verslag in het kader van zijn macro-economische aanpassingsprogramma.

In juni 2016 heeft Griekenland met succes de eerste evaluatie van het programma voltooid. Op 15 juni 2017 toonde de Eurogroep zich ingenomen met de uitvoering door Griekenland van de voorafgaande maatregelen voor de tweede evaluatie, waarmee de weg werd vrijgemaakt voor het afsluiten van die evaluatie. De bijeenkomsten van de Eurogroep van 24 mei 2016 en 15 juni 2017 brachten duidelijkheid over de maatregelen die zonodig zouden worden genomen om de houdbaarheid van de Griekse schuld te verzekeren, na de succesvolle voltooiing van het programma.

Overeenkomstig artikel 4 van Protocol nr. 12 betreffende de procedure bij buitensporige tekorten, dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het VWEU, verstrekt de Commissie de voor de toepassing van de procedure benodigde gegevens. In het kader van de toepassing van dat protocol dienen de lidstaten, overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EG) nr. 479/2009 van de Raad9, tweemaal per jaar, namelijk vóór 1 april en vóór 1 oktober, gegevens te verstrekken over het overheidstekort en de overheidsschuld, alsmede over andere, daarmee samenhangende variabelen.

Op basis van de ter kennis gebrachte gegevens dient de Raad een besluit te nemen over de intrekking van een besluit betreffende het bestaan van een buitensporig tekort. Bovendien mag een besluit betreffende het bestaan van een buitensporigtekortsituatie alleen worden ingetrokken als uit de prognoses van de Commissie blijkt dat het tekort gedurende de prognoseperiode de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde van 3% van het bbp niet zal overschrijden10.

Uit de gegevens die de Commissie (Eurostat), overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EG) nr. 479/2009, na de door Griekenland in april 2017 gedane kennisgeving heeft verstrekt, uit de eerste evaluatie van het programma en uit de voorjaarsprognoses 2017 van de Commissie blijkt dat de volgende conclusies gerechtvaardigd zijn:

– Sinds 2009, toen het tekort piekte op 15,1% van het bbp, is het overheidssaldo

gestaag verbeterd, waarbij het tekort geleidelijk daalde tot 5,9% in 2015 (3,2% van het bbp, ongerekend de netto-impact van overheidsmaatregelen in verband met steun aan de financiële sector, zoals gerapporteerd door Eurostat) en zou

PB L 219 van 20.8.2015, blz. 8.

6.

Verordening (EG) nr. 479/2009 van de Raad van 25 mei 2009 betreffende de toepassing van het aan het


Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de procedure bij

buitensporige tekorten (PB L 145 van 10.6.2009, blz.

1).

Overeenkomstig de "Specificaties inzake de uitvoering van het stabiliteits- en groeipact en richtsnoeren

inzake de vorm en de inhoud van stabiliteits- en convergentieprogramma's", zoals op 15 mei 2017 door

het Economisch en Financieel Comité (EFC) overeengekomen. Zie:

10

het in 2016 uiteindelijk omslaan in een overschot van 0,7% van het bbp11. De vermindering van het tekort viel min of meer gelijkelijk toe te schrijven aan uitgavendiscipline en consolidatie van overheidsinkomsten.

– Rekening houdende met het begrotingspakket dat in het kader van de eerste

evaluatie is goedgekeurd en dat naar verwachting 3% van het bbp zal opleveren tegen 2018, en de in het kader van de tweede evaluatie overeengekomen maatregelen die ten dele de budgettaire gevolgen van de landelijke uitrol van de regeling inzake het sociaal solidariteitsinkomen (KEA) moeten compenseren, wordt in de voorjaarsprognoses 2017 van de Commissie gerekend met een tekort van 1,2% van het bbp in 2017 en, op basis van de aanname dat het beleid ongewijzigd blijft, met een overschot van 0,6% van het bbp in 2018. De maatregelen die worden geschetst in de

middellangetermijnbegrotingsstrategie voor 2018-2021 die de Griekse autoriteiten hebben vastgesteld in mei 2017, na de afsluitingsdatum voor de voorjaarsprognoses 2017 van de Commissie, zouden het voor 2018 en de middellange termijn verwachte begrotingsresultaat in een verbetering moeten resulteren. Bijgevolg zal het tekort tijdens de prognoseperiode naar verwachting onder de in het Verdrag vastgestelde referentiewaarde van 3% van het bbp blijven.

– Als gevolg van grote begrotingstekorten, een dalend nominaal bbp en

7.

financiële steun voor de banksector, en ondanks ingrijpende


schuldherstructurering in 2012, is de overheidsschuldquote van Griekenland opgelopen van 109,4% in 200812 naar 179,0% in 2016. Meer bepaald is de overheidsschuldquote van Griekenland toegenomen van 177,4% in 2015 tot 179,0% in 2016 omdat het begrotingsoverschot in 2016 ten dele is gebruikt voor de opbouw van de nodige kasreserves. De toename hield ook verband met de verdere positieve stock-flow adjustment als gevolg van het wegwerken van betalingsachterstanden die, overeenkomstig statistische voorschriften, niet waren opgenomen in de overheidsschuld. De schuldquote zal naar verwachting vrijwel stabiel blijven in 2017, omdat het programma voor het wegwerken van betalingsachterstanden doorloopt; maar de verwachting is dat deze in 2018 zal afnemen tot 174,6% van het bbp als gevolg van een begrotingsoverschot en gunstige conjuncturele omstandigheden.

In het licht van de bekendmaking in april 2017 door de Commissie (Eurostat) van het

8.

begrotingsresultaat van Griekenland voor 2016, en afgaande op de


voorjaarsprognoses 2017 van de Commissie, voldoet Griekenland aan de voorwaarden opdat de Raad zijn beschikking over het bestaan van een buitensporig tekort in Griekenland intrekt. Tegelijk kwamen diverse elementen (zoals het begrotingstraject voor de middellange termijn) die relevant zijn voor een aanbeveling van de Commissie

Op basis van de door Eurostat verstrekte gegevens kwam het primaire begrotingssaldo in 2016 uit op 3,9% van het bbp. Volgens de definitie van het programma beliep het primaire saldo 4,2% van het bbp. In de definitie die in het programma wordt gehanteerd, worden de eenmalige kosten van bankherkapitalisaties, uitgaven in verband met migratie ongerekend Unietransfers, transfers in verband met besluiten van de lidstaten die de euro als munt hebben, ten aanzien van inkomsten van nationale centrale banken van de eurozone (SMP- en ANFA-equivalente winst) en een deel van de privatiseringsopbrengsten uitgesloten, maar wordt de verandering in het volume uitstaande, nog niet verwerkte belastingteruggaven meegerekend.

In 2008 is de schuldquote opwaarts herzien ten opzichte van de aanvankelijk bekendgemaakte waarde van 94,6% van het bbp, als gevolg van statistische herzieningen die invloed hadden op zowel de

11

12

aan de Raad om zijn beschikking over het bestaan van een buitensporig tekort in Griekenland in te trekken, ook aan bod tijdens het overleg op de bijeenkomst van de Eurogroep van 15 juni 2017.

Griekenland valt met ingang van 2017, het jaar na de correctie van het buitensporige tekort, onder het preventieve deel van het stabiliteits- en groeipact en zal in het kader van het programma over de periode tot medio 2018 verder worden gemonitord. Nadien moet Griekenland in een passend tempo vorderingen maken om aan zijn begrotingsdoelstelling op middellange termijn te voldoen, daaronder begrepen de naleving van de uitgavenbenchmark, en voldoen aan het schuldcriterium overeenkomstig artikel 2, lid 1 bis, van Verordening (EG) nr. 1467/97.

Overeenkomstig artikel 126, lid 12, VWEU moet een besluit van de Raad betreffende het bestaan van een buitensporig tekort worden ingetrokken wanneer de Raad van oordeel is dat het buitensporige tekort in de betrokken lidstaat is gecorrigeerd.

Volgens de Raad is het buitensporige tekort in Griekenland gecorrigeerd en dient Beschikking 2009/415/EG derhalve te worden ingetrokken,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1 Uit een algehele evaluatie volgt dat het buitensporige tekort in Griekenland is gecorrigeerd.

Artikel 2 Beschikking 2009/415/EG wordt ingetrokken.

Artikel 3 Dit besluit is gericht tot de Helleense Republiek. Gedaan te Brussel,

Voor de Raad De voorzitter